• No results found

Mijn kind in het secundair onderwijs. Ouders delen hun ervaringen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Mijn kind in het secundair onderwijs. Ouders delen hun ervaringen"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OUDERS DELEN HUN ERVARINGEN

mijn kind in het

secundair onderwijs

E-dossier

(2)
(3)

Waarom dit dossier?

Kwaliteitsvol onderwijs voor alle leerlingen is onderwijs waar elke leerling centraal staat. Dit gebeurt in de eerste plaats in goed uitgeruste scholen waar leerkrachten met ‘goesting’

hun passie kunnen overbrengen.

Maar ook ouders zijn belangrijke partners in dit leerproces.

Zij motiveren en begeleiden hun kinderen in de schoolloop- baan. Zij helpen hun kinderen kiezen en voelen als geen an- der wat hen helpt en hindert op school.

Het secundair onderwijs staat vandaag voor belangrijke uitdagingen. Het ouderperspectief komt nog te weinig aan bod in het maatschappelijk debat hierover, zowel op beleids- niveau als op de klasvloer. Daarom maakt de Gezinsbond de stem van ouders tot focus van dit dossier.

Niet enkel structuur, maar ook cultuur

Het secundair onderwijs is al geruime tijd voorwerp van heel wat onderzoek, debat en een ‘masterplan’. Onderzoe- kers, bedrijfsleven en overheid halen heel wat argumenten aan om de huidige structuur van het secundair onderwijs in vraag te stellen. Vaak terugkerende elementen in het debat zijn het watervalsysteem, het niet kunnen doorbreken van de link tussen sociaaleconomische herkomst van kinderen en hun schoolcarrière, de negatieve perceptie van het tech- nische en beroepsonderwijs, het niet kunnen invullen van knelpuntberoepen, het gebrek aan welbevinden van jonge- ren op school, en de hoge ongekwalificeerde uitstroom.

Enkele cijfers uit de begroting onderwijs 2015.

Toelichting in de Commissie Onderwijs van het Vlaams Parlement:

‘1 op de 5 kinderen heeft op 12-jarige leeftijd één jaar achterstand’

‘1 op 3 leerlingen doet op het einde van zijn secundair minstens al één jaar over’

‘1 op 10 leerlingen verlaat de school zonder diploma. Dit betekent dat vandaag 42.000 leerlingen onversterkt op de arbeidsmarkt komen’

‘31 % van de leerlingen wordt geraakt in zijn zelfvertrouwen omdat ze mislukken in onderwijs’

‘6.000 leerlingen verlaten het ASO en studeren niet verder, wat hun arbeidskansen gevoelig vermindert’

‘De afgelopen 10 jaar verloor het Technisch Onderwijs 25 % leerlingen, terwijl onze arbeidsmarkt schreeuwt om technisch geschoolden’

De Gezinsbond vindt deze cijfers alarmerend, niet enkel vanuit economische overwegingen, maar zeker ook vanuit het perspectief gelijke kansen. Gelijke onderwijskansen wil zeggen dat leerlingen, ongeacht hun achtergrond, kunnen kiezen op basis van hun interesses en talenten. Een keuze die ook beter niet gestuurd wordt door een hiërarchisch onderscheid tussen vormen en studierichtingen. Een her- vorming van de structuur van het onderwijs die schotten doorbreekt en belangstellingsgebieden anders invult, kan hiertoe bijdragen.

Mijn kind in het

secundair onderwijs

Ouders delen hun ervaringen

(4)

Tegelijk sterken de vele signalen van ouders over het be- lang van een goed schoolklimaat ons in de overtuiging dat die oplossing niet enkel zit in het uitwerken van andere structuren. Een hervorming/modernisering van het se- cundair onderwijs kan slechts bijdragen tot meer gelijke kansen, mits ook andere, niet altijd even grijpbare me- chanismen worden blootgelegd en aangepakt. Alleen een én-én verhaal zal de sinds decennialange bestendiging van ongelijke kansen in het onderwijs doorbreken.

‘In het secundair onderwijs blijven jongens vanaf het derde jaar opmerkelijk vaker zitten dan meisjes. Verder blijven leerlingen met een vreemde nationaliteit dubbel zo vaak zitten als leerlingen met een Belgische nationali- teit, zowel in het lager als het secundair onderwijs’

Zittenblijven: praktijken en overtuigingen in het Vlaams onderwijs, Caleidoscoop, 2015

‘Ruim 39 procent van de Belgische jongeren van 11, 13 en 15 jaar werd het afgelopen jaar slachtoffer van pesten op school. Daarmee staat ons land pas drieëntwintigste in de lijst van 29 landen.’

Rapport Unicef, 2014

‘Zo hebben leerlingen van wie de biologische ouder hoogstens een diploma lager onderwijs heeft, 66 % minder kans op privé-buitenschoolse hulpverlening dan leerlingen van wie de biologische ouder een diploma hoger onderwijs heeft. Daarnaast hebben kinderen van wie minstens één van de grootouders in een niet-westers land geboren is, 65 % minder kans op privé-buiten- schoolse hulpverlening dan kinderen van wie alle groot- ouders in een westers land geboren zijn.’

Buitenschoolse hulpverlening en zorg op school:

samenhang, afstemming en verklarende factoren, Karine Verschueren, KU Leuven- Universiteit Antwerpen, 2015

ve gedrag en de negatieve eigenschappen van jongens dan van meisjes. Jongens voelen zich ook zelf minder gelijk- waardig behandeld dan meisjes. Verder blijkt dat leerlingen met een migratie-achtergrond sneller een C-attest krijgen dan leerlingen met gelijkaardige resultaten. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat leerlingen uit begoede gezinnen minder vaak gestraft worden bij storend gedrag dan hun medeleerlingen. Leerkrachten laten zich, niet intentioneel, leiden door stereotypen en verwachtingen, aldus de onder- zoeker.

Dat laatste is wellicht niet anders voor ouders. Ook zij heb- ben bepaalde opvattingen over onderwijs, scholen en stu- dierichtingen, die vaak terug gaan op de eigen, al dan niet succesvolle, schoolcarrière. Ook ouders hebben heel wat verwachtingen ten aanzien van hun eigen kinderen, dro- men die mee gekleurd zijn door hun eigen visie op mannen- vrouwen, de sociaaleconomische klasse en hun sociaal net- werk. Kinderen van ouders met een laag opleidingsniveau, laag inkomen of migratie-achtergrond, krijgen minder vaak buitenschoolse hulpverlening (Karine Verschueren e.a., KU Leuven, Universiteit Antwerpen, 2005), of omgekeerd, vooral sterkere ouders schakelen veelvuldig buitenschoolse hulpverlening in. Ouders blijken ook relevante beslissende actoren te zijn in genderbepaalde studiekeuzes van jongens en meisjes in het BSO en TSO (SEIN, Universiteit Hasselt, 2015).

Wanneer we die vaststellingen bekijken, samen met de vaak onbewust andere benadering van bepaalde groepen leerlingen op school, zijn de grote verschillen in schools presteren tussen die groepen niet verwonderlijk.

Het belang van een goede studie-oriëntering en brede zorg binnen de schoolmuren voor alle leerlingen, ongeacht geslacht of afkomst, lijkt naast een sterke positieve ouder- betrokkenheid, een minstens even grote uitdaging voor scholen dan een hervorming van structureren. Als we het in termen van schoolcultuur vertalen: een open, zorgzame, warme en stimulerende school met respect en aandacht voor diversiteit.

Kunnen achterhalen waar leerlingen goed in

(5)

‘Deze hervorming zorgt ervoor dat alle leerlingen en ou- ders beter keuzes kunnen maken.

Omdat ze beter weten wat hun kind kan en wat de moge- lijkheden zijn.

• Voor elke leerling maken we een persoonlijk dos- sier op. Jongeren en ouders kunnen dat raadple- gen en zelf informatie toevoegen.

• Bij elk attest en elke beslissing van de klas- senraad krijgen leerlingen en ouders uitleg en informatie, zodat het hen helpt bij het maken van latere keuzes.’

Wat verandert er in het secundair onderwijs?

Brochure voor ouders, Departement Onderwijs, 2013

‘Beter keuzes kunnen maken’ en ‘uitleg en informatie krij- gen bij elk attest en beslissing’ zijn dus cruciaal, maar de invulling van die doelstellingen blijft eerder vaag. Hoe ou- ders dan precies moeten te weten komen wat hun kind kan en wat de verschillende mogelijkheden zijn, en wat hun rol hierbij kan zijn, wordt niet verder uitgeklaard.

De aangekondigde uitleg en informatie van de klassenraad bij elk attest en elke beslissing zijn ongetwijfeld een be- langrijke doelstelling. Vandaag is het voor veel ouders niet duidelijk welke argumenten bepaalde adviezen of beslis- singen onderbouwen. Daarnaast hebben ouders vaak het gevoel dat er onvoldoende naar het ‘het hele plaatje’ wordt gekeken bij besprekingen. Advisering of clausulering op basis van tekorten wordt niet altijd vergezeld van een posi- tief voorstel op basis van sterktes van een leerling. Ouders en leerlingen hebben dan sneller het gevoel een negatieve keuze te moeten maken, hetgeen de acceptatie niet ver- eenvoudigt. ‘De klassenraad adviseert de richting moderne talen omwille van een zwak wiskundig inzicht’ is in dat op- zicht een weinig overtuigend advies.

