• No results found

Mindful met je baby : een pilots study

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mindful met je baby : een pilots study"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Mindful met je Baby: Een Pilot Study

Luna Stokkermans

Universiteit van Amsterdam

UvA: J. Verwoerd

UvA Minds: M. Zeegers

10177957

(2)

2 ABSTRACT

In deze these werd een pilot study beschreven over een nieuwe mindfulness training: Mindful met je baby. Er werd gekeken of deze training geschikt is om moeders mindfulness aan te leren, hen te helpen zelfcompassie te ontwikkelen en mind-mindedness (MM) te bevorderen. MM verwijst naar het vermogen van moeders om hun kind te zien als een individu met een eigen mentale wereld, in tegenstelling tot een zuigeling waarbij de aandacht vooral uitgaat naar het bevredigen van primaire behoeften. 18 moeders volgden acht weken de mindful met je baby training. MM werd gemeten via het coderen van films van tien minuten van de moeder-kind interactie. Deze metingen vonden plaats bij de moeder thuis of op locatie van UvA Minds op drie meetmomenten: de voormeting (1 week voor training), de nameting (1 week na training) en een baseline meting (8 weken voor aanvang training). Tijdens de voor- en nameting werden bovendien vragenlijsten afgenomen om mindfulness (FFMQ-SF) en zelfcompassie (3-item SCS) te meten. De voorlopige resultaten wijzen uit dat de training geen invloed heeft op de MM, maar er wel voor zorgt dat moeders meer mindful worden en meer zelfcompassie ontwikkelen. Deze pilot is een eerste stap in onderzoek naar mindfulness als interventie voor het bevorderen van MM bij moeders. Het kan helpen bij het formuleren van relevant vervolgonderzoek op dit gebied.

(3)

3 INHOUD 1. Inleiding p. 4 1. Mindfulness en MBSR p. 4 2. Zelfcompassie p. 5 3. Mindfulness-Based Interventies p. 7

4. Mindful Parenting als basis voor Mindful met je Baby p. 8

5. Mind-mindedness p. 10 6. Onderzoeksdesign en hypotheses p. 13 2. Methode p. 15 1. Deelnemers p. 15 2. Materialen p. 16 3. Procedure p. 19 3. Resultaten p. 25 4. Discussie p. 28 5. Referenties p. 34 6. Bijlagen p. 40

(4)

4 1. INLEIDING

1.1 Mindfulness en MBSR

Ongeveer veertig jaar geleden is het programma Mindfulness Based Stress Reduction (MBSR) ontwikkeld door Jon Kabat Zinn om mensen te helpen mindfulness te cultiveren (Kabat-Zinn, 1982). Mindfulness is bewustzijn dat voortkomt uit het bewust richten van de aandacht in het hier en nu op een niet-oordelende manier (Kabat-Zinn, 2012). Het omvat attitudes zoals vertrouwen hebben, loslaten, accepteren, een frisse blik hebben, niet streven, niet oordelen en geduld hebben (Kabat-Zinn, 1990). Tijdens de training wordt gewerkt met meditaties, enquiry (het delen van ervaringen), psycho-educatie en huiswerkopdrachten. Mindfulness is een vaardigheid die ontwikkeld dient te worden (Kabat-Zinn, 2012). Om die reden wordt van deelnemers verwacht dat zij dagelijks oefenen met meditaties en andere opdrachten. Veel oefenen helpt om de vaardigheid te versterken en te laten generaliseren van huiswerkopdrachten naar het dagelijks leven. Tijdens meditaties wordt aan deelnemers

gevraagd om bijvoorbeeld hun aandacht bewust richten op de ademhaling of op gedachten die komen en gaan. Door ervaringen op deze manier te observeren, ontstaat er volgens Kabat-Zinn (1990) ruimte tussen de persoon en de ervaring en is het mogelijk om bewuster om te gaan met de ervaring in plaats van op de automatische piloot te reageren (Kabat-Zinn, 2012). MBSR is een acht-weeks programma dat ontwikkeld is om mensen op een gestructureerde, evidence-based manier aan te leren om door middel van mindfulness beter met stress om te gaan. Uit onderzoek blijkt dat mindfulness zorgt voor mentale kalmte, helderheid en concentratie (Walsh & Shapiro, 2006) en samenhangt met meer focus en cognitieve

flexibiliteit (Moore & Malinowski, 2009). Bovendien zorgt MBSR voor een vermindering in piekeren (Chambers, Lo, & Allen, 2008), afleidende gedachten (Lutz et al., 2009), stress (Hoffman, Sawyer, Witt, & Oh, 2010) en een vermindering in psychopathologie, zoals (Fjorback, Arendt, Ornbol, Fink, & Walach, 2011). Faucher, Koszycki, Bradwejn, Merali en

(5)

5 Bielajew (2016) onderzochten of MBSR even effectief zou zijn als cognitieve gedragstherapie in het behandelen van mensen met een sociale fobie. In deze studie werd gebruik gemaakt van twee experimentele condities (MBSR met 19 sociale fobici en cognitieve gedragstherapie met 19 sociale fobici) en een controleconditie (met 30 gezonde deelnemers). De deelnemers uit de experimentele conditie deden een presentatie voor en na de behandeling waarbij

psychologische aspecten van sociale fobie werden gemeten door middel van het invullen van visual analog scales 30 minuten voor en na het geven van een presentatie. De deelnemers van de controle conditie deden alleen een presentatie aan het begin van het onderzoek. Deze informatie werd gebruikt als baselinemeting om te meten hoe snel het subjectieve angstniveau weer terugkeerde naar baseline. De resultaten suggereren dat zowel MBSR als cognitieve gedragstherapie ervoor zorgden dat de psychologische symptomen van sociale fobie significant afnamen tussen voor- en nameting. Echter na het volgen van cognitieve

gedragstherapie waren de psychologische symptomen van sociale fobie zodanig afgenomen dat de deelnemers uit die conditie bij de nameting vergelijkbaar scoorden als de deelnemers uit de controleconditie. De symptoomreductie als gevolg van het volgen van de MBSR training was significant, maar het effect was minder sterk dan bij de deelnemers die

cognitieve gedragstherapie kregen. Er waren geen verschillen in voor- en nameting wat betreft fysiologische symptomen.

1.2 Zelfcompassie

Zelfcompassie is een onderwerp dat vaak in verband wordt gebracht met mindfulness (Brandsma, 2012; Neff & Davidson, 2016; Hollis-Walker, & Colosimo, 2011). Zelfcompassie wordt omschreven als mindfulness met vriendelijkheid voor het zelf en een gevoel van

medemenselijkheid (Germer & Neff, 2013). Neff en Davidson (2016) lichten deze drie onderdelen van zelfcompassie als volgt toe: Mindfulness is een onderdeel van zelfcompassie in zoverre dat men opmerkzaam moet zijn voor het feit dat men aan het lijden is.

(6)

6 Opmerkzaam zijn voor wat zich in het hier en nu aandient, zorgt ervoor dat men zijn lijden onder ogen kan zien, zonder erdoor te worden meegesleept en zonder te oordelen. Vervolgens is vriendelijkheid voor het zelf een voorwaarde voor zelfcompassie. Waar mindfulness gaat over opmerken van het lijden in het hier en nu zonder oordeel, gaat zelfcompassie een stapje verder. Daarbij is er sprake van het tegemoet treden van het lijden met warmte en

vriendelijkheid voor het zelf. Ten derde is een gevoel van medemenselijkheid een component van zelfcompassie. Wanneer mensen focussen op hun imperfecties is er vaak sprake van een gevoel van isolatie. Het gevoel van medemenselijkheid houdt in dat men begrijpt dat falen en tegenslag hoort bij het leven en dat alle mensen daar last van hebben. Door persoonlijk lijden te zien in de context van het mens-zijn als geheel, maakt het gevoel van isolatie plaats voor verbondenheid met andere mensen. Uit een meta-analyse naar zelfcompassie en

psychopathologie bleek dat het hebben van zelfcompassie zorgt voor een vermindering van verschillende klachten zoals depressie, piekeren en zelfkritiek (Macbeth & Gumley, 2012). Neff, Rude en Kirkpatrick (2007) lieten 177 studenten vragenlijsten invullen over onder andere zelfcompassie, geluksbeleving, optimisme en positief en negatief affect. De resultaten wezen uit dat zelfcompassie gerelateerd is aan een grotere geluksbeleving, meer optimisme en meer positief affect. Bovendien bleek uit dezelfde studie dat zelfcompassie tevens gerelateerd is aan een vermindering van negatieve gedachten. Een correlationele studie van Neff en Beretvas (2013) wees uit dat mensen met zelfcompassie door hun partner werden omschreven als meer emotioneel verbonden, meer accepterend en bovendien minder controlerend en agressief dan mensen met weinig zelfcompassie. Dit werd onderzocht door 104 koppels vragenlijsten te laten invullen over onder andere zelfcompassie, perceptie van de zelfcompassie van de partner, relationeel welzijn, zorg en controle, autonomie en verbondenheid en verbale agressie. Er is niet alleen correlationeel, maar ook causaal onderzoek naar zelfcompassie gedaan. Neff en Germer (2012) deden onderzoek naar de

(7)

7 effectiviteit van de door hen ontwikkelde mindful zelfcompassie training. Hiertoe werden 51 deelnemers willekeurig verdeeld over een experimentele conditie en een wachtlijst conditie. Uit de resultaten blijkt dat de deelnemers uit de experimentele conditie na het volgen van de training meer zelfcompassie hadden, meer mindful waren, meer compassie voor anderen hadden en meer levensvoldoening ervaarden. Bovendien was er bij de deelnemers uit de experimentele conditie sprake van een vermindering in depressie symptomen, angst, stress en emotionele vermijding. Bij follow-ups 6 maanden en één jaar na de training bleken deze effecten nog steeds te bestaan. Verschillende onderzoeken toonden aan dat MBSR ervoor zorgt dat mensen meer zelfcompassie ontwikkelen (Shapiro, Astin, Bishop, & Cordova, 2005; Shapiro, Brown, & Biegel, 2007).

