• No results found

Mama, hoe komt een baby uit de buik? : de ervaringen van ouder en kind (8-12 jaar) met seksuele opvoeding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mama, hoe komt een baby uit de buik? : de ervaringen van ouder en kind (8-12 jaar) met seksuele opvoeding"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mama, hoe komt een baby uit de buik?

De ervaringen van ouder en kind (8-12 jaar) met seksuele opvoeding

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development Universiteit van Amsterdam

Student: F. S. Fuchs Studentnummer: 10873201 Begeleider: dr. C. S. Zwiep Tweede beoordelaar: dr. C. van der Put

(2)

Abstract

The amount of research about sexuality education for children by their parents is limited. How sexuality education is experienced by children is not been researched much either. For this study 16 parents (13 mothers, 3 fathers) and 16 children (14 girls, 2 boys) ages eight through twelve have been interviewed to gain an insight into this matter. Parents were questioned about the following topics: parental goals, parental behavior and developmental behavior, while the children were questioned about knowledge, sexual development and physical intimacy. The parents as well as the children experience sex education generally as an accessible subject. There is an open atmosphere in the family, in which the child feels free to discuss sexuality and physical intimacy and to ask their parents questions about these topics. Parents are aware of their task when it comes to sexuality education, but they take it on less actively – and often only when a child is a little older (above the age of five) – than advisable. Children address their questions more often to their mother and in addition to that they discuss sexuality with their peers. It is recommended that parents discuss sexuality with their child in an active way.

(3)

Inleiding Seksuele ontwikkeling

De seksuele ontwikkeling van een kind is het verloop dat leidt tot een basis voor de latere volwassen seksualiteit (Zwiep, 2008). Kinderen leren verschillende elementen van seksualiteit te integreren in hun leven. Seksualiteit in het algemeen kan verdeeld worden in drie elementen; ‘gender-identiteit’, ‘lichamelijk bewustzijn en responsiviteit’ en ‘intimiteit en relatievorming’ (Bancroft, 2009). Bij gender-identiteit gaat het om de biologische en psychologische ontwikkeling van man of vrouw (De Graaf & Rademakers 2003; Zwiep, 2008). Bij het tweede element,

lichamelijk bewustzijn en responsiviteit, gaat het om seksueel gedrag, seksuele gevoelens en lichamelijkheid (De Graaf & Rademakers, 2007). Het derde element, intimiteit en relatievorming, gaat het om fysiek contact (Bancroft, 2009; Rademakers, Laan & Straver, 2000) en het omgaan met het eigen lichaam, sociaal-, lichamelijk- en emotioneel contact (Delfos, 2009). Deze studie richt zich voornamelijk op het tweede en het derde element. Deze elementen worden beïnvloed door biologische, sociale en psychologische factoren (Roos & De Graaf, 2014). Vanaf de geboorte tot aan de start van de puberteit zijn de ontwikkelingstaken van een kind verbonden met deze elementen. In de puberteit smelten deze elementen samen tot een ‘seksueel script’ (Gagnon & Simon, 1999; Rademakers & Straver 1986).

Bij een seksueel script is het begrijpen en het hebben van kennis van seksualiteit bepalend voor de keuzes die iemand maakt wat betreft seksuele handelingen en de belevingen daarvan (Jones & Hostler, 2001). Een seksueel script wordt beïnvloed door iemands ontwikkeling, leren,

opvoeding, socialisatie, biologische achtergrond en kan veranderen door seksuele ervaringen (Heemelaar, 2008). Kinderen ontwikkelen een seksueel script en seksuele gezondheid door het opdoen van competenties als kennis, vaardigheden en autonomie. Zo leren kinderen bijvoorbeeld door rollenspel te doen en imiteren volwassenen hierbij. Een seksueel script beïnvloed hoe een kind op latere leeftijd betekenis geeft aan seksualiteit en welk gedrag het daarbij vertoont (Zwiep, 2008).

(4)

Ouders zijn dus -mede- van grote invloed op de seksuele ontwikkeling en seksuele gezondheid van het kind.

De seksuele ontwikkeling is van invloed op hoe iemand later met seksualiteit omgaat en seksualiteit ervaart. Seksuele gezondheid is daarbij een belangrijk begrip. Zo heeft iemand met een positieve seksuele ontwikkeling en een goede seksuele gezondheid onder andere voldoende kennis, respect voor de gevoelens van anderen, besef van de eigen behoeften, een positief zelfbeeld en zelfvertrouwen en kan seksualiteit op een open en respectvolle manier ervaren (World Health Organisation {WHO}, 2006; Zwiep, 2008). Dit zorgt voor een gezonde seksuele basis (De Graaf & Rademakers, 2003), waarbij iemand zijn grenzen aan durft te geven en beter risico’s van seksualiteit kan voorkomen (De Graaf, Kruijer, Van Acker & Meijer, 2012). Daarnaast draagt een gezonde en positieve ontwikkeling bij aan een positieve beeldvorming en beleving over seksualiteit, het maken van bewuste keuzes en minder risicogedrag (De Graaf, Vanwesenbeeck, Woertman & Meeus, 2009; Zwiep, 2012). Positieve seksuele ervaringen als volwassene zijn bovendien van invloed op het algemene welzijn van iemand (De Graaf, 2010). Seksualiteit gaat om wie we zijn, wat we voelen, wat we denken, wat we verlangen en waar we waarde aan toekennen (WHO, 2006).

Kinderen tussen acht en twaalf jaar zijn volop bezig seksualiteit op hun manier te verkennen (Frans & Franck, 2010; Roos & De Graaf, 2014; Zwiep, 2008). Daarnaast staan zij niet zozeer meer open voor een gesprek hierover met hun ouders, maar bespreken seksualiteit steeds vaker liever met leeftijdgenoten (Delfos, 2009; Verhulst, 2005). Juist daarom is het belangrijk dat een kind rond die leeftijd al enige basiskennis heeft over seksualiteit heeft mee gekregen van zijn ouders, zodat het ‘veilig’ de puberteit ingaat.

Seksuele opvoeding

Seksuele ontwikkeling is nauw verbonden met seksuele opvoeding (De Graaf, 2010; Zwiep, 2008). Opvoeding in zijn algemeenheid is te omschrijven als alles wat een ouder doet om hun kind naar volwassenheid te begeleiden (Zwiep, 2008). Bij seksuele opvoeding betekent het dat een kind voldoende kennis krijgt over seksualiteit, begeleid wordt bij het ontwikkelen van een

(5)

geslachtsidentiteit en een positief gevoel krijgt bij seksualiteit en lichamelijkheid. Daarnaast is de begeleiding bij de ontwikkeling van intimiteit en het leren van waarden en normen belangrijk (Klai, 2005; Zwiep, 2008). Hoe kinderen betekenis geven aan hun ervaringen en hoe ze een beeld vormen van hun omgeving is deels afhankelijk van hun ouders (Zwiep, 2008). Hoe opvoeding wordt vorm gegeven wordt daarnaast bepaald door waarden en normen in de samenleving, deels door de subcultuur en deels door de individuele invulling van de ouder (Timmers-Huigens, 2004).

Cruciaal in de (seksuele) opvoeding is het gedrag dat ouders hanteren tegenover kinderen (Klai, 2005; Vermeire, 2005). Opvoedgedrag kan onderverdeeld worden in twee aspecten, namelijk de mate van ondersteuning en de mate van controle. Op basis van deze dimensies kunnen er vier opvoedingsstijlen onderscheiden worden: de autoritatieve opvoedingsstijl, de permissieve opvoedingsstijl, de verwaarlozende opvoedingsstijl en de autoritaire opvoedingsstijl. De

autoritatieve opvoedingsstijl, die de boventoon voert in Nederland, kenmerkt zich door een grote mate van ondersteuning en controle en draagt bij aan een optimale cognitieve en sociale

ontwikkeling van kinderen (Baumrind, 1971).

De autoritatieve opvoedingsstijl blijkt ook het meest effectief te zijn voor een positieve seksuele ontwikkeling (De Graaf, 2010; Klai, 2005; Zwiep, 2008). De ouder laat het kind op eigen niveau en tempo en op een veilige manier seksualiteit ontdekken en ondersteunt hierbij. Dit kan gedaan worden door duidelijke informatie te geven over seksualiteit, vragen van kinderen eerlijk te beantwoorden, kinderen respectvol leren om te gaan met eigen behoeften en die van iemand anders en ruimte te geven voor seksuele ontwikkeling (Zwiep, 2008).

De manier waarop seksualiteit en seksuele opvoeding in het ouderlijk huis wordt ervaren, bepaalt voor een groot deel hoe een kind in zijn puberteit tegen seksualiteit aankijkt. Er lijkt in onderzoek een tendens te zijn dat openheid over seksualiteit in de kindertijd bijdraagt aan een open en positieve houding tegenover seksualiteit na de kindertijd (Zwiep, 2008). Doeltreffende en juiste voorlichting is dus belangrijk. Op een vrije manier praten over alles wat met de technische en

(6)

dergelijk gesprek over seksualiteit te voeren zonder overdreven raad of waarschuwingen te geven (Timmers-Huigens, 2004).

Uit onderzoek is bekend dat ouders in zijn algemeenheid beperkt en te laat doen aan seksuele opvoeding, en als ze het al doen is het vaak restrictief en waarschuwend (Zwiep, 2012). Bovendien vinden ouders seksualiteit vaak een lastig onderwerp om over te praten met hun kind, en blijken die om allerlei redenen uit te stellen (De Graaf, 2013; Zwiep, 2008). Over hoe kinderen de seksuele opvoeding van hun ouders ervaren is nog weinig bekend. Het onderzoek van De Graaf (2016) laat zien dat kinderen in de leeftijd van negen tot en met twaalf jaar al volop bezig zijn met verschillende thema’s rond seksualiteit, zoals verliefdheid en verkering.