Is de leerling in kwestie goed in talen, gaat zijn of haar inte- resse hier naar uit?

Om te komen tot gefundeerde, positieve keuzes moeten heel wat elementen in rekening worden gebracht. Leerlin- gen moeten ontdekken wat hun goed of minder goed ligt en een goed zicht hebben op het verdere studieaanbod.

Een modernisering van het onderwijs waar leerlingen eerst uitgebreid kunnen proeven van het aanbod en pas later

definitief kiezen, kan hierbij helpen. Maar even belangrijk is mogelijke drempels binnen dat zoek- en keuzetraject zoveel mogelijk weg te werken. Met andere woorden: wat helpt en wat hindert leerlingen in hun ontdekkingstocht?

Wat kinderen helpt of hindert op school

Ouders zijn een cruciale partner om meer zicht te krijgen op mogelijke knelpunten en hefbomen. Zij zijn immers dé ex- perten wat het welbevinden van hun kind betreft. Dat ‘goed voelen’ is een belangrijke voorwaarde om tot leren en ont- wikkelen te komen. Ouders voelen scherp aan wanneer hun kind zich niet goed voelt op school, faalangst heeft, gemoti- veerd of gedemotiveerd wordt door een bepaalde aanpak, op de tippen moet lopen of net naar uitdaging snakt.

Maar ook over de aanpak van een school in relatie tot de noden van hun kind hebben ouders heel wat te vertellen.

Wat helpt leerlingen om de overgang tussen het lager en secundair onderwijs te vergemakkelijken? Hoe en wie on- dersteunt leerlingen wanneer leer-, sociale of emotionele problemen hun schoolloopbaan doorkruisen? Vinden leerlingen met een ontwikkelingsvoorsprong voldoende uitdaging op school? Bij wie kunnen leerlingen terecht als ze problemen ervaren? Krijgt de totaalontwikkeling van kinderen een plaats in de toetsing en evaluatie? Hoe toetst en communiceert de school? Herkennen ouders hun kinde- ren in de adviezen, de oriëntering en attestering?

Dit ouderperspectief is voor ons erg belangrijk. In het maat- schappelijk debat over een hervorming/modernisering van het secundair onderwijs wordt immers vaak gewezen op de rol van de ouders, maar zelden op een positieve ma- nier. Zo wordt ouders nogal eens verweten hun kinderen te ‘pushen’ naar hoog aangeschreven richtingen zonder rekening te houden met de competenties van kinderen. Of omgekeerd, soms te weinig betrokken te zijn bij de school- carrière van hun kinderen. De grote invloed die men aan ouders toeschrijft, is duidelijk, maar hoe je die rol op een positieve manier kan invullen, krijgt veel minder aandacht in het debat.

De mening van ouders wordt binnen de schoolmuren ook soms als bedreigend aangevoeld. Enigszins te begrijpen, als die inbreng wordt ervaren als een aanval op de exper- tise van leerkrachten. Scholen doen al veel inspanningen, en elke kritiek of suggestie lijkt aan te geven dat dit nog

(6)

niet genoeg is. Het is dan niet verwonderlijk dat individuele leerkrachten of schoolteams zich afschermen tegen ‘be- moeienis’.

Maar geen rekening houden met die mening van ouders is tegelijk een gemiste kans. Door naar ouders van kinderen met diverse achtergrond en talenten te luisteren, kunnen schoolteams bijvoorbeeld tot de vaststelling komen dat niet elke aanpak even goed werkt bij ieder kind. Een iets andere benadering zou dan wel eens veel meer positieve resultaten kunnen opleveren dan hardnekkig, en vaak tevergeefs, vasthouden aan de vertrouwde manier van werken. Meer tijd voor overleg met ouders vraagt dan mis- schien een kleine ‘meer-inspanning’ op korte termijn, maar een grote meeropbrengst op langere termijn.

Ook omgekeerd kunnen ouders door meer overleg met leerkrachten heel wat van de school te weten komen. Vaak zijn zij zich niet bewust van de inspanningen die een school levert. Niet alles wat een school doet, wordt ook gecom- municeerd. Op onthaalavonden voor ouders krijgen leer- lingenvervoer, warme maaltijden, opvang en schoolreke- ningen vaak veel meer aandacht dan het zorgbeleid. Meer aandacht voor die niet altijd zo ‘zichtbare’ inspanningen en zorg in de communicatie geeft ouders een beter beeld over de school.

We geven dus het woord aan ouders. Gewapend met de knelpunten, maar zeker ook met de complimenten en mooie voorbeelden die ouders aanreiken, hopen we op een constructieve wijze te kunnen bijdragen tot het debat.

We bekijken achtereenvolgens:

• de overgang basis-secundair onderwijs

• de evaluatie

• de studiekeuze(begeleiding)

• de oriëntering

• de zorg

• het welbevinden van de leerlingen

• het spijbelen en

• de ouderbetrokkenheid.

Aansluitend op de bevraagde thema’s geven we een over- zicht van de aandachtspunten die ouders, los van de con- crete vraagstelling, zelf naar voren schuiven.

De overheid en scholen kunnen het afsluitend concreet overzicht van ‘wat volgens ouders helpt’ gebruiken als een inspiratiebron. En wie weet, als stof voor een inspraaktra- ject op de eigen school.

(7)

Mijn kind in het secundair onderwijs

Vinger aan de ouderpols

De Gezinsbond houdt regelmatig een vinger aan de pols bij gezinnen. Niet zozeer gemiddelden en statistieken zijn hierbij relevant, maar vooral de persoonlijke verhalen ach- ter die cijfers. Het zijn die ervaringen die de ‘gemiddelden’

overstijgen en waaruit concrete knelpunten of interes- sante hefbomen naar boven komen. Omdat we in de eerste plaats meer informatie willen krijgen over wat ouders als

‘helpend’ of ‘hinderend’ ervaren op de school van hun kinderen, wordt hun persoonlijke beleving de kern van dit dossier.

Eind juni 2014 riepen we ouders via onze digitale leden- brief, onze gezinskrant de Bond en ons tijdschrift voor ouders van tieners Botsing op om een bevraging over ‘mijn kind in het secundair onderwijs’ in te vullen. Spontaan rea- geerden 603 ouders op deze oproep. De bevraging bevatte zowel gesloten als open vragen. Niet alle velden waren verplicht in te vullen. De bevraging vertrok dus niet van een representatieve steekproef en we presenteren de bevin- dingen ook niet als conclusies van een wetenschappelijk onderzoek.

Vermits de oproep vooral gericht was naar leden van de Bond, kunnen we veronderstellen dat het ook vooral leden zijn die reageerden. We houden dan ook in het achterhoofd dat leerlingen die het klassiek minder goed doen op school (kinderen uit gezinnen in armoede of met een andere et- nisch-culturele achtergrond) mogelijk ondervertegenwoor- digd zijn in dit verhaal.

Hierna volgt een bundeling van getuigenissen van verschil- lende ouders met uiteenlopende ervaringen. Vaak zijn het uitingen van appreciatie over de inspanningen die scholen doen om leerlingen optimaal te begeleiden, meermaals horen we ook alarmkreten. Het resultaat is een verzameling van kritische bedenkingen én schouderklopjes van ouders gericht aan die mensen en die instelling waar ze hun kinde- ren aan toevertrouwen.

Een bevoorrecht publiek?

Bijna uitsluitend moeders van leerlingen in het secundair onderwijs hebben gereageerd op onze bevraging. Een be- langrijk deel van de ouders geeft in de open bevraging zelf aan een link te hebben met de onderwijswereld: als leer- kracht, pedagoog, psycholoog, logopediste… Deze ouders leggen zelf vaak een verband tussen hun kennis over en ervaringen met het aanbod aan studierichtingen en bege- leiding op school en hun beroepsachtergrond.

Niet elke leerling past in een hokje

De kinderen van de ouders die de bevraging invulden, zit- ten overwegend in het ASO. Hoewel de eerste graad offici- eel nog geen onderscheid maakt tussen richtingen (buiten de B-stroom) beschouwen veel ouders dit toch al als een keuze voor een richting omwille van de opties of keuzevak- ken of de bovenbouw.

Verdeling studierichtingen (uitgesplitst per graad)

BSO TSO KSO ASO Totaal

1ste graad

2de graad

3de graad

4 (1,8 %)

6 (3,1 %)

7 (4,3 %)

34 (17,9 %)

45 (23,2 %)

55 (34,0 %)

2 (0,9 %)

4 (2,1 %)

6 (3,7 %)

188 (82,5 %)

139 (71,6 %)

94 (58,0 %)

228

194

162

(8)

Niet elke leerling heeft een plekje in de ‘hokjes’ van het reguliere secundair onderwijs. Een aantal leerlingen volgt immers privé-, thuis- of volwassenenonderwijs. Nega- tieve ervaringen in het reguliere secundair onderwijs gaan meestal aan deze keuze vooraf.

‘Ik ben zelf werkzaam in het volwassenenonderwijs. Mijn dochter zal haar secundaire opleiding verder zetten in het volwassenenonderwijs. Daar is meer opvolging, begeleiding en ondersteuning. De directie en leerkrachten in het voltijds secundair kennen deze mogelijkheid niet of amper.