1.3 Mindfulness-Based Interventies

MBSR is in eerste instantie ontwikkeld om mensen te leren om te gaan met stress door middel van mindfulness technieken (Kabat-Zinn, 1982: aangehaald in Neff, Kirkpatrick & Rude, 2007). Het bleek daarnaast nog een breed scala aan positieve effecten te hebben, waaronder het verminderen van verschillende psychische klachten en het bevorderen van zelfcompassie (Chambers, Lo, & Allen, 2008; Lutz et al., 2009; Shapiro, Astin, Bishop, & Cordova, 2005). MBSR is niet ontwikkeld met het doel om andere klachten dan stress aan te pakken. Hoewel MBSR wel invloed heeft op andere klachten dan alleen stress, is MBSR niet de meest effectieve en efficiënte manier om andere klachten te behandelen. Onderzoekers hebben daarom specifieke mindfulness-based interventies (MBI’s) ontwikkeld om

mindfulness gericht als een interventie te kunnen inzetten voor een specifieke klinische doelgroep waarbij rekening wordt gehouden met de onderliggende mechanismen van de stoornis. Door programma’s aan stoornissen aan te passen, kan de vaardigheid van mindfulness zich sneller ontwikkelen in de context van de stoornis. Zo zijn bijvoorbeeld elementen van MBSR en cognitieve therapie gecombineerd om Mindfulness-Based Cognitive

(8)

8 Therapy (MBCT) tot stand te brengen (Segal, Williams, & Teasdale, 2002). Dit programma is opgesteld met als doel om symptomen van depressie te verminderen en terugval naar een nieuwe depressieve episode te voorkomen (Segal et al., 2002). Een ander voorbeeld van een MBI is Mindfulness Based Eating Awareness Training die zich richt op mensen met

eetstoornissen (Kristeller, Baer, & Quillian-Wollever, 2006). Onderzoek naar mindfulness-based interventies heeft zich inmiddels ook uitgebreid naar het gebied van ouderschap, kinderen en opvoeding (Duncan & Bardacke, 2009).

1.4 Mindful Parenting als Basis voor Mindful met je Baby

De focus van deze these ligt op het gebied van ouderschap en opvoeding. Het toonaangevende protocol op dat gebied is Mindful parenting van Bögels en Restifo (2013). Mindful parenting is een MBI gebaseerd op MBSR en MBCT en gericht op ouders met kinderen/adolescenten die externaliserende problematiek vertonen. De nadruk ligt op het ontwikkelen van opmerkzaamheid, bewust leren omgaan met opvoedingsstress en het lijden dat daarmee gepaard gaat (Bögels & Restifo, 2013). Uit eerder onderzoek van Bögels, Lehtonen en Restifo (2010) naar de effecten van de Mindful Parenting training bleek dat ouderlijke stress afnam en dat ouders positiever interacteerden met hun partner en kinderen. Bovendien toonden deze onderzoekers aan dat de Mindful parenting training ervoor zorgt dat ouders minder gepreoccupeerd zijn met hun eigen psychopathologie of die van hun kind. Zowel ouders als hun kinderen lieten verbeteringen zien wat betreft hun psychopathologie na het volgen van de training (Van der Oord, Bögels & Peijnenburg, 2012).

Ouders kunnen problemen ervaren in verschillende stadia van de opvoeding. Het krijgen van een kind en het leren zorgen voor een baby kan ook stressvol zijn en

opvoedproblemen met zich meebrengen. Na het krijgen van een kind, moet een moeder leren om haar leven aan te passen aan de nieuwe omstandigheden, zoals leren om voor een baby te

(9)

9 zorgen, een band vormen met de baby, wennen aan de nieuwe relatie met de partner en een balans vinden met het uitvoeren van andere taken (Nelson, 2003, aangehaald in Potharst, in press). Veel moeders kunnen het lastig vinden om met deze veranderingen om te gaan en ontwikkelen gedurende ongeveer de eerste drie maanden ‘maternity blues’ (Newport, Hostetter, Arnold, & Stowe, 2002). Dit is een tijdelijke staat in de periode direct volgend op de geboorte waarin moeders aangeven last te hebben van milde depressieve symptomen, huilen, stemmingswisselingen, angst en verwarring (Newport et al, 2002). Maternity blues komen bij 40 tot 60% van de moeders voor (Reck et al., 2009) en kan een risicofactor vormen voor het ontwikkelen van psychopathologie zoals postpartum depressie (Reck et al., 2009; Pearlstein, Howard, Salisbury & Zlotnick, 2009), angststoornissen (Reck, Stehle, Reinig, & Mundt, 2009) en hechtingsproblematiek (Nagata et al., 2000). Psycho-problematiek bij de moeder kan leiden tot problemen in het gepast reageren op en reguleren van de emoties van de baby, wat de kans vergroot op emotionele, sociale en cognitieve ontwikkelingsproblemen bij de baby (Crnic, Greenberg, & Slough, 1986; Siegel & Hartzell, 2003). Siegel en Hartzell (2003) combineerden inzichten vanuit onderzoek naar hechting en neurobiologie om te verklaren hoe mindfulness ouders kan helpen om goed te communiceren en veilige hechting te ontwikkelen met hun kinderen. De onderzoekers stelden dat wanneer ouders in beslag genomen worden door gedachten aan het verleden of de toekomst, dat ze niet beschikbaar zijn om een connectie te maken met hun kinderen. Mindfulness helpt ouders om hun aandacht in het hier en nu te houden, aandacht te hebben voor de innerlijke ervaring van henzelf en hun kind en de gescheidenheid erkennen tussen hun eigen ervaring en die van hun kind. In contact staan met jezelf, zelfzorg en zelfcompassie van de ouder vormen de basis voor het contact leggen met en compassie hebben voor anderen, inclusief een jong kind (Siegel, 2007; Siegel & Hartzell, 2003; aangehaald in Potharst, in press). Wanneer ouders mindful zijn, zijn ze in

(10)

10 staat om zich te richten op de (emotionele) behoeften van het kind (Siegel & Hartzell, 2003; aangehaald in Potharst, in press).

Het Mindful met je baby protocol (Potharst, Bögels, Rigterink & Rexwinkel,

ongepubliceerd manuscript) is ontwikkeld om moeders te helpen om tijdens deze periode te leren om te gaan met stress, meer aandacht te hebben voor zichzelf en hun baby en om responsiever te zijn. Dit zou de moeder-kind relatie verbeteren. De doelgroep is moeders die om verschillende redenen stress ervaren bij het opvoeden en contact leggen met hun baby (tot 18 maanden). De training is gebaseerd op het Mindful parenting protocol (Bögels & Restifo, 2013, maar aangepast om geschikt te zijn voor de aanwezigheid van baby’s. De training bestaat uit acht wekelijkse sessies met een booster sessie acht weken na de laatste sessie. Naar de effectiviteit van het Mindful met je baby protocol is beperkt onderzoek gedaan.

1.5 Mind-Mindedness

Een specifiek aspect van de moeder-kind relatie is de ontwikkeling van

Mind-Mindedness (MM) (Meins, 1997). MM verwijst naar het vermogen van de ouder om het kind te zien als een individu met een eigen mentale wereld, in tegenstelling tot een wezen wiens primaire behoeften slechts moeten worden bevredigd (Meins, 1997). MM is ontwikkeld uit onderzoek naar moederlijke sensitiviteit en de bijdrage hiervan aan hechting (Ainsworth, Bell, & Stayton, 1971, 1974; aangehaald in Zeegers en Colonnesi, 2016). Sensitiviteit werd hierbij beschreven als gepaste ouderlijke responsen op de signalen van het kind (Meins, Fernyhough, Fradley, & Tuckey, 2001). De algemene omschrijving en operationalisatie van sensitiviteit heeft er toe geleid dat de oorspronkelijke focus op de mentale wereld van het kind verloren is gegaan en men sensitiviteit in vervolgonderzoek eerder benaderde als een breed scala aan ouderlijk gedrag (Meins et al., 2001). Vandaar dat Meins et al. (2001) besloten om zich te richten op het gedrag van moeders dat focust op de mentale wereld van het kind en niet op

(11)

11 diens fysieke en emotionele staten. MM van de moeder kan volgens deze onderzoekers

afgeleid worden uit de opmerkingen die zij maakt naar het kind tijdens vrij-spel interacties (Meins et al., 2012; Meins et al., 2001). Bij MM wordt er gekeken naar de mate waarin

moeders woorden geven aan de mentale wereld van het kind (zoals emoties, cognities, wensen en voorkeuren) tijdens de interactie met hun kind (Meins et al., 2012).

MM opmerkingen kunnen verdeeld worden in gepaste en ongepaste MM opmerkingen (Meins, 2013). Gepaste en ongepaste MM opmerkingen zijn twee onafhankelijke constructen die samen de hechtingsstijl van een kind voorspellen (Meins, 2013). Zo voorspelt een

combinatie van veel gepaste en weinig ongepaste MM opmerkingen van de moeder een veilige hechting van het kind (Meins, 2013). Hetzelfde onderzoek wees uit dat een onveilig-vermijdende hechtingsstijl voorspeld wordt door een moeder die weinig gepaste en veel ongepaste MM opmerkingen maakt. Een combinatie van veel gepaste en ook veel ongepaste MM opmerkingen van de moeder voorspelt een onveilig-ambivalente hechting (Meins, 2013).