Ouders hebben een groot aandeel in de seksuele ontwikkeling. Als het gaat om seksuele opvoeding vatten ouders dit vaak vooral op als seksuele voorlichting. Veel ouders weten echter niet hoe ze het praten met hun kind over seks aan moeten pakken. Er zijn veel moeders die verwachten dat de school of de media een belangrijke informatiebron kan zijn wat betreft seksualiteit. Over de media is bekend dat deze over het algemeen een vertekend en sterk overdreven beeld van

seksualiteit weergeven (Zwiep, 2008). Beleving ouder en kind

Onderzoek naar seksuele opvoeding is er in beperkte mate, met name onder hoog opgeleide ouders (De Graaf & Rademakers, 2007; Zwiep, 2015). Echter is er nog weinig onderzoek gedaan naar de belevingen van kinderen zelf met de seksuele opvoeding van hun ouders. In de periode van de startfase van dit onderzoek is er echter een kwantitatief onderzoek verschenen waarin onderzocht is hoe kinderen van negen tot en met twaalf jaar over seks denken (De Graaf, 2016). De belangrijkste bevindingen van dit onderzoek zijn dat de kinderen al veel kennis hebben wat betreft seksualiteit en lichamelijke veranderingen. Daarnaast weten ouders in het algemeen goed wat er speelt bij hun kind. Over hoe kinderen die seksuele opvoeding ervaren is echter nog weinig bekend. Vandaar dit onderzoek. Daarnaast is het belangrijk dit te achterhalen zodat ouders beter voorbereid kunnen worden op de seksuele opvoeding van hun kind.

(7)

Het doel van dit onderzoek is te achterhalen wat de belevingen zijn van de ouder en het kind met seksuele opvoeding. Ondanks dat ouders soms hun twijfels hebben over hun manier van aanpak van seksuele opvoeding voelen ze zich bekwaam in de rol van ouder. Seksuele opvoeding is dus belangrijk (Zwiep, 2008), maar de vraag is hoe kinderen de seksuele opvoeding door hun ouders ervaren. Krijgt het kind voldoende kennis over seksualiteit mee, kan er thuis over seksualiteit gepraat worden en is openheid over het onderwerp juist wel of niet prettig voor een kind. Het is belangrijk dit te achterhalen zodat ouders beter voorbereid kunnen worden op de seksuele opvoeding van hun kind. Dit onderzoek kan zo bijdragen aan het vormgeven van een optimale seksuele opvoeding in de toekomst en aanbevelingen hiervoor.

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar de ervaringen van ouder en kind met seksuele opvoeding. Dit wordt gedaan door middel van interviews onder ouder-kind paren. Er wordt gekeken vanuit het perspectief van de ouder steeds één ouder en één kind uit het gezin. Het onderzoek gaat uit van de volgende hoofdvraag:

Hoe ervaren ouder en kind (8-12 jaar) de seksuele opvoeding?

Daarbij zijn er vanuit twee perspectieven de volgende subvragen geformuleerd: Vanuit het perspectief van de ouder van het kind:

a. Wat merkt de ouder van seksueel gedrag bij hun kind?

b. Welke opvoedingsdoelen vindt de ouder belangrijk bij seksuele opvoeding? c. Op welke manier begeleidt de ouder het kind bij de seksuele opvoeding?

Vanuit het perspectief van het kind: d. Wat weet het kind over seks?

e. Hoe ervaart het kind de seksuele ontwikkeling bij zichzelf? f. Hoe ervaart het kind seksualiteit in het gezin?

Methode

(8)

doel is de beleving of betekenisverlening van ouder en kind te achterhalen. Kwalitatief onderzoek kan de informanten stimuleren om actief en creatief over een bepaald onderwerp na te laten denken (Baarda, De Goede & Teunissen, 1998). Zo kan er dieper op bepaalde onderwerpen ingegaan

worden. Bovendien ligt het onderwerp seksualiteit mogelijk gevoelig, waardoor het belangrijk is het vertrouwen te winnen van de onderzochten. Tijdens een interview is dit makkelijker en kan de interviewer bijvoorbeeld de volgorde van vragen aanpassen aan de situatie. Tenslotte is het onderzoeksthema redelijk nieuw, waardoor er nog weinig informatie over bestaat. Kwalitatief onderzoek wordt daarom gebruikt voor exploratie (Baarda & Bakker, 2013).

Dataverzameling en onderzoeksinstrument

Er zijn bij veertien gezinnen interviews afgenomen, waardoor zestien ouders en zestien kinderen los van elkaar gesproken zijn. Volgens Baarda en Bakker (2013) is in onderzoek met een specifieke probleemstelling 15 tot 25 interviews meestal voldoende om de informatie te verzadigen. Een kleine steekproef kan groot genoeg zijn.

De kinderen zijn tussen de acht en twaalf jaar. Er is voor deze leeftijdsgroep gekozen, omdat kinderen vanaf acht jaar eigenlijk al de basiskennis horen te bezitten op het gebied van seksualiteit (Zwiep, 2012). Bovendien zijn zij goed in staat over allerlei onderwerpen te praten (Sleeboom, Vijfeijken & Hellendoorn, 2010). Daarnaast zitten kinderen tussen de negen en twaalf jaar in de pre-puberale fase. Seksualiteit speelt hierbij een steeds belangrijkere rol in hun leven. In deze fase ontwikkelen ze zich fysiek tot puber en ontwikkelen ze naast seksueel getint gedrag ook seksuele opwindingen, zoals seksuele aantrekking en fantasieën (De Graaf & Rademakers, 2007).

De interviews zijn opgenomen en volledig getranscribeerd. De interviews worden vlak na elkaar, maar individueel afgenomen, om te voorkomen dat het kind beïnvloed kan worden doordat de ouder of broers en zussen ook in de ruimte zijn. Het kind zou daardoor bijvoorbeeld sociaal wenselijk kunnen reageren (Duits & Bartels, 2011). Emans (2002) schrijft echter dat bij interviews thuis het veel moeite kost om de aanwezigheid van derden echt uit te sluiten. De aanwezigheid van derden tijdens een interview kan de resultaten vertekenen, maar het blijkt dat de aanwezigheid van

(9)

derden in verschillende onderzoeken nauwelijks gevolgen heeft voor de beantwoording van vragen. Bij onderwerpen die gevoelig liggen, wat in dit onderzoek geldt, moet men er toch rekening mee houden, omdat de aanwezige anderen er uitgesproken ideeën over kunnen hebben. Daarnaast zijn er principiële bezwaren aan te voeren tegen de uitsluiting van aanwezige derden. Zo zou het een kunstmatige ingreep zijn wat betreft de omstandigheden waarin de geïnterviewden dagelijks

verkeren. Een enkele keer is de aanwezigheid van derden door omstandigheden voorgekomen in dit onderzoek.

Belangrijk tijdens het interview is een goede interviewrelatie; geïnterviewden vertellen meer als ze zich op hun gemak voelen (Boeije, 2014). Kinderen interviewen vraagt wat meer van de onderzoeker dan het interviewen van volwassenen. Om een goede verstandhouding en

samenwerking te creëren tussen de interviewer en het kind is gelet op de volgende punten. Zo is het belangrijk dat het kind zelf kan bepalen waar het gaat zitten of staan. Daarnaast kan het helpen dat het kind iets te doen heeft, bijvoorbeeld spelen met speelgoed. Andere kinderen tekenen misschien liever, een activiteit die kan dienen als middel van non-verbale communicatie (Instone, 2002). Vertrouwen ontstaat doordat kinderen voelen dat iemand belang in hen stelt, de tijd voor ze nemen en hun ideeën en belevenissen serieus nemen (Sleeboom et al., 2010). Het is daarnaast belangrijk om bij jonge kinderen simpele en concrete taal te gebruiken (Instone, 2002). Tevens is het van belang om een respectvolle houding aan te nemen tegenover het kind en om kinderen te zeggen dat ze het goed doen (Delfos, 2000). Sleeboom et al. (2010) benadrukken daarnaast dat goed luisteren een voorwaarde is voor een goed gesprek met zowel een kind als met een volwassene. Goed luisteren houdt in dat iemand zich openstelt voor wat de ander zegt, voelt en vindt. Tijdens de interviews met de kinderen heeft de interviewer zo veel mogelijk gelijkwaardigheid in het gesprek na gestreefd om het kind ruimte te geven voor een eigen mening en input (Gordon, 2010).

Voor het interview met de ouders is een bestaande vragenlijst gebruikt, die is aangepast voor dit onderzoek (Zwiep, 2008) De vragen zijn opgebouwd rond de thema’s: opvoedingsdoelen,

(10)

geconstrueerd op basis van verschillende vragenlijsten over seksuele ontwikkeling en opvoeding (Brillenslijper-Kater & Baartman, 2000; Maessen, 2013; Krijgsman 2012). De vragen zijn in kindvriendelijke taal gericht op de specifieke leeftijd van het kind geformuleerd. Deze vragen zijn opgebouwd rond de thema’s: verworven informatie, seksuele ontwikkeling en

lichamelijkheid/intimiteit. Bij één vraag is beeldmateriaal gebruikt om de kennis van het kind te testen, namelijk bij het benoemen van het mannelijke en het vrouwelijke geslachtsdeel (zie bijlage 4)

Werving. De gezinnen zijn geworven via sociale media en de sneeuwbalmethode. Door het gebruik van sociale media zijn zo veel mogelijk mensen van het onderzoek op de hoogte gebracht. Bij de sneeuwbalmethode wordt aan één of enkele personen met bepaalde kenmerken gevraagd, of zij één of meer mensen die zij kennen met de kenmerken die voor het onderzoek belangrijk zijn (Baarda & Bakker, 2013). In dit geval gaat het om ouder en kind die bereid zijn om over seksualiteit te praten. Zo was de kans groter om aan het aantal beoogde proefpersonen te komen. (Baarda & Bakker, 2013). De keuze voor werving via sociale media en de sneeuwbalmethode is zo gemaakt omdat seksualiteit vaak een gevoelig thema is (Van Gelderen & Bender, 2010), waardoor mensen niet gauw meedoen aan dit onderzoek.