Ze zouden er nochtans veel van kunnen leren.’

‘Er dient dringend gesleuteld te worden aan het onderwijs.

Nooit had ik gedacht dat ons derde kind thuisonderwijs zou moeten volgen. Voor haar fysieke en geestelijke gezondheid was er geen andere optie meer… Alles is gericht op de ‘ge- middelde leerling’. Ik ben die nog nooit tegen gekomen. De

directie van de toenmalige school was volledig mee in het verhaal. Ze kon niet anders dan beamen dat een school niet geschikt is voor iedereen.’

‘Dankzij privéonderwijs (en het betalen van torenhoge fac- turen hiervoor…) hebben we ons kind examencommissie kunnen laten doen… Eén jaar nadat ze haar C-attest van het 5de jaar had gekregen op haar oude school, was ze volledig geslaagd voor de derde graad.’

Hoewel we dit niet bevraagd hebben, benoemen een aantal ouders de leer- en ontwikkelingsproblemen van hun kinde- ren (overwegend ADHD, dyslexie en ASS). Enkele leerlingen kampen met een chronische ziekte of fysieke handicap.

Voor ‘buitenbeentjes’ vinden ouders vaak geen antwoord in hun zoektocht naar een geschikte richting/school.

‘Zoon valt momenteel helemaal buiten het reguliere circuit.

School is gestopt halfweg het voorbije schooljaar 2013-2014, zijn vijfde jaar. Hij zat nog op leeftijd. De school kan geen ant-

woord bieden op de ASS problematiek van deze jongen die gemiddeld begaafd is en getalenteerd is in zijn vak: elektrici- teit. Wij vinden geen aanbod dat hem uit zijn blokkade haalt.

Dat is twee keer heel schrijnend. In de huidige maatschappe- lijke conjunctuur zou het zeer zinvol zijn te investeren in deze

‘Onze zonen hebben hun beperkingen, maar ook veel talen- ten die ze in het gewone onderwijs niet voldoende zouden kunnen benutten. Het probleem is dat er veel te weinig aan- bod is op dit vlak. De beleidsmakers staan niet in de praktijk

en beseffen niet hoe groot de nood is. Uiteraard is dit een dure zaak, maar heel erg nodig voor deze leerlingen (en hun ouders) zodat ook zij alle kansen krijgen. Dit kan nooit gegarandeerd worden door een gewone school. Alleen al de drukte (de vele leerlingen en het bijhorend ‘lawaai’) is er te veel aan... Ook gaat alles veel te snel en is er te weinig over-

zicht en duidelijkheid met alle stress van dien.’

Andere ouders zijn blij dat hun kinderen na het buitenge- woon lager onderwijs weer aansluiting kunnen vinden in de B-stroom of het BSO.

‘Ik vind het super dat kinderen uit blo een nieuwe kans op gewoon onderwijs krijgen in 1B.’

Scholen maken het verschil

Met een open oproep is er weinig controle over de respon- denten van de bevraging. We hebben al eerder ervaren dat dergelijke oproepen vooral ouders aanspreekt die een boodschap kwijt willen (Focus op kinderen met een etiket- je, Gezinsbond, 2011). De totale beleving van deze ouders is sterk gekleurd door hun persoonlijke ervaringen. Voor ons zijn die verhalen waardevol omdat ze vaak aangeven hoe ouders tegen muren botsen en nergens hun verhaal kwijt kunnen.

Als gezinsorganisatie kunnen we een signaalfunctie opne- men.

In het algemeen kunnen we de respondenten naar alge- mene tevredenheid indelen in drie groepen ouders. Een meerderheid omschrijft zichzelf als algemeen tevreden over de schoolloopbaan van hun kinderen in het secundair onderwijs. Een beperktere groep noemt zich tevreden na een zoektocht naar hulp en/of verandering van school, maar een belangrijke groep geeft ook aan het gevoel te hebben steeds maar te blijven opboksen tegen onbegrip als hun kind het moeilijk heeft.

(9)

‘Alle scholen zijn goed voor wie vlot kan leren, als het moeilijker loopt, maken scholen het verschil.’

‘Als alles vlot verloopt voor het kind qua studie zijn alle scholen goed, als het iets minder goed gaat heb je niet altijd het gevoel dat de school hier begrip-geduld voor heeft.’

‘We mogen van geluk spreken, ons kind leert heel goed.

Ik kan me voorstellen dat het voor andere leerlingen niet zo eenvoudig is’.

Tevreden ouders zijn vaak tevreden over de school in al zijn facetten: informatie, communicatie, begeleiding, zorg en studiekeuzebegeleiding.

‘Onze oudste is een paar weken terug ‘afgezwaaid’ na 6 jaar ASO. We zijn ontzettend tevreden over alle aspecten in het schoolgebeuren de voorbije 6 jaar: communicatie met de directie, vlotte contacten met de vakleerkrachten en naast een degelijk onderwijs ook heel veel oog voor opvoeding en het goed in zijn vel voelen van de puber.’

Ook wie op school de hulp of ondersteuning vindt die hun kind verder helpt bij problemen, kan dit heel erg apprecië- ren.

‘Voor mij als ouder was het belangrijk gezien de problemen om de school niet plat te lopen maar er om terecht te kun- nen, om wederzijds te kunnen communiceren. Ondanks het

grote leerlingenaantal … nam men de nodige tijd voor een gesprek en toonde men oprecht zijn bezorgdheid.’

Het zijn vooral de ouders van die leerlingen waar de school- carrière moeizamer verloopt en die weinig begrip of onder- steuning ervaren, die sterke bedenkingen hebben bij het zorgbeleid, de leerlingenbegeleiding, mogelijkheden tot participatie, de hoeveelheid lessen en taken, extra begelei- ding waar ouders zelf voor instaan, de wijze van evalueren én de huidige structuur van het secundair onderwijs.

‘Ik hoop dat er verandering gaat komen in de aanpak en de visie van het onderwijs. De kinderen staan onder hoge druk. Alles moet sneller en beter.

De missie zou geslaagd zijn als het onderwijs de juiste ondersteuning kan bieden voor ALLE kinderen.’

Ook ouders van leerlingen die ‘te vlot’ leren, hebben be- denkingen bij de wijze waarop de school hun kinderen kansen geeft.

‘In mijn huiskring heb ik zelf twee hoogbegaafde kinderen.

Ik heb het gevoel dat hiervoor veel te weinig aandacht is.

Het wordt beschouwd als een luxeprobleem.

Nochtans zijn deze leerlingen ook echt ongelukkig als ze een onvoldoende aanbod krijgen.’

Daarnaast zijn er een aantal ouders die vooral teleurgesteld zijn in de vaststelling dat het onderwijs van hun kinderen nog steeds zo sterk lijkt op het onderwijs dat ze zelf als kind kregen. Ze hebben bedenkingen bij het ‘stilstaan van het secundair onderwijs’.

‘We staan te popelen voor een grondigere hervorming van het secundair onderwijs met meer aandacht voor het vol- ledige kind, zowel creatief, motorische, sociaal en cognitief, met meer inspraak voor de kinderen, zowel in schoolbeleid als inbreng in de lesinhoud, meer participatie van ouders, meer gerichtheid op realiteit, het echte leven, actuele ont- wikkelingen. We hebben soms het gevoel dat we terug geka- tapulteerd worden naar onze eigen middelbare schooltijd, qua leerstof, mentaliteit.’

(10)

De bevindingen

Schooltraject van de leerlingen Basisonderwijs

Het grootste deel van de kinderen uit de bevraging volgde tijdens de basisschool het gewoon onderwijs. 5 % van de kinderen bleef reeds in de lagere school een jaartje zitten, de helft onder hen in het eerste leerjaar. 7 % is van school veranderd in de kleuterschool en 14 % in de lagere school.

In de kleuterschool gaat het in de helft van de gevallen om kinderen die verhuisden. In de lagere school is verhuizen de reden voor een derde van de kinderen. De andere kinderen

veranderden omwille van redenen die met de school of het kind zelf te maken hebben. De ouders waren bijvoorbeeld niet tevreden over de aanpak in de klas of ze kozen bewust voor een school met een ander pedagogisch project om- dat dit volgens hen beter past bij hun kind. Enkele ouders kozen voor een andere lagere school uit vrees dat de oor- spronkelijke school hun kind niet voldoende voorbereidt op het secundair onderwijs.

Een opmerkelijke reden van schoolverandering die ouders meermaals in de open vraag gaven, is een pestproblema- tiek. We komen hier later bij het aspect ‘welzijn van leerlin- gen’ op terug.

Traject basisonderwijs

Buitengewoon onderwijs

Zittenblijven

Van school veranderen

Kleuterschool Lagere school

5 (0,8 %)

7 (1,2 %)

44 (7,3 %)

18 (3 %)

32 (5,3 %)

87 (14,4 %)

Secundair onderwijs

Ook voor het secundair onderwijs vroegen we of de kin- deren al een schoolverandering achter de rug hadden of bleven zitten. We vroegen ook naar het krijgen van een B-attest. In de volgende tabel geven we de cijfers voor de totale groep leerlingen en naargelang de graad waarin de leerlingen op dit moment zitten.

