• No results found

'Is dit nu later?' Een begripsgeschiedenis van post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Is dit nu later?' Een begripsgeschiedenis van post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘I

S DIT NU LATER

?’

Een begripsgeschiedenis van post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency

Masterscriptie

Naam:

Inge van Slooten

E-mail:

Inge.vanslooten@student.uva.nl

Studentnummer:

11079983

Opleiding:

Master Militaire Geschiedenis – Universiteit

van Amsterdam

Begeleider:

Dr. Samuël Kruizinga

Datum:

15 januari 2017

POST(-)MODERN WARFARE

IRREGULAR WARFARE

HY

BRI

D

WA

R

FARE

TERRORISM

OPERATIONS OTHER THAN WAR

INSUR

GENC

Y

LOW-INTENSITY CONFLICT

FOURTH-GENERATION WARFARE

REAL WAR

CO

MPOUN

D

WA

R

FAR

E

VIRTUAL WAR

CONVENTIONAL WARFARE

DEAD WAR

NEW WAR

CO

U

NTER

IN

SUR

GENC

Y

(2)

2

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

FACULTEIT DER GEESTESWETENSCHAPPEN MASTER MILITAIRE GESCHIEDENIS

INGE VAN SLOOTEN (11079983)

ONDERWERP: ‘IS DIT NU LATER?’ EEN BEGRIPSGESCHIEDENIS VAN

POST(-)MODERNE OORLOGVOERING, INSURGENCY EN COUNTERINSURGENCY

BEGELEIDER: DR. SAMUËL KRUIZINGA

(3)

3

V

OORWOORD

Geachte lezer,

Voor u ligt mijn scriptie ‘Is dit nu later?’ Een begripsgeschiedenis van

post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency. Deze scriptie markeert het einde van mijn studie Militaire Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.

Van augustus 2016 tot januari 2017 heb ik in het kader van deze scriptie onderzoek gedaan naar het benoemen van huidige en toekomstige conflicten. De interesse voor dit thema werd gewekt door conflicten die zich wereldwijd afspelen. Of je nu het conflict in Oekraïne, in Syrië of in Nigeria als voorbeeld neemt, iedere dag is er wel weer een conflict dat het nieuws haalt. Dat uitgerekend in de oudejaarsconference 2016 van Javier Guzman onconventionele oorlogvoering wordt aangekaart, toont eens te meer de actualiteit van het onderwerp van mijn scriptie aan.

Zo makkelijk het was een overkoepelend thema te vinden voor mijn scriptie, zo moeilijk was de afbakening er van. Gelukkig had ik aan dhr. Dr. Kruizinga een begeleider die me op de juiste momenten een duwtje in de goede richting kon geven. Bij deze wil ik u dan ook graag bedanken voor uw begeleiding van mijn scriptie en uw positief-kritische houding tijdens het schrijfproces.

Ook wil ik van de gelegenheid gebruik maken om mijn dank uit te spreken naar familie en vrienden. Zonder hun steun en bijna grenzeloze optimisme was deze scriptie vast niet tijdig tot een goed einde gekomen.

Ik wens u veel leesplezier!

Inge van Slooten, Arnhem, 15 januari 2017

(4)

4

Inhoudsopgave

Inleiding ... 5

1. Het militair-historisch wetenschappelijk debat ... 14

1.1 Debatteren op hoog niveau: debatten binnen debatten ... 14

1.2 Conclusie ... 20

2. Post(-)Moderne Oorlogvoering ... 21

2.1 Postmodernisme ... 22

2.2 Een nieuw tijdperk ... 24

2.3 Een begrippenkwestie ... 29

2.4 De historisch-kritische analyse en de diachronische analyse ... 36

2.5 De semasiologische en onomasiologische analyse: post(-)moderne oorlog als paraplu 38 2.6 Conclusie ... 39

3. Insurgency en Counterinsurgency ... 42

3.1Een eerste kennismaking ... 43

3.2De eerste periode: 1980-2001 ... 44

3.3De tweede periode: 2001-2010 ... 48

3.4De derde periode: 2010-2017 ... 52

3.5De historisch-kritische en diachronische analyse ... 53

3.6De semasiologische en onomasiologische analyse ... 54

3.7 Conclusie ... 56

Conclusie ... 58

Literatuurlijst ... 62

(5)

5

Inleiding

In 2015 zond het actualiteitenprogramma Nieuwsuur een item uit getiteld ‘Oorlogen met een nieuw gezicht’. In de uitzending wordt er gesproken over verschillende brandhaarden die het westen zouden omringen. Om deze brandhaarden te duiden worden er in het programma meerdere termen gebruikt. Zo wordt er gesproken over: terrorisme, religieus radicalisme, sektarisch geweld, grensoverschrijdende misdaad en cyberaanvallen. Andere grote problemen volgens het programma zijn de vluchtelingenstromen uit ineenstortende staten en de toename van separatisten en rebellen in verzwakte staten. De huidige conflicten worden in het

programma getypeerd als ‘hybride conflicten’ maar vervolgens wordt er ook gesproken over ‘terrorisme’ en groeiend ‘fundamentalisme’.1

De verscheidenheid aan termen die in de uitzending gehanteerd wordt is niet alleen kenmerkend voor de (Nederlandse) media. Binnen het militair-historisch wetenschappelijk debat is er eveneens sprake van een proliferatie aan termen. De oorlog in Irak (2003-2011) wordt bijvoorbeeld door (militair) historici en militair deskundigen getypeerd als een asymmetrisch conflict met kenmerken van complexe irreguliere oorlogvoering.2 Daarnaast wordt de oorlog ook gezien als een typisch voorbeeld van vierde generatie oorlogvoering of als een insurgency.3 Andere termen die veelvuldig gebruikt worden in het wetenschappelijk debat om toekomstige oorlogen te duiden zijn hybride oorlogvoering, low-intensity conflict, informele oorlog en three block warfare. Ook wordt er gesproken over post(-)moderne oorlogvoering en zijn er auteurs die beargumenteren dat we al kunnen spreken van vijfde generatie oorlogvoering.

Achter al deze termen gaat een groot wetenschappelijk debat schuil over de terminologie betreffende toekomstige oorlogvoering. In dit debat proberen militair

deskundigen en historici oorlogen die plaatsvinden na de Tweede Wereldoorlog te duiden én te categoriseren. Het betreft hier dus oorlogen die verschillen van de zogeheten moderne oorlogen – een term die gebruikt wordt voor oorlogen vanaf circa 1500.4 Moderne oorlogen zijn conflicten waarin natiestaten het tegen elkaar opnemen binnen een duidelijk afgebakend

1 Oorlogen met een nieuw gezicht (2015), NOS

<http://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2027066-oorlogen-met-een-nieuw-gezicht.html> [geraadpleegd op 19-09-2016].

2 Mackubin Thomas Owens, ‘Reflections on Future War’, Naval War College Review 61:3 (2008) 61-76, aldaar

66; ‘Complex Irregular Warfare: The Face of Contemporary Conflict’, The Military Balance 105:1 (2005) 411-420, aldaar 412-413.

3 Thomas X. Hammes, ‘Insurgency: Modern Warfare Evolves into a Fourth Generation’, Strategic Forum 214

(2005) 1-8, aldaar 1-2; Thomas A. Drohan, ‘Bringing ‘Nature of War’ into Irregular Warfare Strategy: Contemporary Applications of Clausewitz’s Trinity’, Defence Studies 11:3 (2011) 497-516, aldaar 502.

(6)

6

en gecontroleerd slagveld. Vriend en vijand waren daarnaast in moderne oorlogen duidelijk van elkaar te onderscheiden en waren de (strategische) doelen van beide partijen bekend. Voor huidige en toekomstige conflicten is dit onderscheid tussen vriend en vijand vaak moelijker te maken, zijn de (strategische) doelen niet altijd zichtbaar en is ook de duidelijke afbakening van het slagveld vaak ver te zoeken. Eén van de weinige zekerheden voor huidige en toekomstige conflicten is dat een simpele scheiding tussen conventionele en irreguliere conflicten niet meer volstaat om deze conflicten te duiden.5 De vraag rijst of niet alle oorlogen irregulier geworden zijn. In dergelijke situatie wordt categorisering – en het onderscheid tussen de verschillende ‘soorten’ irreguliere oorlogen – des te belangrijker.

Het probleem in het huidige debat is tweeledig. Enerzijds is men het oneens over welke termen het beste gebruikt kunnen worden om conflicten te duiden. Het bovenstaande voorbeeld van de oorlog in Irak dient hierbij als illustratie. Iedere vorm van oorlog brengt immers zijn eigen kenmerken en eigenschappen met zich mee. Of de oorlog in Irak gezien moet worden als een insurgency of complexe irreguliere oorlogvoering brengt hele andere beleidsimplicaties met zich mee. Daarnaast kunnen de verschillende termen zorgen voor onnodige misverstanden en redeneer fouten. Niet alleen in de academische wereld maar ook in het politieke domein. Anderzijds is er vaak discussie over de concrete invulling van een bepaalde term – in deze scriptie ‘begrip’ genoemd. Een term kan meerdere begrippen (ook wel: invullingen) omvatten. In deze scriptie wordt er dus een onderscheid gemaakt tussen termen en begrippen. Termen zijn enkel losse woorden, bijvoorbeeld: post(-)moderne oorlogvoering. Begrippen vormen daarentegen de invullingen die onder een bepaalde term vallen.