Bij benadering zijn er in totaal 40 ouders rechtstreeks benaderd door de onderzoekers, via mond op mond reclame en door ouders anderen persoonlijk laten te benaderen via de

sneeuwbalmethode. Daarnaast heeft er één gezin gereageerd op de oproep (zie bijlage 1) op de sociale media via facebook en is er één gezin door de onderzoeker zelf benaderd via facebook. De respons is bij benadering ongeveer 35 procent. Doordat gebruik gemaakt is van sociale media is dit percentage niet helemaal na te gaan. Redenen die ouders opgaven om niet mee te doen aan het onderzoek zijn omdat ze het onderwerp te intiem vonden, hun kind zag het niet zitten om mee te doen of ze hadden geen tijd. Via de sneeuwbalmethode gaven ouders vaak zelf al aan dat ze het ene gezin geschikter achten dan het andere gezin in verband met het onderwerp. Ouders en kind die wel

(11)

meededen gaven aan het leuk en interessant te vinden om mee te doen. Met de ouders die wel meededen werd via whatsapp-, belcontact of facebook een afspraak gemaakt.

Interviews. De interviews vonden plaats in de periode maart – juni 2016. Een afspraak voor het interview werd gemaakt op een plek die de gezinnen prettig vonden en dit was in alle gevallen bij hen thuis. Voor en na het interview werd er vaak een informeel gesprek gehouden bij wat drinken. Na afloop kreeg het gezin als dank een reep chocolade van Tony Chocolonely.

Van de ouders waren het vooral de moeders die meededen aan het interview. Er deed één vader mee en het is twee keer voorgekomen dat de vader meedeed aan het interview, samen met de moeder. In dit geval vulden de ouders elkaar aan en zo werd er nog meer informatie over het kind verkregen. De gemiddelde duur van de interviews van kinderen is 22 minuten en die van de ouders is 18 minuten. Tijdens het interview werd het kind geaccepteerd zoals het was en de onderzoeker liet de kinderen merken dat ze het goed deden.

Kinderen voelen zich vaak in combinatie met een activiteit vrijer om te praten

(Expertisecentrum voor Games en Gamedesign [EGG], 2011). Aan de kinderen werd daarom aan het begin van het interview verteld dat ze tijdens het interview een kleurplaat in mochten kleuren. Aan het eind van het onderzoek kreeg diegene met de mooiste ingekleurde kleurplaat een klein cadeautje. Kinderen van acht tot en met tien jaar gingen hier vaak op in. Een enkele keer vonden de kinderen het fijn als hun broertje of zusje ook meedeed aan het interview. Het EGG (2011) noemt dat kinderen zich gemakkelijker voelen met een leeftijdsgenoot erbij en de onderzoeker zal minder imponerend zijn waardoor er wellicht opener wordt gesproken over seksuele opvoeding.

Sfeer. De sfeer tijdens de interviews met de ouders was open, gezellig en ontspannen. Wat opgemerkt kan worden is dat de geïnterviewde ouders wellicht opener zijn over seksualiteit dan de gemiddelde ouder. Dit kwam ook bij eerder onderzoek naar voren; blijkbaar vraagt bij het meedoen aan onderzoek hiernaar al een openheid met dit thema (Zwiep, 2008).

(12)

tegenover zich hadden. De onderzoeker kreeg soms het idee dat ze minder vertelden dan dat ze eigenlijk wisten. Aan de andere kant waren er kinderen die vanaf het begin heel open en ontspannen het gesprek in gingen en duidelijk en uitgebreid vertelden wat ze wel en niet wisten. Aan het einde van het interview werd de kinderen gevraagd of ze het leuk vonden, waarop alle kinderen

volmondig ‘ja’ antwoordden. Onderzoeksgroep

In totaal zijn er zestien ouders en zestien kinderen uit veertien gezinnen geïnterviewd. Meer dan de helft van de gezinnen wonen in Amsterdam, vijf komen uit Friesland en één gezin woont in

Groningen. Deze spreiding is te verklaren doordat de onderzoeker zelf uit Friesland komt, in Groningen heeft gewoond, op dit moment in Amsterdam woont en er vooral in de omgeving van onderzoeker is rondgevraagd voor deelnemers. Hoewel de ouders in verschillende delen van Nederland wonen, zijn zij verder redelijk vergelijkbaar met de gemiddelde ouder op grond van leeftijd, aantal kinderen en opleiding (Bucx, 2011).

Ouders. In totaal hebben er dertien moeders aan het onderzoek meegedaan en drie vaders (N=16). De ouders hebben een gemiddelde leeftijd van 44 jaar. De jongste ouder is 30 en de oudste is 54.

Tabel 1

Aantal ouders per leeftijdscategorie en geslacht

Leeftijdscategorie

Geslacht 30 – 39 40 – 49 50 – 59

Vrouw 3 7 3

Man 1 1 1

(13)

Meer dan de helft van de moeders heeft het HBO afgerond, drie hebben een MBO opleiding en drie een WO opleiding. Van de vaders hebben twee het HBO gedaan en één het WO. Er hebben dus vooral hoger opgeleiden meegedaan aan het onderzoek. Dit is niet verwonderlijk; ook aan ander onderzoek naar seksuele opvoeding blijkt vooral de hoger opgeleide ouder mee te werken (Zwiep, 2015) Geen enkele ouder zegt een geloofsovertuiging te hebben. Wel geven twee moeders aan dat christelijk opgevoed zijn en dat dat nog een beetje meespeelt in de opvoeding.

Tabel 2

Hoogste genoten opleiding ouders

Niveau Moeders Vaders

MBO 3 0

HBO 7 2

WO 3 1

Totaal 13 3

Van de geïnterviewde moeders is bijna de helft samenwonend en ongehuwd. Vijf moeders zijn getrouwd, één is alleenstaand, één is gescheiden maar samenwonend en één woont apart van elkaar. Van de vaders zijn twee samenwonend en één getrouwd.

Het kleinste gezin heeft één kind en het grootste gezin heeft drie kinderen. Bij deelname aan het onderzoek kon de ouder zelf kiezen welk kind zij tijdens het interview sprak.

Kinderen. Er hebben in totaal veertien meisjes meegedaan aan het onderzoek, en twee jongens (N=16). Vier van de meisjes zijn twaalf jaar. Er zitten daarvan twee meisjes al op de middelbare school en de rest zit op de basisschool. Er zijn vier meisjes tien. In de leeftijd van acht, negen en elf hebben er telkens twee meisjes de vragen beantwoord. De twee jongens zijn acht en tien.

(14)

Tabel 3

Aantal kinderen per leeftijd en geslacht

Leeftijd

Geslacht 8 9 10 11 12

Meisje 2 2 4 2 4

Jongen 1 0 1 0 0

Totaal 3 2 5 2 4

Van de kinderen heeft vier één jonger broertje of zusje. Drie kinderen hebben één oudere broer of zus, drie kinderen hebben twee jongere broertjes of zusjes, één kind heeft twee oudere broers of zussen, twee kinderen hebben één oudere broer/zus en één jonger broertje/zusje en er zijn twee kinderen die geen broers/zussen hebben.

Analyse

Alle interviews zijn live opgenomen met de telefoon via de app Dictaphone. Vervolgens zijn deze geluidsbestanden op de computer opgeslagen. Tijdens het transcriberen is persoonlijke

informatie, zoals namen en woonplaats, anoniem gemaakt. Met behulp van het softwareprogramma MaxQDA (12.1.4.) zijn de analyses van de interviews gedaan. Dit is een programma voor het analyseren van kwalitatieve data. De data is gecodeerd aan de hand van een codeboom (zie bijlage 5). Vervolgens zijn de analysestappen van Baarda & Bakker (2013) gevolgd. Daarbij is eerst de informatie geselecteerd op relevantie (stap 1). Dan is de relevante tekst opgesplitst in fragmenten (stap 2). Vervolgens zijn de tekstfragmenten gelabeld, waarbij de wijze van labeling relevant is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag (stap 3). Daarna zijn de labels geordend en gereduceerd (stap 4). Daarop is de geldigheid van de labeling vastgesteld (stap 5). Daarna zijn de kernlabels gedefinieerd, waarbij precies omschreven wordt wat ze inhouden (stap 6). Dan is de

intersubjectiviteit vastgesteld, waarbij de vraag is in hoeverre onderzoeksresultaten gekleurd zijn door de persoon van de onderzoeker (stap 7). Tenslotte wordt de probleemstelling beantwoord (stap

(15)

8). Over de intersubjectiviteit schrijft Boeije (2014) dat het belangrijk is dat er met meerdere onderzoekers gestreefd wordt naar overeenstemming over resultaten en conclusies. Dat is in dit onderzoek gebeurt door de nodige feedback en het samenkomen om bijvoorbeeld labels te

bespreken. Als laatste is de inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid vastgesteld door middel van Cohen’s Kappa en deze is 0.49, wat inhoudt dat er een ‘redelijke’ overeenkomst is.

Resultaten Ouders over seksuele opvoeding

Onder seksuele opvoeding verstaan twaalf ouders (N=16) voornamelijk het geven van seksuele voorlichting, waarvan elf ouders het technische deel van de voorlichting bedoelen en niet zo zeer het emotionele deel. Met het ‘technische’ deel wordt bedoeld dat de kinderen weten waar de baby’s vandaan komen, hoe seks werkt en hoe hun eigen lichaam in elkaar zit. Ouders kunnen meerdere antwoorden tegelijk geven. Acht ouders zeggen dat seksuele opvoeding gaat om de ontwikkeling van het kind, waarbij het dan vooral gaat om de lichamelijke ontwikkeling. Een moeder met een dochter van twaalf zegt daar over:

Onder seksuele opvoeding versta ik het verloop vanaf de geboorte van mijn kind. In hoe wij met elkaar omgaan en haar lichamelijke ontwikkeling, waar telkens wat bij komt of iets anders benoemd wordt. Vroeger hadden wij het woordje ‘nano’ voor vagina, wat ontstaan is vanuit navel. Nu we het hebben over menstruatie, vindt ze dat kinderachtig.