Een voorbeeld van een gepaste MM opmerking is wanneer het kind zijn/haar arm uitsteekt om een bal te pakken en de ouder zegt: “jij wil je bal hebben, he” (Meins &

Fernyhough, 2015). Hierbij erkent de moeder dat het kind een wens heeft en daarmee dat het kind een eigen mentale wereld heeft. Bovendien is de opmerking gepast te noemen, omdat deze een psychologische staat van het kind omschrijft die redelijkerwijs als correct

beschouwd kan worden als men kijkt naar het gedrag van het kind (Meins, 2013). Een voorbeeld van een ongepaste MM opmerking is wanneer de moeder zegt “ben je moe?” terwijl de baby geen tekenen van moeheid laat zien (Meins & Fernyhough, 2015). Deze opmerking is MM, maar ongepast, omdat de moeder de interne staat van het kind niet juist heeft geïnterpreteerd (Meins, 2013). Moeders die zelf veilig gehecht zijn, hebben een sterke neiging om gepast MM op hun kind te reageren (Meins, Fernyhough, & Russell, 1998).

(12)

12 Ander onderzoek toont aan dat gepaste MM een positieve relatie heeft met Theory of Mind (ToM) ontwikkeling (Meins et al., 2003). ToM verwijst naar het vermogen van een kind om het perspectief van een ander aan te nemen en waarbij deze begrijpt dat de mentale staten van anderen hun gedrag kunnen voorspellen (Keenan & Evans, 2009). Bovendien toont onderzoek van Meins en Fernyhough (1999) aan dat er een positieve relatie is tussen gepaste MM en het mentaliserend vermogen van het kind. Mentaliseren is het proces waarbij men zichzelf en anderen begrijpt in termen van subjectieve staten en mentale processen (Daubney & Bateman, 2015). Mentaliseren kan impliciet en expliciet plaatsvinden en ontwikkelt zich als eerste in relatie tot de hechtingspersoon (Daubney & Bateman, 2015). De

hechtingspersoon communiceert de interne staten van het kind terug, waardoor het kind over zijn/haar eigen mentale en emotionele staten leert en er overeenstemming is tussen de

subjectieve interne wereld van het kind en de interpersoonlijke wereld (Daubney & Bateman, 2015). Ten slotte heeft de mentale gezondheid van de moeder impact op haar vermogen om gepast MM te reageren. Meins et al. (2012) vonden een relatie tussen MM en ouderlijke stress. Wanneer moeders meer mind-gerelateerde woorden gebruikten om hun kind te beschrijven, was dat geassocieerd met minder ouderlijke stress, minder vijandigheid en meer sensitiviteit van de moeder tijdens interacties met het kind (Meins et al., 2012). Ouderlijke stress mediëerde ook de relatie tussen MM en negatief ouderlijk gedrag naar het kind toe (Meins et al., 2012). Pawlby et al. (2010) concludeerden dat mentaal ongezonde moeders (bijvoorbeeld met depressie of schizofrenie) minder geneigd zijn om MM te reageren op hun kind dan mentaal gezonde moeders. Psychische stoornissen en andere stressvolle situaties kunnen ouders zodanig in beslag nemen dat zij onvoldoende aandacht hebben om de signalen van hun kind op te vangen en daar gepast op te reageren (Stein, Lehtonen, Harvey, Nicol-Harper, & Craske, 2009). Hun aandacht wordt bijvoorbeeld getrokken door repetitieve, negatieve gedachten of oordelen over zichzelf, waardoor er minder aandacht over is voor het

(13)

13 kind. Aandacht hebben in het hier en nu is noodzakelijk voor een goede mentale en

emotionele afstemming tussen ouder en kind (Sawyer, 2007).

1.6 Onderzoeksdesign en hypotheses

In de pilot study waar deze these over gaat, wordt gekeken naar een aantal aspecten van de Mindful met je baby training. Voor deze pilot wordt gebruik gemaakt van een onderzoeksdesign met een voor- en nameting en een baselinemeting 8 weken voor de

voormeting. Allereerst wordt er gekeken of moeders na de Mindful met je baby training meer gepaste MM opmerkingen maken en minder ongepaste MM opmerkingen. Om dit te

onderzoeken wordt een observatiemaat gebruikt. Hierbij worden video-opnames gebruikt van de interactie tussen moeder en kind gedurende een periode van 10 minuten. Deze opnames vinden voornamelijk thuis plaats, maar kunnen op verzoek van de moeder ook plaatsvinden in een lokaal van UvA Minds, waar speelgoed aanwezig is. Van deze 10 minuten spelen moeder en baby gedurende 5 minuten zonder speelgoed en gedurende 5 minuten met speelgoed. Van deze interacties worden transcripties gemaakt, waarin precies wordt genoteerd wat de moeder tegen haar kind zegt. Vervolgens worden de opmerkingen van de moeder gecodeerd volgens de Nederlandse vertaling van het protocol van Meins en Fernyhough (2015, zie bijlage) en verdeeld in MM opmerkingen en niet-MM opmerkingen. Daarna wordt er bepaald of de MM opmerkingen gepast of ongepast zijn bij de situatie. Hiermee kunnen twee MM indices worden berekend. Deze zijn het aantal gepaste MM opmerkingen gedeeld door het totaal aantal opmerkingen en het aantal ongepaste MM opmerkingen gedeeld door het totaal aantal opmerkingen.

Het is denkbaar dat moeders door een tijdseffect meer MM worden, omdat hun kind wat ouder wordt en zij hun kind beter leren kennen. Om hiervoor te controleren wordt er behalve een voormeting en een nameting ook een baselinemeting in het onderzoek

(14)

14 opgenomen die bij de analyses wordt ingezet als covariaat. Tijdens deze baseline meting wordt alleen de mate van gepaste en ongepaste MM vastgesteld door middel van video-opnames van 10 minuten van de moeder-kind interactie. Bij alle moeders wordt dus een baselinemeting, een voormeting en een nameting afgenomen. De volgende hypotheses over MM worden getoetst: 1) Er wordt verwacht dat moeders een hogere gepaste MM indice hebben bij de nameting van de training dan bij de voormeting van de training. 2) Er wordt verwacht dat moeders een lagere ongepaste MM indice hebben bij de nameting van de training dan bij de voormeting van de training.

In eerste instantie is het de bedoeling van elke mindfulness training om personen meer mindful te maken. Echter wanneer er een mindfulness programma wordt aangepast om aan te sluiten bij de behoeften van een specifieke doelgroep (i.e., moeders met jonge kinderen), dan moet ervoor gezorgd worden dat bij die aanpassing geen essentiële leerelementen verloren gaan, waardoor mensen minder goed mindfulness aangeleerd krijgen. Hypothese 3) is: Moeders zullen significant hoger scoren op een vragenlijst die de aanwezigheid van verschillende aspecten van mindfulness meet bij de nameting dan bij de voormeting.

Ten slotte wordt er onderzocht of de Mindful met je baby training ervoor zorgt dat moeders meer zelfcompassie ontwikkelen. MBI’s richten zich op het ontwikkelen van aandacht in het hier en nu zonder oordeel. Dat is een vruchtbare grond om zelfcompassie te ontwikkelen. Het is mogelijk dat mensen die de mindfulness training volgen voor zichzelf de stap naar medemenselijkheid en vriendelijkheid ontwikkelen, zonder dat de training daar expliciet op gericht is. Hypothese 4) is: Moeders zullen significant hoger scoren op een vragenlijst die zelfcompassie meet bij de nameting dan bij de voormeting.

(15)

15 2. METHODE

2.1 Deelnemers

Negentien moeder-kind paren deden mee aan de pilot study. De gemiddelde leeftijd van moeders was 36 jaar (SD = 2 jaar en 9 maanden) en die van de baby’s was 15 maanden (SD = 11 maanden; jongste: 3 maanden en oudste: 39 maanden). Van de 19 baby’s waren 6 meisjes en 13 jongens. De moeders waren met hun baby’s doorverwezen naar UvA Minds door ’t Kabouterhuis in Amsterdam in verband met problemen omtrent de psychische

gezondheid van de moeder (depressie, burn-out en verschillende angststoornissen waaronder gegeneraliseerde angststoornis), opvoedingsstress en/of ouder-kind relatieproblematiek. Wat betreft het opleidingsniveau van de moeders had 1 (5%) van de moeders een hoger algemeen voortgezet onderwijs diploma (HAVO), 6 (32 %) moeders hadden een hoger

beroepsonderwijs diploma (HBO), 8 (42 %) moeders hadden een wetenschappelijk onderwijsdiploma (WO), en 4 (21 %) moeders hadden ‘anders’ ingevuld. Startdata van de trainingen vielen in de periode oktober 2015 tot oktober 2016. Na afloop van het onderzoek kregen de moeders een VVV-bon ter waarde van 15 euro als beloning. Deze studie was goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam.

Deze pilot study was een onderdeel van een groot onderzoek naar de Mindful met je baby training dat op UvA Minds wordt verricht. In het grote onderzoek wordt naar allerlei variabelen gekeken, maar niet naar MM. De deelnemers voor de pilot zijn in eerste plaats deelnemers aan het grote onderzoek, maar hebben tevens toestemming gegeven om aan de pilot study deel te nemen en daarmee ook om deel te nemen aan video-opnames om MM te meten.

