• No results found

Nicolas Poussin en Flavius Josephus: Iconografie en Betekenis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nicolas Poussin en Flavius Josephus: Iconografie en Betekenis"

Copied!
92
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Nicolas Poussin en Flavius Josephus

Iconografie en Betekenis

Jurgen Vermaire

Masterscriptie Kunstgeschiedenis

Universiteit van Amsterdam

(2)

2

Nicolas Poussin en Flavius Josephus

Iconografie en Betekenis

Masterscriptie

Kunstgeschiedenis

Universiteit van Amsterdam

Jurgen Vermaire

Studentnummer 10088466

Tilburg, 20 April 2017

Begeleider: prof. dr. Frans Grijzenhout

Tweede lezer: dr. Esther Mulders

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding 5

Hoofdstuk 1 Flavius Josephus 8

1.1 Biografie 8

1.2 Publicaties van Flavius Josephus 11

1.3 Analyse inhoud Antiquitates judaicae 14

1.4 Receptiegeschiedenis Antiquitates judaicae 16

1.5 Het Oude Testament in de Europese Kunst 20

Hoofdstuk 2 Nicolas Poussin 27

2.1 Biografie 27

2.2 De Kunst van Nicolas Poussin 31

2.2.1 Stijl en ontwikkeling 32

2.2.2 Invloeden en inspiratiebronnen 37

2.3 Opdrachtgevers 40

2.4 Le peintre philosophe 43

2.5 Nalatenschap 47

2.6 Het Oude Testament 49

Hoofdstuk 3 Iconografisch Onderzoek 52

3.1 Opzet en verantwoording 52 3.2 Schilderijen besproken in de inleiding 53

3.2.1Mozes slaat water uit de rots 53

3.2.2 De tocht door de Rode Zee 56

3.3 Schilderijen met een buiten Bijbelse bron 59

3.3.1 Mozes die de kroon van de farao vertrapt 59 3.3.2 De verovering van Jeruzalem door Titus 61 3.4 Schilderijen gebaseerd op Antiquitates judaicae van Josephus 64

(4)

4

3.4.2 De expositie van Mozes en Mozes wordt gered uit het water 68 3.4.3 Rebecca bij de waterput 72

Conclusie 77

Literatuur 81

Bijlage 1 Schilderijen Oude Testament Nicolas Poussin 85

Noten 88

(5)

5

Inleiding

Nicolas Poussin (1594-1665) wordt heden ten dage door kunsthistorici gezien als de belangrijkste vertegenwoordiger van het Franse classicisme in de 17e eeuw (Afb. 1). Vanuit zijn geboortestreek Normandië vertrekt hij op 18 jarige leeftijd naar Parijs waar hij een grote liefde ontwikkelt voor de kunstwerken uit de klassieke oudheid. In 1624 verhuist hij naar Rome en zal het grootste gedeelte van zijn leven daar blijven werken. Hij experimenteert met verschillende stijlen en schildert talloze onderwerpen waarbij Griekse mythologie, Bijbelse verhalen en het landschap grote inspiratie-bronnen zijn. Kunsthistoricus Anthony Blunt is een autoriteit op het leven en het werk van Poussin. Hij noemt hem in zijn monografie een ‘peintre philosophe’, een intellectuele schilder.1 Blunt legt de nadruk op de vaardigheid van Poussin om zijn kennis over geschiedenis, ethiek, religie, de natuur en het universum te vertalen naar het doek. Hij zou daarbij gebruik hebben gemaakt van talloze klassieke en eigentijdse bronnen. Zo benadrukt hij stellig dat Poussin in de iconografische weergave van thema’s uit het Oude Testament meerdere malen gebruik heeft gemaakt van de geschriften van Flavius Josephus en in het bijzonder zijn boek Antiquitates

judaicae, De Oude Geschiedenis van de Joden.2 Flavius Josephus is een Joods Romeinse geschiedschrijver die leefde van het jaar 37 tot ongeveer het jaar 100 na Christus. Er zijn een viertal werken van hem bewaard gebleven. Zijn publicaties bevatten een schat aan informatie over de geschiedenis en gebruiken van het Joodse volk tot aan de eerste eeuw van onze jaartelling.

De vermeende invloed van Josephus op Poussin wordt ook door andere historici en musea aangekaart in diverse publicaties en op websites. Zo wordt door kunsthistoricus Mark Shepheard in een artikel opgemerkt dat Poussin met betrekking tot de iconografie van het schilderij De Tocht

door de Rode Zee uit 1637, naast het Bijbelboek Exodus, ook de tekst van Josephus gebruikt heeft

om de compositie te voltooien. Hij schrijft: “As with so many of Poussin’s works, the source for the

content of the Crossing is a text, specifically the Old Testament Book of Exodus (14. 19-31) with some additional details taken from the Antiquities (II, 16. 2-6) by the first-century historian Flavius Josephus.”3 En op de website van Museum De Hermitage in St. Petersburg is het volgende citaat te lezen betreffende de iconografie van het schilderij Mozes slaat water uit de rots uit 1649. “The

artist painted this work for his friend Jacques Stella in 1649. He took the subject from the Latin translation of Josephus Flavius’s ‘The Antiquities of the Jews’ in which the episode is presented in more detail than in the Bible.”4 Deze twee citaten zijn maar een kleine greep uit de vele publicaties en bronnen waarin Poussin gekoppeld wordt aan de schrijver Josephus. Helaas ontbreekt doorgaans een uitgebreide toelichting of iconografische onderbouwing voor deze aanname.

(6)

6

Ondanks dit gebrek wordt de toeschrijving in de literatuur veelvuldig overgenomen, zonder bronvermelding. Na lezing van het Oude Testament en Antiquitates judaicae en bestudering van de schilderijen Mozes slaat water uit de rots en De tocht door de Rode Zee wordt duidelijk dat de inbreng van Josephus anders is dan de citaten ons voorspiegelen. Dit gegeven illustreert dat de iconografische invloed van Josephus op Poussin nog niet voldoende is onderzocht en of categorisch in kaart is gebracht. Dat geldt niet alleen voor Nicolas Poussin. Men kan gerust stellen dat de betekenis van Antiquitates judaicae van Josephus voor de uitbeelding van thema’s uit het Oude Testament binnen de gehele Europese kunst nog niet voldoende is onderkend en onderzocht door kunsthistorici. De meeste boeken over historieschilders laten dit werk buiten beschouwing.5 Er is echter een uitzondering. Kunsthistoricus Christian Tümpel heeft in een aantal publicaties succesvol in kaart gebracht hoe Rembrandt, in een aantal van zijn schilderijen met een thema uit het Oude Testament, werd beïnvloed door de geschriften van Josephus. Deze masterscriptie beoogt hetzelfde te doen voor het oeuvre van Nicolas Poussin. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Hoe groot is de invloed en wat is de betekenis van Flavius Josephus

voor de uitbeelding van thema’s uit het Oude Testament in het oeuvre van Nicolas Poussin?