Vier ouders vinden begeleiding een onderdeel van de seksuele opvoeding en dan op het gebied van volwassen worden of als het kind moeilijkheden ervaart. Drie moeders geven aan dat ze het begrip seksuele opvoeding lastig te omschrijven vinden, maar uiteindelijk komen ze toch tot een van bovenstaande definities.

Alle ouders vinden de begeleiding van de seksuele opvoeding een belangrijke taak, waarbij drie ouders vertellen dat ze zichzelf als voorbeeld zien in hoe ze met seksualiteit omgaan. Negen ouders vinden dat school ook een rol dient te spelen in de seksuele opvoeding en dan vooral wat

(16)

betreft het voorlichten over technische kanten. Een reden die hiervoor wordt gegeven is dat kinderen dan wellicht ook op een andere manier informatie over seksualiteit te horen krijgen.

Ouders starten op verschillende leeftijden van het kind met de seksuele opvoeding. Bijna de helft begint onder de vijf jaar, ongeveer een kwart boven de vijf jaar. Ook een kwart van de ouders kunnen geen duidelijke leeftijd aangeven wanneer ze hier mee begonnen. Tien ouders zeggen dat ze niet heel actief met de seksuele opvoeding bezig zijn, maar dat het vooral spelenderwijs gaat. Een moeder met een dochter van elf vertelt:

Ik moet zeggen dat ik er niet heel veel aan doe, omdat het in het dagelijks leven voorbij komt. Je hoeft niet tegen over elkaar te gaan zitten om het te vertellen, maar als er bijvoorbeeld iets op televisie gebeurt, dat je daar dan over kan praten.

Negen ouders geven vanuit zichzelf aan dat hun eigen seksuele opvoeding van invloed is geweest op hoe zij hun kind hierin opvoeden. Vijf ouders zeggen zelf in hun ouderlijk huis weinig seksuele opvoeding te hebben gehad. Voor vier van hen is dit een aanleiding om het met hun eigen kinderen anders aan te pakken. Ouders die zelf gesloten zijn opgevoed willen dat bij hun kind meer open doen. Er zijn echter ook ouders die hun eigen seksuele opvoeding als voorbeeld gebruiken.

Wat betreft opvoedingsdoelen zeggen vijftien ouders dat ze hun kinderen mee willen geven dat ze hun grenzen aan moeten geven op het gebied van seksualiteit en niets tegen hun wil moeten doen. Daarnaast willen negen ouders dat er een open sfeer is op het gebied van seksualiteit en dat het bespreekbaar is. Zeven ouders willen hun kind meegeven dat seksualiteit iets moois is, dat het leuk kan zijn in plaats van vies of eng. Daarnaast vinden zes ouders het belangrijk dat een kind zelfvertrouwen heeft en blij is met zijn of haar lijf.

Ontwikkelingsgedrag. Tien ouders merken bij hun kind belangstelling voor seksualiteit, doordat het vragen stelt. Onderwerpen waarover het kind vragen stelt zijn: de herkomst van baby’s (conceptie en geboorte), seks, het eigen lichaam en ervaringen van de ouder. Een moeder met een dochter van twaalf zegt hier over:

(17)

Ze vraagt nog niet naar seks met jongens maar wel hoe ik het vond of, of ik het meteen lekker vond met haar vader. Nu vraagt ze meer naar ervaringen, in plaats van wat er feitelijk gebeurt. Ze wilde bijvoorbeeld al heel vroeg weten hoe tongzoenen ging en of ik dat voor wilde doen en wanneer ik mijn eerste tongzoen had.

Drie ouders denken dat hun kind al veel weet en daardoor weinig belangstelling toont.

Volgens elf ouders is hun kind wel eens verliefd geweest. Dit merkten ze doordat hun kind veel over diegene praat of dat ze lieve dingen doen voor de betreffende persoon in bijvoorbeeld de vorm van briefjes schrijven. Daarnaast hebben, volgens zeven ouders, zeven kinderen al eens verkering gehad en dit wordt in alle gevallen gewoon door het kind verteld aan de ouder.

Opvoedgedrag. Dertien ouders beantwoorden de vraag of gaan het gesprek aan als hun kind vragen stelt over seksualiteit of lichamelijkheid. Daarnaast zeggen zeven ouders normaal en open te reageren op vragen. Twee van de ouders vertellen dat ze het leuk vinden als hun kind vragen over seksualiteit stelt.

Wat opvalt is dat drie ouders vertellen dat als ze het onderwerp seksualiteit met hun kind bespreken, hun kind dit aanhoort en daarna verder gaat met zijn of haar bezigheid. Er wordt niet doorgevraagd. Verder merken vier ouders op dat ze denken dat een kind wellicht niet alles van een ouder wil horen, maar dit misschien liever met vrienden bespreekt.

De ouders blijken seksuele opvoeding niet erg moeilijk te vinden. Wat zes ouders makkelijk vinden aan de seksuele opvoeding van hun kind is dat ze het dicht bij zichzelf houden. Twee

moeders zeggen doordat ze een meisje hebben het dichter bij henzelf staat en dat ze het daardoor makkelijker vinden om het onderwerp te bespreken. Daarnaast vinden vijf ouders dat de openheid makkelijk is, waardoor het onderwerp bespreekbaar is. Andere aspecten die de ouder noemt zijn dat er een aanleiding is waardoor seksualiteit besproken kan worden doordat het kind vragen stelt of doordat het in het dagelijks leven voorbij komt. Verder wordt het praktische deel als makkelijk ervaren en dat het een onderdeel van de opvoeding is wat erbij hoort.

(18)

Wat acht ouders ervaren als lastig aan de seksuele opvoeding is het vinden van de juiste woorden. De onderwerpen die ouders het lastigst vinden te verwoorden zijn: seks, waar de baby’s vandaan komen en hun eigen seksualiteit. Andere lastige elementen zijn: het emotionele deel, de ervaringen van de ouder zelf en het lichaam van het kind. Een moeder met een zoon van tien zegt hierover het volgende:

Ik zie wel eens dat mijn zoon een stijf piemeltje heeft. Dan vraagt hij:‘Waarom wordt dat eigenlijk stijf, en kun je dat ook weer terug draaien?’. Toen wist ik niet goed wat ermee aan moest. Dus dan sta ik wel eens met mijn mond vol tanden.

Wat verder als moeilijk wordt ervaren is intimiteit wat betreft de emotionele kant van seksualiteit en de eigen seksualiteit van de ouder, het seksueel actief worden van hun kind in de puberteit,

liefdesverdriet en wanneer hun kind negatieve seksuele ervaringen mee zou maken.

Acht ouders denken dat hun kind de seksuele opvoeding open ervaart, doordat het een bespreekbaar onderwerp is en het kind zelf komt met vragen. Vier van de ouders denken dat hun kind het onbewust ervaart. Dat ze het niet ervaren als seksuele opvoeding, maar dat het een onderwerp is dat erbij hoort. Daarnaast zeggen drie ouders geen idee te hebben hoe hun kind het ervaart en twee geven aan dat hun kind terughoudend is.

Wijze van opvoeden. Alle ouders geven aan dat ze praten om de kennis over seksuele opvoeding bij te brengen aan hun kind. Daarbij geven tien ouders aan dat ze de informatie

aanpassen aan de leeftijd van het kind en de kennis stapsgewijs opbouwen. Er wordt echter vooral over het onderwerp gesproken als het kind vragen stelt, of wanneer er een aanleiding is. Daarnaast wordt de eigen ervaring gebruikt om iets uit te leggen, bijvoorbeeld de zwangerschap van de moeder. Wat opvalt is dat negen ouders vertellen dat hun kind seksualiteit vaak een ‘vies’

onderwerp vindt of er weinig interesse in heeft. Een moeder met een dochter van negen zegt daar over:

(19)

Laatst kwam het woord seks even ter sprake. Toen zei ze: ‘Ik snap echt niet dat een man en een vrouw dat met elkaar doen. Dat is echt zó vies’. Ze kon er echt niet bij dat mijn zusje en haar vriend dat ook gedaan hebben, omdat die net een baby hebben.

Elf ouders gebruiken boeken om kennis over te dragen. De onderwerpen die in de boeken aan bod komen zijn: waar de baby’s vandaan komen, de ontwikkeling van het lichaam en seksualiteit. Daarnaast gebruiken ouders televisie, internet of zoeken ze het samen met het kind op, omdat ouders aangeven zelf ook niet altijd alles te weten.

Andere wegen waardoor kinderen aan informatie over seksualiteit komen is volgens twaalf ouders door vriendjes en vriendinnetjes. Daarnaast krijgen kinderen informatie door school, internet, televisie, door het lezen van boeken en één ouder noemt de huisarts.

Kinderen over hun seksuele opvoeding

De kinderen (N=16) komen op verschillende manieren aan informatie over seksualiteit, zoals via ouders of school. Alle kinderen die vragen hebben over seksualiteit stellen die aan hun moeder. Vijf ervan ook aan hun vader. De kinderen stellen daarbij vragen over seks, hun eigen lichaam, waar de baby’s vandaan komen en over menstruatie.

Volgens de kinderen reageren hun ouders ‘normaal’ of ‘gewoon’ en beantwoorden ze de vraag. De helft van de kinderen geeft aan dat het onderwerp seksualiteit op school besproken wordt. Twee van de kinderen denken dat het nog gaat komen. Tien kinderen zeggen seksualiteit te bespreken met vrienden of vriendinnen. Op de vraag of de kinderen het ook nog met andere mensen over seksualiteit hebben antwoorden negen kinderen ontkennend, twee zeggen seksualiteit onder andere met hun huisarts te bespreken en één kind bespreekt wel eens iets met de juf of meester. Van de kinderen die een broer of zus hebben zegt de helft wel eens met hem of haar te praten over seksualiteit.

Kennis. De kinderen in de leeftijd van acht tot twaalf jaar hebben al veel kennis over

(20)

Verliefdheid wordt door zes kinderen omschreven als iemand heel erg leuk vinden. Vijf andere kinderen zeggen dat je dan vlinders in je buik hebt. Daarnaast wordt verliefdheid

omschreven als van elkaar houden en dat graag bij iemand willen zijn. Vijf kinderen vinden het moeilijk verliefdheid te omschrijven.