(16)

16 2.2 Materialen

Mindful met je baby therapeutenhandleiding. Deze therapeuten handleiding van UvA Minds bevat richtlijnen voor het hele trainingsprogramma. Per sessie staat precies omschreven welke onderdelen in welke volgorde aan bod komen en hoeveel tijd er voor elk onderdeel beschikbaar is. Ook staan meditaties die gegeven worden tijdens de sessies

verbatim uitgeschreven. Verder staat er ook praktische informatie beschreven per sessie, zoals welke materialen de trainers nodig hebben om de sessie te geven. Het mindful met je baby protocol is gebaseerd op het Mindful Parenting protocol (Bögels & Restifo, 2013) en is nog niet gepubliceerd of getest op zijn parametrische eigenschappen. Hier wordt bij UvA Minds onderzoek naar gedaan.

Mindful met je baby werkboek. Alle moeders krijgen een werkboek bij aanvang van de training. Ook dit werkboek is binnen UvA Minds ontwikkeld. Daarin staat informatie over de training, zoals informatie over Mindful parenting. Ook staat er huiswerk in beschreven met invulbladen, zoals een ‘oplettendheidsdagboek voor stressvolle ervaringen’. Ander huiswerk bestaat uit het doen van meditaties (bijvoorbeeld de zitmeditatie en de body scan). In het werkboek staan een aantal van deze meditaties uitgeschreven. Deelnemers krijgen via WeTransfer ook audio bestanden toegestuurd met daarin ingesproken begeleiding om thuis met deze meditaties te kunnen oefenen.

Mindfulness. Vijf facetten van mindfulness werden gemeten aan de hand van de Nederlandse vertaling van de Five Facet Mindfulness Questionnaire Short Form (FFMQ-SF, Baer, Smith, Hopkins, Krietemeyer & Toney (2006); De Bruin, Topper, Muskens, Bögels & Kamphuis (2012)). Deze verkorte versie bestaat uit 24 items van de originele 39 items. Net als in de originele versie meten de items 5 facetten van mindfulness: observeren, beschrijven, bewust handelen, accepteren zonder oordeel en non-reactiviteit. Alle items worden

(17)

17 beantwoord op een 5-punts Likert schaal van 1 (nooit of zeer zelden waar) tot 5 (zeer vaak of altijd waar). Voorbeelden van items zijn: “Ik ben goed in het vinden van woorden om mijn gevoelens te beschrijven” en “Ik observeer mijn gevoelens zonder dat ik me er helemaal door laat meeslepen”. Uit onderzoek van De Bruin et al. (2012) bleek dat de vragenlijst een goede interne betrouwbaarheid heeft (niet-mediterende sample α = .85; mediterende sample α = .90)

Zelfcompassie. De zelfcompassie van de moeders werd gemeten via de 3-item Self-Compassion Scale (3-item SCS) (Raes & Neff, ongepubliceerd document). Dit is een verkorte vragenlijst met 3 items gebaseerd op de lange originele versie, de Self-Compassion Scale (SCS), met 26 items. Elk van de drie items van vragenlijst representeert één van de drie componenten van zelfcompassie: mindfulness, vriendelijkheid voor zichzelf en een gevoel van medemenselijkheid. De 3 items zijn stellingen waarop de deelnemer antwoordt op een 5-punts Likert schaal van 1 (bijna nooit) tot 5 (bijna altijd). Een voorbeelditem is: “Ik probeer mijn mislukkingen te zien als een gewoon onderdeel van het menselijk bestaan.” De 3-item SCS heeft een interne betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha) van .74. De correlatie met de totaalscore van de Self-Compassion Scale Short-Form (12 items) (SCS-SF, Raes, Pommier, Neff & Van Gucht, 2010) is .90.

Mind-Mindedness. Om Mind-Mindedness (MM) te meten werd gebruikt gemaakt van twee soorten materiaal: 1) de Nederlandse handleiding codering Mind-Mindedness en 2) een videocamera. De “Nederlandse handleiding codering Mind-Mindedness – de observaties” is een handleiding die gebaseerd is op het Engelse origineel: Mind-Mindedness coding

manual, Version 2.2 van Meins en Fernyhough (2015). De Engelse versie is door medewerkers van UvA Minds (Zeegers en Colonnesi, zie bijlage) letterlijk naar het Nederlands vertaald. In deze handleiding staat beschreven dat MM het beste gemeten kan worden door middel van video-opnames van de interactie tussen moeder en baby. Er wordt geadviseerd om opnames te maken van 10 minuten: 5 minuten zijn ‘vrij-spel’ waarbij moeder

(18)

18 en baby interacteren zonder speelgoed of andere externe afleiding. De andere 5 minuten spelen moeder en baby samen met speelgoed dat zij van tevoren samen uitgekozen hebben. Voor het filmen krijgt de moeder de instructie: “U mag nu met uw kind spelen zoals u dat gewend bent te doen.” In de Nederlandse versie van de handleiding staat beschreven dat de opnames gedaan kunnen worden in laboratorium settings en in thuissituaties, zolang ervoor gezorgd wordt dat er tijdens de interactie geen sprake is van externe afleiding. Zo wordt er bijvoorbeeld aan huisgenoten (vader of broertjes en zusjes) gevraagd om even in een andere ruimte te verblijven tijdens het filmen.

De video-opnames vormen het ruwe materiaal voor het meten van de MM. Zoals in de handleiding staat beschreven, worden er vervolgens via een Excel bestand transcripties gemaakt van de opmerkingen die de moeder maakt tijdens de interactie. Deze transcripties worden vervolgens gecodeerd via de aanbevolen richtlijnen. Van elke opmerking wordt ten eerste bepaald of deze MM is of niet. Dat wil zeggen, of een opmerking gerelateerd is aan de mentale wereld van het kind (zoals emoties, cognities, wensen en voorkeuren). Als de

opmerking MM is, wordt er bepaald of de opmerking in de situatie gepast of ongepast is.

Ten slotte worden er twee MM indices berekend. Eén indice bestaat uit het totale aantal gepaste MM opmerkingen gedeeld door het totaal aantal opmerkingen. De andere indice bestaat uit het totale aantal ongepaste MM opmerkingen gedeeld door het totaal aantal opmerkingen. Met behulp van deze indices is het mogelijk om te bepalen of er verschillen zijn tussen baseline-, voor- en nametingen wat betreft de MM.

In de originele handleiding wordt het gebruik van video opnames aanbevolen om MM te meten bij baby’s tot het eerste levensjaar. In de Nederlandse versie van het protocol staat als aanvulling dat de observatie-maat ook geschikt is bij peuters.De Engelse

(19)

19 basis van onderzoek naar MM.Echter, er wordt benadrukt dat het een werkdocument is dat nog verbeterd kan worden. Er is nog niets bekend over de psychometrische eigenschappen van de Engelse en Nederlandse handleidingen. Momenteel lijkt dit de beste methode om MM te meten.

2.3 Procedure

Assessment. Nadat het informed consent formulier is ondertekend, wordt er een baselinemeting afgenomen acht weken voor aanvang van de training. Hiertoe neemt de onderzoekscoördinator van het onderzoek of één van de betrokken onderzoeksmedewerkers contact op met de deelnemers via telefoon of e-mail om een afspraak te maken voor de video-opnames. De video-opnames kunnen plaatsvinden bij de moeder thuis, dan wordt er een huisbezoek gedaan om de film te maken. Moeders kunnen er ook voor kiezen om naar UvA Minds te komen om gefilmd te worden. De details van de procedure van de video-opnames zelf worden hieronder nader beschreven. Voor de voormeting, vlak voor het begin van de training, wordt opnieuw een afspraak met de moeder gemaakt voor een video-opname. Moeders vullen online ook twee vragenlijsten in bij de voor- en nameting. Bij de

baselinemeting worden geen vragenlijsten ingevuld. De vragenlijsten zijn de 3-item SCS en FFMQ-SF. Vervolgens volgen de moeders de Mindful met je baby training. Details over de training worden hieronder nader toegelicht. In de week nadat de training is afgerond wordt de nameting afgenomen. Hiertoe wordt voor de derde keer contact opgenomen met de moeder om een video-opname te maken. Ook nu worden er online twee vragenlijsten ingevuld: de 3-item SCS en de FFMQ-SF.

Mindful met je baby training. De mindful met je baby training is gebaseerd op de Mindful parenting training (Bögels & Restifo, 2013), die gebaseerd is op MBSR (Kabat-Zinn,

(20)

20 1990) en MBCT (Segal et al., 2002). De training is opgebouwd uit acht wekelijkse sessies van twee uur. Acht weken na de laatste sessies vindt eenmalig een booster sessie plaats.

Ten opzichte van de Mindful parenting training zijn er een aantal aanpassingen bij de Mindful met je baby training. Ten eerste nemen moeders bij alle sessies hun baby mee, behalve bij sessie 1 en 5. Op die manier kan er ter plekke geoefend worden met mindful omgaan met je baby. Moeders krijgen zo de mogelijkheid om meteen te oefenen met aandacht hebben voor hun baby, zichzelf en het richten van hun aandacht. Tijdens sessie 1 wordt het onderwerp mindfulness en Mindful met je baby toegelicht. Er is voor gekozen om de moeders dan alleen te laten komen, opdat zij goed de basis van de training kunnen begrijpen zonder dat zij ondertussen afgeleid worden door hun baby. Ook tijdens sessie 5, halverwege de training, komen de moeders zonder hun baby. Het thema van deze sessie is zelfcompassie. Het doel van de sessie is om verdieping te geven aan het geleerde en om een gelegenheid te geven aan de moeders om aandacht en compassie te geven aan zichzelf. Doordat de baby’s niet

aanwezig zijn, is er ook meer ruimte voor de moeders onderling om contact te maken en elkaar te steunen.