Om tot beantwoording van de onderzoeksvraag te komen heb ik de scriptie verdeeld in een drietal hoofdstukken. In hoofdstuk 1 staat de schrijver Flavius Josephus centraal. In dit hoofdstuk start ik met een korte toelichting op het leven van Josephus. Daarna bespreek ik de publicaties die van hem zijn overgeleverd. Aangezien Antiquitates judaicae voor mijn masterscriptie van groot belang is, onderzoek ik met betrekking tot dit boek de ontstaansgeschiedenis, de inhoud, de receptiegeschiedenis, de overlevering, diverse uitgaven en of het boek van invloed is geweest op schilders en de historieschilderkunst in Europa. In hoofdstuk 2 staat de schilder Nicolas Poussin centraal. In dit hoofdstuk belicht ik een aantal onderwerpen en thema’s die van belang zijn om tot een beter begrip van de schilder Poussin te komen enerzijds en die inzicht geven in de ontwikkeling van zijn kunst, zijn invloeden, zijn opdrachtgevers en zijn nalatenschap anderzijds. Tevens komt de positie van de historieschilderkunst in Frankrijk aan bod en welke positie het Oude Testament inneemt in het oeuvre van Poussin. Ik hoofdstuk 3 richt ik me op de uitwerking van het iconografisch onderzoek. Ik probeer vast te stellen bij welke schilderijen Poussin gebruik heeft gemaakt van Josephus om zijn composities te ontwerpen. Het onderzoek richt zich daarbij voornamelijk op de schilderijen van Poussin met een oudtestamentisch thema. Hiervoor zijn 34 schilderijen uit het oeuvre van de schilder aan te wijzen. Het onderzoeksproces begint bij het bestuderen van de teksten uit het Oude Testament en Antiquitates judaicae die aan de basis

(7)

7

liggen van de verhalen en thema’s die worden afgebeeld op de schilderijen. Indien er opvallende verschillen in de verhaallijnen kunnen worden vastgesteld op het gebied van personages, handeling, expressie, gebaar, ruimte, tijd, attributen, kleding of architectuur verplaatst het onderzoek zich naar de schilderijen. Door een visuele analyse toe te passen wordt bekeken of de opgemerkte verschillen zichtbaar zijn in de uitbeelding van het thema of het verhaal op het geschilderde doek. Op deze manier kan worden vastgesteld of Poussin de tekst van de Bijbel gevolgd heeft, de tekst van Antiquitates judaicae of dat de schilder gebruikt heeft gemaakt van beide bronnen om te komen tot zijn compositie. Na het bespreken van de schilderijen die geïnspireerd zijn op de geschriften van Josephus breng ik tot slot in de conclusie in kaart welke thema’s uit Josephus’ publicaties met name worden gebruikt, welke reden hiervoor aan te wijzen is en wat de betekenis is van het gebruik van Josephus’ publicaties door de schilder Poussin. In het onderzoek maak ik gebruik van De Nieuwe Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap en De Oude Geschiedenis van de Joden, een vertaling van Antiquitates judaicae, door Fik Meijer en Marinus Wes.

(8)

8

Hoofdstuk 1 Flavius Josephus

Flavius Josephus kan men rekenen tot een van de meest gelezen historici uit de oudheid. Hij wordt in het jaar 37 geboren in Jeruzalem als Jozef Ben Mathhias en is afkomstig uit een vooraanstaande priesterfamilie. Veel van wat we weten over de Joodse geschiedenis en tradities in de periode 300 v Chr. tot 100 na Chr. is bekend door de geschriften van Josephus. Naast de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 na Chr. zijn de geschriften van zijn hand een bron van informatie over de veroveringen van Alexander de Grote en het Romeinse keizerrijk.6 Het werk van Josephus wordt daarnaast gebruikt door mensen die zich bezighouden met de ontstaanstijd van het Nieuwe Testament en het Christendom. Tevens zijn de publicaties van Josephus met zijn uitgebreide beschrijvingen van de steden in Palestina een belangrijke bron voor archeologen.7 Voor de schilderkunst is Flavius Josephus ook van belang geweest. Er wordt door kunsthistorici regelmatig verondersteld dat Antiquitates judaicae, De Oude Geschiedenis van de Joden, menig schilder van inspiratie heeft voorzien in het weergeven van de verhalen uit het Oude Testament. Deze masterscriptie richt zich op de vermeende invloed die hij gehad zou hebben op het werk van Nicolas Poussin. Ondanks de reputatie van Josephus wekt het misschien verbazing dat hij de twijfelachtige eer kreeg een verrader te zijn geweest. In dit hoofdstuk start ik met een korte toelichting op het leven van Josephus. Daarna bespreek ik de publicaties die van hem zijn overgeleverd. Aangezien de Antiquitates judaicae voor mijn masterscriptie van groot belang is onderzoek ik met betrekking tot dit boek de ontstaansgeschiedenis, de inhoud, de receptiegeschiedenis, de overlevering en uitgaven en hoe het boek van invloed is geweest op schilders en de historieschilderkunst in Europa.

