• No results found

H OOFDSTUK 3: I NSURGENCY EN C OUNTERINSURGENCY ‘It is more important today, with recent experience in the wars in Afghanistan and

3.2 D E EERSTE PERIODE : 1980-

In deze paragraaf wordt ingegaan op de literatuur betreffende insurgency en

counterinsurgency voor de periode 1980-2001. Deze periode begint ten tijde van de Koude Oorlog en in de nasleep van de Vietnam Oorlog. Er is in deze periode veel aandacht voor het zogenoemde klassieke model van insurgency en counterinsurgency. Hoewel deze term lijkt te suggereren dat er één model is, moet er worden opgemerkt dat het klassieke model

voornamelijk bestaat uit overkoepelende elementen en kenmerken. Al deze elementen en kenmerken tezamen vormen vervolgens het klassieke model van een insurgency en counterinsurgency operatie.

118 Steven Metz, ‘New Challenges and Old Concepts: Understanding 21st Century Insurgency’, Parameters

45

Dat academici en politici aan het begin van deze periode nog sterk beïnvloed werden door het klassieke model is gezien de maatschappelijke context niet vreemd. In de nasleep van de Vietnam Oorlog en de koloniale onafhankelijkheidsoorlogen was men gaan inzien dat deze vormen van oorlog beduidend anders waren dan de oorlogen die tot dan toe gevochten

werden. In een poging om dergelijke conflicten te begrijpen greep men dan ook terug op bijvoorbeeld de Amerikaanse, Franse en Engelse ervaringen in respectievelijk Vietnam, Algerije, Indochina en Malaya. De boeken van David Galula (Counterinsurgency Warfare. Theory and Practice), Roger Trinquier (Modern Warfare: A French View of

Counterinsurgency), Robert Thompson (Defeating Communist Insurgency: The Lessons of Malaya and Vietnam) en John Nagl’s Learning to Eat Soup with a Knife werden belangrijke informatiebronnen voor insurgency en counterinsurgency.119 Een andere belangrijke

informatiebron is het boek van Mao Tse-Tung: On Guerrilla Warfare.120 De basisprincipes die Mao in dit boek uiteenzet over een revolutionaire beweging werden ook overgenomen in de academische wereld.

Zo analyseert Charles Meachling jr. in een artikel uit 1984 dat er vanaf de jaren zestig tot op dat moment twee heersende theorieën zijn in de academische wereld over insurgencies (of revolutionaire bewegingen). Allereerst is er de Maoïstische theorie. Deze theorie gaat er van uit dat een revolutionaire beweging zich ontwikkelt aan de hand van de fases zoals deze door Mao Tse-Tung zijn beschreven in On Guerrilla Warfare. De basis van dergelijke insurgencies ligt in het mobiliseren van publieke support waarbij politieke campagnes vaak gelijktijdig lopen met militaire campagnes. Een belangrijk onderdeel van deze insurgencies is ook het gebruik van geweld om het establishment te provoceren tot repressies tegen de bevolking. Hierdoor raken beide van elkaar vervreemd. Onder de Maoïstische theorie vallen volgens Maechling ook de latere uitwerkingen van deze theorie door Vo Nguyen Giap en Ernesto Guevara.121 In navolging van deze theorie ontstaat vervolgens de tweede theorie in het wetenschappelijk debat. Ook deze theorie neemt het Maoïstisch model als uitgangspunt maar academici maken hier een iets andere insteek. Deze theorie wordt door Maechling aangeduid als de revisionistische theorie. Auteurs die deze theorie aanhangen gaan nog een stap verder met de originele doctrines van Mao, Giap en Guevara. Het draait volgens deze academici niet alleen om politieke doelen maar vooral om het sociale en economische

119 David Galula, Counterinsurgency Warfare. Theory and Practice (New York en Londen 1964); Roger

Trinquier, Modern Warfare: A French View of Counterinsurgency, vertaald door Daniel Lee (Westport 2006); Robert Thompson, Defeating Communist Insurgency: The Lessons of Malaya and Vietnam (1966); John Nagl,

Learning to Eat Soup with a Knife (1996).

120

Mao Tse-Tung, On Guerrilla Warfare, vertaald door Samuel B. Griffith (New York 1962).