Elf kinderen zijn al eens verliefd geweest en vijf nog nooit. Dit komt overeen met wat de ouders over de verliefdheid van hun kind zeggen. Op de vraag hoe je dan weet wanneer je verliefd bent en wat je dan voelt antwoorden zeven kinderen dat je dan een bepaald gevoel hebt bij de betreffende persoon. Een meisje van acht omschrijft dat als volgt: “Als ik me verliefd voel dan wordt ik soms een beetje koekoek, omdat ik dan een beetje duizelig wordt en dan ga ik een beetje gek praten.” Andere omschrijvingen die de vijf kinderen geven zijn: vlinders in je buik voelen, drie zeggen zenuwachtig of verlegen zijn bij die persoon en één kind zegt blij zijn bij iemand. Als mensen verliefd zijn dan gaan ze samen leuke dingen doen volgens zeven kinderen. Vijf kinderen zeggen dat mensen dan gaan zoenen. Verder noemen de kinderen nog samenwonen, kinderen krijgen, vrijen en trouwen.

Door zes kinderen wordt verkering omschreven als verliefd zijn op elkaar of dat je de liefde naar elkaar uitspreekt. Drie kinderen zeggen dat verliefdheid betekent dat je dan een relatie hebt. Vier kinderen vonden het begrip verkering moeilijk uit te leggen. Zeven kinderen hebben al eens verkering gehad of hebben verkering ten tijde van het interview. Dit komt overeen met wat de ouders zeggen over de verkering van hun kind. Volgens zeven kinderen weet je wanneer je verkering hebt doordat de één de ander vraagt. Twee kinderen zeggen dat je met elkaar afspreekt dat je verkering hebt. Op de vraag wat je wel doet bij verkering antwoorden vier kinderen leuke dingen doen en vier weten het niet. Wat je niet doet als je verkering hebt is vreemdgaan, volgens drie kinderen.

Elf kinderen zeggen dat je aan iemands geslachtsdeel kunt zien of iemand een jongen of een meisje is. Daarnaast kun je het weten door borsten bij meisjes of je kunt het aan de stem horen.

(21)

Verder zeggen vier kinderen dat je het bij meisjes ziet doordat ze lang haar hebben en jongens hebben kort haar en doordat meisjes jurken aan hebben.

Daarnaast vinden de kinderen dat je aan gedrag merkt of iemand jongen of meisje is. Kenmerkend voor jongens vinden negen kinderen een bepaalde sport, bijvoorbeeld voetbal. Daarnaast zijn jongens stoer, volgens zes kinderen. Het gedrag van meisjes wordt volgens vier kinderen gekenmerkt doordat ze met hun uiterlijk bezig zijn door bijvoorbeeld make-up te

gebruiken. Daarnaast wordt spelen met poppen genoemd. Opvallend is dat zes kinderen zeggen dat gedrag niet per se geslachtsgebonden is. Een meisje van twaalf zegt daar over:

Er kunnen meisjes zijn die van voetballen houden en stoere dingen doen, maar niet per se jongen willen zijn. En jongens kunnen houden van dingen zoals ballet en met poppen spelen, maar dan hoeven ze niet meteen een meisje te zijn.

Elf kinderen benoemen het vrouwelijke geslachtsdeel met vagina, maar door drie kinderen wordt plasser en door één kind wordt kruis wordt ook genoemd De vagina wordt volgens veertien kinderen gebruikt voor plassen. Acht kinderen zeggen dat de vagina (ook) voor seks en kinderen krijgen is. Het mannelijke geslachtsdeel wordt door vijftien kinderen piemel genoemd en door één kind penis. Een piemel wordt volgens veertien kinderen gebruikt voor plassen, zeven zeggen seks en kinderen maken.

Op de vraag waar de baby’s vandaan komen antwoorden vijf kinderen uit de vrouw, evenals uit de baarmoeder of buik of door seks wanneer het zaadje en het eitje bij elkaar komen. Acht kinderen zeggen dat een baby in de buik komt doordat het ‘zaadje en het eitje bij elkaar komen’, zeven kinderen antwoorden seks, en er zijn drie die het niet weten. Deze kinderen zijn in de leeftijd van negen en tien. Op de vraag hoe de baby uit de buik komt antwoorden acht kinderen uit een vagina. Daarnaast wordt een bevalling en een keizersnee genoemd.

Volgens negen kinderen hebben mensen seks omdat ze verliefd op elkaar zijn. Daarnaast zeggen vijf kinderen dat mensen dat lekker of leuk vinden. Vier kinderen zeggen dat seks is om

(22)

kinderen ‘te maken’ of omdat het werk is, zoals bij sekswerkers. Ook zijn er vijf kinderen die niet weten wanneer mensen seks hebben.

Bij verschillen tussen het lichaam van een kind en van een volwassene noemen twaalf kinderen dat meisjes nog geen borsten hebben en vrouwen wel en twaalf zeggen dat bij een volwassene alles groter is. Daarnaast wordt het krijgen van beharing tien keer genoemd. Ook zijn er vijf kinderen die als verschillen tussen een meisje een een vrouw menstruatie antwoorden en drie die het krijgen van heupen en een taille noemen.

Attitude. Dertien kinderen vinden het ‘normaal’ of ‘gewoon’ als er twee mannen verliefd op elkaar zijn. Drie kinderen vinden het ‘een beetje raar’. Daarnaast vinden veertien kinderen het ‘normaal’ als er twee vrouwen verliefd op elkaar zijn en twee vinden het ‘een beetje raar’. Een meisje van negen zegt hier over: “Als een jongen en een meisje verliefd zijn, dat is dat precies hetzelfde als een jongen en een jongen en een meisje en een meisje.” In de Randstad hebben de kinderen een open houding jegens homoseksualiteit. Vaak vertelden de kinderen over iemand uit hun omgeving die homoseksueel is. Er is een tendens dat de kinderen in Friesland een wat meer behoudende indruk hebben van homoseksualiteit.

Elf kinderen vinden het ‘niet fijn’ als iemand van het andere geslacht hen naakt zou zien.

Vier vinden het ‘niet erg’ als een onbekend iemand hem of haar naakt zou zien, bij een bekend iemand zouden ze het ‘wel erg’ vinden. Er zijn drie kinderen die het niets uit maakt. Als het iemand van hetzelfde geslacht is dan vinden negen kinderen het bij een bekende ‘niet erg’, maar bij een onbekende ‘minder fijn’. Zes kinderen maakt het niet uit en er zijn twee die het niet fijn vinden.

Seksuele ontwikkeling. Tien kinderen merken veranderingen aan hun lichaam die horen bij het volwassen worden. Dit zijn de kinderen in de leeftijd van tien tot twaalf. Twee kinderen van acht en negen zeggen dat ze groter worden, maar daar bedoelen ze geen lichamelijke veranderingen mee. Vier meisjes zeggen dat ze grotere borsten krijgen en vier noemen dat ze okselhaar en schaamhaar krijgen. Daarnaast wordt nog genoemd dat alles groeit, dat het begin van de pubertijd start, het krijgen van heupen, menstrueren en één meisje wilde het niet vertellen. De meningen over de

(23)

verandering van het lichaam lopen uiteen van wel leuk vinden, tot niet leuk vinden, het niet weten of het normaal vinden omdat het erbij hoort.

Tien meisjes zeggen met vriendinnen te praten over lichamelijkheid of seks. Ze praten onder andere over verliefdheid, veranderingen van het lichaam of seks. Een meisje van twaalf zegt hier over: “Ik heb het wel eens met mijn vriendin over wat een goede leeftijd zou zijn voor de eerste keer. We zijn er uit gekomen dat je het moet doen als je dat zelf wil.” Drie meisjes vinden het praten over lichamelijkheid of seksualiteit ‘leerzaam’ of ‘normaal’. Daarnaast vinden twee meisjes het ‘fijn dat er over gepraat kan worden’, één vindt het ‘raar’ en één vindt het ‘spannend en giechelig’.

Openheid, lichamelijkheid en intimiteit. Alle kinderen krijgen wel eens een zoen van hun vader of moeder. Verder zegt één kind dat hij zijn broer of zus geen zoen geeft, de rest van de kinderen wel. Zelf geven alle kinderen hun ouders ook een kus, op één jongen na. Tien kinderen zeggen dat de momenten waarop er in een gezin gezoend wordt is bij het slapen gaan en wakker worden of wanneer er iemand naar bijvoorbeeld school of werk gaat. Daarnaast wordt er ‘zomaar’ gezoend, of bij een verjaardag of wanneer iemand thuis komt.

Dertien kinderen zien hun vader en moeder elkaar zoenen en vinden dit allemaal ‘normaal’ of ‘gewoon’. Van drie van de zestien kinderen zijn de ouders gescheiden en geldt dit niet. Evenzeer zien alle kinderen hun ouders lief zijn tegen elkaar, van wie de ouders samen zijn. Dit merken ze in zeven gevallen doordat de vader en moeder ‘elkaar zoenen’ of ‘knuffelen’ waar de kinderen bij zijn, of doordat ze ‘lief’ of ‘aardig’ zijn naar elkaar. Ook wordt twee keer geantwoord dat ze ‘naar elkaar vragen hoe hun dag was’. Kinderen vinden het ‘fijn’ en ‘normaal’ dat hun ouders zo met elkaar omgaan.

Alle kinderen zien hun moeder wel eens naakt. Er zijn twee kinderen die zeggen hun vader niet naakt te zien. Het grootste deel hun vader wel naakt. Daarnaast ziet één kind zijn broers of zussen niet naakt. Kinderen vinden het ‘normaal’ en ‘niet erg’ om hun familie naakt te zien.

(24)

Daarnaast houden alle kinderen van knuffelen. Negen kinderen vinden dit ‘fijn’ of ‘gezellig’ om te doen, vijf vinden het ‘normaal’. De kinderen vinden het juist niet leuk om te knuffelen wanneer ze boos zijn en wel leuk als ze getroost willen worden.