Hoofdstuk 1.1 Biografie

Er zijn over Josephus geen andere bronnen overgeleverd dan de informatie die hij zelf geeft in zijn eigen werk. Met name in zijn publicaties Vita en De Bello Judaico komt zijn levensverhaal aan bod. Voor een onafhankelijk geluid zijn de publicaties van de Amerikaanse historicus Louis Harry Feldman van groot belang. Hij wordt gezien als een autoriteit op het leven en het werk van Josephus. In Nederland hebben Jan Willem van Henten, Tessel Jonquière en Fik Meijer belangrijk onderzoek verricht. De beschrijvingen en inzichten die zij geven omtrent Josephus’ leven en werk zijn van grote waarde voor dit onderzoek. Josephus wordt geboren in het jaar 37. Hij groeit op in een vooraanstaande priesterfamilie in Jeruzalem met vier personen: vader, moeder, Josephus en een broer.8 Tijdens zijn algemene opleiding specialiseert Josephus zich in de kennis van de wet. Daarna begint hij een studie filosofie door zich te richten op de drie filosofische scholen die het

(9)

9

religieuze leven van Judea bepalen; de farizeeën, de sadduceeën en de essenen. Als zoon uit een priesterfamilie kreeg hij ook een priesteropleiding in de Tempel.9 Na het afronden van zijn studie op 19 jarige leeftijd gaat hij zich bezig houden met politieke en bestuurlijke zaken in de stad.10 Jeruzalem was de hoofdstad van de staat Judea. Hier woonden de machtigste families, zetelde het bestuur en stond de Tempel.11 De staat Judea was in de eerste eeuw na Christus de belangrijkste staat van het gebied dat Palestina werd genoemd. De andere staten waren Samaria, Galilea en Perea. Vanaf het jaar 6 was Judea officieel een Romeinse provincie. Deze werd geleid door een procurator die verantwoordelijk was voor het bestuur van de provincie. Ongetwijfeld de bekendste van hen was Pontius Pilatus die Judea bestuurde tussen de jaren 26 en 36. Het Romeinse bestuur steunde op loyale plaatselijke leiders zoals de hogepriesters en het sanhedrin die konden bemiddelen tussen het volk en de procurator. Het sanhedrin was een bestuursorgaan bestaande uit priesters en andere vooraanstaande burgers. Deze lokale raad zag toe op de naleving van de plaatselijke wetten.12 Waarschijnlijk werd er in Judea, Hebreeuws en Aramees gesproken. Daarnaast werd in de hogere kringen van Jeruzalem ook Grieks gebruikt. De Joodse en Griekse cultuur waren na de verovering van Alexander de Grote op vele terreinen met elkaar vermengd geraakt. Ook de Romeinse leefwijze drukte een stempel op de mensen uit de betere kringen.13 Het multiculturalisme in Judea moet een grote invloed hebben gehad op Josephus. Hoewel het Joodse volk verspreid was geraakt over het gehele Middellandse Zeegebied en men deel uitmaakte van de lokale bevolking in andere landen en steden, bleef men echter een duidelijk te onderscheiden groep vormen met hun religie gericht op één god.14

Het gegeven dat Josephus was opgeleid tot priester, veel wist over de verschillende religieuze en filosofische stromingen van zijn tijd en de wet en daarnaast tot de hogere maatschappelijke kringen behoorde, maakte hem geschikt voor diplomatieke missies in Rome en als militair leider aan het thuisfront om opstanden te beteugelen.15 In het jaar 64 wordt Josephus op een diplomatieke missie naar Rome gestuurd. Procurator Felix had om onbekende redenen enkele vooraanstaande priesters gevangen genomen en naar Rome afgevoerd om daar berecht te worden. Josephus gaat met een delegatie naar Rome om te proberen de mannen vrij te krijgen. Hij slaagt in zijn missie met behulp van Poppea, de vrouw van keizer Nero.16 Onder de procurator Florus ontstaat na de terugkomst van Josephus in Judea ongenoegen bij sommige Joden tegenover de Romeinen. Er heerst grote verdeeldheid tussen diverse groepen. Sommigen willen dat Rome zich terugtrekt, anderen willen juist de band met Rome vasthouden. Josephus zet zich in om de opstand te onderdrukken, geweld te voorkomen en noch onderling, noch tegen de Romeinen te

(10)

10

vechten. Als diplomaat wordt hij vervolgens naar Galilea gestuurd om de onrust tussen de Joden daar onderling te sussen. Nadat de Romeinen zich gaan mengen in het conflict, sluit hij zich aan bij het gevecht tegen de troepen van Vespasianus en zijn zoon Titus om te bewijzen dat hij geen volksverrader is.17 Nadat Josephus als populaire legerleider in Galilea heeft gestreden tegen de Romeinse legers vlucht hij met nog 40 vooraanstaande burgers in een grot in Jotapata. Men besluit daar om zich niet over te geven maar om elkaar te doden. Josephus blijft echter met één andere burger over die hij weet te overtuigen geen zelfmoord te plegen. Vervolgens geeft hij zich over aan Vespasianus en Titus.

Nadat aan Josephus wordt verteld dat ze hem naar keizer Nero in Rome zullen sturen, vraagt hij een onderhoud aan met Vespasianus. Josephus overtuigt de legerleider dat hij binnenkort zelf keizer zal zijn. Nadat Vespasianus de voorspellende gave hoort van Josephus besluit hij hem te sparen en met respect te behandelen. Hij wordt echter wel krijgsgevangen genomen.18 Ondanks deze positieve uitkomst voor Josephus is het tevens de start van vele verwijten aan zijn adres. Steeds luider klinkt de roep dat Josephus met zijn nieuwe verbond een verrader is van het Joodse volk. Josephus ziet zijn samenwerking met Vespasianus echter niet als verraad. Hij vecht immers niet in het Romeinse leger. Hij deed slechts wat onvermijdelijk was.19 Als krijgsgevangene trekt hij vervolgens mee met de Romeinen. In 69 vertrekt Vespasianus naar Rome om zich te mengen in de strijd voor het keizerschap. Zijn zoon Titus neemt het leger over. Josephus roept de rebellenleiders en de bevolking op om zich over te geven en de stad Jeruzalem van de ondergang te redden. Men geeft echter geen gehoor aan zijn smeekbede waardoor Titus op 26 september van het jaar 70 de stad inneemt. De stad en de Tempel worden geheel door hem verwoest.20 Na deze uitkomst krijgt Josephus van Titus een groot stuk land aangeboden buiten de stad Jeruzalem. Josephus vraagt echter om de vrijlating van enkele gevangenen, waaronder zijn broer en een groep vrienden. Vervolgens gaat hij in het gevolg van Titus mee naar Rome. Hij neemt enkel de heilige boeken mee die hem worden aangeboden.21