46

netwerk van revolutionaire groepen. De revisionistische theorie gaat er van uit dat de zwakke plek van een revolutionaire beweging zich bevind in de sociale orde, in de morele funderingen van het conflict. Een counterinsurgency moet zich volgens de revisionistische theorie dan ook op deze morele funderingen richten om een overwinning te behalen; dus niet zozeer op de politieke doelen. De burgeroorlog in El-Salvador (1979-1992) is voor revisionisten het ultieme voorbeeld van hun theorie.122

Beide theorieën bevatten volgens Maechling verschillende haken en ogen. Allereerst claimen beide stromingen een universele theorie te hebben ontwikkeld die opgaat in alle delen van de wereld. Volgens Maechling klopt dit echter niet omdat de geografische en etnische verschillen tussen werelddelen te groot zijn. Ook houden beide stromingen volgens

Maechling geen rekening met moderne counterintelligence technieken en ontwikkelingen op het gebied van communicatie en surveillance technologie. Dit betekent dat insurgencies zich volgens Maechling niet kunnen ontwikkelen zoals beide theorieën beargumenteren omdat zij al in een (te) vroeg stadium ontdekt kunnen worden. De Maoïstische theorie houdt tot slot geen rekening met de economische relaties die er tussen regio’s kunnen zijn. Deze

economische relaties zorgen ervoor dat er een collectieve regionale interesse is in stabiliteit. Revolutionaire ideeën krijgen dan moeilijk voet aan de grond.123

Maechling vraagt zich vervolgens af hoe het mogelijk is dat Amerika zo weinig succesvol is in het counteren van insurgencies. De oorzaak hiervan ziet Maechling in de Overseas Internal Defense Policy (OIDP) of the United States.124 Dit document werd

gecreëerd onder de Kennedy administratie in een poging een effectieve counter revolutionaire strategie op te richten. De auteurs van dit document werden nog (te) sterk beïnvloed door klassieke denkers als Clausewitz, Jomini en Liddell Hart en het document richtte zich vooral op het definiëren van dreigingen in militaire termen. Het document was geen strategische doctrine maar eerder een operationele blauwdruk voor counterinsurgency operaties. De specifieke militaire, politieke en economische onderdelen zouden voor iedere missie apart worden overlegd. Volgens Maechling is dit document een belangrijke oorzaak voor het falen van Amerikaanse counterinsurgency operaties. Het document legt te veel te nadruk op het te snel willen behalen van duidelijke militaire resultaten en staat te weinig stil bij de oorzaken

122 Maechling, ‘Insurgency and Counterinsurgency’, 36-39. 123

Ibidem, 38-39.

47

van een insurgency.125 Een goede counterinsurgency strategie moet derhalve volgens Maechling zowel flexibel zijn als zich richten op de oorzaken van de insurgency.126

De grote invloed van de Maoïstische guerrillastrijd en manoeuvre-oorlog in de eerste periode blijkt ook uit een artikel van Gavin Bulloch uit 1996. In dit artikel betoogt Bulloch dat het begrijpen van een insurgency alleen mogelijk is als men rekening houdt met de theorie over manoeuvre-oorlogen. Insurgencies kunnen derhalve het beste gezien worden als een vorm van een manoeuvre-oorlog. Het strategische centrum van een insurgency is de steun van het volk. Insurgents zijn daarnaast uit op politieke veranderingen en dit kan alleen bereikt worden door politieke acties. De politieke macht van een insurgent is dan ook vaak groter dan de militaire macht.127 Het is echter verkeerd volgens Bulloch om daarmee militaire

counterinsurgency operaties af te doen als low-intensity. Het kunnen zowel operaties zijn op een relatief laag tempo als operaties die qua tempo bijna niet van conventionele oorlogen te onderscheiden zijn.128 Een effectieve counterinsurgency strategie moet volgens Bulloch dan ook flexibel genoeg zijn om met de tijd mee te veranderen en moet de theorieën over

manoeuvre-oorlogen in acht nemen.129 De counterinsurgency strategie moet zich daarnaast richten op alle doelen (politiek, economisch, sociaal et cetera) van een insurgency. De militaire component is derhalve wel aanwezig in een counterinsurgency operatie maar is niet altijd het belangrijkste. Daarnaast kan deze militaire component zowel bestaan uit

onconventionele als conventionele methoden. Een laatste belangrijke opmerking die Bulloch maakt is dat de overwinning niet altijd gaat naar diegene met de beste of meeste wapens. Een counterinsurgency operatie kan verloren worden ondanks militaire successen. Dit element gaat in de latere periodes ook nog een belangrijke rol spelen in de analyse van

counterinsurgency operaties. 130

Tot slot kan er voor deze periode een artikel van Steven Metz uit 1995 aangehaald worden. In dit artikel spreekt Metz, net als Maechling, zijn zorgen uit over de gehanteerde counterinsurgency strategie door Amerika. Hij betoogt dat de counterinsurgency capaciteit van Amerika kan worden vergeleken met een feniks die periodiek dood gaat om weer te herrijzen uit zijn as.131 In 1995 is er volgens Metz te weinig aandacht voor insurgency en