Eén vijfde van de leerlingen veranderde van school. Bij de leerlingen uit de eerste graad is 7 % al van school veran- derd. Bij de leerlingen uit de derde graad stijgt dit tot 35 %.

In tegenstelling tot bij de basisschool speelt verhuizen slechts een geringe rol bij het van school veranderen. Onge- veer de helft van de kinderen veranderde van school omdat hun oorspronkelijke school de studierichting die ze willen volgen niet aanbiedt. Net zoals in het basisonderwijs, noe- men ouders meermaals een pestprobleem als de belang- rijkste reden voor schoolverandering.

(11)

5 % van de leerlingen zijn minstens 1 keer blijven zitten op het moment dat hun ouders de bevraging invulden. Zitten- blijven komt vooral voor bij leerlingen die al in de tweede of derde graad zitten: bijna 10 % van de oudste leerlingen hebben in hun schoolloopbaan een jaar overgedaan. Een B- attest komt vaker voor: in de totale groep leerlingen is dat bijna 8 %. Van de leerlingen uit de derde graad heeft reeds 16 % tijdens zijn schoolcarrière een B-attest gekregen.

Een aantal ouders geeft terecht als commentaar dat in de bevraging gevraagd wordt naar zittenblijven, maar niet naar ‘springen’ of een jaar overslaan in het lager onderwijs of als vrije leerling in het secundair onderwijs. Meerdere leerlingen hebben net door hun hoogbegaafdheid te kam- pen met schoolmoeheid en een moeilijkere schoolloop- baan, aldus deze ouders.

Van ‘de kleine’ naar ‘de grote’ school

De meerderheid van de ouders (70 %) vindt dat de over- gang van het basis- naar het secundair onderwijs vlot verlopen is. Toch geeft ook een aanzienlijke groep ouders aan dat de overgang slechts gedeeltelijk (21,8 %) of niet (13,4 %) vlot verlopen is.

Scholen doen heel veel…

Ouders hebben een vrij goed zicht op de vele initiatieven die scholen allemaal nemen om de overgang van lager naar secundair wat ‘zachter’ te maken. Ze omschrijven deze initiatieven uitvoerig in de open vraag. Veel vernoemde toppers zijn: speciale kennismakingsactiviteiten op school, halve dagen tot een hele week erop uit trekken, peter- en

meterschap door oudere leerlingen en het mogen samen- zitten met een aantal vrienden in dezelfde klas.

Een enkele keer vernoemd, maar daarom niet minder in- teressant, is het voorbeeld van een school die tijdens de eerste uren van de eerste schooldag op het schoolplein alleen eerstejaars toelaat. Zo is de school tijdens die eerste uren alleen ‘van hen’. De oudere leerlingen komen pas later druppelsgewijs toe.

Een aparte refter of speelplaats voor de eerste graad krijgt veel appreciatie. Het neemt het gevoel van overweldiging door de oudere leerlingen een beetje weg. Ook ouders van kinderen op een middenschool geven aan dat deze ‘tussen- structuur’ de overgang heel wat vergemakkelijkt. Er is ook veel waardering voor de voorafgaande informatiesessies en aparte bijeenkomsten voor alle ouders van leerlingen uit het eerste jaar.

Naast elementen om leerlingen op hun gemak te stellen, hebben scholen ook heel wat aandacht om leerlingen te leren omgaan met de lespakketten en de andere verwach- tingen van het secundair onderwijs. Ouders vinden ‘leren leren’ een belangrijk aandachtspunt op school. Enkele scholen hebben ook een expliciet andere wijze van evalu- eren voor leerlingen van het eerste jaar of de eerste graad dan in de hogere graden. Het gaat dan over een meer permanente evaluatie die nauwer aansluit bij de wijze van evalueren in het lager onderwijs.

Ouders waarderen het sterk wanneer de school hen goed informeert over aanpak en verwachtingen. Op die wijze weten ze hoe ze hun kind hierbij kunnen ondersteunen.

Traject secundair onderwijs

Zittenblijven

B-attest

Van school veranderd

1ste graad

2 (0,9 %)

8 (3,5 %)

17 (7,4 %)

13 (6,8 %)

26 (16,0 %)

58 (35,6 %)

2de graad 3de graad Totaal

13 (6,8 %)

44 (23,0 %)

16 (9,8 %) 31 (5,1 %)

47 (7,8 %)

119 (19,7 %)

(12)

‘In de school van mijn zoon worden de leerlingen degelijk begeleid bij de lessen en examens: er wordt hen een overzicht bezorgd van hoe ze moeten studeren (per vak), ze krijgen een overzicht van te studeren stof met hoofdstukken en pagina’s (per vak), als ouder kan je voor je kind een brochure aanschaffen waarin wordt uitgelegd hoe ze het best studeren,

de ouders krijgen aanbevelingen voor de begeleiding tijdens de examenperiode.’

…maar de stap blijft groot

Ondanks al deze maatregelen geven meerdere ouders aan dat de overgang basis- en secundair onderwijs voor hun kinderen een hele grote stap is. Veel leerlingen voelen zich verloren en onzeker. Het duurt een tijdje, soms wel een heel schooljaar voor dat ze hun draai vinden.

‘Anderhalf jaar veel geweend, onzeker en faalangst.’

Niet enkel emotioneel, maar ook op vlak van leerhouding wordt er soms te snel te veel verwacht van leerlingen, al- dus een aantal ouders. De ‘studiemethode’ van eerstejaars blijkt voor veel leerlingen een struikelpunt. Ouders ervaren de verwachtingen in het secundair onderwijs sterk verschil- lend dan deze in het basisonderwijs.

Een kleine groep ouders meent dat de oorzaak hiervoor te zoeken is in het lager onderwijs waar de lat best wat hoger mag liggen.

‘Ik denk dat de overgang naar het secundair makkelijker zou verlopen, als er in het vijfde en zesde leerjaar (basisschool) al ietsje meer zou moeten ‘gewerkt’ worden... Al iets meer huistaken/grotere lesvoorbereidingen... want nu is het verschil van het zesde leerjaar naar het eerste middelbaar enorm groot’.

‘De leerdoelstellingen lager onderwijs en secundair sluiten niet goed op elkaar aan’.

Andere ouders zijn van oordeel dat zeker de eerste graad wat meer op ‘pubermaat’ zou mogen afgesteld zijn.

‘Werkelijk alles verandert, een gigantisch schoolgebouw, voortdurend van klaslokaal en leerkracht wisselen, de hoeveelheid leerstof en grote zelfstandigheid die aan de dag moet gelegd worden… ze zijn bij aanvang van het secundair uiteindelijk slechts twee maanden ouder dan leerlingen uit het zesde leerjaar.’

Evaluatie op school

554 ouders vulden de vraag over de frequentie van de eva- luaties op school in. Zij die deze vraag niet invulden, heb- ben mogelijk geen goed zicht op het evaluatiebeleid op de school van hun kind. De antwoordmogelijkheden waren:

wekelijkse, maandelijkse of trimesteriele evaluaties. Een combinatie van antwoorden was mogelijk. Daarnaast kon- den ouders kiezen voor de antwoordcategorie ‘andere’ en daarbij aangeven wat ze daar mee bedoelen. 16 % van de ouders kozen hiervoor. Het gaat dan bijvoorbeeld om vier evaluaties per jaar of om een evaluatie om de zes weken.

Enkele ouders vermelden ook dat de school hen perma- nent op de hoogte houdt via de elektronische leeromgeving

‘school online’.

Trimestriële evaluaties komen, volgens de ouders, het meest voor. In 9,6 % van de gevallen zeggen de ouders dat minstens twee frequenties van evaluatie gecombineerd worden, bijvoorbeeld een maandelijks evaluatie en eentje op het einde van elk trimester.

(13)

De meeste kinderen worden op de klassieke manier met een rapportcijfer beoordeeld. 10 % van de kinderen krijgen

letters of een combinatie van verschillende manieren van quoteren.

Frequentie evaluaties op school

Wekelijks

Maandelijks

Ieder trimester

Andere frequentie

Combinatie: wekelijks/maandelijks/ieder trimester/andere

14 (2,5 %)

161 (29,1 %)

260 (46,9 %)

66 (11,9 %)

53 (9,6 %)

Manier van quoteren

Met cijfers

Met letters

Combinatie: cijfers/letters/symbolen/kleuren

488 (89,7 %)

7 (1,3 %)

49 (9,0 %)

In de open vragen over evaluatie geven ouders bijkomend commentaar. Enkelen onder hen geven hun appreciatie over het aparte evaluatiesysteem voor de eerstejaars of de eerste graad die de overgang tussen lager en secundair vlotter laat verlopen.

De verhouding ‘dagelijks werk’ en ‘examen’ in verschillende scholen loopt volgens een aantal ouders nogal sterk uit elkaar. Soms is het fiftyfifty, soms is er een duidelijk over- wicht van dagelijks werk of van de examens. Die diversiteit in aanpak doet ouders besluiten dat je pas aan de lijve ondervindt welk evaluatiesysteem best bij je kind past.

Sommige kinderen zijn veel beter in dagelijks bijhouden en verwerken van kleinere hoeveelheid leerstof, anderen zijn net veel sterker in grotere overzichtstoetsen. Dat maakt het moeilijk om op voorhand te weten welke school best past bij hun kind.