Titus wordt in Rome met een triomftocht groots onthaald. Josephus beschrijft uitvoerig de processie waarin krijgsgevangenen meelopen en voorwerpen uit de Tempel worden getoond. Op het Forum Romanum is deze optocht nog altijd te zien op de triomfboog die voor Titus werd opgericht na zijn dood. Op de reliëfs van de boog worden triomferende soldaten afgebeeld die voorwerpen uit de Tempel dragen zoals een gouden menora.22 In Rome wordt Josephus ontboden door Vespasianus die inmiddels tot keizer is uitgeroepen. Josephus ontvangt van Vespasianus het Romeins burgerrecht en een financiële toelage. In plaats van zijn geboortenaam Jozef laat hij zich

(11)

11

vanaf dat moment Josephus noemen. Aangezien hij als vrije burger onder de hoede valt van een Flavische keizer voegt hij daar vervolgens Flavius aan toe. Hij zal de rest van zijn leven in Rome blijven wonen en wijdt zich helemaal aan het schrijven.23 De aanwezigheid van Josephus in Rome werd waarschijnlijk door de Romeinen als zeer nuttig ervaren. Men kon hem namelijk inzetten bij onderhandelingen en om mensen toe te spreken in hun eigen taal.24 In hoeverre dat ook werkelijk gebeurd is blijft giswerk. Er is niet veel bekend over het leven en de status van Josephus in Rome. Hoewel zijn contacten met de keizers vriendschappelijk lijken weten we niets van vrienden of sociale kringen waar hij zich in bewoog. Het lijkt gezien de vraag en verspreiding van zijn werk noodzakelijk dat hij deze wel tot zijn beschikking had.25 Omdat Josephus zelf de enige bron is over zijn eigen leven, is het onmogelijk te weten wanneer hij precies is overleden. Aangezien zijn laatste publicatie Contra Apionem een datering heeft in het jaar 96 wordt aangenomen dat hij wellicht kort na deze datum is overleden.

Hoofdstuk 1.2 Publicaties van Flavius Josephus

Er zijn van de hand van Josephus een viertal werken overgeleverd. Ten eerste is dat het intrigerend verslag van de Joodse Oorlog tussen de jaren 66 tot 70. Josephus bespreekt hierin tevens de periode die daaraan vooraf ging. Het werk draagt de titel De Bello Judaico. De tweede publicatie die bewaard is gebleven is de omvangrijke geschiedenis van het Joodse volk. Josephus begint zijn verhaal bij de Schepping en laat de geschiedenis voortduren tot aan zijn eigen tijd. Het werk draagt de titel Antiquitates judaicae en staat in Nederland bekend onder de titel De Oude

Geschiedenis van de Joden. Het derde werk dat van Josephus bekend is, is een autobiografie die de

titel Vita draagt. Het is waarschijnlijk een aanhangsel geweest bij Antiquitates judaicae. In Vita beschrijft Josephus zijn levensverhaal. Over zijn jeugd en zijn leven in Rome houdt hij het helaas kort. Hij legt vooral de nadruk op zijn tijd als generaal in Galilea in de Joodse Oorlog tot het moment dat hij vast komt te zitten in Jotapata. Voor wie wil weten hoe dat afloopt verwijst hij de lezer naar zijn eerste publicatie De Bello Judaico.26 Na voltooiing van Antiquitates judaicae wil Josephus een vierdelig werk schrijven over de Joodse religie, opvattingen en gebruiken. Vanwege verschillende aantijgingen en leugens aan het adres van het Joodse volk, onder meer van de Egyptische auteur Apion, schrijft Josephus ter verdediging eerst Contra Apionem. De titel van het werk is afkomstig van de kerkvader Hieronymus, die het in de vierde eeuw na Christus deze naam gaf. Josephus verweert zich in dit boek tegen de kwaadsprekerij van historici die zich bedienen van een gebrekkige kennis en onwetendheid omtrent het Joodse volk.27 De inhoud weerspiegelt de harde werkelijkheid waarin de Joden verkeerden in de Romeinse wereld. Het vierdelige werk over

(12)

12

de Joodse religie, opvattingen en gebruiken zal Josephus nooit meer schrijven. Aangezien Poussin in zijn oeuvre thema’s schildert die een link hebben met De Bello Judaico en Antiquitates judaicae belicht ik deze werken nu uitvoeriger.

De Bello Judaico is de eerste publicatie van de hand van Josephus. Hij is wellicht kort na zijn

aankomst In Rome aan het werk begonnen en heeft het tussen het jaar 75 en 81 voltooid. In zijn

Vita vertelt Josephus dat zijn werk door Vespasianus is gelezen en dat Titus de boeken liet

publiceren.28 Het gehele werk bestaat uit zeven boeken. In de proloog vertelt Josephus waarom hij de geschiedenis van de Joodse Oorlog, die duurt van 66 tot 70, eindigend met de val van Jeruzalem en de verwoesting van de Tempel, wilde beschrijven. Hij stelt zich ten doel iedereen uitvoerig en naar waarheid te informeren die meer wil weten over hoe de oorlog tegen de Joden door de Romeinen gevoerd is.29 Hij schrijft zijn werken bewust in het Grieks zodat, behalve de Joden, ook de Grieken en Romeinen er kennis van kunnen nemen. Josephus laat zijn verhaal beginnen in het jaar 168 voor Christus. Hij kiest bewust voor dit jaartal aangezien de schrijvers van de oude geschiedenis en de profeten, de Joodse Bijbel, daar zijn opgehouden. Hij beschrijft uitgebreid het koningschap van Herodes de Grote en hoe door het wanbestuur van diverse procuratoren verzet ontstaat onder de Joden, hetgeen resulteert in de Joodse Oorlog. Hij bespreekt zijn eigen rol in het beleg, de inname van Jotapata en zijn gevangenneming. Het grootste deel van De Bello Judaico beslaat echter de triomfen van de Romeinen, de strijd om Jeruzalem en hoe Titus en zijn leger de stad en de tempel verwoesten.30 Hoewel Josephus veel uit eigen ervaring put, gebruikt hij ook andere bronnen, met name voor de geschiedenis die voorafgaat aan de Joodse Oorlog. Zo is aangetoond door Tessel Jonquière dat hij gebruik heeft gemaakt van de geschriften van Nicolaus van Damascus.31 Ondanks dat Josephus in zijn voorwoord zegt dat hij zich richt op een Grieks-Romeins publiek, lijkt de retoriek die hij bedient, volgens Jonquière, zich eerder te richten op de Joodse bevolking. In de toespraken die Josephus opvoert benadrukt hij dat het Romeinse leger een instrument van God was dat door hem werd ingezet om het volk te straffen vanwege diens wetteloosheid.32 De oorlog en verwoesting van Jeruzalem was onontkoombaar. Men streed niet tegen de Romeinen maar tegen hun God en bovenal tegen zichzelf aangezien de Joden onderling niet als eenheid in overeenstemming konden komen wat goed was voor hun land.33 De Bello Judaico is de enige bron over de Joodse Oorlog. We kunnen het werk niet naar waarheid toetsen omdat er geen ander perspectief op papier is overgeleverd. Bij lezing is het belangrijk te beseffen dat het verslag van Josephus geschreven is tegen een Romeinse achtergrond, de plek waar hij leefde op dat moment. Hij is dan ook opvallend positief over de