In het huidige wetenschappelijk debat is naast de proliferatie van termen ook een proliferatie van begrippen waarneembaar. Dat laatste is in het bijzonder te kenschetsen als problematisch gezien het statische gebruik van begrippen door auteurs. Dit wil zeggen dat auteurs vaak halsstarrig vasthouden aan hun eigen begrip, wat resulteert in een wildgroei aan nieuwe begrippen. De laatste tien jaar komt er echter langzaam een kentering in het

wetenschappelijk debat, waarbij er weer meer aandacht is gekomen voor de inhoud en herkomst van de reeds gemunte begrippen. Deze hernieuwde aandacht past in de lijn van een begripsgeschiedenis. Middels een begripsgeschiedenis wordt er immers onderzoek gedaan naar de herkomst en ontwikkeling van begrippen die al in omloop zijn in plaats van wederom

5 Onder andere: Frank G. Hoffman, ‘Hybrid Threats: Reconceptualizing the Evolving Character of Modern

Conflict’, Strategic Forum 240 (2009) 1-8; Robert M. Gates, ‘A Balanced Strategy. Reprogramming the Pentagon for a New Age’, Foreign Affairs 88:1 (2009) 28-40.

(7)

7

een nieuw begrip te munten. In deze scriptie volg ook ik de lijn van de begripsgeschiedenis en ga ik in deze scriptie onderzoek doen naar de begripsgeschiedenis van drie termen in het militair-historisch wetenschappelijk debat, namelijk: post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency.

DE BEGRIPSGESCHIEDENIS ALS HANDLEIDING

De onderzoekstraditie van de begripsgeschiedenis berust op twee tradities, de Duitse en de Angelsaksische traditie. Voor deze scriptie is er gekozen om gebruik te maken van een methodologie uit de Duitse traditie. In deze paragraaf volgt daarom allereerst een korte uitleg over de Duitse begripsgeschiedenis. Vervolgens worden de methodologische keuzes van deze scriptie uiteengezet en verantwoord. De gehanteerde methodologische pijlers worden eerst kort worden geïntroduceerd en vervolgens geoperationaliseerd.

De Duitse begripsgeschiedenis tracht een originele bijdrage te leveren aan de kennis van het verleden door onderzoek te doen naar belangrijke historische ideeën. Dit doen zij niet door onderzoek te doen naar de verdichting van meerdere ideeën tot ideologieën – zoals de Angelsaksische traditie – maar door onderzoek te doen naar de begrippen en concepten waarvan de ideeën zich bedienen. Hierbij is er veel aandacht voor de historische actor en zijn intellectuele leefwereld. Zij spelen immers een belangrijke rol bij de totstandkoming van een begrip.6 De laatste jaren wordt het onderscheid tussen de Duits en Angelsaksische methode echter minder groot en worden door bijvoorbeeld Nederlandse wetenschappers methoden en technieken uit beide onderzoekstradities gebruikt bij het schrijven van een

begripsgeschiedenis over Nederlandse begrippen.7

Zoals gezegd is er in deze scriptie de keuze gemaakt voor het schrijven van een begripsgeschiedenis in plaats van een ideeëngeschiedenis. Deze keuze berust op het gegeven dat een begripsgeschiedenis allereerst een algemeen erkende handleiding vormt in de studie naar woorden, begrippen en concepten binnen een bepaalde (historische) context.8 Hoewel dit ook voor de Angelsaksische traditie geldt, sluit de Duitse onderzoekstraditie met haar studie naar concrete begrippen en termen beter aan bij deze scriptie. Het doel van deze scriptie is

6 Pieter François, ‘De convergentie tussen de Angelsaksische ideeëngeschiedenis en de Duitse/continentale

begripsgeschiedenis – een status quaestionis’, Revue belge de philologie et d’histoire 83:4 (2005) 1175-1203, aldaar 1175-1176.

7

Ibidem, 1199-1200; Pim den Boer, ‘The Historiography of German Begriffigeschichte and the Dutch Project of Conceptual History’, in: Ian Hampsher Monk, Karin Tilmans en Frank van Vree ed., History of Concepts:

Comparative Perspectives (Amsterdam 1998) 13-22, aldaar 13-14.

8

Melvin Richter, ‘Begriffsgeschichte and the History of Ideas’, Journal of the History of Ideas 48:2 (1987) 247-263, aldaar 248.

(8)

8

immers inzicht verschaffen in veranderende dominante theorieën binnen wetenschappelijk debat. Dit kan mijns inziens het beste onderzocht worden door te kijken naar de begrippen van bepaalde termen; niet door onderzoek te doen naar de reconstructie van ideeën die achter de termen schuilgaan.

Als methodologische handleiding maak ik gebruik van de methodologie van de Geschichtliche Grundbegriffe, hét standaardwerk van de Duitse begripsgeschiedenis. Hoewel deze methodologische inzichten dateren uit de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw zijn deze nog steeds bijzonder waardevol. Onder invloed van de linguistic turn verschuift de methodologische aandacht meer naar de talige constructies van termen en begrippen. In deze scriptie maak ik echter gebruik van de methodologie van vóór de linguistic turn omdat de focus dan nog sterk ligt op de betekenisverschuivingen van de termen door de tijd heen.9 De methodologie van de Geschichtliche Grundbegriffe berust op vijf pijlers.10 De eerste pijler betreft een historisch-kritische analyse en richt zich op het ontstaan en

functioneren van een begrip binnen een bepaalde context. De Duitse begripsgeschiedenis gaat er dus vanuit dat een begrip (of een andere talige constructie) vorm krijgt binnen een bepaalde context.11 In deze scriptie wordt er middels de eerste pijler onderzocht welke dominante begrippen er voor de drie termen (post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en

counterinsurgency) zijn ontstaan binnen het militair-historisch wetenschappelijk debat en vooral waarom deze begrippen zijn ontstaan. Hierbij wordt aandacht besteed aan de

wetenschappelijke, politieke, economische, technologische en sociale context. Naar al deze contexten tezamen zal worden gerefereerd als de maatschappelijke context. De analyse van deze contexten resulteert in de verklaring voor het ontstaan van bepaalde begrippen. Middels de eerste pijler krijgt deze scriptie dus een synchronische onderzoeksdimensie.

De tweede pijler sluit nauw aan bij de eerste pijler en richt zich op

betekenisverschuivingen door de tijd heen. In tegenstelling tot de eerste pijler betreft de tweede pijler dus een diachronische onderzoeksdimensie.12 Concreet wordt er in deze scriptie gekeken naar de doorwerking van oude betekenissen en de ontstaanscontext van nieuwe begrippen. Het verloop van dominante theorieën binnen het huidige debat worden op deze manier geanalyseerd.

De derde en vierde pijler richten zich vervolgens op het talige karakter van de termen. In de derde pijler wordt er een onderscheid gemaakt worden tussen de semasiologische en de

9 François, ‘De convergentie’, 1177-1178. 10 Ibidem, 1185-1187.

11

Ibidem, 1179.

(9)

9

onomasiologische analyse. Bij de semasiologische analyse wordt er gekeken naar alle begrippen (invullingen) die onder een bepaalde term (woord) kunnen vallen. De

onomasiologische analyse richt zich daarentegen op woorden, begrippen en/of concepten die hetzelfde betekenen als één bepaalde term. Een semasiologische analyse van bijvoorbeeld de term ‘vrijheid’ richt zich op alle invullingen die het woord heeft. Alle verschillende begrippen worden in deze analyse meegenomen. Bij een onomasiologische analyse van de term wordt er niet naar de begrippen gekeken maar naar andere termen en woorden die ongeveer of precies hetzelfde betekenen als de term vrijheid.13 Middels de derde pijler wordt het in deze scriptie duidelijk welke dominante begrippen er allemaal onder één term vallen en daarnaast welke andere termen in het wetenschappelijk debat misschien wel hetzelfde betekenen. Een gunstige bijkomstigheid – na vervolgonderzoek – zou dan ook kunnen zijn dat de proliferatie aan termen wellicht gereduceerd kan worden.

De vierde pijler richt zich tot slot op het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen term, begrip en idee. Begrippen vormen een niveau tussen concrete termen en abstracte ideeën. Termen kunnen samenvallen met begrippen maar hebben over het algemeen een beperktere focus. Ook kunnen er achter één term meerdere synoniemen of deelbetekenissen van andere termen schuilen.14 Zoals al eerder vermeld wordt er in deze scriptie op de volgende manier een onderscheid gemaakt tussen term en begrip: een begrip vormt een invulling van een term, waarbij er uiteraard meerdere begrippen onder één term kunnen vallen.

De vijfde pijler wordt in deze scriptie niet gehanteerd. Deze richt zich namelijk op de reïficatie van begrippen en/of ideeën. Hierbij wordt iets abstracts omgezet in een concrete terminologie (bijvoorbeeld: tijd is geld). Daarnaast zouden – volgens de Duitse traditie – concepten an sich een actor vormen in historische verandering. Concepten krijgen op deze manier een eigen geschiedenis, parallel met en ondersteund door de maatschappelijke evolutie.15 Dit idee heeft een groot debat met zich meegebracht waarin ik niet de Duitse traditie maar de Angelsaksische traditie volg. Zij stellen namelijk dat enkel de concrete historische actoren de geschiedenis bepalen en dat ideeën of concepten op zichzelf geen invloed uitoefenen.16 De termen post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en

counterinsurgency hebben mijns inziens dan ook geen directe invloed uitgeoefend op het

13 Ian Hampsher Monk, ‘A Comparative Perspective on Conceptual History – An Introduction’, in: Ian

Hampsher Monk, Karin Tilmans en Frank van Vree ed., History of Concepts: Comparative perspectives (Amsterdam 1998) 1-9, aldaar 2; François, ‘De convergentie’, 1186.