‘Op de vorige school speelde het dagelijks werk een veel belangrijkere rol. Voortdurende inzet en meewerken wordt dan meer beloond.

In deze school komt het er vooral op aan om grote hoeveelheden ineens erin te stampen.

Of je de leerstof daarna nog weet lijkt niet van tel.’

Motivatie, inzet en welbevinden

We vroegen aan de ouders of er volgens hen bij de evaluatie van hun kind ook aandacht is voor inzet, welbevinden en vorderingen. Volgens 72 % houdt de school bij de evaluatie rekening met de inzet van de leerlingen. Bijna 38 % zegt dat ook de gemaakte vorderingen aandacht krijgen. Minder dan 30 % zegt dat er bij de evaluatie aandacht is voor het welbevinden van de leerling.

(14)

Een ruime meerderheid van de ouders is van oordeel dat de evaluatie op school niet enkel cognitieve prestaties meet, maar ook aandacht heeft voor inzet, motivatie en gedrag.

‘Naast de cijfers, heeft de school ook ruim aandacht voor attitudes en relaties tussen leerlingen.

Uitgebreid rapport met aandacht voor verbeterpunten en kennis van sterktes en zwaktes van zoon.’

‘Wat ik apprecieer is dat een leerling meer is dan zijn punten.’

Toch hebben ook heel wat ouders het gevoel dat ‘punten’

te veel gewicht krijgen in de totaalbeoordeling van een leerling en soms een doel op zich lijken. Ze zouden liever zien dat het proces, de leervorderingen meer aan bod ko- men.

‘Toetsen worden teveel gezien als ‘punten verzamelen’ en niet als aanleiding tot reflectie.

Sommige leraars houden toetsen achter, ze geven ze niet mee naar huis. Er wordt zelden feedback gegeven na een presentatie: positieve punten of werkpunten worden niet benoemd.

Dit is dus weer punten verzamelen zonder echte leerkans. Er zijn leraars die het wel prima doen!’

‘Op school wordt er alleen maar naar de resultaten gekeken. Waarom die resultaten tegenvallen wordt niet onderzocht. Talenten van kinderen, daar staan ze niet bij stil. In de eerste jaren van het secundair onderwijs zou er meer moeten gezocht worden naar de talenten van de kinderen i.p.v. zo veel mogelijk leerstof te verwerken.’

Talenten en tekorten

Ruim 30 % van de ouders vindt dat er in de evaluatie niet evenveel aandacht is voor de zwakke en sterke kanten van hun kind. Eveneens 30 % van de ouders vindt dat de resultaten van hun kind niet uitvoerig met hen besproken worden.

Beoordeling van de evaluatie

Er is in de beoordeling aandacht voor:

... inzet van de leerling

... welbevinden van de leerling

... gemaakte vorderingen

438 (72,4 %)

180 (29,9 %)

228 (37,8 %)

(15)

In de open vragen betreuren ouders vooral de focus op de tekorten in de evaluaties in de school van hun kind.

‘Meer aandacht nodig voor ontwikkeling talenten i.p.v. remediering tekorten’.

‘Er wordt ook geen rekening gehouden met de inspanningen die de minder sterke leerlingen leveren.

Zij werken ook hard voor school en het is niet leuk voor hen dat hun inspanningen zich niet vertalen in een goed rapport en negatieve commentaren van leerkrachten.’

Meerdere ouders vinden dat de lat vandaag erg hoog ligt bij het evalueren.

‘Examens zijn veel te moeilijk. Het zou toch mogelijk moeten zijn dat leerlingen die de leerstof volledig gestudeerd hebben minstens de helft van de punten kunnen halen. Op een examen wiskunde bv. moeten toch niet enkel de moeilijkste oefeningen gevraagd worden, maar ook oefeningen die de gemiddelde leerling ook kan oplossen. Het zou veel minder stresserend worden voor de leerlingen.’

‘Een kind kan niet even goed zijn in alle vakken, een onvoldoende op één hoofdvak leidt soms tot een oriëntering naar een ander onderwijsniveau (TSO), ook al zijn de resultaten op de andere vakken wel goed.’

‘Er is een grote kloof tussen ASO en TSO. In ASO wegen alle vakken zwaar door… Kinderen die dyslexie hebben en zo weinig mogelijk uren taal kiezen moeten toch nog te veel doen voor deze vakken, bv. een boek lezen in het Frans of Engels en daar dan examenvragen over oplossen. Begrijpt dan niemand dat deze kinderen dat niet kunnen, maar wel goed zijn in wetenschappen en wiskunde…’

Opmerkelijk is ook de scherpe veroordeling bij een aantal ouders van de grote niveauverschillen tussen sommige scholen.

‘Het is onze ervaring dat er veel onderling niveauverschil is tussen de scholen met hetzelfde lessenaanbod’.

‘Het is schandalig hoe sommige directies uitpakken met de schitterende resultaten van hun leerlingen in het hoger onderwijs. Als die school enkel verder gaat met de allersterk-

sten en alle andere weg oriënteert is hier geen kunst aan.’

Volledig

akkoord Deels

akkoord Niet akkoord Stellingen over de evaluatie op school

In de evaluatie is er evenveel aandacht voor de sterke als voor de zwakkere kanten van mijn kind

De evaluatie houdt rekening met eventuele problemen van mijn kind

De evaluatie geeft een goed beeld van mogelijkheden en beperkingen van mijn kind

De verbeterpunten in de evaluatie zijn opbouwend geformuleerd

De resultaten van de evaluatie worden uitvoerig met de ouders besproken

1 = volledig akkoord; 2 = deels akkoord; 3 = niet akkoord

144 (27,4%)

117 (24,8 %)

176 (33,3 %)

161 (31,5 %)

144 (27,2 %)

221 (42,1 %)

230 (48,7 %)

261 (49,4 %)

234 (45,8 %)

224 (42,3 %)

160 (30,5 %)

125 (26,5 %)

91 (17,3 %)

116 (22,7 %)

162 (30,6 %)

(16)

‘Een zwakkere leerling uit een studierichting halen komt de klasgemiddelden ten goede en dat is goed nieuws voor de school. Is de school een commerciële instelling die moet uitpakken met cijfers?’

‘Onze zoon kreeg te horen dat zijn wiskunde ondermaats was. In de nieuwe school waren zijn resultaten met dezelfde inspanningen plots geen enkel probleem meer.

We horen dit van verschillende ouders uit zijn vroegere school. Wie controleert er hoe scholen punten geven en of ze leerlingen onterecht uitsluiten?’

Vallen en opstaan

We vroegen of ouders de indruk hadden dat leerlingen

‘nieuwe kansen’ krijgen na tegenvallende resultaten. 60 % is er van overtuigd dat hun kind bij tegenvallende resul- taten nieuwe kansen krijgt op school. Eén vierde weet het eigenlijk niet (mogelijk omdat hun kind nog nooit tegenvallende resultaten heeft gehaald). 13 % vindt dat hun kind geen nieuwe kansen krijgt wanneer het moeilijk gaat.

In de open vraag geven ouders voorbeelden over ‘herkan- singen’. Ook hier blijken scholen heel wat mogelijkheden te bieden zoals remediëringstoetsen als een individueel of klasresultaat ondermaats is. Ouders appreciëren dit, op voorwaarde dat er ook opnieuw kansen zijn tot extra uitleg, anders is het een maat voor niets.

Enkele ouders zijn voorstander van meer ‘herexamens’ om puberende leerlingen weer op weg te helpen.

‘Er moet opnieuw veel meer gebruik worden gemaakt van herexamens om bepaalde leerlingen die het nodig talent hebben, op de feiten drukken dat studeren hun plicht is net als later te werken.’

Studiekeuze(begeleiding)

We stelden ook een aantal vragen over de studiekeuze en studiekeuzebegeleiding. Ouders kregen een aantal stellin- gen waarmee ze akkoord konden gaan.

Zicht op studierichtingen

Een grote groep ouders denkt zelf dat ze goed geïnfor- meerd zijn over de studierichtingen. Ze menen een goed zicht te hebben op de bestaande studierichtingen. Ze zijn van oordeel dat ze voldoende informatie van de school krijgen en denken te weten waar ze terechtkunnen indien ze meer informatie nodig hebben. Toch is nog telkens on- geveer één derde van de ouders het slechts gedeeltelijk of niet eens met de stellingen. Zij vinden dat ze onvoldoende geïnformeerd zijn.

Volledig

akkoord Deels

akkoord Niet akkoord Stellingen over de studiekeuzebegeleiding

Ik heb een goed zicht op de bestaande studierichtingen De school geeft zelf voldoende informatie over de bestaande studierichtingen

Ik weet waar ik terecht kan voor meer informatie over de studierichtingen

Ik weet op welke manier de school aan studiekeuzebegeleiding doet

338 (66,0%) 326 (64,3 %) 365 (71,4 %) 187 (37,9 %)

155 (30,3 %) 154 (30,4 %) 117 (22,9 %) 219 (44,3 %)

19 (3,7 %) 27 (5,3 %) 29 (5,7 %) 88 (17,8 %)

(17)

Een aantal ouders betreurt dat de kennismaking met het onderwijsaanbod in de lagere school beperkt (lees vooral lokaal en netgebonden, zelfs scholengroepgebonden) is.

‘Te vaak wordt er enkel in eigen gemeente gezocht.