(13)

13

Romeinen en zijn eigen rol in het conflict.34 Het werk is voor deze masterscriptie interessant vanwege het schilderij De verovering van Jeruzalem door Titus uit 1637 door Poussin. In Hoofdstuk 3.3.2 bespreek ik de iconografische invloed van Josephus op dit schilderij.

De Antiquitates judaicae is het grootste en meest ambitieuze werk van Josephus. Het wordt ook wel zijn levenswerk genoemd. De 20 boeken beslaan de geschiedenis van het Joodse volk vanaf de Schepping tot aan het twaalfde regeringsjaar van keizer Nero. In onze jaartelling is dat het jaar 66 na Christus.35 In de proloog vertelt Josephus dat hij aan het werk begonnen is omdat hij over de geschiedenis en godsdienst van het Joodse volk wil vertellen. Hij heeft zich voorgenomen dit trouw te doen, zonder er iets aan toe te voegen, of uit weg te laten.36 In tegenstelling tot De Bello Judaico dat zich richtte op een Joods publiek, schrijft hij Antiquitates

judaicae voor een Grieks-Romeins publiek met een interesse in de Joodse cultuur.37 Josephus heeft vrij stelselmatig geprobeerd de Hebreeuwse namen met het oog op de Griekse lezer hiervoor te vergrieksen, veelal door de Grieks ogende uitgang –os eraan toe te voegen.38 De eerste elf boeken volgen de geschiedenis zoals bekend uit de Joodse Bijbel. Van de Schepping tot en met het boek Esther. Vrijwel alles wat hij in deze eerste elf boeken vertelt, is ook terug te vinden in de Joodse Bijbel. Het is moeilijk te bepalen welke Bijbelteksten Josephus ter beschikking had. Gezien de overeenkomsten met zowel de Griekse als de Hebreeuwse tekst van de Joodse Bijbel is Jonquière van mening dat hij beide versies tot zijn beschikking had. De Griekse versie, de Septuagint, is een vertaling die stamt uit de derde eeuw voor Christus.39 Er was echter geen standaardeditie van de Septuagint, er waren meerdere handschriften in omloop die niet op alle punten eenduidig waren. De verschillen binnen de Septuagint konden ontstaan doordat vertalers regelmatig elementen aan hun vertaling toevoegden die in het Hebreeuwse origineel ontbraken.40 Voor de Hebreeuwse versie die Josephus gebruikt heeft, komen de Heilige Boeken in aanmerking die hem voor zijn vertrek naar Rome door Titus worden aangeboden. In boek 12 en 13 besteedt Josephus veel aandacht aan de veroveringen van Alexander de Grote en de boeken 14 tot en met 20 staan in het teken van het ontstaan van de Griekse Bijbel, de regering van Koning Herodes de Grote, de botsingen tussen de Joden en de Romeinen, tussen de Joden en de Grieken, tot hij bij de Joodse Oorlog aankomt.41 Voor de boeken 14 tot en met 20 gebruikt Josephus de eerste twee boeken van De Bello Judaico als bron. Voor het leven van Koning Herodes de Grote maakt Josephus gebruik van het werk van Nicolaus van Damascus.

Ondanks dat Josephus zijn eigen werk De Bello Judaico als bron raadpleegt zijn er volgens

(14)

14

thematisch geordend, in Antiquitates judaicae is dit chronologisch. Daarnaast is hij in dit laatste werk nadrukkelijk negatief en kritisch op Herodes. Er vindt een opvallende verschuiving plaats in loyaliteit van Herodes naar het Joodse volk. In plaats van propaganda bedrijven voor de Romeinen lijkt hij nu respect en begrip voor het Joodse volk te willen winnen.42 Josephus voltooit

Antiquitates judaicae in het dertiende regeringsjaar van keizer Domitianus. In onze jaartelling is

dat het jaar 93-94. Het heeft hem een kleine vijftien jaar gekost om de 20 boeken te schrijven. De oorspronkelijke Griekse titel was Ioudaïké Arkhaiologia, Joodse Archeologie. Pas na de Latijnse vertaling Antiquitates judaicae is de nadruk op het begrip ‘oudheden’ komen te liggen. Deze vertaling doet volgens Fik Meijer en Marinus Wes echter geen recht aan de bedoeling van Josephus. Arkhaiologia betekende in de tijd van Josephus nog niet wat wij nu verstaan onder archeologie. Het betekende gewoon ‘oude’ geschiedenis, in tegenstelling tot ‘eigentijdse’ geschiedenis.43 Josephus was niet de eerste historicus die een omvangrijke geschiedenis van een volk in kaart wilde brengen. Hij heeft zich waarschijnlijk laten inspireren door de Griekse historicus Dionysus van Halicarnassus en zijn publicatie De Oude geschiedenis van Rome, geschreven tussen 30 en 7 voor Christus. Net als Antiquitates judaicae bestaat dit werk uit twintig delen. Het is ook aannemelijk dat hij op de hoogte was van de Griekse historicus Polybius. In zijn meest ambitieuze werk de Historiën beschrijft hij de opkomst van de Romeinse Republiek, van het begin van de Tweede Punische Oorlog tot de verwoesting van Carthago en Korinthe. Josephus moet bekend zijn geweest met zijn werk, aangezien hij Polybius citeert in Antiquitates judaicae.44 Tot slot mag Quintus Curtius Rufus niet onvermeld blijven als inspiratiebron. Deze Romeinse senator was een tijdgenoot van Josephus en verantwoordelijk voor de publicatie Historia Alexandri Magni

Macedonis, een omvangrijk werk in tien delen over de heldendaden van Alexander de Grote.