Discussie Ouders over seksuele opvoeding

Driekwart van de ouders in het onderzoek verstaan onder seksuele opvoeding het geven van

seksuele voorlichting en dan met name informatie over ‘technische’ aspecten. Dit komt ook in ander onderzoek naar voren (zie onder andere De Graaf, 2010; Zwiep, 2008). Het praten over de

emotionele kant van seksualiteit, zoals het bespreken van gevoelens die daarbij horen, valt niet onder hun definitie. Het is jammer dat hun definitie beperkt is, omdat seksuele opvoeding meer is dan alleen voorlichten over technische kanten. Het opvoedingsdeel, waarbij een kind leert omgaan met intimiteit en seksualiteit, is ook een belangrijk onderdeel waardoor kinderen competenties opdoen. Zo hoort een kind volgens Zwiep (2012) ook te leren omgaan met seksueel getint gedrag, seksuele voorkeur, sekseverschillen en de gevoelens die daarbij horen.

Alle ouders geven aan dat ze de seksuele opvoeding van hun kind als een belangrijke taak zien. Ook in ander onderzoek komt dit naar voren (De Graaf & Rademakers, 2003; De Graaf, 2013; Zwiep, 2008). Op internationaal gebied vinden Turkse moeders seksuele opvoeding eveneens belangrijk, maar er wordt nog te weinig aan seksuele opvoeding gedaan (Erbil, Orak & Bektaş, 2010). Voor Mexicaans Amerikaanse en Amerikaanse ouders geldt dit hetzelfde (Adams &

Williams, 2011). Meer dan de helft van de ouders vindt dat ook de school een (zij het een beperkte) rol hoort te spelen bij de seksuele opvoeding. Uit het onderzoek van De Graaf (2016) blijkt dat ouders nog steeds voor een kind de belangrijkste informatiebron zijn wat betreft seksualiteit en dat school op de tweede plaats komt. Dit is opvallend, omdat ouders in ander onderzoek de rol van school niet te groot willen laten zijn (Zwiep, 2008). Ook was er veel commotie over dokter Corrie dat op scholen na het Weekjournaal te zien was. Dit programma probeert seksualiteit bespreekbaar te maken voor kinderen. Veel ouders waren het niet eens met het open karakter van het programma,

(25)

waardoor het programma nu niet meer bij SchoolTV te zien is. Ouders kunnen nu zelf kiezen of hun kind hier wel of niet naar kijkt (School, 2016).

De ouders in het onderzoek starten met seksuele opvoeding op verschillende leeftijden van hun kind, lopend van twee tot tien jaar. Opvallend is dat bijna de helft van de ouders aangeeft hiermee te beginnen als hun kind jonger dan vijf jaar is. Uit ander onderzoek blijkt dat de meeste ouders pas bij kinderen boven de acht jaar beginnen ( De Graaf, 2016; Delfos, 2009; Zwiep, 2008). Iets meer dan een kwart van de ouders start tussen de vijf en twaalf jaar. Enkele ouders weten niet precies wanneer ze met seksuele opvoeding zijn begonnen. Hieruit blijkt dat er geen duidelijk moment bekend is bij ouders wanneer er gestart dient te worden. Dit zou volgens Zwiep (2010) eigenlijk al vanaf de geboorte horen te zijn. Kennelijk is een deel zich hiervan niet bewust. Uit onderzoek van Zwiep (2010) is bekend dat ouders de seksuele opvoeding van hun kind uitstellen omdat ouders hun kind nog niet oud genoeg vinden voor het onderwerp seksualiteit. Daarnaast denken ze dat seksuele voorlichting aanmoedigt tot seksueel gedrag (Zwiep, 2010).

Wat betreft opvoedingsdoelen vinden bijna alle ouders het belangrijk dat hun kind leert zijn of haar grenzen aan te geven. Dit komt overeenkomt met eerder onderzoek (Opstal, 2015; Zwiep, 2008). Mogelijkerwijs vinden ouders het aangeven van grenzen zo belangrijk omdat ze bang zijn dat hun kind anders eerder een negatieve seksuele ervaring meemaakt. Daarnaast wil een groot deel van de ouders dat seksualiteit bespreekbaar is. Er is een deel dat wil meegeven dat seksualiteit mooi en leuk kan zijn. Ook uit ander onderzoek blijkt dit (Hyde et al., 2010; Zwiep, 2008) en de ouders vinden zelfvertrouwen van het kind belangrijk.

Een groot deel van de ouders geeft aan dat ze niet heel actief bezig zijn met de seksuele opvoeding. Dit komt overeen met de literatuur (Klai, 2005; Strengers, 2006; Zwiep, 2008). De ouders reageren echter wel op vragen van hun kind. Wellicht komt dit doordat ze niet weten hoe ze over het onderwerp seksualiteit moeten beginnen met hun kind. De indruk wordt gewekt dat de ouders in ons onderzoek denken dat hun kind zelf zal aangeven wanneer het meer wil weten over

(26)

snel aan. De ouder laat van het kind afhangen of en wanneer die geïnteresseerd is in het onderwerp. In dit onderzoek blijkt dat ook doordat de ouder het kind bij de seksuele opvoeding vooral begeleidt door met het kind te praten. Dit gebeurt met name wanneer het kind zelf komt met vragen of

wanneer er een aanleiding is. Dit komt allemaal geheel overeen met ander onderzoek (Klai, 2005; Strengers, 2006; Zwiep, 2008). Dit is opvallend, omdat ouders seksuele opvoeding wel heel

belangrijk vinden. Ouders zouden afwachtend kunnen zijn in de seksuele opvoeding, omdat ze niet weten hoe, waarover en wanneer ze beginnen en het een lastig onderwerp vinden (Vermeire, 2005; Zwiep, 2010).

Bijna de helft van de ouders zegt echter wel dat ze ‘normaal’ en ‘open’ reageren als hun kind vragen stelt over seksualiteit. Daarnaast beantwoorden bijna alle ouders de vragen van hun kind. Een groot deel van de ouders geeft aan dat de leeftijd van het kind van invloed is op de informatie die ze geven. Hoe ouder het kind hoe uitgebreider de informatie. In ander onderzoek valt op dat ouders bij jongere kinderen vooral de woordenschat rond seksualiteit vergroten, terwijl ze met oudere kinderen meer een volledig gesprek over seksualiteit voeren, inclusief gevoelens en seksueel gedrag (Hyde et al., 2010; Nambambi & Mufune 2011; Zwiep, 2008).

Bijna driekwart van de ouders merken dat hun kind bezig is met thema’s rondom seksualiteit zoals verliefdheid en verkering. Deze onderwerpen worden openlijk besproken in het gezin.

Daarnaast merkt een groot deel van de ouders op dat het kind weinig interesse toont in seksualiteit of het onderwerp zelfs ‘vies’ vindt. Uit te literatuur blijkt dat kinderen in de leeftijd van zes tot tien jaar meer gesloten omgaan met seksualiteit en schaamtegevoelens ontwikkelen. Daarnaast praten kinderen van tien tot dertien jaar minder open met volwassenen over seksualiteit (Regnerus, 2005; Roos & De Graaf, 2014; Zwiep, 2012).

Volgens een groot deel van de ouders praat hun kind ook met vriendjes of vriendinnetjes over seksualiteit en leren ze daar het nodige van. De indruk wordt gewekt dat hoe ouder het kind wordt, hoe minder het met de ouder bespreekt en hoe meer het met vriendjes of vriendinnetjes praat over seksualiteit. Dit lijkt logisch, omdat vriendschappen steeds belangrijker worden in de fase van

(27)

ongeveer tien tot twaalf jaar. Kinderen brengen minder tijd door met hun ouders en zullen ouders verder van zich afhouden (Delfos, 2009; Feldman, 2005; Verhulst, 2005). Volgens Delfos (2009) is het kind aan het einde van de basisschool en aan het begin van de middelbare school veel met seksualiteit bezig en dit betreft vooral met leeftijdsgenoten.

De eigen seksuele opvoeding die de ouders hebben genoten lijkt van invloed op de manier waarop ze de seksuele opvoeding van hun kind invullen. Namelijk, een kwart van de ouders die zelf behoudend zijn opgevoed willen hun kind juist een open seksuele opvoeding bieden. Er lijkt dus sprake van een tendens, die ook in ander onderzoek naar voren komt (Zwiep, 2008; 2010). Over het algemeen blijkt een grote groep van de ouders de seksuele opvoeding niet als moeilijk te ervaren. Wat door een deel van de ouders als makkelijk wordt ervaren is dat ze het dicht bij zichzelf kunnen houden, doordat ze hun eigen ervaringen of eigen lichaam gebruiken om iets uit te leggen, bijvoorbeeld aan de hand van een zwangerschap vertellen ze hun een baby in en uit de buik komt. Een klein deel van de moeders vinden het makkelijker om seksualiteit te bespreken met hun dochter omdat ze zelf vrouw zijn. Dit gegeven komt ook in ander onderzoek naar voren van Nambambi en Mufune (2011) en van Zwiep (2008). In ander onderzoek is gevonden dat moeders daardoor meer informatie met een dochter uitwisselen dan met een zoon (De Graaf & Rademakers, 2003; Klai, 2005). Het vinden van de juiste woorden als hun kind een vraag stelt over het

seksualiteit wordt echter door de helft van de ouders in ons onderzoek als moeilijk ervaren. Mogelijkerwijs zijn ouders niet goed voorbereid op de seksuele opvoeding.

De meeste ouders denken dat hun kind de seksuele opvoeding op een open manier ervaart, omdat ze vragen van hun kind beantwoorden en het onderwerp bespreekbaar is in het gezin. Dit is opvallend, omdat het kind zelf met het onderwerp dient te beginnen of er moet een aanleiding zijn. Ander onderzoek toont aan dat de sfeer rond seksualiteit thuis als open wordt omschreven. Dit uit zich in dat moeders met hun kind knuffelen, moeders knuffelen met hun partner in het bijzijn van hun kinderen en er vrij makkelijk wordt omgegaan met lichamelijkheid en naakt zijn (Zwiep, 2008).