Een tweede aanpassing is dat sommige thema’s uit de training veranderd zijn om aan te sluiten bij de belevingswereld van moeders met baby’s. Een voorbeeld van een aangepast thema is ‘afstand en nabijheid’ dat de plek van ‘conflicten en opvoeding’ heeft ingenomen in sessie 6. Niet alleen de thema’s van de sessies zijn soms aangepast, maar ook de bijbehorende oefeningen en huiswerkopdrachten. Zo is een aangepaste oefening bij het afstand en nabijheid thema van sessie 6 de volgende: aan moeders wordt gevraagd om een situatie voor de geest te halen waarin zij afstand voelen van hun baby. Het hoort een situatie te zijn waarbij moeders achteraf ontevreden zijn over hun manier van reageren. Vervolgens wordt er een ademruimte genomen van 3 minuten en gaan moeders bij zichzelf na wat zij denken en voelen. Zij mogen tegen zichzelf zeggen dat die gevoelens en gedachten er mogen zijn. Daarna richten zij hun

(21)

21 aandacht op hun lichamelijke sensaties. De volgende stap is om de aandacht te verplaatsen naar hun baby en om die te observeren en zich in te leven in de baby en eventueel een meer gepaste reactie te bedenken.

De trainingen worden gegeven door een mindful parenting trainer en een infant mental health specialist samen. Zij verzorgen een groep voor minimaal 4 en maximaal 6 moeders met hun baby. De mindfulness trainer is verantwoordelijk voor het leiden van de training en de infant mental health specialist is verantwoordelijk voor het opletten voor het welzijn van de moeders en hun baby’s tijdens de meditaties wanneer de moeders hun ogen gesloten hebben.

De sessies met de baby’s hebben allemaal dezelfde structuur. Allereerst wordt er een formele meditatie gedaan waarbij de moeders de instructie krijgen om met hun aandacht bij zichzelf te blijven en op te merken wanneer hun aandacht wordt afgeleid door hun baby of iets anders. Hierbij leren zij ook om bewuste beslissingen te nemen over waar zij hun aandacht op willen richten en hoe bewust te reageren op hun baby. Halverwege de meditatie openen de moeders hun ogen en observeren zij hun baby met volle aandacht. Vervolgens sluiten zij opnieuw hun ogen om te voelen wat deze observatie bij hen losmaakt. De meditatie wordt gevolgd door een rondje enquiry, waarbij de moeders hun ervaringen delen, en het bespreken van de thuisbeoefening. Daarna is er een kwartier pauze. Moeder en baby’s hebben even de tijd om iets te drinken en te eten. Na de pauze wordt een nieuw thema geïntroduceerd. De thema’s komen terug in de huiswerkopdrachten die de moeders meekrijgen. De sessies worden afgesloten met het bespreken van het huiswerk voor de komende week. Huiswerk bestaat uit het lezen van hand-outs over mindfulness en Mindful parenting met baby’s, formele meditaties, informele meditaties en mindful parenting oefeningen.

De training is opgebouwd uit de volgende thema’s per sessie: 1) introductiesessie – automatische piloot, 2) frisse blik, 3) thuis in je lichaam, 4) responsief versus reactief

(22)

22 moederen, 5) verdiepingssessie – zelfcompassie, 6) afstand en nabijheid, 7) grenzen en voor jezelf zorgen, 8) mindful moederschap – dag voor dag en een terugkomsessie.

Video-opnames. Zodra er een afspraak is gemaakt om te filmen, maakt de

onderzoeker een huisbezoek als de moeder de voorkeur heeft om bij haar thuis te filmen. De moeder kan er ook de voorkeur aan geven om naar UvA Minds te komen voor de opnames. In dat geval wordt er op UvA Minds een ruimte gereserveerd waar kussens, kleedjes en

speelgoed beschikbaar is. Als er bij de moeder thuis wordt gefilmd, kiezen moeder en kind voorafgaand aan het filmen speelgoed uit.

Moeders (en baby’s) kunnen het spannend vinden om gefilmd te worden. Daarom is het belangrijk dat de onderzoeker een prettige sfeer creëert voordat het filmen begint. Dit kan gedaan worden door bijvoorbeeld eerst een praatje te maken met de moeder en/of de baby.

De video-opnames duren 10 minuten. Daarvan zijn de eerste 5 minuten moeder-baby interactie zonder speelgoed en de tweede 5 minuten spelen zij met speelgoed dat zij vooraf al hadden uitgekozen. De onderzoeker houdt de tijd bij en reikt het speelgoed aan na 5 minuten. De moeder en baby nemen plaats op een kleed op de vloer. De moeder krijgt de instructie: “U mag een aantal minuten met uw kind spelen zoals u dat gewend bent te doen. U bent vrij om [naam kind] op te pakken of anders neer te leggen. Na een tijdje zal ik u wat speelgoed geven om mee verder te spelen. Ik zal aangeven wanneer de tijd om is.” Na 5 minuten geeft de onderzoeker speelgoed aan en zegt: “Hier is speelgoed waarmee jullie verder kunnen spelen.” Wanneer de 10 minuten zijn verstreken zegt de onderzoeker: “Het zit erop, u mag het speelgoed weer aan mij geven.”

De onderzoeker filmt de interactie met de camera in de hand en beweegt met ouder en baby mee om ervoor te zorgen dat hun gezichten steeds zo goed mogelijk in beeld zijn. Zodra het niet mogelijk is om zowel het gezicht van de moeder als dat van de baby vast te leggen,

(23)

23 wordt er vooral gefocust op het gezicht van de moeder. Wanneer de baby kan kruipen, dan wordt er voor het filmen tegen de moeder gezegd om te proberen samen op het kleed te blijven zodat het makkelijker is om beiden te filmen.

Nadat het filmen is afgelopen wordt aan de moeder gevraagd of zij het filmmateriaal digitaal zou willen ontvangen. Zo ja, dan krijgt zij de film toegestuurd via WeTransfer.

Codering. Alle filmpjes werden teruggekeken door een onderzoeksassistent die alle uitspraken verbatim noteerde in een Excel bestand. In de kolommen naast de

opmerkingenkolom kon per uitspraak aangevinkt worden of de uitspraak MM was of niet. Als de uitspraak MM was, werd aangevinkt of deze gepast of ongepast was in de situatie. De filmpjes werden zo vaak als nodig opnieuw afgespeeld totdat alle (verstaanbare) uitspraken genoteerd waren. Als er een uitspraak onverstaanbaar was, dan werd in het Excel bestand ‘(onverstaanbaar)’ genoteerd zonder codering erachter. Op die manier telt de opmerking wel mee in het totaal aantal opmerkingen. Uiteindelijk komen er zo 3 Excelbestanden

(baselinemeting, voormeting en nameting) met in elk bestand een tabje met het ID nummer van de deelnemer en de transcriptie.

Inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid. Om de inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid (IBB) te berekenen werd een random geselecteerde hoeveelheid video-opnames (n = 8, 17 %) gecodeerd door zowel de eerste als een tweede beoordelaar. IBB voor MM werd onderzocht door middel van inter-item correlaties. De IBB was α = .97. Er is ook gekeken naar de IBB per categorie. De IBB van het totaal aantal MM opmerkingen was α = .99, de IBB van de totaal aantal niet-MM opmerkingen was α = 1.00, de IBB van het aantal gepaste MM

opmerkingen was α =.97 en de IBB van het aantal ongepaste MM opmerkingen was α = .88.

Statische analyses vooraf. In deze pilot worden vier hypotheses onderzocht, 1)

(24)

24 van de training. 2) Er wordt verwacht dat moeders een lagere ongepaste MM indice hebben bij de nameting van de training dan bij de voormeting van de training. 3) Er wordt verwacht dat de Mindful met je baby training ervoor zorgt dat moeders meer mindful worden. 4) Ten slotte wordt er verwacht dat de Mindful met je baby training ervoor zorgt dat moeders meer zelfcompassie ontwikkelen. De eerste twee hypotheses worden getoetst door middel van twee repeated measures ANOVA’s waarbij de baseline meting wordt ingezet als covariaat. Voor de laatste twee worden twee gepaarde t tests gebruikt.

Voordat de hypotheses getoetst konden worden, werd er gekeken of er aan de

assumpties voor de analyses werd voldaan. Er werd een Levene’s test voor gelijke varianties uitgevoerd. Daaruit bleek dat er sprake was van gelijke varianties van de data van

mindfulness, zelfcompassie en de gepaste en ongepaste baseline MM indices. Aan deze assumptie werd niet voldaan toen er gekeken werd naar gepaste en ongepaste MM indices bij de voor- en nameting. Na verwijdering van één outlier bij elk van deze schalen werd er wel voldaan aan de assumptie van gelijke variantie. Deze persoon was een outlier, omdat deze persoon in vergelijking met andere deelnemers veel meer gepaste en ongepaste opmerkingen maakte dan andere deelnemers. Verder werd er gekeken naar Q-Q plots en de skewness en kurtosis van de variabelen om te beoordelen of de data normaal verdeeld was. Alle variabelen waren normaal verdeeld. Er werd een betrouwbaarheidsinterval aangehouden van 95 % aangehouden.

(25)

25 3. RESULTATEN

Deelnemers. Eén moeder-kind paar is helemaal niet meegenomen in de analyses. De reden hiervoor is dat die moeder twee keer aan de training heeft deelgenomen, maar elke keer met een ander kind. De gegevens van de tweede participatie van deze moeder zijn niet

geïncludeerd in de analyse. Een ander moeder-kind paar is niet meegenomen in de analyses over MM. De reden hiervoor is dat de moeder veel Duits sprak met haar kind, terwijl het de bedoeling was dat zij Nederlands zou spreken. De moeder kon wel Nederlands spreken en verstaan. Daarom is er geen twijfel over of zij de training kon volgen en zijn haar gegevens van de vragenlijsten wel meegenomen in de analyses. Voor de hoofdanalyse over MM bleven waren er 15 moeder-kind paren gebruikt voor de voor- en nameting en waren 12 moeder-kind paren voor de baselinemeting. Voor de hoofdanalyses voor mindfulness en zelfcompassie zijn 17 moeder-kind paren gebruikt, omdat bij er bij elke vragenlijst 1 moeder was die de

vragenlijsten niet had ingevuld.