125 Maechling, ‘Insurgency and Counterinsurgency’, 34. 126 Ibidem, 39-41.

127 Gavin Bulloch, ‘Military Doctrine and Counterinsurgency: A British Perspective’ (1996), Parameters

<http://strategicstudiesinstitute.army.mil/pubs/parameters/Articles/96summer/bulloch.htm> [geraadpleegd 22- 12-2016].

128 Bulloch, ‘Military Doctrine’. 129 Ibidem.

130

Ibidem.

48

counterinsurgency, als Amerika effectief wil kunnen reageren op toekomstige insurgencies moet er iets veranderen. De gebruikte counterinsurgency doctrine in 1995 is gebaseerd op de Amerikaanse ervaringen in Vietnam en El-Salvador. Metz is echter van mening dat beide oorlogen meer met elkaar gemeen hebben dan met toekomstige oorlogen. Metz ziet in 1995 een veranderend veiligheidsklimaat ontstaan over de gehele wereld waar politieke,

economische en sociale factoren zorgen voor een onstabiele situatie. In een dergelijke situatie is een insurgency snel geboren en kan een gevaar gaan vormen voor Amerika.132 Met de aanslagen van 9/11 kreeg Metz ongelukkig genoeg al snel gelijk.

3.3DE TWEEDE PERIODE:2001-2010

In de tweede periode groeit de aandacht voor insurgency en counterinsurgency, als direct gevolg van de aanslagen van 9/11 explosief. In deze periode beïnvloeden ook de Amerikaanse interventies in Irak en Afghanistan het denken over insurgency en counterinsurgency.

Direct na de aanslagen van 9/11 wordt duidelijk dat Amerika zich wederom gaat mengen in overzeese counterinsurgency operaties. Bij gebrek aan een nieuwere dan wel betere counterinsurgency strategie (waar Metz in 1995 al voor waarschuwde) baseert het leger zich op de klassieke ideeën van Galula en Nagl.133 Binnen de academische wereld is hier echter direct kritiek op. Zo betoogt Steven Metz in een artikel uit 2007/2008 dat de klassieke ideeën niet één op één te vertalen zijn naar insurgencies in de 21e eeuw.134 Het grote verschil tussen een insurgency uit 20e eeuw en een insurgency uit de 21e eeuw zit volgens Metz in de complexiteit. Insurgencies uit de 20e eeuw waren organisatorisch gezien relatief simpel. De deelnemers bestonden uit de insurgents, een regime en eventueel een aantal andere partijen aan beide kanten. De insurgencies uit de 21e eeuw zijn echter complexe, multidimensionale conflicten met zowel politieke, sociale, economische en culturele elementen. Insurgencies uit de vorige eeuw kwamen daarnaast bijna alleen maar voor als gevolg van een zwakke staat; 21e-eeuwse insurgencies kunnen ook ontstaan uit het falen van culturele, sociale en

economische systemen.135 De insurgents uit de 21e eeuw zijn er daarnaast ook niet altijd op gericht om militaire overwinningen te behalen. Het is vaak in het voordeel van insurgents om het conflict langdurig te controleren. David W. Barno omschrijft dit als volgt: ‘The enemy achieves victory by putting intense, unremitting pressure on adversary decisionmakers,

132 Metz, ‘A Flame Kept Burning’.

133 Metz, ‘New Challenges and Old Concepts’, 21. 134

Ibidem, 22.

49

causing them to eventually capitulate, independent of military success or failure on the battlefield.’136

Het langdurig controleren van een conflict is volgens veel academici een grotere dreiging dan een overwinning voor de insurgents. Het langdurig controleren van een conflict kan namelijk leiden tot destabilisatie van de regio, verminderde toegang tot

grondstoffen en markten, bloeiende transnationale criminaliteit, humanitaire rampen en transnationaal terrorisme.137 In het geval van de Amerikaanse interventies in Irak en

Afghanistan werd duidelijk dat het langdurig rekken en controleren van een conflict een veel gebruikte strategie was van Al-Qaida en de Taliban. De gebruikte counterinsurgency strategie door Amerika bleek niet zo effectief als men wel hoopte. In de academische wereld is er in deze periode een duidelijke trend zichtbaar waarbij academici kenmerken van een nieuwe, effectievere, counterinsurgency strategie betogen.