Vaak ook zijn middelbare scholen in de buurgemeenten nauwelijks gekend, zeker de leerlingenbegeleiding is niet gekend, omdat lagere scholen enkel middelbare scholen uit eigen gemeente bezoeken.

Leerlingen kiezen hieruit de school die hun op die kennismakingsdagen het beste ligt en staan hierdoor niet open voor andere scholen in de omgeving.’

‘In de lagere school van mijn gemeente willen ze dat alle leerlingen naar een secundaire school in onze gemeente gaan. Ook al is het gemeentelijk basisonderwijs en katholiek secundair onderwijs… Ook athenea moeten aan bod komen, zelfs als onze gemeente dat niet heeft…

Studiekeuzebegeleiding

De studiekeuzebegeleiding op school is voor veel minder ouders voldoende duidelijk. 38 % van de ouders weet op welke manier de school aan studiekeuzebegeleiding doet, de meerderheid is hier slechts gedeeltelijk of niet van op de hoogte.

We vroegen welke begrippen/instanties ouders bekend zijn.

Het CLB is gekend door de overgrote meerderheid van de respondenten. Toch nog een vijfde van de ouders vernoemt het CLB niet bij de ‘gekende begrippen’. Of dat betekent dat het CLB als instantie hen onbekend is of dat ze het CLB niet verbinden met studiekeuzebegeleiding kunnen we hier niet uit opmaken. Ook onderwijskiezer.be en het leerling- volgsysteem zijn gekend door iets meer dan de helft van de ouders. De basofiche en de portfolio doen bij een derde van de respondenten een belletje rinkelen en de SID-in is gekend door één vierde van de respondenten. Meerdere ouders geven zelf aan dat hun vertrouwdheid met betrek- king tot studiekeuzebegeleiding voortkomt uit hun onder- wijsgerelateerde beroepsachtergrond.

In de open vraag geven ouders aan meer betrokken te wil- len zijn bij de studiekeuze. Meermaals wordt gezegd dat het erg moeilijk is voor leerlingen om al op jonge leeftijd een zicht te hebben op hun belangstelling voor studiegebieden, laat staan op hun latere beroepsinteresses. Hun eigen kin- deren ondersteunen in het maken van een studiekeuze is voor ouders niet altijd eenvoudig.

‘Het is heel moeilijk om een juiste studiekeuze te maken als het kind zelf nog niet goed weet wat het later wil worden. Wat als ze een richting kiezen die geen directe voorbereiding is op hun verdere studies ?’

‘Hoe kan ik later iets kiezen, het is allemaal zo oppervlakkig, er gaat niets in de diepte… zo saai…’

‘Alles is heel simpel als je kind het goed doet.

Maar bij een kind dat er tussen hangt, is het heel moeilijk om de juiste keuze te maken’.

‘De secundaire school: het is niet simpel noch voor het kind, noch voor de ouder om een keuze te maken. We laten ons zeer hard beïnvloeden door onze omgeving, vrienden.’

Enkele ouders betreuren ook dat ouders te weinig zicht krijgen op andere opties dan de schoolbanken.

‘Ook moet er veel meer gedaan worden aan schoolmoeë kinderen. Er zijn daar wel oplossingen voor, maar die worden niet of te laat doorgespeeld zoals ‘werken en leren’. Voor veel jongeren een hele goede oplossing.’

Meerdere ouders vragen om een sterkere ondersteuning van leerlingen met betrekking tot de studiekeuzebegelei- ding naar de derde graad en naar het hoger onderwijs.

‘Er is te beperkte studiekeuzebegeleiding van tweede naar derde graad en na de derde graad.’

Ouders vinden het niet alleen belangrijk dat er een positief aspect aan advisering en oriëntatie is verbonden, waar zijn leerlingen goed in, maar ook dat de motivatie van leerlin- gen mee in rekening wordt genomen.

‘Mijn dochter moet nu kiezen voor de tweede graad.

Er werd duidelijk gezegd dat je positief moet kiezen en als ze dit doet, in haar geval keuze voor wetenschappen, krijgt ze negatief advies hierop. Als alternatief wordt economie-wiskunde gegeven omdat wiskunde waarschijnlijk te moeilijk wordt. Zou dan liever hebben dat ze deze mogelijkheid openhouden en hierbij duidelijk meegeven dat ze voor wiskunde binnen wetenschappen héél belangrijk is en dat ze hiervoor harder zal moeten werken dan ze bezig is, en enkel in tweede instantie een andere optie aanbieden die misschien meer perspectieven biedt maar niet enkel dit laatste. In plaats van haar aan te moedigen vind ik dit eerder een negatieve benadering.’

(18)

Ten slotte zijn meerdere ouders van oordeel dat de school- en studiekeuze in de eerste plaats de keuze van het kind moet zijn, ook al is dit niet noodzakelijk de keuze van de ouders.

‘Het is belangrijk dat de leerling zelf de school kan kiezen, waar hij/zij wenst school te lopen. Op deze manier vertrek je uit een positieve positie. Mijn man en ik stonden niet achter de schoolkeuze van onze dochter. Wij hadden liever gezien dat ze naar ‘het college’ zou gaan. Als ik zie hoe onze dochter de overstap heeft gemaakt en hoe ze (ondanks de pesterijen van de laatste weken) is open gebloeid, kunnen we alleen maar tevreden zijn dat we haar keuze gevolgd hebben.’

‘Mijn kind heeft zelf haar school mogen kiezen. De overstap van BaO en SO betekende daarmee een wissel van net. Als je als ouder dan kan zeggen dat je tevreden bent over de school van je kind is dit enkel winst voor beide partijen’.

Oriëntering

Advies vanuit talenten of tekorten?

Vertrekt het studieadvies van de school volgens ouders vanuit talenten of vanuit tekorten? Voor bijna de helft is het advies deels op talenten, deels op tekorten gebaseerd.

Ruim een derde beaamt volmondig dat het studieadvies vertrekt vanuit talenten en ontkent dat het vertrekt vanuit tekorten. Ouders die volledig akkoord gaan met de stelling dat advies zich baseert op de tekorten (bijna één vijfde), herkennen hun kind vaak niet in het advies en vinden de argumenten weinig overtuigend.

‘Ik begrijp dat het voor een school niet gemakkelijk is om de juiste toon aan te slaan tegen ouders en leerlingen. Toch heb je als ouder meestal het gevoel dat je uiteindelijk weinig zelf kunt beslissen en dat er te weinig wordt uitgegaan van de kracht van het kind en te veel van zijn zwakte. In het ideale geval is de leerkracht (of leerkrachten) een echte coach die het beste in je kind naar boven haalt.’

Ouders nemen bij de studiekeuze het advies van de school over het algemeen ter harte, maar menen dat ze soms zelf een beter zicht hebben op de motivatie en studiehouding van hun kind.

‘Bij de studiekeuze voor het eerste jaar secundair onderwijs werd geen rekening gehouden met het feit dat mijn dochter in de lagere school volledig zelfstandig studeerde, en dat ze niet veel tijd hoefde te spenderen aan studeren om toch 85 % te halen. Kinderen die 90 % haalden, uren per dag studeer- den mét hulp van de ouders, werden aangeraden om Latijn

te volgen. Dit, naast de interesses van mijn kind, heeft me doen besluiten het studieadvies van de school niet te volgen en haar toch Latijn te laten studeren. Intussen zijn we een jaar verder, en staat ze weer voor een studiekeuze. Op aanra- den van haar lerares Latijn, zal ze volgend jaar Grieks-Latijn studeren. Om maar te zeggen dat het gezond verstand van de ouders bij het maken van een studiekeuze minstens even belangrijk is dan de mening van één juf en het CLB.’

‘Wie slecht is in wiskunde moet maar economie of humane wetenschappen gaan doen. Maar wat als die richtingen je niet liggen?’

‘Ik vind dat er nog te weinig wordt gewerkt rond het ontdek- ken van de eigen talenten en het nodige advies om dan met die talenten in de juiste studierichting terecht te komen. Ook het koppelen ervan aan beroepen waar mensen dan effectief mee aan de slag kunnen in deze maatschappij.’

‘Studiekeuzes werken volgens een watervalsysteem.

Getalenteerde leerlingen belanden in te lage studierichtin- gen ver van hun eigen interesse. Mag er wat meer

ingezet worden op motivatie en talent?’

De door de school geadviseerde richtingen in het secundair zijn ook niet altijd gestoeld op grondige kennis van het onderwijsaanbod, aldus een aantal ouders. Klassenraden zijn niet altijd goed op de hoogte over de inhoud van gead- viseerde richtingen, zeker wanneer die richtingen niet in de eigen school bestaan.

(19)

Zittenblijven en B-attesten

We vroegen hoe ouders de beslissingen van de school over zittenblijven en het toekennen van een B-attest ervaren.

Vinden ze dat ze tijdig werden ingelicht over de problemen en gingen ze akkoord met de beslissing van de school?

Slechts in iets meer dan de helft van de gevallen gingen de ouders akkoord met de beslissing van de school dat hun kind moest blijven zitten. Let op, niet akkoord betekent hier dat ouders de beslissing geen goede of terechte beslissing vinden, het betekent niet dat ze die beslissing ook zullen aanvechten.