Mindful met je baby training en MM. In deze pilot study is gekeken of de Mindful met je baby training een verandering teweeg kon brengen in de MM van moeders. De

hypotheses waren dat moeders na het volgen van de training vaker gepaste MM opmerkingen zouden maken en minder ongepaste MM opmerkingen. Om deze twee hypotheses te

onderzoeken werd gebruikt gemaakt van twee repeated measures ANOVA’s waarbij de baseline meting werd ingezet als covariaat om te controleren voor een tijdseffect. Uit de resultaten bleek dat geen sprake was van een tijdseffect. Wat betreft de baseline metingen was de bedoeling om bij alle moeders twee maanden voordat de training begon een baseline meting af te nemen. In de praktijk waren er een aantal moeders die zich meldden vlak voor de training begon. Er was toen wel tijd om een voormeting te doen (één week voor aanvang), maar niet genoeg tijd voor een baselinemeting (acht weken voor aanvang). In deze pilot study is zo van 6 van de 18 moeder-kind paren geen baselinemeting afgenomen. Uit de eerste

(26)

26 analyse (zie tabel 1), die keek naar het aantal gepaste MM opmerkingen, bleek dat er geen significant verschil was in het aantal gepaste MM opmerkingen die moeders maakten tijdens de voor- en nameting F(1,10) = 1.768, p= .213. In de tweede analyse werd gekeken naar het aantal ongepaste MM opmerkingen. Uit de analyse kwam naar voren dat ook daar geen verschil was tussen de voor- en nameting F(1,10) = .110, p = .747. In tabel 1 staan de gemiddelde scores en standaarddeviaties voor de MM indices beschreven voor de baseline, voor- en nameting. De scores voor de gepaste en ongepaste MM indices zijn gelijkend op de baseline meting, voormeting en nameting.

Tabel 1

Gemiddelde scores en standaarddeviaties voor Mind-Mindedness indices bij baseline, voor- en nameting (totale N = 18)

Baseline meting (n=12) Voormeting (n=15) Nameting (n=15)

Uitkomstvariabele M (SD) M (SD) M (SD)

Gepaste MM indice .04 (.03) .04 (.03) .04 (.02) Ongepaste MM indice .01 (.01) .01 (.01) .01 (.01) Noten p < .05.

Mindful met je baby training en mindfulness. Er werd onderzocht of de Mindful met je baby training ervoor zorgt dat moeders meer mindful worden. Door middel van een gepaarde t test is onderzocht of er verschillen zijn in aspecten van mindfulness tussen de voor- en nameting. Uit de analyse komt naar voren dat moeders meer mindful werden, nadat zij de training hadden gevolgd t (15) = -2.461, p = .026. In tabel 2 staan de gemiddelde scores en standaarddeviaties voor mindfulness (FFMQ) en zelfcompassie (3-item SCS) beschreven.

Mindful met je baby training en zelfcompassie. Er werd onderzocht of de training ervoor zorgt dat moeders meer zelfcompassie ontwikkelen. Verschillen in zelfcompassie tussen de voor- en nameting werden onderzocht door middel van een gepaarde t test. De

(27)

27 Mindful met je baby training zorgt ervoor dat moeder meer zelfcompassie hebben t(15) = -3.799, p = .002. (Zie tabel 2).

Tabel 2

Gemiddelde scores en standaarddeviaties voor Mindfulness en Zelfcompassie bij voor- en nameting Voormeting Nameting Uitkomstvariabele N = 18 M (SD) N = 18 M (SD) Mindfulness (FFMQ) 17 2.91 (.35) 17 3.23 (.43) Zelfcompassie (SCS 3) 17 3.04 (1.21) 17 4.43 (1.18) Noten p < .05.

Correlatie tussen FFMQ en -item SCS. De constructen mindfulness en

zelfcompassie zijn aan elkaar gerelateerd. Om die reden is er gekeken in welke mate deze constructen in deze pilot met elkaar overlappen. Om dit te onderzoeken zijn de verschilscores berekend tussen de voor- en nameting van de 3-item SCS en de FFMQ. Vervolgens werd een Pearson correlatieanalyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er sprake was van een in dit kleine sample niet–significante correlatie van een matige effectgrootte r(15) = .306, p = .249. Als de correlatie tussen de scores op de FFMQ en 3-item SCS significant geweest zou zijn, zou dat betekenen dat de constructen mindfulness en zelfcompassie zodanig overlappen dat ze als één construct gezien kunnen worden.

(28)

28 4. DISCUSSIE

Het doel van deze pilot was om bepaalde aspecten van de nieuwe Mindful met je baby training te onderzoeken. Als eerste werd er gekeken of deze training een verandering teweeg kon brengen in de MM van moeders. De voorlopige resultaten wijzen uit dat de training daar niet in slaagt. Ten tweede werd er gekeken of de Mindful met je baby training ervoor zorgt dat moeders meer mindful worden. De resultaten wijzen uit dat dit inderdaad het geval is. Ten slotte werd er onderzocht of de training in staat is om de moeders meer zelfcompassie te laten cultiveren. Ook dat bleek het geval te zijn. Deze resultaten dienen met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, omdat het gaat om een zeer beperkte steekproef, waarbij rekening gehouden moet worden met een gebrek aan power bij de verschillende analyses.

De hypotheses over mindfulness en zelfcompassie zijn daarmee bevestigd. Dit betekent dat essentiële mindfulness leerelementen uit de originele MBSR en Mindful parenting training niet verloren zijn gegaan bij het opstellen van de Mindful met je baby training. Zoals verwacht, zorgt de Mindful met je baby training er ook voor dat moeders meer zelfcompassie ontwikkelen, net zoals het geval is bij het volgen van de MBSR training

(Shapiro, Astin, Bishop & Cordova, 2005; Shapiro, Brown & Biegel, 2007). Deze belangrijke elementen lijken dus succesvol behouden gebleven. De hypotheses over MM zijn niet

bevestigd. Na het volgen van de Mindful met je baby training maakten moeders niet significant meer gepaste MM opmerkingen en minder ongepaste MM opmerkingen.

Verschillende zaken zouden dit kunnen verklaren. Een mogelijkheid is dat de steekproef van deze studie te klein is om een effect te detecteren. Een suggestie voor vervolgonderzoek zou kunnen zijn om dit onderzoek met dezelfde methode te herhalen met een grotere steekproef.

Wanneer de hoeveelheid gepaste en ongepaste MM opmerkingen vergeleken worden met eerder onderzoek, is daar enige overeenstemming in te vinden. Uit deze pilot blijkt dat

(29)

29 ongeveer 1% van het totaal aantal opmerkingen ongepaste MM opmerkingen zijn. Deze bevinding is vergelijkbaar met eerder onderzoek (Meins et al., 2002; Meins et al., 2003) waar

het percentage uitkwam op 2%. Verder blijkt uit deze pilot dat ongeveer 4% van de

opmerkingen gepaste MM opmerkingen zijn. Dit is een lager percentage dan de 10% die

gevonden is in eerder onderzoek (Meins et al., 2002; Meins et al., 2003). Deze discrepatie zou

mogelijk verklaard kunnen worden doordat er in de sample van de studies van Meins meer

ouders met een veilige hechting zaten dan in de sample van deze pilot. Hierdoor zou het

percentage gepaste MM opmerkingen lager kunnen zijn uitgevallen. Echter aangezien de

hechtingsstijl van de deelnemers in deze pilot niet is vastgesteld, is het niet mogelijk om hier

met zekerheid iets over te zeggen. In vervolgonderzoek zou de hechtingsstijl ook vastgesteld kunnen worden en kan er gekeken worden of er een effect is na een eventueel intensievere interventie.

De onverwachte resultaten zouden ook verklaard kunnen worden door te kijken naar de kenmerken van de deelnemende moeders. Ten eerste is de mate van MM van de moeders nooit vastgesteld door middel van tests. Moeders waren niet geïncludeerd voor de pilot op basis van een MM score die onder een bepaalde MM cutoff kwam. De verwijzers hadden moeders doorverwezen naar UvA Minds in verband met psycho-problematiek bij de moeder en moeder-kind relatie problematiek. Vanuit de theorie veronderstelde men dat moeders met psycho-problematiek en een onveilige hechting weinig MM hebben in vergelijking met een gezonde controlegroep. In deze pilot kon dit niet worden vastgesteld door het ontbreken van een gezonde controlegroep. In vervolgonderzoek zou het raadzaam zijn een controlegroep toe te voegen en om moeders vooraf te screenen op de mate van MM en deze te includeren in het onderzoek bij een bepaalde cutoff.