14 François, ‘De convergentie’, 1179. 15

Ibidem, 1187.

(10)

10

verloop van de geschiedenis. In deze scriptie heb ik er dus voor gekozen om de vijfde pijler uit de Geschichtliche Grundbegriffe als zodanig niet te hanteren.

AFBAKENING

Voor de termen post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency wordt er in deze scriptie een begripsgeschiedenis geschreven. De laatste twee termen zijn nauw met elkaar verbonden en zullen dan ook gezamenlijk worden geanalyseerd. Middels deze begripsgeschiedenis ga ik op zoek naar de verschillende begrippen – ook wel invullingen – van de drie termen. Het doel van deze scriptie is niet het vinden van het beste of meest adequate begrip maar wel inzicht verschaffen in heersende theorieën in het wetenschappelijk debat. Dit wordt bereikt door onderzoek te doen naar de ontwikkeling van dominante

theorieën over de begrippen van post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency.

Er zijn drie redenen waarom de keuze is gemaakt voor de bovenstaande termen. Ten eerste voldoen de drie termen aan de drie selectiecriteria die zijn opgesteld door het

Nederlandse onderzoeksteam dat een begripsgeschiedenis heeft geschreven over een aantal Nederlandse begrippen (bijvoorbeeld ‘vaderland’ en ‘vrijheid’).17

De drie criteria in

oorspronkelijke vorm zijn als volgt: (1) het concept moet een prominente rol hebben gespeeld in het Nederlandse publieke discours voor een lange tijd, (2) het concept moet een dermate groot historisch belang hebben, dat de reconstructie van de geschiedenis van het concept bijdraagt aan een brede discussie over het bestaan van het concept en (3) het concept leent zich voor een internationale vergelijking.18 Met een kleine aanpassing zijn deze drie criteria ook goed toe te passen op het militair-historisch wetenschappelijk debat en deze scriptie. Derhalve is er gekozen voor post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency omdat zij allereerst een prominente rol spelen in het militair-historisch wetenschappelijk debat, zij voldoen daarmee aan het eerste criterium. Ook aan het tweede criterium wordt voldaan omdat een onderzoek naar de begrippen van de termen bijdraagt aan de discussie over het gebruik van de termen. De termen zijn tot slot van internationaal belang en kunnen internationaal worden vergeleken, hiermee voldoen de termen ook aan het derde criterium. Ter illustratie, in het geval van counterinsurgency kan er worden nagegaan of er een verschil zit tussen de Amerikaanse en Europese counterinsurgency operaties.

17 Karin Tilmans en Wyger Welema, ‘Applying Begriffsgeschichte to Dutch History: Some Remarks on the

Practice and Future of a Project’, Contributions 2:1 (2006) 43-58, aldaar 44.

(11)

11

Ten tweede kunnen de drie termen in chronologische volgorde worden geplaatst binnen het debat. Eén van de startpunten in het militair-historisch debat is namelijk het debat over de vraag of de term moderne oorlogen nog wel de lading dekt van de destijds huidige conflicten – en of we dus niet beter kunnen spreken van post(-)moderne conflicten. Daarbij speelt de opkomst van het postmodernisme ook een rol. De term post(-)moderne oorlogen geeft daarmee niet alleen een overgang aan van moderne naar post-moderne oorlogen maar kan ook een wetenschapsfilosofische lading krijgen. Vervolgens wordt er ingegaan op het termenpaar insurgency en counterinsurgency. Deze termen krijgen hernieuwde aandacht na de aanslagen van 9/11 en de daaropvolgende Amerikaanse interventies in Irak en Afghanistan. De termen werden zo hét hoofdbestanddeel van de Amerikaanse militaire doctrine. Dit had ook zijn weerslag op het wetenschappelijk debat waar de aandacht voor insurgency en

counterinsurgency sterk toeneemt. Er is vooral veel aandacht voor 21e-eeuwse insurgencies en welke counterinsurgency maatregelen het beste werken in het nieuwe veiligheidsklimaat. Insurgency en counterinsurgency zijn daarom, naast post(-)moderne oorlogvoering, bij uitstek geschikt voor een begripsanalyse.

Ten derde zijn de drie termen in zekere zin gemeengoed geworden voor (militair) historici en worden zodoende veelvuldig gebruikt in het wetenschappelijk debat. Voor accuraat en eenduidig gebruik in historisch onderzoek is men dus gebaat bij een heldere omschrijving en reconstructie van de begrippen die schuilgaan achter de termen.

Voor de uitvoering van deze scriptie is vervolgens gekozen om gebruik te maken van diverse bronnen. Het grootste gedeelte van het bronmateriaal bestaat uit gerenommeerde en toonaangevende Amerikaanse tijdschriften. Het militair-historisch wetenschappelijk debat wordt namelijk voor een groot gedeelte gevoerd in deze tijdschriften. Veel dominante

theorieën over de begrippen worden in deze tijdschriften uiteen gezet. Daarnaast richten deze tijdschriften zich op alle krijgsmachtonderdelen en zijn zij vaak verbonden aan militaire organisaties of instituties. Deze organisaties of instituties zijn vervolgens weer nauw

betrokken bij het creëren van het Amerikaanse militaire beleid (wat vervolgens weer op haar beurt van grote invloed is op het militaire beleid van andere landen). De Amerikaanse

tijdschriften zijn dus zowel nauw betrokken bij de ontwikkelingen in de wetenschap alsook de ontwikkelingen in de praktijk. Zij worden dus zowel breed wetenschappelijk als

maatschappelijk gedragen. Naast de Amerikaanse tijdschriften wordt er ook gebruik gemaakt van enkele artikelen uit belangrijke tijdschriften uit andere landen (waaronder Engeland en Israël). Deze tijdschriften hebben een minder grote invloed op het militaire beleid van het eigen land maar dragen wel veel bij aan het wetenschappelijk debat. Daarnaast wordt er nog

(12)

12

gebruik gemaakt van enkele boeken. Het betreft vaak boeken waarin auteurs hun argumenten uitgebreider uiteenzetten dan in hun artikelen alsmede enkele boeken die dienen als een handleiding of eerste kennismaking met een bepaald fenomeen of concept.

De tijdsperiode die in deze scriptie gehanteerd wordt is de periode van 1980 tot 2017. Zoals gezegd, begint het debat over toekomstige oorlogvoering in de jaren tachtig met de theorievorming over post(-)moderne oorlogvoering en het debat anno 2017 nog steeds gaande.

RELEVANTIE

Mijn keuze voor het schrijven van een begripsgeschiedenis – en dus het toevoegen van een begripshistorische dimensie aan het huidige debat – is voor de huidige situatie om twee redenen relevant. Ten eerste verschaft mijn begripsanalyse middels de historisch-kritische, diachronische, semasiologische en onomasiologische analyse inzicht in dominante theorieën betreffende de begrippen van de drie termen. Hiermee wordt de reikwijdte, evenals de beperkingen, van de termen geanalyseerd. Dit kan een te pas en te onpas gebruik van de termen tegengaan. Ook kunnen redeneerfouten en onnodige misverstanden middels een begripsgeschiedenis voorkomen worden. Deze analyses creëren namelijk een inzicht in alle begrippen die vallen onder één term alsmede andere termen die min of meer hetzelfde betekenen als de onderzochte term. Ten tweede is mijn begripsanalyse relevant omdat dit de opmaat kan vormen voor vervolgonderzoek waarin er ook van de andere termen in het militair-historisch wetenschappelijk debat een begripsgeschiedenis geschreven kan worden. Dit kan vervolgens wellicht resulteren in een reductie aan termen binnen het wetenschappelijk debat. Middels een begripsanalyse worden immers overeenkomsten en verschillen tussen termen duidelijk. Vervolgens wordt er gekeken of de verschillen dusdanig bepalend zijn dat het de moeite waard is om termen apart te hanteren. Indien dit niet het geval is kan er besloten worden om bepaalde termen samen te voegen en daarmee het aantal termen in het debat terug te brengen.

LEESWIJZER

Om de hoofdvraag ‘Wat is de begripsgeschiedenis van post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency?’ te beantwoorden wordt deze scriptie onderverdeeld in verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk één betreft de uiteenzetting van het militair-historisch wetenschappelijk debat waarbinnen de debatten over de drie termen gevoerd worden. De drie

(13)

13

termen en hun debatten worden op deze manier geplaatst in het grotere geheel aan

wetenschappelijk debatten over huidige en toekomstige oorlogvoering. In hoofdstuk twee wordt vervolgens de term post(-)moderne oorlogvoering geanalyseerd aan de hand van de vier pijlers. Hetzelfde gebeurt in hoofdstuk drie voor de termen insurgency en counterinsurgency. Tot slot volgt de uitgebreide conclusie waarin de resultaten van dit onderzoek worden

(14)

14

H

OOFDSTUK

1:

H

ET MILITAIR

-

HISTORISCH WETENSCHAPPELIJK

DEBAT

‘Part of preparing for war is to understand it. What is the nature of war? What is the character of war? Will war in the future be like war in the past? These are critical questions that today’s military professional must attempt to answer’.19

Nadenken over oorlog en theorievorming over oorlog is van alle tijden. Grote denkers als Fuller, Liddell Hart, von Moltke en natuurlijk Sun Tzu en Clausewitz hebben deze

bestudering van oorlogen naar een hoger niveau gebracht. Met een grote sprong voorwaarts in de tijd blijkt dat in het laatste decennium van de vorige eeuw nog veel concepten en theorieën van deze grote denkers nog steeds doorwerken in het bestuderen van, en het denken over, oorlog. In dit hoofdstuk zullen meerdere debatten worden besproken die samen het militair-historisch wetenschappelijk debat vormen. Dit debat betreft meerdere debatten over de aard van huidige en toekomstige oorlogvoering. Wanneer er gesproken wordt over het militair-historisch debat in deze scriptie wordt er dus verwezen naar het geheel aan debatten over huidige en toekomstige oorlogvoering. Bovenstaande vragen die Mackubin Thomas Owens stelt zijn de belangrijkste vragen van de afgelopen vier decennia in dit militair-historisch wetenschappelijk debat.