Het B-attest kan bij meer ouders op begrip rekenen: wan- neer een kind een B-attest krijgt, gaat meer dan 70 % van de ouders akkoord met de beslissing van de school. Maar ook hier is er een aanzienlijk groep ouders (28 %) die niet akkoord gaat.

Tijdig ingelicht over problemen?

De meerderheid van de ouders vindt dat ze tijdig ingelicht zijn over het mogelijk zittenblijven of het B-attest. Ze vin- den dit ook erg belangrijk om eventueel nog te kunnen bijsturen of zich tijdig voor te bereiden op de zoektocht naar een alternatief. Ook hier is het van belang om er op te wijzen dat een derde tot een vierde van de respondenten dat niet zo heeft ervaren. Het jaar moeten overdoen of het B-attest komen dan als een verrassing. Wanneer ouders zich niet tijdig ingelicht voelen, valt een B- of C-attest erg zwaar.

‘Gesprekken worden zelden vanuit de school gevraagd.

Als de school een gesprek vraagt is het kalf naar mijn normen al half verdronken.’

‘Het C-attest dat mijn zoon kreeg, kwam als een donderslag bij heldere hemel. Tot het jaar ervoor had mijn zoon altijd zeer goede resultaten, ook voor scheikunde. Dat jaar zelf (5 ASO) had hij enkel met scheikunde problemen, wat voor een deel ook aan de leerkracht lag. Die leerkracht is trouwens

‘berucht’ voor het buizen van leerlingen… Ondanks het feit dat mijn zoon maar een relatief klein tekort had op scheikun-

de, heeft hij toch onmiddellijk een C-attest gekregen, want herexamens zijn afgeschaft.’

Betwisten van B- of C-attest?

Slechts enkele ouders gaven aan dat ze de beslissing (B- of C-attest) waarmee ze niet akkoord gingen, hebben aange- vochten of niet gevolgd hebben. Een enkeling ging in be- roep. Of ouders zochten en vonden een andere school waar hun kind de uitgesloten richting wel mag volgen.

Een klein aantal ouders ‘kiest’ bij B- of C-attesten of school- moeheid voor privé, thuis- of volwassenenonderwijs. Een beslissing die in hun geval, zij het met veel doorzettingsver- mogen, wel resultaten oplevert.

Reacties op de beslissing over B-attest en zittenblijven

Zittenblijven

B-attest

Akkoord met

de beslissing Tijdig ingelicht

17 (54,8 %)

34 (72,3 %)

21 (67,7 %)

35 (74,5 %)

(20)

‘Mijn zoon heeft uiteindelijk dit jaar zijn secundair diploma TSO behaald via tweede kansonderwijs…

De school bood geen enkele hulp en na het tweede jaar slo- ten ze hem uit voor alle richtingen van ASO en TSO,

niet alleen de richtingen die zij aanbieden.’

Volgen van niet-bindende adviezen?

Ouders volgen niet verplichtende adviezen van klassenra- den meestal op. Al stellen meerdere ouders zich wel vragen bij ‘percentennormen’ die sommige scholen in hun ogen hanteren, waarbij de naakte cijfers meer lijken mee te spe- len dan inzet of motivatie van de leerling. Ouders hebben vragen bij het hanteren van wat zij als ‘hakbijlpercentages’

(bv. minimaal 80 %) beschouwen.

‘Het advies voor de studiekeuze naar de tweede graad in de (alle?) school wordt bepaald op basis van het behaalde per- centage. Naar mijn mening is dat niet correct. Niet iedereen slaagt erin om 80 % te halen maar daarom is de inzet niet minder… Als een kind minder haalt en het wil graag ASO volgen dan zou de school dit moeten supporteren in plaats van afraden. Als het kind zich niet stoort aan zijn/haar behaalde punten, wie zijn wij dan om een kind zijn kansen te ontnemen? Uiteindelijk wordt er in de latere loopbaan niet gevraagd naar behaalde percentages maar naar doorzettingsvermogen.’

Ook omgekeerd zijn ouders van oordeel dat een kind met hogere punten daarom niet perse ASO moet volgen.

‘Ze (dochter met ASS) haalde meer dan behoorlijke resultaten in het lager en dus was TSO als het ware taboe, hoewel ik nu nog altijd denk dat ze in sociaal technische wetenschappen meer ademruimte zou gehad hebben om ook als mens te kunnen ontplooien.

Cijfers zijn iets, maar niet alles.’

Tevreden na oriëntering?

Hoewel het merendeel van de ouders het oordeel van de klassenraad wel kan volgen, is niet iedereen ervan over- tuigd dat een B- of C-attest hun kind geholpen heeft in de

moeten doen om er te geraken. Het was veel te gemakkelijk voor hem. Door dat C-attest is hij niet alleen een jaar kwijt, maar ook een goede werkhouding en inzet, die hij in het ho- ger onderwijs zeker nodig zal hebben. Dus, wat hebben ze nu

met dat C-attest bereikt: het tegenovergestelde van wat de bedoeling was. Jammer, zeer jammer voor mijn zoon.’

Ouders kunnen de argumenten achter een attest niet altijd volgen. Een voorbeeld dat meermaals terug komt bij ou- ders is het oriënteren van normaalbegaafde leerlingen die niet praktisch zijn aangelegd, naar sterk praktijkgerichte studierichtingen, waar de klemtoon ligt op die vaardighe- den die net heel moeilijk zijn voor de betrokken leerling.

‘Bij gesprekken met directie en CLB was iedereen van hetzelfde advies namelijk dat mijn zoon niet manueel aangelegd is, naast zijn leerstoornissen heeft hij ook een lichte vorm van DCD. ( Hij heeft wel een normale IQ). Vorige week kreeg hij dus een B attest met uitsluiting van ASO en TSO!!!’

Begeleiding en zorg Op school…

Bijna 70 % van de ouders vindt dat hun kind op school te- rechtkan als ‘het zich niet goed voelt’ op school. 7 % van de ouders vindt dat hun kind met deze gevoelens niet op school terechtkan. De overige 23 % weet het eigenlijk niet.

De leerlingenbegeleiding en de klastitularis zijn de meest vernoemde personen wanneer we vragen bij wie hun kin- deren op school terechtkunnen als ze zich niet goed voelen:

ze worden vernoemd door respectievelijk 37 % en 39 % van de ouders. Daarnaast vernoemen de ouders het CLB (22 %), de zorgcoördinator (20 %) en de directie (17 %).

4 ouders op 5 vindt dat hun kind op school terechtkan als het ‘problemen heeft met de resultaten van een bepaald vak’. 6 % van de ouders vindt van niet en de overige 14 % zegt dat ze dat niet weet. De vakleerkrachten, de klastitula- ris en de leerlingenbegeleiding worden daarbij vernoemd door respectievelijk 58 %, 41 % en 22 % van de ouders.

(21)

Hoewel de personen tot wie ouders en leerlingen zich kun- nen wenden, wel gekend zijn, is het bredere zorgbeleid op school veel minder gekend: 57 % van de ouders kent het zorgbeleid niet; 43 % kent het wel. Van de ouders die het zorgbeleid kennen, is de meerderheid er ook tevreden over.

Als instrumenten voor het zorgbeleid sommen ouders een waaier van faciliteiten op: remediëringslessen en bijles op school tijdens de middagpauze of na school, bijzondere aandacht voor ‘leren leren’ en studiehouding in de eerste graad, begeleiding in het geval van faalangst of zich slecht voelen op school, en de meer uitgebreide zorg door hier- voor aangeduide leerkrachten of GON-begeleiding.

De remediëring bij problemen in bepaalde vakken bestaat soms uit een vrijwillig of, vooral bij tekorten, verplicht aanbod vanuit de leerkracht. Of andere scholen bieden dit enkel op vraag van de leerling aan. Enkele scholen hebben hiervoor speciaal aangeduide leerkrachten of teams. Een opmerking die meermaals terug komt, is dat er wel degelijk een aanbod inzake remediëring is, maar dat de manier van aanbieden niet werkt voor elke leerling.

‘Ze krijgen een dikke bundel met extra oefeningen zonder bijkomende uitleg, waardoor dezelfde fouten opnieuw worden gemaakt’ .

‘In de tweede en derde graad biedt het R-team (remediëringsteam) bijwerklessen en monitoraat aan.

De leerlingen moeten zelf initiatief nemen en een afspraak maken’.

Dat laatste is niet altijd evident, zo ervaren sommige ou- ders.

‘Op een bepaalde leeftijd is het echt niet cool om bijles te vragen.’

Een door ouders sterk gewaardeerde aanpak is de inzet van ‘duo-leerkrachten’ op de klasvloer. Daarbij kan één leerkracht tijdens de les telkens tijd maken om individuele vragen te beantwoorden of leerlingen op weg te helpen.

Ook peertutoring wordt vermeld als een goed voorbeeld.

‘Door leerlingen die het vak goed kunnen, deze leerlingen worden daarvoor beloond.’

‘Een netwerk van oudere leerlingen waarbij men

terechtkan voor bepaalde problemen.’

… en thuis

Ondanks de ruime en gekende waaier aan extra begelei- ding op school, is het aandeel van ouders zelf in de begelei- ding van hun kinderen groot. De meesten steken zelf tijd in de begeleiding van hun kind bij huistaken of de voorberei- ding van lessen. Iets meer dan de helft van de ouders doet dit af en toe. Bijna één derde van de ouders doet dit vaak.