(28)

Kinderen over hun seksuele opvoeding

Een groot deel van de kinderen hebben over het algemeen al veel kennis wat betreft seksualiteit, voortplanting en lichamelijke veranderingen. De meeste kinderen kunnen verliefdheid en verkering en het verschil tussen een jongen en een meisje uitleggen. Dit sluit goed aan op de bevindingen van De Graaf (2016) op dit gebied. Echter heeft het onderzoek van De Graaf geen kinderen in de leeftijd van acht jaar meegenomen. Uit ons onderzoek blijkt dat kinderen in de leeftijd van acht tot tien minder kennis hebben over seksualiteit dan kinderen van elf en twaalf. Dit komt eveneens in het onderzoek van De Graaf (2016) naar voren.

Bijna alle kinderen vinden homoseksualiteit ‘normaal’. Dit is opvallend omdat uit ander onderzoek blijkt dat kinderen elkaar wel uitschelden als ‘homo’ (Keuzenkamp et al., 2010). Bovendien krijgt een groot deel homoseksuele jongeren te maken met negatieve reacties in de vorm van pesten, het krijgen van vervelende opmerkingen of belachelijk gemaakt worden (COC {Cultuur en Ontspanningscentrum} Nederland, 2013; Keuzenkamp et al., 2010). Dit duidt er op dat er ook een groot deel van de kinderen of jongeren homoseksualiteit niet ‘normaal’ vinden. De kinderen in dit onderzoek begrijpen wat homoseksualiteit betekent, omdat ze vaak voorbeelden uit hun eigen omgeving noemen. Het lijkt er op dat kinderen uit Friesland een wat meer behoudende indruk hebben als het gaan om homoseksualiteit. Wellicht komt dit omdat ze er minder mee in aanraking komen, dan kinderen uit de Randstad.

Een groot deel van de kinderen in de leeftijd van tien tot twaalf jaar merkt al iets van de seksuele ontwikkeling bij zichzelf, zoals het krijgen van okselhaar, schaamhaar of het krijgen van borsten. Dit wordt ervaren als ‘leuk’, ‘normaal’ of ‘niet leuk’, of ze weten het niet. Volgens ander onderzoek onder ouders weten kinderen in de leeftijd van tien tot dertien jaar zich soms geen raad met hun lichamelijke veranderingen. Ze schamen zich voor de omgeving en zijn onzeker over hun lichaam, volgens moeders en leidsters (Zwiep, 2008). Dit komt mede doordat veranderingen in lichaamsvorm iedereen ziet, iets wat bij de ontwikkeling hoort (Feldman, 2005).

(29)

Een groot deel van de meisjes in de onderzoeksgroep praat met hun vriendinnen over seksualiteit. Dit ervaren ze als ‘leerzaam’ en ‘normaal,’ maar ook ‘spannend’. Delfos (2009) en Verhulst (2005) schrijven dat bij kinderen vanaf acht jaar de contacten met leeftijdsgenoten steeds belangrijker worden. Kinderen bespreken met elkaar wat ze van hun ouders of van anderen horen. Vriendschappen zorgen er voor dat kinderen informatie verkrijgen over de wereld, over zichzelf en over andere mensen (Feldman, 2009). Dit geldt kennelijk ook voor seksualiteit.

Als de kinderen een vraag hebben over seksualiteit, dan stellen ze die vaker aan hun moeder dan aan hun vader. Wellicht komt dit doordat er in dit onderzoek vooral meisjes geïnterviewd zijn en dat die dichter bij hun moeder staan, waardoor ze eerder naar hun moeder zullen gaan dan naar hun vader. Uit de literatuur blijkt dat de seksuele opvoeding vooral door moeders wordt gegeven en dat vragen al generaties lang aan moeders worden gesteld (Ravesloot, 1994; Zwiep, 2012).

Vermoedelijk komt dit doordat moeders meer tijd met hun kind doorbrengen en moeders overleggen en bespreken vaker met hun kind dan vaders. Vaders zijn echter ook belangrijk, omdat zij vaak andere kanten van de seksuele opvoeding behandelen, zoals het leren omgaan met grenzen (Zwiep, 2015). Ander onderzoek laat zien dat moeders van oudsher de seksuele voorlichters zijn (Klai, 2005; Zwiep 2015), maar dat vaders zich tegelijkertijd langzaamaan bewust worden van hun rol hierin (Zwiep, 2015). De meeste kinderen hebben het idee dat ze een vraag kunnen stellen over seksualiteit, omdat hun ouders ‘normaal’ of ‘gewoon’ reageren. Daarnaast heerst er volgens de kinderen doorgaans een open sfeer qua lichamelijkheid en intimiteit in de gezinnen. Iets wat de ouders in dit onderzoek beamen. Er wordt met elkaar gezoend, met elkaar geknuffeld, er wordt makkelijk gedaan over naaktheid en kinderen vinden het ‘normaal’ dat hun ouders zoenen en knuffelen in hun bijzijn. Rond seksualiteit heerst een open sfeer en het is een bespreekbaar onderwerp in het gezin.

Uit dit onderzoek blijkt samenvattend dat zowel de ouders als de kinderen de seksuele opvoeding over het algemeen als open ervaren. Er heerst thuis een open sfeer als het gaat om

(30)

kan er met vragen terecht. Ander onderzoek laat zien dat ouders redelijk succesvol zijn in seksuele opvoeding (De Graaf, 2013; Zwiep, 2008). Leuke kanten van seksualiteit worden echter minder besproken dan de seksuele risico’s (De Graaf, 2013). De ouders zijn zich bewust van hun taak in de seksuele opvoeding, maar nemen die minder actief en pas bij oudere kinderen op zich dan zinvol zou zijn. De kinderen komen het vaakst bij hun moeder met een vraag en daarnaast wordt er door veel kinderen met leeftijdsgenoten over seksualiteit gesproken.

Beperkingen en aanbevelingen

Dit kwalitatieve onderzoek biedt informatie over zowel ouders als het kind zelf over seksuele opvoeding. Het perspectief van het kind wordt niet vaak onderzocht en geeft inzicht in wat kinderen weten en welke kennis zij nog zouden moeten opdoen. Daarnaast biedt het inzicht voor hoe

kinderen dit ervaren en wat ze van hun ouders zouden willen horen en hoe ouders met seksualiteit omgaan. Kinderen interviewen is echter geen gemakkelijke zaak, omdat ze wel bereid moeten zijn om op een open manier over seksualiteit te praten. De onderzoekers kregen tijdens interviews soms het idee dat een kind niet heel open durft te praten over seksualiteit, bijvoorbeeld omdat zij

tegenover een onbekende zaten. Bovendien moeten ouders bereid zijn en een bepaalde mate van openheid hebben om in gesprek te gaan over de seksuele opvoeding van hun kind. Er waren ouders die benaderd zijn voor het onderzoek, maar die het onderwerp wellicht te intiem vonden en niet mee wilden doen. De ouders en kinderen die meededen aan ons onderzoek zijn vermoedelijk een open groep respondenten, die gemiddeld makkelijker hierover praten dan andere ouders. Deze beperking geldt ook voor eerder onderzoek naar dit thema (Zwiep, 2008).

Een andere beperking is dat door het gebruik van de sneeuwbalmethode er een selecte groep geïnterviewd is, waardoor de kans vergroot wordt dat er een homogene groep onderzocht wordt, en de generaliseerbaarheid van het onderzoek minder wordt (Baarda & Bakker, 2013). Toch is de onderzoeksgroep in grote mate vergelijkbaar met de gemiddelde ouder in Nederland (Bucx, 2011). Zo zijn de gezinnen qua verhouding representatief voor tweeouder- en eenoudergezinnen en is er een overeenkomst wat betreft de leeftijd van de ouder wanneer iemand een gezin vormt. Ook zijn er

(31)

overeenkomsten met andere gezinnen wat betreft het aantal kinderen binnen een gezin, het

opleidingsniveau van de ouders en is de verhouding gehuwde, ongehuwde en alleenstaande ouders redelijk representatief (Bucx, 2011). Tenslotte zijn er vooral hoogopgeleide Nederlandse ouders geïnterviewd. Uit eerder onderzoek blijkt dat hoogopgeleide ouders vaker aan seksuele opvoeding doen, dan lager opgeleide ouders (Zwiep, 2008).

Verder is dit onderzoek verricht onder een relatief kleine groep ouders en kinderen. Het is de vraag of seksualiteit bij andere ouders en kinderen ook zo open wordt ervaren. Interessant zou zijn om hier verder onderzoek naar te doen onder een grotere groep ouders en kinderen om hierover meer over te weten te komen. In dit onderzoek zijn namelijk geen kinderen van andere culturen geïnterviewd. Uit ander onderzoek blijkt dat kinderen van Islamitische, en in mindere mate Caribische afkomst, relatief weinig informatie van hun ouders krijgen en veel informatie via vrienden en via de media, in vergelijking met Nederlandse kinderen (Vanwesenbeeck et al., 2003). In vervolgonderzoek zou het interessant zijn om er achter te komen hoe dit bij andere culturen is en waarom dit zo is. Ook heeft geen enkel gezin in dit onderzoek een geloofsovertuiging. Wel is er één gezin met een christelijk geloof benadert, maar die wilden niet meedoen aan het onderzoek.

Waardevol zou zijn om te onderzoeken hoe ouders en kinderen met een bepaalde geloofsovertuiging de seksuele opvoeding ervaren.

Op basis van dit onderzoek kunnen we ouders helpen kinderen te begeleiden met de seksuele opvoeding door voorlichting aan ouders te geven die er op gericht is dat seksuele voorlichting meer is dan alleen het ‘technische’ verhaal, maar dat er ook een emotionele zijde is. Daarnaast zijn ouders reactief, maar gaan ze het gesprek zelf niet aan. Aanbevolen wordt om ouders te enthousiasmeren om zelf te starten met het onderwerp seksualiteit. De ouders in dit onderzoek geven aan dat ze het soms lastig vinden om de juiste woorden te vinden om iets uit te leggen. Door voorlichting of informatie via school zouden ouders hier beter op voorbereid kunnen worden.