De debatten die in dit hoofdstuk worden besproken vormen maar een klein gedeelte van het militair-historisch wetenschappelijk debat. Er is echter voor deze selectie aan debatten gekozen omdat de drie termen die in deze scriptie centraal staan ook een belangrijke rol spelen in deze afzonderlijke debatten. Een belangrijke kanttekening die in acht moet worden genomen is dat dit hoofdstuk zich niet richt op ‘het’ debat over post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency. Deze debatten worden besproken in respectievelijk

hoofdstuk twee en drie. Dit hoofdstuk schetst slechts de context waarin de debatten over deze termen plaatsvinden.

1.1DEBATTEREN OP HOOG NIVEAU: DEBATTEN BINNEN DEBATTEN

In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw gaan academici, filosofen en militaire denkers zich afvragen of de term moderne oorlogvoering, zoals deze gehanteerd wordt voor

19 Owens, ‘Reflections on Future War’, 61.

(15)

15

oorlogen van na 1500, nog wel afdoende is om de toentertijd huidige conflicten te duiden.20 Dit gedachtegoed wordt mede beïnvloedt door de opkomst van het postmodernisme en de veranderende manier van oorlogvoering. Begin jaren tachtig ontstaat er een debat over de vraag op welke manier de huidige oorlogen verschillen van de moderne oorlogen. Dit debat over post(-)moderne oorlogen vormt samen met een ander groot debat de opmaat voor andere debatten. De term post(-)moderne oorlogen kan betrekking hebben op oorlogen in de periode na het moderne, deze zijn dus post-modern. De term kan echter ook betekenen dat de analyse van de nieuw soortige oorlogen beïnvloedt is door het postmodernisme, in dat geval is er sprake van postmoderne oorlogen. Het onderscheid tussen deze twee termen en het debat over post(-)moderne oorlogen wordt verder beschreven en geanalyseerd in hoofdstuk twee.

Het debat dat samen met het debat over post(-)moderne oorlogen de opmaat heeft gevormd voor andere debatten is het debat wat plaatsvindt in de nasleep van de Koude Oorlog en de Eerste Golfoorlog. Dit debat wordt in deze scriptie aangeduid als het ‘jaren negentig-debat’. Beide debatten waren de eerste twee grote debatten die zich richtten op de vraag hoe toekomstige oorlogvoering eruit zou gaan zien. In navolging van deze twee debatten zijn veel andere debatten ontstaan die zich hebben bezig gehouden met de aard en kenmerken van toekomstige oorlogvoering. Het jaren negentig-debat wordt derhalve in dit hoofdstuk uitgebreid beschreven.

In zijn uitwerking van het jaren negentig-debat analyseert Mackubin Thomas Owens vier groepen academici die deelnemen aan het debat. De eerste groep betreft de international optimists. Zij beargumenteren dat toekomstige conflicten kleinschalig zullen zijn.

Grootschalige, interstatelijke conflicten zullen niet of nauwelijks meer voorkomen omdat na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie staten steeds meer afhankelijk worden van het

internationale systeem (en dus van elkaar). Daarnaast zou de destructiviteit van moderne oorlogvoering dusdanig afschrikwekkend werken dat preventieve diplomatie een belangrijke rol zal gaan spelen. Volgens de international optimists was de Age of War eindelijk aan haar eind gekomen.21

De tweede groep academici binnen dit debat beargumenteert echter het

tegenovergestelde. Toekomstige conflicten zullen niet kleinschalig maar vooral grootschalig zijn waarbij er voornamelijk traditionele territoriale en nucleaire conflicten uitgevochten zullen worden. Oorlogen in de toekomst zullen wel degelijk voorkomen maar verschillen niet zo heel veel van de oorlogen in het verleden. De rol van technologie wordt volgens deze

20 Gray, Postmodern War, 3-4.

(16)

16

academici wel steeds groter bij toekomstige conflicten maar blijft onderschikt aan sociale, politieke en strategische factoren.22

In tegenstelling tot de tweede groep, stellen de academici die vallen onder de derde en vierde groep dat oorlogen in de toekomst echter wél beduidend anders zullen zijn dan in het verleden. Deze visie neemt twee vormen aan en is ook duidelijk terug te vinden bij het debat over post(-)moderne oorlogen. Enerzijds zijn er de technological optimists. Zij

beargumenteren dat toekomstige conflicten van korte duur zullen zijn waarbij de technologie een allesbepalende rol zal vervullen. Sommige academici beargumenteren dat de klassieke Clausewitziaanse driehoek van emotie, rede en kans zou moeten worden vervangen door een technologische drie-eenheid: ISR (intelligence, surveillance en reconnaissance), C4 systemen (command, control, communications, computer) en precisie geschut.23 De grote rol die zij toebedelen aan de almaar ontwikkelende technologie en tactische innovaties, de revolution in military affairs (RMA), en de daarmee samengaande dominantie op het gebied van

informatieverzameling zou zelfs kunnen leidden tot het verminderen van frictie en de fog of war.24 Tot de aanhangers van deze stroming behoren ook veel militairen en (militaire) beleidsmakers. Dit heeft voornamelijk te maken met de snelle overwinning van de coalitie tijdens de Eerste Golfoorlog op Iraakse troepen in Koeweit. Dit leidde tot een strategisch optimisme en het idee van een technologisch El-Dorado (gegarandeerde strategische rijkdom voor de Verenigde Staten).25 In navolging van de Eerste Golfoorlog is er ook in het debat over post(-)moderne oorlogen veel aandacht geweest voor de (alles)bepalende rol van de

technologie.

Anderzijds zijn er de technological pessimists. Zij zien toekomstige conflicten als verre van conventioneel. Toekomstige vijanden zullen ‘creatief georganiseerd zijn’ – ze kunnen allerlei verschillende gedaantes aannemen – en kunnen een divers palet aan (asymmetrische) strategieën toepassen.26 In tegenstelling tot wat de naam misschien doet vermoeden zijn de technological pessimists niet tégen het gebruik van technologie. De rol die echter wordt toebedeeld aan technologie door de technological optimists is volgens hen niet afdoende om toekomstige problematiek het hoofd te bieden. De aard van toekomstige

22 Owens, ‘Reflections on Future War’, 61 -62; Colin S. Gray, ‘How Has War Changed Since the End of the

Cold War?’, Parameters (2005) 14-26, aldaar 14-16.

23 Owens, ‘Reflections on Future War’, 62.

24 Ibidem, 62-63; William A. Owens, ‘The Emerging U.S. System-of-Systems’, Strategic Forum 63 (1996) 1-6,

aldaar 4; Alan James, ‘Warfare and the Rise of the State’, in: Matthew Hughes en William J. Philpott ed.,

Modern Military History (Basingstoke en New York 2006) 23-41, aldaar 27.

25 Owens, ‘Reflections on Future War’, 62-63. 26

Ralph Peters, ‘After the Revolution’, Parameters (1995) 7-14, aldaar 1-4; Owens, ‘Reflections on Future War’, 63.

(17)

17

conflicten wordt bepaald door menselijk gedrag dat onderhevig is aan gelijktijdige sociale, culturele, technologische en gouvernementele revoluties. Deze revoluties veranderen het veiligheidsklimaat dusdanig dat er meer gefocust moet worden – door in het bijzonder het Amerikaanse leger en beleidsmakers – op het begrijpen van het veranderende menselijke gedrag dan op technologische vernieuwingen. Dit is belangrijk omdat met machines alléén een oorlog immers niet gewonnen zal worden. 27 Door het begrijpen van het veranderende menselijke gedrag kan een staat zich beter positioneren in het toekomstige veiligheidsklimaat en is op deze manier in staat om haar burgers beter te beschermen.28 Etnische en religieuze conflicten, grootschalige roverij, de terugkeer van krijgsheren, transnationale criminele bendes en terroristische aanvallen zullen volgens de technological pessimists het toekomstige strijdtoneel gaan bepalen.29 De ideeën van de technological pessimists vinden na de

eeuwwisseling ook hun weg naar het debat over post(-)moderne oorlogvoering. Er komt in dat debat meer aandacht voor de culturele en sociale componenten van post(-)moderne oorlogen. De nadruk op de technologische veranderingen bij de overgang van moderne naar

post(-)moderne oorlogen verdwijnt dan naar de achtergrond.