Hoofdstuk 1.3 De Antiquitates judaicae

Josephus benadrukt dat hij zo nauwkeurig mogelijk gebruik heeft gemaakt van de Heilige Boeken. Hij laat inderdaad relatief weinig weg en voegt ook weinig toe in de delen van het Oude Testament. Hij geeft wel aan dat hij hier en daar wat zaken heeft moeten verduidelijken.45 Deze aanpassingen ten opzichte van de Bijbel zijn interessant omdat ze inzicht geven in de persoonlijke beleving van Josephus ten aanzien van zijn geloof en omdat ze duidelijk maken dat Josephus een eerlijk en positief beeld van de Joodse religie en cultuur wilde benadrukken. Aangezien hij uit de eerste hand mocht ervaren dat vertalers van de Septuagint regelmatig elementen aan hun vertaling toevoegden die in het Hebreeuwse origineel ontbraken, zal hem dit gesteund hebben bij het schrijven van zijn toevoegingen en het weglaten van passages in Antiquitates judaicae.46 In zijn

(15)

15

keuzes komt duidelijk naar voren dat hij zijn eigen ideeën had over de verhalen en personages die in de Joodse geschiedenis een rol spelen. Dit komt volgens Jonquière vooral tot uitdrukking in de moraliserende lofprijzingen die hij toevoegt na het overlijden van een belangrijk personage. Vrijwel alle belangrijke personages in de Antiquitates judaicae, zoals Abraham en Isaak, krijgen zo’n eulogie van Josephus.47 De personen Mozes en David krijgen een heel uitgebreide beschrijving. Hij gebruikt daarnaast bij zijn portrettering vaak Griekse deugden zoals wijsheid, moed, rechtvaardigheid en gematigdheid om zijn Bijbelse helden een superieur karakter te geven. Josephus moet wellicht het werk Politeia van Plato gekend hebben, een verhandeling over de ideale maatschappij. Plato formuleert hierin het woord ‘deugd’ en verdeelt het in vier ‘kardinale’ deugden. Josephus voegt de deugd ‘eerbied voor God’ er aan toe.48 De lofprijzingen zijn niet de enige toevoegingen. Josephus heeft veelvuldig gebruik gemaakt van retoriek om zijn verhalen aan te kleden. Hij legt regelmatig zijn hoofdpersonen fictieve redevoeringen in de mond.49 Daarnaast geeft Josephus soms onomwonden zijn persoonlijke mening. Dat doet hij over mensen zoals Joab, de opperbevelhebber van Koning David, die uit angst voor verlies van zijn macht Abenner vermoordt. Maar ook over de manier waarop de wereld in elkaar zit, hoe God daar een rol in speelt en hoe gelovigen zich dienen op te stellen.50 Josephus bepleit het volledig en kritiekloos onderwerpen aan de wil van God en geen verzet te plegen tegen de regels die in de Wet zijn vastgelegd. Alleen dan zal God je belonen met succes en voorspoed. Het taalgebruik en de theologische ideeën van Josephus sluiten aan bij die van de hellenistische filosofen en van de stoïcijnen in het bijzonder. In een aantal gebeden die hij aan Salomo toeschrijft blijkt zijn pantheïstische wereldvisie. God is in alles. In hemel en lucht, aarde en zee.51

Een ander gegeven dat volgens Jonquière veelvuldig voorkomt is dat van Gods ‘voorzienigheid’. Dit begrip: pronoia, is niet in de Bijbel terug te vinden. Bij Josephus staat het voor de zorg die God draagt voor de wereld en voor zijn volk. Letterlijk betekent het ‘voorweten’ of ‘voorzien’. God is voorzienig, hij voorziet in de behoeften en weet of voorziet wat zijn volk nodig heeft. In de verhalen van Mozes en de uittocht van Egypte komt dit duidelijk tot uitdrukking. Mozes vraagt aan God voorzienigheid in plaats van dat hij zelf het lot van zijn volk bepaalt. Het gebruik maken van het filosofische gedachtegoed uit zijn tijd en omgeving om aspecten van de Joodse religie te duiden is één van de bewijzen dat Josephus de nodige vrijheden nam in zijn werk.52 De vrijheden nam hij ook in het toevoegen of weglaten van specifieke handelingen en voorwerpen. Ook omtrent het beschrijven van emoties, kleding, landschap of architectuur heeft Josephus de verhalen regelmatig naar zijn hand gezet. Het zijn deze handelingen geweest die

(16)

16

iconografisch onderzoek naar het gebruik van Antiquitates judaicae door schilders in het weergeven van de Joodse geschiedenis mogelijk maken. Zo vertelt Josephus een stuk uitgebreider dan in de Bijbel de verhalen omtrent de bruiloft van Simson, de vlucht van profeet Jeremia uit Jeruzalem en het offer van Abraham. Josephus gaat zo ver dat hij zelfs een geheel afgerond verhaal toevoegt omtrent Mozes die de kroon van de farao vertrapt. Dit verhaal staat niet in de Bijbel en is een belangrijke aanwijzing voor het gebruik van Josephus door Poussin. Hij heeft namelijk tweemaal deze episode geschilderd. Met betrekking tot het weglaten van informatie kan Josephus zowel subtiel als heel rigoureus te werk gaan. Men kan hem subtiel noemen in het verhaal van Isaak en de zegening van zijn zoon Jacob. Josephus laat in het verhaal meerdere Bijbelpassages weg. Hij schrapt bijvoorbeeld het element van de linzensoep waar Esau na een jachtrip zozeer naar verlangt dat hij zijn eerstgeboorterecht in ruil daarvoor aan Jakob geeft. Het weglaten van informatie is minder subtiel als Josephus het hele verhaal over het gouden kalf weglaat uit het boek Exodus. Het afgodsbeeld wordt door het volk gemaakt op het moment dat Mozes op de berg Sinaï is om de stenen tafelen met de Wet te ontvangen. Beide voorbeelden illustreren dat Josephus met name informatie weglaat als dit belangrijke personages zoals aartsvader Jacob en of het Joodse volk in een kwaad daglicht stelt.53 Deze aanpak is ook merkbaar in de manier waarop Josephus de neiging heeft om wonderen te rationaliseren of in ieder geval de nadruk erop te verminderen. Wellicht heeft deze voorzichtige houding te maken met zijn lezers.