Een effectieve counterinsurgency strategie moet zich derhalve volgens academici niet richten op een ‘one size fits all’ benadering. In plaats van te focussen op specifieke elementen moet er meer aandacht komen voor brede concepten en overkoepelende kenmerken van 21e- eeuwse insurgencies. Op die manier wordt het gemakkelijker om snel te reageren op een insurgency en om de doctrine zo nodig weer aan te passen, al naar gelang de situatie.138 Het begrijpen van een insurgency en inzien dat een counterinsurgency meer beslaat dan alleen een militaire overwinning moet uiteindelijk leiden tot succes. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de steun van het volk. Een counterinsurgency moet de positieve steun van het volk hebben wil deze succesvol zijn.139 De counterinsurgency troepen dienen hierbij goed te luisteren naar de wensen van de bevolking en een goed alternatief te bieden. Een sterke overheid die kan voorzien in veiligheid, infrastructuur en een goed functionerend rechtssysteem is hierbij essentieel.140 Christopher M. Ford maakt in zijn analyse gebruikt van de metafoor van de stok-en-wortel. Soms is er krachtig en in sommige gevallen dodelijk geweld nodig (de stok) waar dan wel een verbetering (de wortel) tegenover staat.141 Een counterinsurgency doctrine moet tot slot niet worden gezien als een top-down benadering. Deze benadering beoogt veiligheid te creëren voor overheidsmedewerkers en buitenlandse hulpdiensten die diensten verlenen aan de arme en primitieve bevolking, om zo de hearts and minds van de populatie te winnen. Een effectieve counterinsurgency doctrine benadert een insurgency echter als een

136 David W. Barno, ‘Challenges in Fighting a Global Insurgency’, Parameters (2006) 15-29, aldaar 17. 137 Metz, ‘New Challenges and Old Concepts’, 27.

138

Ibidem, 31.

139 Christopher M. Ford, ‘Speak No Evil: Targeting a Population’s Neutrality to Defeat an Insurgency’,

Parameters (2005) 51-66, aldaar 53.

140

Ford, ‘Speak no Evil’, 56.

50

complexe puzzel waarbij strategisch succes afhangt van geduld, toewijding en de bereidheid om te blijven. Een bottom-up benadering is hierbij essentieel: wat wil de bevolking en hoe kan dat – met behulp van de bevolking – bereikt worden?142

Naar aanleiding van de oorlogen in Irak en Afghanistan onderscheiden Peter Charles Choharis en James A. Gavrilis vervolgens drie vormen van deze moderne counterinsurgency operaties. De eerste vorm is counterinsurgency 1.0 (ook wel: COIN 1.0). In deze vorm wordt er contact gelegd met de lokale bevolking en worden samenwerkingsverbanden opgericht. Een volgende fase is COIN 2.0, ook wel bekend als de Clear-Hold-Build benadering. In deze fase wordt de samenwerking met de lokale bevolking uitgebreid om zo tot gouvernementele allianties te komen voor de lange termijn. De volgende fase – COIN 3.0 – behelst vervolgens alle kenmerken van een goede counterinsurgency strategie zoals deze in de vorige alinea beschreven zijn. COIN 3.0 gaat verder dan tactische samenwerkingsverbanden tussen de lokale bevolking en counterinsurgency troepen. Het is een complexe operatie waarbij de nadruk komt te liggen op kleinschalige micro-ontwikkelingen die uiteindelijk op macro- niveau het verschil gaan maken. Bij COIN 3.0 moet de nadruk komen te liggen op het strategische gebruik van internationale hulp (zowel militair als ondersteunend op andere gebieden, bijvoorbeeld economisch of medisch) om zo de insurgents te kunnen verslaan. Deze benadering van counterinsurgency is een bottom-up benadering waarbij het ondersteunen van de bevolking in hun doelen centraal staat.143