Naar aanleiding van het jaren negentig-debat ontstonden vele andere debatten over de aard van toekomstige oorlogvoering. Eén van deze debatten is het Revolution in Military Affairs (RMA) debat. Dit RMA-debat richt zich op de vraag of er sprake is van een

Revolution in Military Affairs en in hoeverre dit het strijdtoneel heeft bepaald.30 Aanhangers van de technological optimists in het jaren negentig-debat, en academici die beargumenteren dat post(-)moderne oorlogen vooral technologisch verschillen van moderne oorlogen, zijn aanhangers van de theorie dat de RMA heeft plaatsgevonden én het strijdtoneel behoorlijk heeft veranderd. Ook binnen het debat over insurgency en counterinsurgency wordt er regelmatig verwezen naar de RMA en haar invloed op counterinsurgency operaties.

Het jaren negentig-debat én het debat over post(-)moderne oorlogen hebben er ook voor gezorgd dat er debatten zijn ontstaan die zich richten op de categorisering van

oorlogvoering. Een voorbeeld hiervan is het debat wat kan woorden aangeduid als het this-war-itis en next-this-war-itis debat.31 De naam van dit debat is afkomstig van de toenmalige Amerikaanse minister van defensie Robert M. Gates die in een speech de term next-war-itis

27 Peters, ‘After the Revolution’, 1-6. 28 Ibidem, 7-13.

29

Owens, ‘Reflections on Future War’, 63.

30 Peters, ‘After the Revolution’, 7.

31 Michael P. Noonan, ‘Next-War-itis, This-War-itis, and the American Military’ (2009), Foreign Policy

Research Institute < http://www.fpri.org/article/2009/01/next-war-itis-this-war-itis-and-the-american-military/>

(18)

18

gebruikt. Hij doelt hiermee op toekomstige oorlogvoering en het debat richt zich voornamelijk – zoals de naam al aangeeft – op het verschil tussen huidige en toekomstige conflicten. Het debat wordt uitgewerkt door onder andere Andrew J. Bacevich en Michael P. Noonan.32 Het conflict wat centraal staat in dit debat is de Irak oorlog (2003-2011). Men richt zich op de vraag wat er misging in de nasleep van Operation Iraqi Freedom en wat er geleerd kan worden van de Irak oorlog op het gebied van counterinsurgency.33 De verschillende stromingen in het debat worden door Bacevich aangeduid als crusaders en conservatives.34 Noonan maakt in zijn analyse van het debat gebruik van het werk van Sam C. Sarkesian die traditionalists, transnationalists en modernists onderscheidt.35 Volgens Noonan is deze aanduiding beter geschikt om het debat te analyseren. Een ander categoriseringsdebat betreft het debat over New Wars en Old Wars.36 Old wars vonden plaats in de 19e en vroege 20e eeuw waarbij new wars zich afspelen in de geglobaliseerde wereld.37 De bepalende rol van de globalisering komt ook terug bij het debat over post(-)moderne oorlogvoering alsmede de debatten over insurgency en counterinsurgency.

Een ander debat wat zich afspeelt binnen het militair-historisch wetenschappelijk debat en doorklinkt in zowel het debat over post(-)moderne oorlogvoering als de debatten over insurgency en counterinsurgency, is het debat over de relevantie van Clausewitz. Het Clausewitz-debat richt zich op de vraag of de ideeën van Clausewitz over moderne

oorlogvoering nog wel toepasbaar zijn op de huidige – post(-)moderne – conflicten. Academici die de theorie van de technological optimists en van de new wars aanhangen beargumenteren bijvoorbeeld dat de ideeën van Clausewitz niet meer toepasbaar zijn op de huidige conflicten.38 De kernpunten van deze kritiek op Clausewitz richten zich vooral op zijn idee dat oorlog altijd ondergeschikt is aan de politiek: ‘We see, therefore, that war is not merely an act of policy but a true political instrument, a continuation of political intercourse,

32 Noonan, ‘Next-War-itis, This-War-itis’; Andrew J. Bacevich, ‘The Petraeus Doctrine’, The Agenda. The

Atlantic (2008) 17-20.

33 Bacevich, ‘The Petraeus Doctrine’, 18. 34

Noonan, ‘Next-War-itis, This-War-itis’; Bacevich, ‘The Petraeus Doctrine’, 18-20.

35 Noonan, ‘Next-War-itis, This-War-itis’; Sam C. Sarkesian, Beyond the Battlefield: The New Military

Professionalism (New York 1981).

36 Edward Newman, ‘The ‘New Wars’ Debate: A Historical Perspective Is Needed’, Security Dialogue 35:2

(2004) 173-189; Monika Heupel en Bernhard Zangl, ‘On the transformation of warfare: a plausibility

probe of the new war thesis’, Journal of International Relations and Development 13 (2010) 26-58; Mats Berdal, 'How "New" Are "New Wars"? Global Economic Change and the Study of Civil War’, Global Governance 9 (2003) 477-502; Mary Kaldor, ‘In Defence of New Wars’, Stability 2:1 (2013) 1-16.

37

Kaldor, ‘In Defence of New Wars’, 2.

(19)

19

carried on with other means’.39 Zo zouden hedendaagse oorlogen niet meer gaan om het najagen van politieke belangen en zou de theorie van Clausewitz op dat punt dus niet meer opgaan.40 Daarnaast zou Clausewitz te weinig aandacht hebben besteed aan de culturele dimensie van oorlog en de vraag waarom oorlogen ontstaan. Een laatste kritiekpunt richt zich op het Westerse natiestaat paradigma van waaruit Clausewitz zijn theorie over oorlogvoering beschreef.41 Dit paradigma zou niet meer toepasbaar zijn op de huidige veiligheidssituaties. Tegenstanders in dit debat pleiten juist voor het behoud van de ideeën van Clausewitz. Zij claimen dat hoewel Clausewitz’ principes misschien niet altijd meer toepasbaar zijn voor de huidige situaties, zijn algemene ideeën over de nature of war immer relevant blijven. Richard D. Hooker omschrijft dat als volgt: ‘Much of what he [Clausewitz; IvS] wrote about the conduct of war in the pre-industrial era, about marches and magazines and the “war of posts,” fits best with his own time. But his insights about the nature of war itself remain uniquely and enduringly prescient.’42

Binnen de debatten over insurgency en counterinsurgency zijn de twijfels over de toepasbaarheid van Clausewitz’ principes het duidelijkst waarneembaar. Enkele academici vragen zich zelfs af of insurgency wel gezien moet worden als een vorm van oorlog, de daar direct uit voort vloeiende conclusie is dan dat (Clausewitz’) principes over oorlog überhaupt niet toe te passen zijn op een insurgency. Ook binnen het debat over

post(-)moderne oorlogvoering wordt er getwijfeld aan de principes van Clauswitz maar in mindere mate dan in de debatten over insurgency en counterinsurgency.

Naast debatten over een algemene categorisering van oorlogen zijn er ook veel debatten ontstaan over specifieke vormen van oorlogvoering en hun kenmerken, de debatten over de drie termen die centraal staan in deze scriptie zijn hier een voorbeeld van. Vaak ontstaan deze debatten uit abrupte gebeurtenissen waar men geen verklaring of juiste aanduiding voor had. Een voorbeeld is de strijd van Hezbollah in Israël en Libanon, deze oorlog maakte een groot debat los over hybride oorlogvoering. De aanslagen van 9/11 betekenden vervolgens een opleving in aandacht voor insurgency, counterinsurgency en terrorisme in het militair-historisch wetenschappelijk debat.

39 Carl von Clausewitz, On War, geredigeerd en vertaald door Michael Howard en Peter Paret (New Jersey

1976), 87.

40 Steven Metz, ‘A wake for Clausewitz: Toward a Philosophy of 21st century Warfare’, Parameters 24:4

(1994-1995) 126-132, aldaar 130; Antulio J. Echevarria, ‘War, Politics, and RMA – The Legacy of Clausewitz’, Joint

Force Quarterly (1995-1996) 76-80, aldaar 77.

41 Echevarria, ‘War, Politics and RMA’, 77; John Keegan, A history of Warfare (New York 1993). 42

Richard D. Hooker, Jr., ‘Beyond Vom Kriege: The Character and Conduct of Modern War’, Parameters (2011-2012) 1-13, aldaar 1-2.

(20)

20

1.2CONCLUSIE

In dit hoofdstuk is het militair-historisch wetenschappelijk debat over toekomstige

oorlogvoering aan de hand van kleinere debatten uiteengezet. Hoewel dit hoofdstuk feitelijk nog maar een fractie weergeeft van alle debatten die er gevoerd worden geeft het wel een globaal overzicht van de context waarin de debatten over post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency gevoerd worden. Op allerlei manieren wordt er door

academici gepoogd om grip te krijgen op het fenomeen oorlog. Enerzijds gebeurt dit door het indelen van oorlogen aan de hand van algemene categoriseringen; anderzijds door specifiek onderzoek te doen naar de kenmerken van één type oorlog.

De termen post(-)moderne oorlogvoering, insurgency en counterinsurgency krijgen alle drie op hun eigen manier vorm binnen de verschillende debatten. Alle drie de termen brengen niet alleen een eigen debat met zich mee maar krijgen daarnaast ook plaats binnen de andere kleinere debatten. Vooral de debatten over de veranderende rol van de technologie en de relevantie van Clausewitz vinden weerklank in de eigen debatten van de termen. Ook worden vooral insurgency en counterinsurgency ingezet in kleinere debatten als voorbeelden van een nieuw type oorlog. Een voorbeeld hiervan is het Old en New Wars debat, insurgency en counterinsurgency worden in dit debat aangehaald om het New Wars argument kracht bij te zetten. Alle debatten binnen het militair-historisch wetenschappelijk debat zijn tot slot nauw met elkaar verbonden en vormen samen een coherent geheel in het onderzoek naar huidige en toekomstige oorlogvoering.