Antiquitates judaicae was gericht op een Grieks-Romeins publiek. De Joden werden regelmatig

beschuldigd van lichtgelovigheid en Josephus wilde met de beschrijving van wonderen geen olie op het vuur gooien.54 Hij wilde met zijn werk overduidelijk de Joodse belangen dienen. Hij staat daarmee volgens Jonquière in een traditie van andere Joodse geschiedschrijvers zoals Demetrius en Artapanus aan het eind van de derde eeuw voor Christus en Eupolemus in de tweede eeuw voor Christus. Kenmerken die deze vier schrijvers met elkaar gemeen hebben zijn volgens haar onder meer: ze schreven in proza, ze schreven in de Griekse taal, men sprak aanklachten en roddels tegen over de Joden en men wilde de glorie van het Joodse volk aan de wereld duidelijk maken. Het grote verschil met de andere drie schrijvers is dat Josephus de waarheid wil uitleggen en verdedigen op een indirecte manier, zonder de onjuiste verhalen van anderen te herhalen of rechtstreeks te ontkrachten.55

Hoofdstuk 1.4 Receptiegeschiedenis Antiquitates judaicae

Josephus voltooit Antiquitates judaicae in het dertiende regeringsjaar van keizer Domitianus. In onze jaartelling is dat het jaar 93-94. Het is aannemelijk dat het werk kort daarop wordt

(17)

17

gepubliceerd. De term ‘publiceren’ betekende echter niet wat we er nu onder verstaan. Er was immers nog geen boekdrukkunst, alles moest met de hand gekopieerd worden. Onder publiceren valt naast het uitgeven van boeken ook het reciteren of voorlezen ervan.56 De schriftelijke bronnen bleven, volgens Jan Willem Henten, niet beperkt tot de Romeinse elite maar ook andere mensen die het Grieks beheersten zoals kooplieden, handelaren, legerfunctionarissen, leraren, doctoren en architecten hebben wellicht toegang tot de manuscripten gehad. Hun religieuze, etnische en sociale achtergronden zijn divers en Josephus had vertrouwen dat zijn werk een veelvuldige mondelinge overlevering zou krijgen, naast het bestaan van de schriftelijke bronnen. Hij hoopte hierdoor ook de gewone burger te bereiken die vaak geen toegang, tijd, geld en kennis voor literatuur had in deze periode.57 Na Contra Apionem horen we niets meer van Josephus. Over de waardering van Josephus en zijn werk aan het eind van zijn leven of vlak na zijn dood is niets bekend. Fik Meijer en Marinus Wes stellen dat Josephus pas lang na zijn dood de meest gelezen historicus uit de oudheid werd. Dat heeft volgens hen alles te maken met de weerklank die zijn werk ondervond bij Christelijke lezers.58 Het werk van Josephus vertelt immers over de tijd waarin het Christendom opkwam. Daarnaast was Josephus volgens de kerk een belangrijke, niet-christelijke getuige van het bestaan van Jezus. Josephus spreekt namelijk over een figuur die leefde in de eerste eeuw, genaamd Jezus; een man die veel volgelingen had.59 In de passage die men het testimonium flavianum noemt, ofwel de Flavische getuigenis, beschrijft Josephus een nieuwe sekte die tot veel beroering leidde. “In die tijd leefde Jezus, een wijs man, voor zover het

geoorloofd is hem een man te noemen. Hij verrichtte namelijk daden die onmogelijk geacht werden, en hij was leermeester van mensen die met vreugde de waarheid] tot zich namen. En veel Joden alsook velen van de Grieken bracht hij tot zich. Hij was de Christus. Ook nadat Pilatus hem op aanwijzing van de eerste mannen bij ons de straf van het kruis had opgelegd, gaven zij die het eerst in liefde waren gaan leven niet op. Hij was namelijk aan hen verschenen op de derde dag, opnieuw levend. De goddelijke profeten hadden die dingen en ontelbare andere wonderlijke dingen over hem gezegd. Tot op de dag van heden is de naar hem genoemde groep van de christenen niet verdwenen.”60 Met deze getuigenis gaf Josephus historiciteit aan de centrale figuur van de kerk. Het gevolg was dat de kerk haar macht en middelen inzette om de teksten van Josephus te kopiëren. Zo bleef zijn werk voor latere generaties bewaard en werd het door Christenen veelvuldig gelezen en geciteerd.61

Meer informatie wordt er niet gegeven door Josephus. De passage is daarom zeer omstreden. Het is namelijk maar zeer de vraag of Josephus het zelf heeft geschreven. De

(18)

18

uitvoerige en pro-christelijke tekst valt nogal uit de toon als onderdeel van een opsomming van ongeregeldheden tijdens het procuratorschap van Pilatus, terwijl de passage helemaal niet over onrust gaat.62 Het is aannemelijk dat Christelijke kopiisten deze passage er later aan hebben toegevoegd. Geen enkele kerkvader maakt er namelijk gebruik van voor de vierde eeuw om de in opkomst zijnde kerk een legitieme grond te geven.63 Josephus was waarschijnlijk wel op de hoogte van Christus doordat hij al eerder in De Bello Judaico spreekt over Jacobus: “de broer van Jezus die

Christus genoemd wordt”.64 Ondanks deze bevestiging spreekt hij verder niet over Christus en zijn volgelingen die waarschijnlijk in de tweede helft van de eerste eeuw na Christus nog niet zichtbaar genoeg waren in de samenleving. Ondanks de dubieuze herkomst van de passage kreeg De Bello