13 % van de ouders doet dit nooit.

Hoe jonger de kinderen, hoe groter het aandeel ouders dat zelf ‘vaak’ tijd spendeert aan de begeleiding van hun kinderen. Hoe ouder de kinderen, hoe groter het aandeel ouders dat dit ‘af en toe’ doet. 18 % van de ouders doet af en toe een beroep op betaalde bijles. Nog eens 5 % van de ouders doet dit vaak.

Uit de reacties op de open vraag kunnen we afleiden dat ouders ook het eigen netwerk meermaals inschakelen. Zelf leerkracht zijn of beroep kunnen doen op leerkrachten in de familie halen ze vaak aan als een belangrijk pluspunt voor de begeleiding thuis.

Betaalde bijles komt vaker voor in de tweede en derde graad dan in de eerste graad. De toevlucht tot betaalde bij- lessen wordt vooral gezocht voor de vakken wiskunde, fy- sica en Frans. Een enkele ouder vermeldt dat leerkrachten van de eigen school betaalde bijles aan leerlingen geven.

Niet enkel de moeilijkheidsgraad, maar ook het tempo ligt volgens ouders vaak aan de basis van de nood aan extra bijles.

‘Eigenlijk zouden leerlingen meer op hun ritme moeten kunnen leren, niet iedereen is even snel met iets weg en als je iets gemist heb, kan je niet meer volgen.

Eén keer uitleg vragen in de klas kan nog, daarna is de trein onherroepelijk vertrokken’.

Ook de grote pakketten zelfstudie blijken soms een pro- bleem.

‘Leerkrachten zijn langdurig afwezig en worden niet vervangen. Lessen gaan niet door omwille van de vele uitstappen. De leerstof moet wel gezien zijn terwijl er geen tijd meer is voor uitleg hierover..

(22)

Hoewel ouders vaak het pakket ‘leren leren’ op school aanhalen als een goed instrument om de overgang tussen basis- en secundaire school te vereenvoudigen, roepen ou- ders ook voor dit aspect meermaals betaalde hulp in. Een ouder formuleert het als volgt:

‘Er is heel veel op school, maar niet op maat of persoonlijk.

Als jouw kind niets heeft aan de standaardadviezen uit de bundel ‘leren leren’, dan moet je het zelf maar uitzoeken.’

Hoewel het aandeel betaalde hulp/bijles significant is, stel- len veel ouders zelf die praktijk in vraag, het is immers niet voor iedereen weggelegd.

‘Onze dochter heeft geluk gehad dat wij dit financieel kunnen dragen en de investering gedaan hebben, maar voor velen lukt dit waarschijnlijk niet.’

Handicap of leerstoornissen op school

Hoewel we er in deze bevraging niet expliciet naar vroegen, vermelden heel wat ouders in de open vragen de aard van de specifieke noden van hun kinderen: een handicap, een leer- of ontwikkelingsprobleem of een chronische ziekte.

Vooral ouders van kinderen met een fysieke handicap of ziekte geven aan erg tevreden te zijn over de aangeboden zorg op school.

‘Ik ben heel tevreden over de school, er is een fantastische begeleiding op school. Het feit zelfs dat mijn zoon diabetes heeft, stelt geen probleem. Op sportdag, meerdaagse school- reis buitenland,… Overal kan hij mee en zorgt men dat hij op tijd zijn eten krijgt, enz. De directie heeft ook gezorgd dat ik samen met mijn zoon de nodige uitleg over diabetes kon doen op de pedagogische studiedag zodanig dat alle leer- krachten de nodige informatie hadden.

Ouders van leerlingen met leer- en ontwikkelingsproble- men hebben het gevoel dat hun kind vaker in de kou blijft staan. Meerdere ouders zijn van oordeel dat de zorgbegelei- ding in het secundair onderwijs beter kan.

Vooral de willekeur stuit op veel onbegrip.

(anders worden ze het ene jaar wel en het andere jaar niet toegekend.)’

Wanneer ouders ondersteuning vinden bij het CLB, ervaren zij dat de school de gemaakte afspraken niet altijd opvolgt.

‘Ik vind het heel jammer dat de werking en begeleiding van een CLB enkel op vraag van ouders gebeurt en dat er hele- maal geen opvolging is voor de afspraken die met de school

gemaakt worden. Dit werkt zeer frustrerend en geeft je als ouder het gevoel dat je er helemaal alleen voorstaat. Je moet geluk hebben met wie je treft (leerkracht, CLB-begelei- der, directie), sommigen doen echt hun best en zijn begaan met leerling en ouders, anderen geven je het gevoel zo snel mogelijk van je af te willen zijn en beseffen niet goed dat ze mee de toekomst van je kind (negatief) bepalen.’

Vooral ouders van kinderen met leerlingen met geattes- teerde leerproblemen ondervinden soms tegenkanting in het zoeken naar zorg binnen de school. De geboden zorg op school volstaat volgens meerdere ouders niet om mee te kunnen. De extra begeleiding buiten school wordt boven- dien vaak niet geflankeerd door zorg op school.

‘Ze vragen op school naar een attest om recht te hebben op maatregelen, en als je dat attest dan geeft is het probleem ineens iets voor specialisten en dus niet meer voor de school’.

Ook de kennis over leer- en ontwikkelingsstoornissen kan volgens ouders beter.

‘In de opleiding van leerkrachten ontbreekt het vaak aan hoe men met kinderen moet omgaan die net iets anders zijn dan de ‘normale’ leerling. Ze zijn wel normaal begaafd, maar in hun denken en doen verschillen ze van de anderen.

Bv. kinderen met ASS stuiten vaak op veel onbegrip bij leerkrachten, omdat ze niet altijd begrijpen wat ASS inhoudt. Dit is ook voor elk kind zo verschillend.’

De zoektocht naar de juiste begeleiding vraagt soms erg veel van ouders.

‘Als mama heb ik gevochten voor begeleiding voor mijn zoon,

(23)

Zoals eerder al vermeld geven meerdere ouders ook aan dat ‘wie boven het maaiveld’ uitsteekt aan zijn lot wordt overgelaten. Een visie op en een zorgbeleid voor hoogbe- gaafde leerlingen ontbreken op veel scholen, aldus deze ouders. ‘Springen’ is ook niet altijd de beste optie voor leer- ling die op sociaal vlak liever bij leeftijdsgenoten zitten.

‘Onderwijs is er voor de gemiddelde leerling, maar wie is die gemiddelde leerling? Ik heb hem nog nooit gezien?’

Opmerkelijk is dat veel ouders in de open vraag verwijzen naar de schoolwebsite als bron van informatie over de leer- lingenbegeleiding en niet naar enige vorm van toelichting van het zorgbeleid op informatiemomenten voor ouders.

Welbevinden van leerlingen

Ouders geven een gemiddelde score van 7,4/10 wanneer we hen vragen hoe goed hun kind zich voelt op school.

Score 1 betekent “heel slecht” en score 10 betekent ‘super’.

Ruim 30 % van de ouders geeft een 8 op 10, de meest voor- komende score. Bijna 20 % van de kinderen krijgt van hun ouders een score van 6 of nog minder: één kind op vijf voelt zich volgens de ouders minder goed op school. Hoe ouder de kinderen, hoe lager de gemiddelde score is die ze van hun ouders krijgen, al zijn de verschillen klein: leerlingen uit de eerste graad krijgen een gemiddelde score van 7,6.

Leerlingen uit de tweede graad een gemiddelde score van 7,4 en leerlingen uit de derde graad krijgen een 7,2 op 10 van ouders.

Welbevinden:

score op 10

1 of 2

3 of 4

5 of 6

7

8

9

10

22 (4,1 %)

29 (5,4 %)

55 (10,2 %)

104 (19,3 %)

186 (34,4 %)

107 (19,8 %)

37 (6,9 %)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gemiddelde waardering ouderbetrokkenheid op huidige en wenselijke situatie tijdens de drie metingen van de monitor bij de vensterscholen die niet hebben meegedaan aan ‘Samenwerken

Je zal niet meteen informatie krijgen naar welke geschiedenis het gedrag van je kind wijst, maar alleen al door het kijken met deze blik, nieuwsgierig naar waar het systeem

Aan de ouders is in een open vraag gevraagd naar hun mening over de betrokkenheid: wat vinden zij ervan dat ouders zo actief worden betrokken, en hebben ze er zelf iets van

- Een jaar waarin we niet alleen afscheid namen van kinderen maar ook weer nieuwe kinderen mochten verwelkomen.. Kortom een jaar waarin er veel

…) niet akkoord gaan met de niet-gerealiseerde inschrijving van het kind en ze geen gebruik willen maken van de bemiddeling of de bemiddeling niet tot het gewenste resultaat

The findings show that all three cues- source credibility, brand familiarity and bandwagon cues had a significant effect on consumer’s evaluations of the advertisement as well as

Kinderen zijn gebaat bij goede samenwerking en afstemming tussen ouders en de school, juist omdat zij in een afhankelijke positie zitten en de ouders voor het kind

De scholen hebben een divers onderwijsaanbod zodat ouders in Hilversum een bewuste keuze kunnen maken voor een school die past bij hun kind.. Het onderwijs op de Stip-scholen