(21)

21

Hoofdstuk 2: Post(-)moderne oorlogvoering

‘Old-fashioned wars were like a game of chess in which each player could try to take as many of his opponent’s pieces as possible, but the ultimate goal was checkmate. Instead, contemporary warfare is like a chess game in which both players (working on the same network) move and take pieces of the same color,’43

Dit hoofdstuk richt zich op één van de vormen van toekomstige oorlogvoering, namelijk post(-)moderne oorlogvoering. Uit dit hoofdstuk blijkt dat post(-)moderne oorlogvoering te maken heeft met de problemen zoals Umberto Eco deze schetst in bovenstaand citaat, én waarom het belangrijk is om over deze term een begripsgeschiedenis te schrijven.

De term post(-)moderne oorlogvoering is tweeledig. Enerzijds kan de term terug slaan op de tijdperiode na de moderne periode. Er is dan sprake van post-moderne oorlogvoering, met dwarsstreepje. Anderzijds is er sprake van de term postmoderne oorlogvoering, zonder dwarsstreepje. Bij deze term is er in de analyse van oorlogvoering een verbinding zichtbaar met het postmodernisme. Bij de term post-moderne oorlogvoering is de verbinding met het postmodernisme echter niet noodzakelijkerwijs aanwezig. In de uiteenzetting van het militair-historisch wetenschappelijk debat in paragraaf drie wordt er gekeken welke auteurs in hun analyse van oorlogvoering passen in de lijn van post-moderne of postmoderne oorlogvoering. Wanneer er in dit hoofdstuk (en deze scriptie) gesproken wordt over post(-)moderne

oorlogvoering wordt hiermee de overkoepelende term bedoeld die zowel terug slaat op post-moderne als postpost-moderne oorlogvoering.

In dit hoofdstuk dienen de vier pijlers van de Geschichtliche Grundbegriffe als handleiding. In paragraaf één wordt allereerst ingegaan op het postmodernisme en de

betekenis ervan voor de geschiedwetenschap. Vervolgens worden enkele veranderingen in de wereld geschetst binnen de politieke, economische, technologische en sociale context. Deze veranderingen hebben bijgedragen aan de overgang van moderne naar post(-)moderne oorlogen. In paragraaf drie wordt vervolgens het wetenschappelijk debat uiteen gezet. De paragrafen één, twee en drie vormen samen de historisch-kritische en diachronische analyse (eerste en tweede pijler). In paragraaf vier worden vervolgens de deelconclusies van deze analyses gepresenteerd. De semasiologische en onomasiologische analyse (derde pijler) krijgen vervolgens vorm in paragraaf vijf, waarna in paragraaf zes de conclusie van dit

(22)

22

hoofdstuk gepresenteerd wordt. De vierde pijler krijgt tot slot vorm in de manier waarop termen en begrippen gehanteerd worden in deze scriptie: een begrip is een niveau tussen een concrete term en een abstract idee. Een begrip is daarmee te vergelijken met een invulling van een term.

2.1POSTMODERNISME

Postmoderne oorlogvoering heeft in tegenstelling tot post-moderne oorlog wel een duidelijke connectie met het postmodernisme als wetenschapsstroming. Deze paragraaf betreft derhalve een korte uitleg van het postmodernisme en het belang van het postmodernisme in de

geschiedschrijving, waar het militair-historisch debat onderdeel van is.

Het postmodernisme is een stroming in zowel de wetenschap, architectuur, kunst als filosofie die haar oorsprong heeft in het midden van de 20e eeuw. Het postmodernisme kan op verschillende manieren worden getypeerd. Er is echter voor het volgende begrip gekozen omdat elementen uit dit begrip ook duidelijk terug te vinden zijn in het militair-historisch wetenschappelijk debat. Postmodernisme kan derhalve worden getypeerd als ‘(…) een variëteit aan inzichten en gedachten, waarin een aantal centrale concepties van het modernisme worden verlaten, en die gebaseerd is op een diagnose van maatschappelijke ontwikkelingen als niet-lineair, niet-centrisch en gefragmenteerd.’44 Naast het niet-lineaire, niet-centrische en gefragmenteerde karakter van maatschappelijke ontwikkelingen zijn postmodernisten van mening dat taal ficties creëert. Taal bezit derhalve niet de capaciteit om adequaat te refereren of om te beschrijven.45 Ook neemt het postmodernisme afscheid van de meta-narratieven die kenmerkend zijn voor het modernisme.46 Moderniteit is te zien als het tijdperk van grote ideologieën; postmoderniteit wijst deze meta-narratieven af omdat er geen objectief criterium kan worden vastgesteld dat kan oordelen over het waarheidsgehalte van deze ideologieën.47 Het postmodernisme is daarmee anti-metafysisch: er zijn geen ‘grote verhalen’ die kunnen dienen als katalysator van ontwikkelingen. Het anti-metafysische karakter maakt postmodernisme ook reactionair. Het biedt geen normatief betere alternatieve vertelling – laat staan één vertelling. Het is slechts een tegenpositie tegenover de moderniteit.

44 Paul H.A. Frissen, De Virtuele Staat. Politiek, bestuur, technologie: een postmodern verhaal (Schoonhoven

1996) 9.

45 Ernst van Alphen, ‘Naar een theorie van het postmodernisme, over de postmoderne postmodernisme

discussie’, Forum der letteren 30 (1989) 21-37, aldaar 21.

46

Frissen, De Virtuele Staat, 211.

(23)

23

Het postmodernisme bestaat logischerwijs dan ook helemaal niet, want dat zou dan weer duiden op een ‘groot verhaal’.48

Het postmodernisme binnen de geschiedschrijving kent zijn opkomst in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Het is zowel een verzet tegen het traditionalisme als het modernisme. Zoals gezegd maakt het postmodernisme een einde aan de metaverhalen. Jean-François Lyotard beargumenteert dat de grote verhalen – waarop miljoenen mensen in de loop van de tijd hun hoop hebben gevestigd – moeten worden ontdaan van hun betekenis. De grote verhalen zijn voor Lyotard niets anders dan taalspelen met als doel communicatie tussen en het verbinden van mensen. De betekenis voor de wetenschap van deze verhalen is relatief. Dit betekent dat de metaverhalen van bijvoorbeeld Marx en de Voorzienigheid van het christendom worden ontdaan van hun betekenis. De werkelijkheid is dan niet veel anders dan een grote hoeveelheid taalspelen.49 In navolging van Lyotard is er een grote schare aan de zogeheten petits récits of kleine verhalen uitgekomen, ook wel microgeschiedenissen

genoemd.50 Deze ontwikkeling van het postmodernisme binnen de geschiedwetenschap is ook zichtbaar in het denken en schrijven over oorlog. Enerzijds komt meer aandacht voor de individuele actor in oorlog; anderzijds wordt het idee van een drijvende overkoepelende ideologie als katalysator van een oorlog verworpen.

Rond de eeuwwisseling wordt duidelijk dat het postmodernisme voor een omslag heeft gezorgd binnen de geschiedwetenschap van een maatschappij-explorerende benadering (grote, vaak economische, processen) naar een cultureel-mentale geschiedenis. Mede door de

aandacht voor minderheden en het verschijnen van de microgeschiedenissen is er meer

aandacht gekomen voor de individuele actor in de geschiedenis. Ook is er meer aandacht voor de culturele elementen van de geschiedenis. Zoals later blijkt uit dit hoofdstuk is er ook in het denken en schrijven over oorlog meer aandacht voor de culturele elementen van een oorlog.

Postmodernisme in de geschiedschrijving heeft er daarnaast voor gezorgd dat op een andere manier met bronnen wordt omgegaan. Zo is er meer aandacht voor het discours en de context van een bron. Jacques Derrida en Hans-Georg Gadamer wijzen in dit geval op de gedachte dat een tekst nooit (volledig) transparant is naar de beschreven werkelijkheid noch naar de auteur ervan.51 Via Michel Foucault is het tot slot mogelijk om weer terug te keren naar het begrip van het postmodernisme van Paul Frissen die beschreven staat aan het begin van deze paragraaf. Frissen omschrijft de centrale kenmerken van het postmodernisme als

48 Frissen, De Virtuele Staat, 206.

49 Harry Jansen, Triptiek van de tijd. Geschiedenis in drievoud (Nijmegen 2010) 19 en 237-238. 50

Jansen, Triptiek van de tijd, 53.