De oorlogen in Irak en Afghanistan hebben tot slot in deze tweede periode ook een debat losgemaakt of er sprake is van een wereldwijde insurgency. Voor Daniel G. Cox is Al- Qaida hét voorbeeld voor een dergelijke global insurgency.144 Academici – waaronder Cox – die deze theorie aanhangen beargumenteren dat de term War on Terror een misleidende, onnauwkeurige en verkeerde term is om de strijd tegen insurgents als Al-Qaida aan te duiden. David J. Kilcullen haalt in deze context zowel Francis Fukuyama als Clausewitz aan. Volgens Fukuyama is terrorisme niet meer dan een laatste redmiddel dat gebruikt wordt door onder andere insurgents. De war on terror betekent daarmee net zo weinig als bijvoorbeeld een term als de war on submarines.145 Vervolgens parafraseert hij Clausewitz die al betoogde dat om

142 Peter Charles Choharis en James A. Gavrilis, ‘Counterinsurgency 3.0’, Parameters (2010) 34-46, aldaar, 42;

Timoty K. Deady, ‘Lessons from a Successful Counterinsurgency: The Philippines, 1899-1902’, Parameters (2005) 53-68, aldaar 67; Michael W. Mosser, ‘The Dangers of Mistaking. Coherence for Capability’, Parameters 56:1 (2010) 140-143, aldaar 141.

143

Choharis en Gavrilis, ‘Counterinsurgency 3.0’, 34-42.

144 Daniel G. Cox, ‘The Struggle Against Global Insurgency’, Joint Force Quarterly 56:1 (2010) 135-139, aldaar

135.

145

David J. Kilcullen, ‘Countering Global Insurgency’, Journal of Strategic Studies 28:4 (2005) 597-617, aldaar 597.

51

oorlog echt te begrijpen, je het niet moet verwarren of bewust moet omvormen tot iets wat het niet is. In deze context moet de strijd tegen insurgencies dus niet gezien worden als een strijd tegen terrorisme. Al-Qaida en andere insurgencies moeten niet gelijk gesteld worden aan de tactiek – terrorisme – die zij ten toon spreiden.146 Voor Kilcullen is het daarom beter om te spreken van een global jihad. Deze wereldwijde jihad (Cox wijst in dit verband op de term global insurgency) moet daarom worden bezien in het licht van insurgency en

counterinsurgency en niet worden benaderd als terrorisme.147 De war on terror is volgens Kilcullen in de basis een counterinsurgency operatie waarvoor er een nieuwe doctrine moet komen omdat de counterterrorisme én counterinsurgency methoden van die tijd niet afdoende zijn om deze wereldwijde insurgency te verslaan.148 Ook Daniel S. Roper beargumenteert dat er sprake is een wereldwijde insurgency. De termen terrorisme en global terrorism zijn volgens Roper te smal. Een ander perspectief is nodig om de intellectuele en strategische complexiteit van organisaties als Al-Qaida te begrijpen. Roper vindt dit nieuwe perspectief in de theorie van een wereldwijde insurgency. Roper beargumenteert net als Kilcullen en Cox dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen terrorisme en een insurgency, waarbij terrorisme een onderdeel kan zijn van een insurgency maar ook los kan bestaan.149

De theorie van een wereldwijde insurgency roept echter ook kritiek op. Zo

beargumenteert Michael W. Mosser dat er geen wereldwijde insurgency bestaat, er is slechts sprake van toevallige gelijkheid. Door het toekennen van een wereldwijd kenmerk aan een collectie van verschillende insurgencies, wordt er volgens Mosser een kunstmatige coherentie toegevoegd aan een fundamenteel incoherent fenomeen.150Insurgencies kunnen daarom beter gezien worden als zeer complexe sociale systemen. De interactie met de omgeving bepaald uiteindelijk de vorm van een insurgency. Iedere insurgency is dus anders, dezelfde inputs leiden dus niet noodzakelijkerwijs tot de te verwachten outputs.151Het concept van een wereldwijde insurgency vergelijkt Mosser met een sterrenstelsel. Alle ideeën worden bijeen gehouden door een ideologische zwaartekracht: het zijn allemaal ideeën die wel ongeveer hetzelfde betekenen en dus in hetzelfde sterrenstelsel of om dezelfde ster heen draaien (in dit geval Al-Qaida) maar daarmee vormen zij nog geen coherente entiteit.152

146 Kilcullen, ‘Countering Global Insurgency’, 597. 147 Ibidem, 597; Cox, ‘The Struggle’, 135.

148 Kilcullen, ‘Countering Global Insurgency’, 597. 149

Daniel S. Roper, ‘Global Counterinsurgency: Strategic Clarity for the Long War’, Parameters (2008) 92-108, aldaar 95-95.

150 Mosser, ‘The Dangers of Mistaking’, 141. 151

Ibidem, 142.

52