Verder is er geen rekening gehouden met verschillende oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan het hebben van onvoldoende MM. Moeders uit een klinische populatie

(30)

30 kunnen onvoldoende MM hebben, omdat zij lijden aan een psychische stoornis (Pawlby et al., 2010). In een niet-klinische populatie kan een onveilige hechting van de moeder ervoor zorgen dat zij onvoldoende MM hebben (Meins, 2013). Bij het werven van moeders voor deze pilot is geen onderscheid gemaakt tussen mogelijke oorzaken voor onvoldoende MM van de moeders. In deze pilot is de hechtingsstijl van de moeders niet gemeten. Het is dus mogelijk dat sommige moeders uit deze steekproef een stoornis hadden en veilig gehecht waren, terwijl andere moeders een stoornis hadden en onveilig gehecht waren. Wellicht slaagt de Mindful met je baby training er net als de MBSR training in om psychopathologie te verminderen (bijvoorbeeld Fjorback, Arendt, Ornbol, Fink & Walach, 2011; Chambers, Lo & Allen, 2008), wat ervoor kan zorgen dat moeders meer aandacht kunnen hebben voor hun baby en meer MM kunnen ontwikkelen. Als moeders naast psycho-problematiek ook een onveilige hechting hebben, dan heeft de Mindful met je baby training misschien wel effect op de psycho-problematiek, maar is de training niet in staat om de hechtingsproblematiek van de moeder binnen hetzelfde tijdsbestek te beïnvloeden, waardoor de training hun MM niet verbetert. Wellicht kunnen vragen over hechting opgenomen worden in vervolgonderzoek om meer inzicht te krijgen in de rol van hechting.

Snyder, Shapiro en Treleaven (2012) schreven dat mindfulness ervoor kan zorgen dat interpersoonlijke relaties verbeteren. Ook Bögels en Restifo (2013) stelden dat de Mindful Parenting training ervoor zorgt dat de ouder-kind relatie verbetert. Siegel (2007; aangehaald in Snyder, Shapiro & Treleaven, 2012) stelde bovendien dat mindfulness ook voor een verbetering van de intrapersoonlijke relatie zorgt en gezien kan worden als “a way of developing a secure attachment with yourself”. Vanuit de theorie is er reden te geloven dat mindfulness wellicht wel in staat is om hechtingsstijl te veranderen. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar de vraag of een mindfulness training daadwerkelijk in staat is om een

(31)

31 onveilige hechtingsstijl van een volwassene te veranderen in een veilige hechtingsstijl of hoeveel tijd dat zou kosten.

Hoewel het mogelijk is om een onveilige hechtingsstijl te veranderen in een veilige hechtingsstijl, kent hechtingsstijl enige stabiliteit (Siegel & Hartzell, 2003; aangehaald in Snyder, Shapiro & Treleaven, 2012). De hechtingsstijl die mensen vroeg in hun leven ontwikkelen, heeft impact op de liefdesrelaties die mensen hebben (Siegel & Hartzell, 2003; aangehaald in Snyder, Shapiro & Treleaven, 2012) en wordt zelfs van generatie op generatie overgedragen (Siegel & Hartzell, 2003; aangehaald in Snyder, Shapiro & Treleaven, 2012). Er is daarom iets voor te zeggen dat hechtingsstijl niet eenvoudig verandert. De Mindful met je baby training duurt 8 weken. Het is denkbaar dat deze training wel effect heeft op de hechtingsstijl van de moeder, maar dat er meer dan 8 weken nodig zijn om een significante verandering te bemerken. Een suggestie voor vervolgonderzoek zou kunnen zijn om een follow up na 1 jaar na afloop van de training toe te voegen. Misschien is er geen significant effect na 8 weken, maar kan beoefening van mindfulness er op den duur wel voor zorgen dat deze verandering plaatsvindt. Een andere suggestie is om moeders vooraf aan een

vervolgonderzoek te screenen op hechting en alleen moeders te includeren die zowel lijden aan een psychische stoornis als moeder-kind relatieproblematiek vertonen en bovendien zelf veilig gehecht zijn. Moeders die onveilig gehecht zijn worden geïncludeerd. Het is denkbaar dat de MM van deze groep moeders sneller verbetert dan bij moeders met een onveilige hechting.

Bij het uitvoeren van het onderzoek was er sprake van een aantal beperkingen. Ten eerste was het de bedoeling dat er van alle deelnemers een baseline, voor- en nameting

afgenomen zou worden. In de praktijk bleek dat 6 moeders relatief laat bij UvA Minds terecht kwamen voor de training. Er was toen wel genoeg tijd om een voormeting af te nemen, maar niet om een baseline meting af te nemen. Van 6 deelnemers mist daarom een baseline meting.

(32)

32 Verder zijn er nog enige beperkingen wat betreft de video-opnames. De video-opnames werden gemaakt met een camera waar het geluid ook mee werd opgenomen. In de praktijk bleek dat moeders soms de neiging hadden om bijvoorbeeld tegen hun kind te fluisteren. Aangezien de onderzoeksassistent op een afstandje staat te filmen, waren de opmerkingen van de moeder soms lastig te verstaan. Dit bemoeilijkte het uitschrijven en coderen van de

transcripties op sommige momenten. Een oplossing hiervoor zou kunnen zijn om

geluidsapparatuur te gebruiken met kleine microfoontjes die moeders aan hun kleding vast kunnen maken. Dit vangt het geluid beter op, waardoor de kwaliteit van de transcripties ook wordt verbeterd. Een ander punt is dat het filmprotocol niet altijd precies werd nageleefd door de onderzoeksassistent. Het was de bedoeling dat de moeders alleen maar Nederlands tegen hun kind spraken. Bij sommige moeders liet de onderzoeksassistent toe dat de moeders een andere taal met hun kind spraken (zoals Duits of Spaans). Hierdoor konden er van die video-opnames geen transcripties en coderingen worden gemaakt en zijn die video-opnames niet

meegenomen in de pilot. Een andere limitatie wat betreft het filmprotocol is dat bij een paar video-opnames de hond, een broertje of zusje of een ander familielid aanwezig was tijdens het filmen, wat de aandacht van de moeder afleidde. Het was de bedoeling dat andere mensen en eventuele huisdieren tijdens het filmen niet aanwezig waren. Ten slotte kan er nog een opmerking gemaakt worden over het coderen. In veel gevallen hadden moeders het tijdens interactie met hun baby over dieren. Daarbij maakten moeders vaak dierengeluiden. In het coderingsprotocol (Zeegers & Colonnesi, 2016, zie bijlage) staat niet beschreven op welke manier deze gecodeerd dienen te worden. Soms zeiden moeders bijvoorbeeld “knor knor”. In dat geval werd de opmerking in deze studie beschouwd als een onomatopee en dus als een echte opmerking die gecodeerd kon worden. In andere gevallen zei de moeder niet “knor knor”, maar maakte zij zelf dier-achtige geluiden. Van deze geluiden was het duidelijk dat het diergeluiden waren, maar waren het niet geluiden die terug te leiden waren naar een woord

(33)

33 dat uit te spellen was. Die klanken zijn niet opgenomen in de transcripties. Om inconsistenties te voorkomen, zou het handig zijn om daar richtlijnen over op te stellen.

Deze pilot study is een eerste stap naar onderzoek naar mindfulness als interventie voor het bevorderen van MM bij moeders met baby’s. De training lijkt effectief te zijn in het aanleren van mindfulness en het bevorderen van zelfcompassie. Op basis van deze

bevindingen kan relevant vervolgonderzoek worden opgesteld naar de effectiviteit van de Mindful met je baby training en kan het coderingsprotocol (Zeegers & Colonnesi, 2016, zie bijlage) worden aangevuld.

(34)

34 5. REFERENTIES

Baer, R.A., Smith, G.T., Hopkins, J., Krietemeyer, J., & Toney, L. (2006). Using self-report assessment methods to explore facets of mindfulness. Assessment, 13(1), 27-45.

Bögels, S.M., & Restifo, K. (2013). Mindful ouderschap: Een praktische gids voor hulpverleners. Houten: Lannoo Campus.

Bögels, S.M., Lehtonen, A., & Restifo, K. (2010). Mindful parenting in mental health care. Mindfulness, 1, 107-120.

Brandsma, R. (2012). Mindfulness Basisboek: Kennis, achtergrond en toepassing. Houten: Lannoo Campus.

Breen, W.E., Kashdan, T.B, Lenser, M.L., & Fincham, F.D. (2010). Gratitude and forgiveness: convergence and divergence on self-report and informant ratings. Personality and Individual Differences, 49(8), 932-937.

Chambers, R., Lo, B.C.Y., & Allen, N.B. (2008). The impact of intensive mindfulness training on attentional control, cognitive style, and affect. Cognitive Therapy and Research, 32(3), 303-322.

Crnic, K. A., Greenberg, M. T., & Slough, N. M. (1986). Early stress and social support influences on mothers' and high-risk infants' functioning in late infancy. Infant Mental Health Journal, 7(1), 19-33.

Daubney, M., & Bateman, A. (2015). Mentalization-Based Therapy (MBT): An overview. Australasian Psychiatry, 23(2), 132-135.

(35)

35 De Bruin, E.I., Topper, M., Muskens, J.G.A.M., Bögels, S.M., & Kamphuis, J.H. (2012).

Psychometric properties of the Five Facets Mindfulness Questionnaire (FFMQ) in a meditating and a non-meditating sample. Assessment, 19(2), 187-197.

Duncan, L.G., & Bardacke, N. (2009). Mindfulness-Based Childbirth and Parenting Education: Promoting family mindfulness during the perinatal period. Journal of Child and Family Studies, 19(2), 190-202.

Faucher, J., Koszycki, D., Bradwejn, J., Merali, Z,. & Bielajew, C. (2016). Mindfulness. 7: 514. doi:10.1007/s12671-015-0486-4

Fjorback, L.O., Arendt, M., Ornbol, E., Fink, P., & Walach, H. (2011). Mindfulness-Based Stress Reduction and Mindfulness-Based Cognitive Therapy: A systematic review of randomized controlled trials. Acta Psychiatrica Scandinavica, 124(2), 102-119.