(24)

24

niet-lineair, niet-centrisch en gefragmenteerd; Foucault beziet de geschiedenis vanuit een discontinuïteitsdenken.52 Gebeurtenissen zijn ‘echt nieuw’ en zijn derhalve niet-lineair en vormen een breuk met het verleden. Daarnaast zou de (wetenschappelijke) taal een ijzeren kooi creëren waarin academici zoeken naar ‘hoe het verleden daadwerkelijk is geweest’. Dit is echter niet mogelijk volgens Foucault omdat er te veel breuken zijn tussen het heden en het verleden. De bestudering van het verleden dient daarom te gebeuren aan de hand van de eigen merites van een specifieke periode. Foucault toont op dit punt volgens Jansen overeenkomsten met Leopold von Ranke: Jede Epoch ist unmittelbar zu Gott.53

Postmodernisme in de geschiedschrijving kan dus worden bezien als een verandering van een maatschappij-explorerende benadering naar een cultuur-representerende

benadering.54 Er komt meer aandacht voor minderheden en verhalen in de marges alsook voor culturele fenomenen en discoursen van teksten. Het postmodernisme is echter meer dan alleen een nieuwe filosofische stroming binnen de (geschied)wetenschap. Wetenschappers gebruiken de term postmodernisme ook om een nieuwe historische tijd aan te duiden. De menselijke samenleving, en daaruit voortvloeiend oorlog, is een nieuw tijdperk binnen getreden.55 Zowel het postmodernisme als wetenschapsstroming an sich en als de aanduiding van een nieuw tijdperk, hebben ook invloed gehad op het militair-historisch wetenschappelijk debat. De invloed van het postmodernisme wordt allereerst duidelijk in paragraaf drie. In deze paragraaf worden de veranderingen op het wereldtoneel geschetst, dit wordt door postmodernisten aangeduid als het nieuwe tijdperk. Vervolgens wordt er in paragraaf vier gekeken welke postmoderne elementen terug te vinden zijn in de dominante theorieën binnen het wetenschappelijk debat.

2.2EEN NIEUW TIJDPERK

In deze paragraaf worden ontwikkelingen geschetst die een bijdrage hebben geleverd aan de overgang van moderne naar post(-)moderne oorlogen. In de academische wereld is er echter nog geen consensus over het exacte moment van deze overgang. Dit varieert van direct na de

52

Jansen, Triptiek van de tijd, 150.

53 Ibidem, 149-150. 54 Ibidem.

55

Michiel Leezenberg en Gerard de Vries, Wetenschapsfilosofie voor de geesteswetenschappen (Amsterdam 2012), 295.

(25)

25

Tweede Wereldoorlog met het begin van de Koude Oorlog en haar proxy wars, tot de oorlog in Vietnam en de Eerste Golfoorlog.56

Een belangrijke kanttekening die bij deze paragraaf geplaatst moet worden is dat dit geen postmodernistisch stuk is. Er zullen in deze paragraaf dan ook enige lineaire

ontwikkelingen te bespeuren zijn. Deze ontwikkelingen worden respectievelijk beschreven binnen de politieke, economische, technologische en sociale context. De ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan zijn niet alleen van invloed geweest op de daadwerkelijke

veranderingen van oorlogvoering maar ook op het denken en schrijven over oorlogvoering. In paragraaf drie worden dominante theorieën over post(-)moderne oorlogvoering uiteengezet; in de vorming van deze theorieën spelen de hier onder geschetste ontwikkelingen een

belangrijke rol.

Grote veranderingen hebben er allereerst plaatsgevonden binnen de politieke context. Na de Tweede Wereldoorlog is er een bipolaire machtsverhouding in de wereld ontstaan. Twee grote machtsblokken, de VS en de Sovjet-Unie (en de daarmee samengaande NATO en het Warschaupact) verdeelden de macht. In de periode na de Tweede Wereldoorlog tot circa 1960 worden ook koloniale rijken als India, Indonesië en later ook Algerije en Congo onafhankelijk. In deze periode worden veel van de zogeheten proxy wars uitgevochten in de voormalige kolonies. Een aantal academici beargumenteren dat deze proxy wars kunnen worden gezien als een vroege vorm van post-moderne oorlogen omdat zij op veel gebieden verschillen van moderne oorlogen.57

In de periode tussen 1963 en 1989 kwam er vervolgens een proliferatie aan kleinere machtsblokken en internationale samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld de Europese Unie) die de macht van de VS en de Sovjet-Unie verkleinden. Na het omvallen van de Sovjet-Unie komt er een nieuwe, unipolaire, fase waarin de Verenigde Staten het dominante machtsblok wordt.58 Al deze verschuivingen van macht op het wereldtoneel hebben ook invloed gehad op de manier waarop en vooral door wie oorlogen worden gevoerd. Al tijdens de Koude Oorlog en later met het wegvallen van Sovjet-Unie ontstaan er meer mogelijkheden voor andere (niet-statelijke) actoren om oorlog te voeren. In de moderne periode waren het voornamelijk de

56 Gray, Postmodern War, 4; Christopher Coker, ‘Post-modern war’, The RUSI journal 143:3 (1998) 7-14, aldaar

8; George R. Lucas Jr, ‘Postmodern War’, Journal of Military Ethics 9:4 (2010) 289-298, aldaar 289-290; Eco,

Five Moral Pieces.

57 Georg. G. Iggers en Edward Wang, A Global History of Modern Historiography (Edinburgh Gate 2008)

250-251.

58

Adrian Kavanagh,’Postmodernity, globalisation and nationalist conflict in the former Yugoslavia’, Geopolitics 3:3 (1998) 34-52, aldaar 40.

(26)

26

natiestaten die met elkaar in oorlog gingen. Andere actoren hadden immers simpelweg niet de mogelijkheden voor het voeren van een oorlog.59

De opkomst van nieuwe actoren op het strijdtoneel heeft er ook mee te maken dat overheden en/of staten niet meer in staat zijn om hun taken uit te voeren. Deze failed states kunnen niet meer voorzien in een veilige leefomgeving, de juiste scholing en/of het leveren van grondstoffen. In het vacuüm dat vervolgens ontstaat springen allerlei andere actoren die op deze manier zowel hun politieke als economische macht kunnen vergroten.60 De financiële basis van deze actoren bevindt zich vaak in de (illegale) internationale handel in grondstoffen, wapens, drugs of mensen. Dankzij hun sterke financiële positie zijn deze actoren in staat om (gedeeltelijk) de rol van de staat over te nemen waardoor zij hun machtsbasis kunnen

vergroten.Oorlogen die worden aangeduid als post(-)modern zullen dan ook steeds minder gaan tussen de zogeheten winner states (de natiestaten van de 20e eeuw) maar eerder tussen één winner state en de ‘(…) ‘loser’ populations in failed states and regions’.61 Er zijn zelfs al post(-)moderne conflicten te noemen waarbij een winner state compleet ontbreekt,

bijvoorbeeld in Zuid-Soedan.62

Nauw samenhangend met de politieke veranderingen zijn er ook grote economische veranderingen die een rol spelen in de overgang van moderne naar post(-)moderne oorlogen. Als belangrijkste factor is er de snelle globalisering die haar intrede heeft gedaan aan het einde van de 20e en het begin van de 21e eeuw. De (competitieve) globalisering heeft tot veel onzekerheid geleid in de wereld, voornamelijk op economisch gebied waar de verschillen steeds groter worden.63 Deze ongelijkheid manifesteert zich niet alleen tussen landen maar ook intern hebben landen te maken met een groter verschil tussen arm en rijk. De

marginalisering van individuen, groepen en samenlevingen in bijvoorbeeld Oost-Europa en derdewereldlanden kunnen leiden tot spanningen die een goede voedingsbodem vormen voor conflicten.64 Door de snelle globalisering is er daarnaast een schaarste aan grondstoffen ontstaan; dit zal steeds vaker gaan leiden tot interne, regionale of zelfs internationale conflicten.65

59 Kavanagh, ’Postmodernity’, 40.

60 Ralph Peters, ‘The Culture of Future Conflict’, Parameters (1995-1996) 18-27, aldaar 18. 61 Peters, ‘The Culture of Future Conflict’, 19.

62 Sasha Kester, ‘Wéér bijna oorlog in Zuid-Soedan. Grijpt iemand in?’ (2016), De Volkskrant

<http://www.volkskrant.nl/buitenland/weer-bijna-oorlog-in-zuid-soedan-grijpt-iemand-in~a4337791/> [geraadpleegd op 21-11-2016].

63 Kavanagh, ‘Postmodernity’, 43. 64

Ibidem, 43.

(27)

27

Door de snelle globalisering en de daarmee gepaard gaande economische groei hebben er zich in de technologie ook grote veranderingen voorgedaan.66 Allereerst hebben er

veranderingen plaatsgevonden in de wapentechnologie, met bijvoorbeeld de komst van drones en andere nieuwe geavanceerde wapens. De andere kant van de medaille is echter dat deze nieuwe wapens – mede door de globalisering – ook in handen zijn gekomen van andere partijen dan alleen de rijke westerse landen. Het paradoxale aan deze ontwikkeling is dat westerse landen geconfronteerd kunnen worden met hun eigen nieuwe wapens en

technologieën. Victor Davis Hanson omschrijft dit als military parisitism. Via het kopen, stelen of klonen van westerse wapens komen deze in handen van tegenstanders die in theorie helemaal niet over deze technologieën en wapens zouden moeten kunnen beschikken.67 Sterker nog, in het geval van de recente oorlog in Afghanistan hebben de Amerikaanse inlichtingendiensten zelfs wapens geleverd aan de Taliban toen deze in oorlog was met de Sovjet-Unie. De bondgenoot van gister is echter de vijand van morgen geworden en de Amerikanen werden vervolgens zelf doelwit van hun eigen wapens.68 Een andere

technologische ontwikkeling heeft plaatsgevonden binnen de informatie en cybertechnologie. De grote (nieuwe) mogelijkheden die deze technologieën met zich meebrengen hebben ervoor gezorgd dat ze in post(-)moderne conflicten een steeds grotere rol gaan spelen.69

Vooral op het slagveld is de invloed van deze technologische ontwikkelingen

merkbaar. De veranderingen maken het mogelijk dat de fysieke afstand tot het slagveld groter wordt omdat machines (en wapens) vanaf steeds grotere afstand bestuurd kunnen worden.70 Sommige academici beargumenteren zelfs dat computers de rol van mensen volledig kunnen overnemen en dat er cyborg soldiers zullen ontstaan. Dit zijn soldaten waarbij allerlei nieuwe technologieën in zowel hun lichaam als uitrusting geïncorporeerd zijn.71 In navolging van alle technologische vernieuwingen verdwijnt langzaam het ‘traditionele’ slagveld. Dit wordt overgenomen door overvolle steden of juist enorme ‘lege’ plekken als woestijnen en berggebieden.72 Ook wordt een steeds groter gedeelte van oorlogen gevoerd in het digitale

66 Lucas, ‘Postmodern War’, 290.

67 Douglas Kellner, ‘”Postmodern War in the Age of Bush II”’, New Political Science 24:1 (2002) 57-72, aldaar

64; Victor Davis Hanson, ‘”Postmodern War”’ (2005), City Journal

<http://academic.lexisnexis.nl.proxy.uba.uva.nl:2048/?verb=sr&csi=156998> [geraadpleegd op 12-12-2016].