(32)

onderwerp seksualiteit. Wellicht kunnen ouders die merken dan andere ouders er niet zo open over zijn als zij zelf ouders aansporen dat wel te doen. Daarnaast kan de school ouders voorlichting geven hoe dit aan te pakken. Kinderen kunnen we aanbevelen om hun ouders vragen te stellen als ze iets willen weten over seksualiteit. Wellicht kan dit gedaan worden door het onderwerp

seksualiteit al vanaf het begin van de basisschool in de klas te behandelen en aan te geven dat het normaal is om hier vragen over te hebben. Hier dienen ouders over ingelicht te worden, zodat ze zich kunnen voorbereiden op eventuele vragen van hun kind. Daarnaast moedigen we kinderen aan om het met leeftijdsgenoten over het onderwerp seksualiteit te praten, zodat ze van elkaar kunnen leren.

(33)

Literatuur

Adams, H. L. & Williams, L. R. (2011). What they wish they would have known: Support for comprehensive sexual education from Mexican American and White adolescents’ dating and sexual desires. Children and Youth Services Review, 33, 1875-1885.

Baarda, D. & Bakker, E. (2013). Basisboek kwalitatief onderzoek: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen, Nederland: Noordhoff Uitgever BV.

Bancroft, J. (2009). Human sexuality and it’s problems. Edinburg, Verenigd Koninkrijk: Churchill Livingstone: Elsevier Limited.

Baumrind, D. (1971). Current patterns of parental authority, Developmental Psychology Monograph, 4, 1-103.

Boeije, H. (2014). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Den Haag, Nederland: Boom Lemma Uitgevers.

Bucx, F. (2011). Gezinsrapport 2011: Een portret van het gezinsleven in Nederland. Geraadpleegd op Sociaal Cultureel Planbureau {SCP} van http://www.scp.nl.

COC {Cultuur en Ontspanningscentrum} Nederland (2013). LHBTI-Kinderen in Nederland. Geraadpleegd van http://s3.amazonaws.com/academia.edu.

Delfos, M. (2009). Ontwikkeling in vogelvlucht: ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Amsterdam, Nederland: Pearson.

Delfos, M. F. (2000). Listening to children. Child Care in Practice, 6, 229-239. Emans, B. (2002). Interviewen: Theorie, techniek en training. Groningen, Nederland:

Wolters-Noordhoff bv.

Erbil, N., Orak, E. & Bektaş, A. E. (2010). What are mothers knowing about sexual education, how much are mothers giving sexual education to their daughters? International Journal of Human Sciences, 7, 366-383.

(34)

Feldman, R. S. (2005). Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam, Nederland: Pearson Education. Frans, E. & Franck, T. (2010). Vlaggensysteem: praten met kinderen en jongeren over seks en

seksueel grensoverschrijdend gedrag. Apeldoorn, Nederland: Garant.

Gagnon, J. H. & Simon, W. (1999). Sexual scripts. Culture, society and sexuality: A Reader, 29- 38. Londen, Verenigd Koninkrijk: UCL Press.

Gordon, T. (2010). Luisteren naar kinderen: de Gordon-methode: van contact naar verbinding. Utrecht, Nederland: Kosmos Uitgevers.

Graaf, H. de., (2016). Hoe denken kinderen van 9 tot 12 jaar over seks? – Samenvatting van een onderzoek onder kinderen en hun ouders. Utrecht, Nederland: Rutgers.

Graaf, H. de., (2013). Bloemetjes en bijtjes of zaadjes en eitjes? (Opvattingen over) seksuele opvoeding in Nederland. Pedagogiek, 1, 21-36.

Graaf, H. de., Kruijer, H., Acker, J. van., & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25e: seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Delft, Nederland: Eburon. Graaf, H. de., & Rademakers, J. (2007). Seksueel gedrag en seksuele gevoelens van

prepuberale kinderen. Tijdschrift voor Seksuologie, 31, 184-194.

Graaf, H. de., & Rademakers, J. (2003). Seks in de groei,. Een verkennend onderzoek naar de (pre-) seksuele ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. RNG-studies. Delft, Nederland: Eburon.

Graaf, H. de., Vanwesenbeeck, I., Woertman, L., & Meeus, W. (2009). Opvoeding en seksuele ontwikkeling van adolescenten: een literatuurstudie. Pedagogiek, 1, 10-31.

Graaf, H. de. (2010). Parenting and adolescents’ sexual health. Delft, Nederland: Eburon. Heemelaar, M. (2008). Seksualiteit, intimiteit en hulpverlening: Informatie en

communicatietraining voor sociaalagogisch hulpverleners en verpleegkundigen Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.

(35)

Hyde, A., Carney, M., Drennan, J., Butler, M., Lohan, M. & Howlett, E. (2010). The silent

treatment: parents’ narratives of sexuality education with young people. Culture, Health & Sexuality, 12, 359-371.

Jones, S. L., & Hostler, H. R. (2001). Sexual script theory: an integrative exploration of the possibilities and limits of sexual self-defintion. Journal of Psychology and Theology, 30, 120-130.

Keuzenkamp, S., Bergen, B. van., Bos, D., Bos, H., Duyvendak, J. W., Ehrhart, J., … Schuyf, J. (2010). Steeds gewoner, nooit gewoon. Geraadpleegd van http://www.scp.nl.

Klai, T. (2005). Intergenerationele communicatie over seksualiteit in gezinnen. Proefschrift. Brussel, België: Katholieke Universiteit.

Nambambi, N. M. & Mufune, P. (2011). What is talked about when parents discuss sex with children; family based sex educatuin in Windhoek, Namibia. African Journal of Reproductive Health, 15, 120-129.

Opstal, F. (2015). Van zoenen tot zaadjes en praatjes; een vergelijking tussen leerkrachten, vaders en moeders in seksuele ontwikkeling van kinderen, seksuele opvoeding en behoefte aan opvoedingsondersteuning. Masterscriptie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Rademakers, J., Laan, M., & Straver, C. J. (2000). Studying children’s sexuality from the child’s perspective. Journal of Psychology & Human Sexuality, 12 (1-2), 49-60.

Rademakers, J. & Straver, C. (1986). Van fascinatie tot relatie. Het leren omgaan met relaties en seksualiteit in de jeugdperiode. Zeist, Nederland: Nisso.

Ravesloot, J. (1994). Seksualiteit in de jeugdfase vroeger en nu. Ouders en jongeren aan het woord. Amsterdam, Nederland: Het Spinhuis.

(36)

Roos, M. H. & Graaf, H. de., (2014). Seksueel getint gedrag van twee- tot twaalfjarigen; waarnemingen van ouders. Kind & Adolescent, 4, 223-238.

 

School, J. (2016). V-v-vrijen is heel leuk: Dokter Corrie is terug op tv. Geraadpleegd van http://www.parool.nl.

Sleeboom, I., Vijfeijken, K., van de. & Hellendoorn, J. (2010). Gesprekken met kinderen: Over alles wat belangrijk voor hen is. Amsterdam: Nederland: Uitgeverij Boom. Strengers, G. (2006). De invloed van de media op de seksuele ontwikkeling. Doctoraalscriptie.

Universiteit van Amsterdam.

Timmers-Huigens, D. (2004). Opvoeden praktisch bekeken – Vraagbaak voor opvoedingsondersteuning. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.

Vanwesenbeeck, I., Bakker, F., Fulpen, M. van., Paulussen, T., Poelam, J. & Schaalma, H. (2003). Seks en seksuele risico’s bij VMBO-scholieren anno 2002. Tijdschrift voor Seksuologie, 27, 30-39.

Verhulst, F. C. (2005). De ontwikkeling van het kind. Assen, Nederland: Van Gorcum.

Vermeire, K. (2005). Kwalitatief onderzoek bij ouders naar de ondersteuningsbehoeften bij de relationele en seksuele vorming van hun kinderen. Antwerpen, België: Sensoa.

World Health Organisation (2006). Defining sexual health. Report of a technical consultation on sexual health 28-31 January 2002, Geneva. Genève, Zwitserland: World Health Organisation.

Zwiep, C. S. (2008). De seksuele opvoeding van jonge kinderen. Ervaringen van moeders en leidsters. Amsterdam, Nederland: Pedagogisch projectbureau Kind & Zo.

Zwiep, C.S. (2010). Wat is wijsheid? – Seksuele opvoeding van jonge kinderen. Amsterdam, Nederland: Uitgeverij SWP Amsterdam.

(37)

Kinderopvang en in het Basisonderwijs. Amsterdam, Nederland: Uitgeverij SWP. Zwiep, C. S. (2015). Vaders en seksuele opvoeding – Een prima combinatie. Pedagogiek in

praktijk, 24-28.

(38)

Bijlagen Bijlage 1: Flyer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We bring together insights from signaling theory and the employer image literature to argue that entrepreneurial job advertisements signal distinct, and often unobserved,

In the main part, the tutorial took a closer look at four different settings to discuss important aspects in the huge space of compositional verification: (1.) Maximal models for

More importantly Chapter 3 will also discuss new strategies of patent holders namely Non Practising Entities, patent thickets and misuse by originator companies in the

Die kind moet egter nie deur onwaarhede, vreesaanjaery, valse beloftes en omkopery oorreed word om gehoorsaam te wees nie.( 4l) Die Christelike ouer moet ook

Uit het onderzoek naar seksualisering blijkt bijvoorbeeld dat jongeren die vaker naar seksueel getinte mediabeelden kijken, er vaker stereotiepe opvattingen over man-

De meeste ouders uit dit onderzoek geven aan dat ze het (redelijk) makkelijk vinden om gelijkwaardigheid op het gebied van seksualiteit tussen jongens en meisjes bespreekbaar

Het zijn vooral de ouders van die leerlingen waar de school- carrière moeizamer verloopt en die weinig begrip of onder- steuning ervaren, die sterke bedenkingen hebben bij het

Voorbeeld: Een personeelslid doet een aanvraag voor 4 maanden halftijds zorgkrediet voor medische bijstand vanaf 11 februari 2020 tot en met 10 juni 2020. Dat is toegestaan, het