Germer, C., & Neff, K. (2013). The Mindful Self-Compassion training program. In T. Singer, & M. Bolz. Compassion: Bridging theory and practice: A multimedia book. 365-396. Leipzig, Germany: Max-Planck Institute.

Hoffman, S. G., Sawyer, A. T., Witt, A. A., & Oh, D. (2010). The effect of mindfulness-based therapy on anxiety and depression: A meta analytic review. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 78, 169-183. doi:10.1037/a0018555.

Hollis-Walker, L., & Colosimo, K. (2011). Mindfulness, self-compassion, and happiness in non-meditators: A theoretical and empirical examination. Personality and Individual Differences, 50, 222-227.

Kabat-Zinn, J. (1982). An outpatient program in behavioral medicine for chronic pain patients based on the practice of mindfulness meditation: Theoretical considerations and preliminary results. General Hospital Psychiatry, 4(1), 33-47.

(36)

36 Kabat-Zinn, J. (1990). Full catastrophe living: Using the wisdom of your body and mind to

face stress, pain, and illness. New York: Dell Publishing.

Kabat-Zinn, J. (2012). Mindfulness for beginners: Reclaiming the present moment and your life. Boulder: Sounds True.

Keenan, T., & Evans, S. (2009). An Introduction to Child Development (2nd ed.). Newbury Park, CA: Sage.

Kristeller, J. L., Baer, R. A., & Quillian-Wolever, R. (2006). Mindfulness-based approaches to eating disorder. In R. A. Baer (Ed.), Mindfulness and acceptance-based interventions:Conceptualization, application and empirical support. San Diego: Elsevier.

Lutz, A., Slagter, H. A., Rawlings, N. B., Francis, A. D., Greischar, L. L., & Davidson, R. J. (2009). Mental training enhances attentional stability: Neural and behavioral evidence. The Journal of Neuroscience, 29(42), 13418-13427. doi:10.1523/JNEUROSCI.1614 – 09.2009

MacBeth, A., & Gumley, A. (2012). Exploring compassion: A meta-analysis of the association between self-compassion and psychopathology. Clinical Psychology Review, 32, 545-552.

McMahon, C.A., & Meins, E. (2012). Mind-Mindedness, parenting stress, and emotional availability in mothers of preschoolers. Early Childhood Research Quarterly, 27, 245-252.

Meins, E., & Fernyhough, C. (1999). Linguistic acquisitional style and mentalising development: The role of maternal mind-mindedness. Cognitive Development, 14, 363-380.

(37)

37 Meins, E. (1998). Security of attachment and the social development of cognition. Hove:

Lawrence Erlbaum Associates.

Meins, E. (2013). Sensitive attunement to infants’ internal states: Operationalizing the construct of mind-mindedness. Attachment & Human Development, 15, 524-544.

Meins, E., & Fernyhough, C. (2015). Mind-mindedness coding manual, Version 2.2. Unpublished manuscript. University of York, York, UK.

Meins, E., Fernyhough, C., Fradley, E., & Tuckey, M. (2001). Rethinking maternal sensitivity: Mothers’ comments on infants’ mental processes predict security of attachment at 12 months. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 42, 637-648.

Meins, E., Fernyhough, C., De Rosnay, M., Arnott, B., Leekam, S. R., & Turner, M. (2012). Mind-mindedness as a multidimensional construct: Appropriate and nonattuned mind-related comments independently predict infant–mother attachment in a socially diverse sample. Infancy, 17(4), 393-415. DOI: 10.1111/j.1532-7078.2011.00087.x

Meins, E., Fernyhough, C., Wainwright, R., Clark-Carter, D., Das Gupta, M., Fradley, E., & Tuckey, M. (2003). Pathways to understanding mind: Construct validity and predictive validity of maternal mind-mindedness. Child Development, 74(4), 1194-1211.

Moore, A., & Malinowsku, P. (2009). Meditation, mindfulness and cognitive flexibility. Consciousness and Cognition, 18(1), 176-186.

Nagata, M., Nagai, S., Sobajima, H., Ando, T., Nishide, Y., & Honjo, S. (2000). Maternity blues and attachment to children in mothers of full‐term normal infants. Acta Psychiatrica Scandinavica, 101(3), 209-217.

(38)

38 Neff, K. D., & Davidson, O. (2016). Self-compassion: Embracing suffering with kindness. In

I. Ivtzan, & T. Lomas (Ed.), Mindfulness in Positive Psychology. 37-50. Rutledge.

Neff, K. D., & Beretvas, S. N. (2013). The role of self-compassion in romantic relationships. Self and Identity, 12, 78-98.

Newport, D.J., Hostetter, A., Arnorld, A., & Stowe, Z.N. (2002). The treatment of postpartum depression: Minimizing infant exposures. The Journal of Clinical Psychiatry, 63(7), 31-44.

Pawlby, S., Fernyhough, C., Meins, E., Pariante, C.M., Seneviratne, G., & Bentall, R.P. (2010). Mind-mindedness and maternal responsiveness in infant-mother interaction in mothers with severe mental illness. Psychological medicine, 40, 1861-1869.

Pearlstein, T., Howard, M., Salisbury, A., & Zlotnick, C. (2009). Postpartum Depression. American Journal of Obstetrics & Gynecolog, 200(4), 357-364.

Potharst, E.S., Aktar, E., Rexwinkel, M., Rigterink, M., & Bögels, S.M. (in press). Mindful with your Baby: Feasibility, Acceptability, and Effects of a Mindful Parenting Group Training for Mothers and their Babies in a Mental Health Context.

Raes, F., Pommier, E., Neff, K.D., & Van Gucht, D. (2010). Construction and factorial validation of a short form of the self-compassion scale. Clinical Psychology and Psychotherapy, 18, 250-255.

Reck, C., Stehle, E., Reinig, K., & Mundt, C. (2009). Maternity blues as a predictor of DSM-IV depression and anxiety disorders in the first three months postpartum. Journal of Affective Disorders, 113(1), 77-87.

(39)

39 Sawyer, J.A. (2007). Mindful parenting, affective attunement, and maternal depression: A call

for research. Graduate Student Journal of Psychology, 9, 3-9.

Segal, Z.V., Williams, M. J., & Teasdale, J.D. (2002). Mindfulness-based cognitive therapy for depression. New York: Guilford Press.

Shapiro, S.L., Astin, J.A., Bishop, S.R., & Cordova, M. (2005). Mindfulness-Based Stress Reduction for health care professionals: Results from a randomized trial. International Journal of Stress Management, 12(2), 164-176.

Shapiro, S.L., Brown, K.W., & Biegel, G.M. (2007). Teaching self-care to caregivers: Effects of Mindfulness-Based Stress Reduction on the mental health of therapists in training. Training and Education in Professional Psychology, 1(2), 105-115.

Snyder, R., Shapiro, S., & Treleaven, D. (2012). Attachment Theory and Mindfulness. Journal of Child and Family Studies, 21(5), 709-717.

Stein, A., Lehtonen, A., Harvey, A., Nicol-Harper, R., & Craske, M. (2009). The influence of postnatal psychiatric disorder on child development: Is maternal preoccupation one of the key underlying processes? Psychopathology, 42, 11-21.

Van der Oord, S., Bögels, S., & Peijnenburg, D. (2012). The effectiveness of mindfulness training for children with ADHD and Mindful parenting for their parents. Journal of Child and Family Studies, 21(1), 139-147.

Walsh, R., & Shapiro, S. L. (2006). The meeting of meditative disciplines and western psychology: A mutually enriching dialogue. American Psychologist, 61, 227-239. doi:10.1037/0003-De066X.61.3.227

(40)

40 5. BIJLAGEN

Nederlandse Handleiding Codering Mind-Mindedness - De Observaties

Moniek A. J. Zeegers & Cristina Colonnesi

2016

Dit protocol is gebaseerd op de Engelse versie:

Meins, E., & Fernyhough, C. (2015). Mind-mindedness coding manual, Version 2.2. Unpublished manuscript. University of York, York, UK.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:

Dr. Cristina Colonnesi Moniek Zeegers Email: c.colonnesi@uva.nl m.a.j.zeegers@uva.nl Telefoon: +31-20-5258660 Telefoon: +31-6- 41348119

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast het boek is ook nog een DVD ‘Sharks in the sand’ te koop van de flimpjes die Mark tijdens zijn reis heeft ge- schoten. Meerinformatievindt u op de website van Paleo-

Als iedereen moet inleveren groeit de kritiek op overheidsuitgaven, al zijn ze niet hoog, voor za- ken die per definitie niet populair zijn en boven- dien gauw als

degen trekkende, „en ik kan mijn buis niet uitdoen; want zooeven nog voelde ik mijn wonde bloeden, en ik vrees, mijnheer hinderlijk te zijn, door hem bloed te vertoonen, dat hij

Ik ging van boord naar huis, denkende, dat het voor mijn vrouw een heele verrassing zoude zijn en zij nog blijde zou wezen, nu ik zoo spoedig terugkwam; doch juist toen ik de

0494 59 20 38 Psycholoog - Tabakoloog -hypnotherapeut (eventueel begeleiding aan huis mogelijk). Wekelijkse consultaties maandagnamiddag in SEZZ Afspraak via 09/364

Werkdruk: door de hectiek van de dag en veel aanloop van mensen met vragen moet er nog wel eens werk mee naar huis genomen worden, omdat daar binnen de kantoorwerkuren niet

• Nadruk op wholesale regulering is OK, maar retail mededingingsproblemen worden niet afdoende.. geadresseerd

V er­ moedelijk is het de bedoeling van M ontgomery dat de accountant niet verantwoordelijk gesteld mag worden voor de volledigheid van de in de administratie