68 Ad van Liempt, ‘De CIA en Afghanistan’ (2001), Andere tijden

<http://anderetijden.nl/aflevering/574/De-CIA-en-Afghanistan> [geraadpleegd op 25-11-2016].

69 Peters, ‘The Culture of Future Conflict’, 18; Kavanagh, ‘Postmodernity’, 35; Steven Metz, Armed conflict in

the 21st century: The Information Revolution and Post-Modern Warfare (Strategic Studies Institute 2000) 5-11.

70 Christopher Coker, ‘The Collision of Modern and Post-Modern War’, in: Yves Boyer en Lindley-French ed.,

The Oxford Handbook of War (Oxford 2012) 57-68, aldaar 64.

71

Kellner, ‘Postmodern War’, 60.

(28)

28

domein waardoor de slagvelden an sich langzaam verdwijnen. Zoals het citaat van Eco aan het begin van dit hoofdstuk al aangaf wordt het steeds moeilijker om burger en strijder van elkaar te onderscheiden. Dat de strijd tegenwoordig vaak uitgevochten wordt buiten het traditionele slagveld draagt hier aan bij.73

Alle politieke, economische en technologische ontwikkelingen hebben ook hun weerslag in de sociale context van oorlogvoering. Dankzij moderne technieken wordt het ook voor het thuisfront gemakkelijker om de oorlog te volgen. De rol van de media is hierbij erg belangrijk. Na brieven, dagboeken en verhalen van overlevers bereiken langzaam ook foto’s en verhalen van journalisten het thuisfront. Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw gaan de technologische ontwikkelingen dermate snel dat er ook video’s en directe uitzendingen mogelijk worden. De specifieke oorlogservaringen van soldaten, journalisten en burgers in de frontlinie worden nu gemeengoed door allerlei beeldmateriaal dat haar weg vindt naar het thuisfront. Net als de ontwikkelingen in de wapentechnologie is ook de rol van de media tweeledig. Aan de ene kant wordt de media ingezet voor het creëren van een bepaald beeld van de oorlog wat de achterban moet mobiliseren. Denk hierbij aan de propagandafilmpjes van bijvoorbeeld Islamitische Staat.74 Aan de andere kant kunnen de media ook transparant maken wat de strijdende partijen juist willen verhullen, bijvoorbeeld de foto’s van

martelingen in de Abu Ghraib gevangenis in Irak. De (internationale) media speelt daarnaast ook een belangrijke rol in de publieke steun om wel of niet deel te nemen aan een conflict.75

Niet alleen voor het thuisfront verandert de sociale context. Ook voor de soldaten heeft er een belangrijke verandering plaats gevonden. Door de nieuwe technologieën is al duidelijk geworden dat de fysieke afstand tot het slagveld wordt vergroot. Wanneer de fysieke afstand tot het slagveld groter wordt rijst ook de vraag of dit ook gevolgen heeft voor de emotionele afstand tot het slagveld.76 Indien dit zo is, heeft dit ook grote implicaties voor allerlei ethische kwesties binnen de krijgsmacht en het publieke domein. Daarnaast hebben soldaten ook te maken met een toenemend aantal actoren op het slagveld. De traditionele krijgsmachten zijn niet langer de dominante actor in een oorlog. Zij hebben nu ook te maken met militante

73 Peters, ‘The Culture of Future Conflict’; John Kiszely, Post-Modern Challenges for Modern Warriors

(Defense Academy United Kingdom 2007) 1-30, aldaar 7.

74

Robin de Wever, ‘De meeste IS-propaganda is vredig en fijn’ (2015), Trouw

<http://www.trouw.nl/tr/nl/5091/Religie/article/detail/4162363/2015/10/13/De-meeste-IS-propaganda-is-vredig-en-fijn.dhtml> [geraadpleegd op 25-11-2016].

75

Kavanagh, ‘Postmodernity’, 37-38.

(29)

29

groeperingen en andere niet-statelijke geweldsgroeperingen, niet-gouvernementele organisaties, private beveiligingsbedrijven en coalitie partners.77

De veranderingen binnen de politieke, economische, technologische en sociale context vormen samen periode na de moderne periode. Aangeduid als post-modern of door

postmodernisten als de nieuwe historische tijd.78 Volgens postmodernisten verdwijnt de rationele lineaire opeenvolging van gebeurtenissen die in de moderne wereld voorkwamen. In de postmoderne wereld zorgen de toegang tot informatie en de snelle uitwisseling daarvan, voor herdefiniëring van identiteiten en culturen.79 Het onderscheid tussen de virtuele en reële wereld vervaagt in de postmoderne tijd. Woorden, beelden en geluiden verwisselen net zo vaak van betekenis als er lezers, kijkers en luisteraars zijn. In het nieuwe postmoderne

tijdperk is er niet één beeld meer van de realiteit, iedereen geeft er zijn eigen betekenis aan.80 Voor academici die de post-moderne periode slechts bezien als de periode na het moderne zorgen de bovenstaande ontwikkelingen slechts voor een andere vorm van oorlog, zonder de connotaties van het postmodernisme. De nieuwe realiteit (post-modern dan wel postmodern) zorgt er ook voor dat de strategische en operationele context van moderne oorlogen verandert voor post(-)moderne oorlogen. Er is nog steeds sprake van een

wisselwerking tussen het volk, het leger en de overheid, maar op wel op een andere manier. In dit nieuwe tijdperk zijn er geen vooraf ingestelde regels over het verloop van een oorlog en voor postmodernisten bestaat dé werkelijkheid niet. Informatie, taal, symbolen, tradities, mythen en technieken creëren iedere keer opnieuw een andere werkelijkheid en dus een ander verloop van oorlog.81 Oorlogen zijn daarmee volgens postmodernisten niet-lineair,

gefragmenteerd en een constructie geworden.

2.3EEN BEGRIPPENKWESTIE

Samenhangend met de contextuele veranderingenhebben er zich ook vele veranderingen voorgedaan in de invullingen van de term post(-)moderne oorlogvoering. Hoewel het niet exact is terug te vinden wie de term voor het eerst gebruikt heeft, is duidelijk dat het begrip vanaf de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een rol gaat spelen in de academische wereld – en dus ook in het denken en schrijven over oorlogvoering. De uiteenzetting van het wetenschappelijk debat wordt in deze paragraaf chronologisch weergegeven. Daarnaast wordt

77 Coker, ‘The Collision’, 63. 78

Leezenberg en de Vries, Wetenschapsfilosofie, 247-296.

79 Keith D. Dickson, ‘War in (Another) New Context: Postmodernism’ (2004), Journal of Conflict Studies

<https://journals.lib.unb.ca/index.php/JCS/article/viewArticle/203/360> [geraadpleegd op 13-12-2016].

80

Dickson, ‘War in (Another) New Context’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

¨ Mocht blijken dat fotojournalisten, aanwezig op de plek van het ongeluk, niet eerst hulp hebben geboden maar hun journalistieke werk prioriteit hebben gegeven, dan zal de vrijheid

In figuur 4 komt duidelijk naar voren dat, als de consument moest kiezen tussen Fair trade producten en milieubewuste producten (een laag aantal food miles staat voor milieubewust),

We zien al meteen dat vooral ouders en het gezin als mogelijke risicofactoren worden genoemd. Toch moet hier niet onmiddellijk aan een oorzakelijk verband gedacht worden. De

Rokers berokkenen, zonder dit wellicht ook te willen, ook enorm veel schade aan niet-rokers. Dit door niet-.. rokers passief te laten meeroken. Dit houdt ook enorme risico’s in

De waardes van de uitgelezen sensor die opgeslagen worden in de struct van de CM , of de waarde waarmee de klep aangestuurd wordt (open of dicht), kunnen door iedere EM (of CM) die

In de Scholastiek kwam deze discussie tot een hoogtepunt, omdat er inmiddels uit het Oosten geschriften waren overgekomen van de filosoof Aristoteles en dat in strijd was met de

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

Dit onderzoek laat zien dat ex-AMV’s in de gemeente Breda sense of belonging ervaren wanneer (1) ze zich thuis voelen (2) voldoende geïntegreerd zijn (3) er zowel met