Judaico in de loop van tijd in Christelijke kringen de status van ‘vijfde evangelie’.65 De ster van Josephus was rijzende. De geleerde Eusebius van Caesarea vermeldt in zijn geschriften dat er in Rome in de 3e en 4e eeuw zelfs een standbeeld van Josephus stond, opgericht door Christenen.66 Deze waardering staat in schril contrast met geluiden uit de Joodse gemeenschap. Het wekt geen verbazing dat Josephus de twijfelachtige reputatie kreeg een verrader te zijn geweest. De felheid waarmee hij achteraf de leiders van de Joodse opstand veroordeelt, staat volgens Meijer en Wes in contrast met het gegeven dat hij in het eerste jaar van die opstand zelf als commandant in Galilea een van die leiders was. Niet veel mensen zijn in de Joodse cultuur zo omstreden geweest en postuum veroordeeld als Josephus. Pas de laatste tijd beginnen Joodse historici aarzelend bereidheid te tonen om serieus aandacht te schenken aan zijn verweer tegen de tegen hem ingebrachte beschuldigingen.67

De belangstelling voor het werk van Josephus krijgt in de renaissance een nieuwe impuls. Door de hernieuwde interesse in de klassieke oudheid worden zijn publicaties gelezen en bestudeerd vanuit een ander perspectief. Josephus’ publicaties waren geschreven tijdens de Romeinse overheersing en hadden daardoor een directe link met de klassieke periode. Vanwege deze oorsprong stonden ze op gelijke voet met andere klassieke teksten en werden ze in geleerde kringen bestudeerd en bediscussieerd.68 Het Joods Christelijk en het Grieks Romeins verleden werden als het ware door Josephus in zijn geschriften verenigd en maakten het historisch geldig om te worden gelezen. De historische figuren uit de Joodse geschiedenis werden gezien als figuren afkomstig uit het Romeinse keizerlijke verleden en kregen al snel hetzelfde gewicht als mythologische helden of machtige Romeinse keizers. De voortdurende belangstelling voor Josephus in de 16e en 17e eeuw heeft volgens Christian Tümpel als oorzaak dat men onder invloed van de reformatie de Bijbelse verhalen steeds meer in letterlijk-moraliserende zin ging

(19)

19

interpreteren. Men ging ze waarderen om hun historische betekenis. Om de letterlijke betekenis van de Bijbel te achterhalen, maakten geleerden gebruik van exegetische hulpmiddelen. Doordat Josephus veel realia uit de Bijbelse wereld beschrijft en aanvullende informatie geeft werden zijn boeken als belangrijke bron beschouwd bij het bestuderen van de Bijbelse geschiedenis.69

De originele manuscripten van Josephus zijn helaas verloren gegaan. Voor de overlevering van zijn werk zijn we afhankelijk van kopieën en bewerkingen die allemaal van latere datum zijn. De eerste Latijnse versie, vertaald uit het Grieks, is in opdracht van Romeins staatsman en schrijver Cassiodorus vervaardigd in de 6e eeuw.70 In de middeleeuwen zijn vanuit de kloosters uit heel Europa talloze Latijnse versies uitgebracht. Niet alle codexen bevatten echter alle werken van Josephus. De Bello Judaico kent zeven codexen waarvan de meeste uit de 10e en 11e eeuw stammen. Antiquitates judaicae is in de handschriften opgedeeld in tweeën. De eerste helft, boek 1 tot en met 10, kent zes codexen uit de 11e tot en met de 14e eeuw. De tweede helft kent zeven codexen uit de 9e tot en met de 14e eeuw. Er is maar één codex die alle boeken plus de Vita heeft. Van de Vita bestaan vijf handschriften, deels dezelfde als die van de Antiquitates judaicae. Contra

Apionem kent maar één 11e eeuws manuscript.71 Na de 13e eeuw ontstaan er ook diverse vertalingen in het Duits, Frans, Italiaans en Nederlands. Door de opkomst van de boekdrukkunst werden de mogelijkheden van het verspreiden en bestuderen van het werk van Josephus aanzienlijk vergroot. Hierdoor ontstond behoefte aan een éénduidige standaardeditie. Deze gereconstrueerde tekst werd in 1544 in Bazel gemaakt en uitgegeven door Johannes Froben.72 Vanaf het moment dat deze, editio princeps, werd vervaardigd ontstaan er in de 15e en 16e eeuw ook diverse gedrukte vertalingen. De eerste Franse vertaling van Antiquitates judaicae stamt uit 1492 en de eerste belangrijke vertalingen van de Antiquitates judaicae in de Nederlanden zijn vervaardigd in 1553 en 1594. De tekst die heden ten dage gebruikt wordt, is afkomstig van Benedictus Niese die aan het eind van de 19e eeuw alle vindbare manuscripten van Josephus’ werk verzamelde en er een nieuwe Griekse tekst uit vormde. Voor de totstandkoming van deze editie is deels gebruik gemaakt van manuscripten die Niese niet meer kon vinden. Hij heeft de Griekse editie van Froben gebruikt ter controle en aanvulling van de manuscripten die hij wel had.73 De meeste uitgaven van Josephus die na de publicatie van Niese uitkomen, zijn gebaseerd op zijn Griekse oertekst.

Ondanks de eerbetuigingen aan het adres van Josephus, krijgt hij van historici en bijbelwetenschappers regelmatig kritiek te verduren vandaag de dag. Volgens Jonquière staat met name de titel, meest gelezen historicus uit de oudheid, de laatste jaren onder druk. Er zijn immers

(20)

20

grote vraagtekens te plaatsen bij de historische waarheid van zijn teksten. De Bijbel wordt al geruime tijd niet meer gezien als een absolute waarheid. Er zijn maar weinig mensen die het bestaan van Adam en Eva als een voldongen feit accepteren. Ten tweede staat zijn objectiviteit ter discussie. Menig historicus claimt dat Josephus in zijn werk te nadrukkelijk rekening wilde houden met zijn Romeinse beschermheren. Antiquitates judaicae is volgens hen daarmee geen historiografie. Het ligt ver af van onafhankelijke journalistiek. Het is volgens Jonquière apologetische geschiedschrijving, bedoeld om zich te verdedigen en om uit te leggen.74 Ten derde paste Josephus zich te zeer aan, aan het Grieks-Romeins schrijverspubliek. Zo gebruikt hij hellenistische filosofie en dicht hij Griekse deugden toe aan zijn Bijbelse personages zoals wijsheid, moed, rechtvaardigheid en gematigdheid. Aan de andere kant bepleiten sommigen dat het onvermijdelijk is dat je na 20 jaar ideeën uit de maatschappij waarin je leeft overneemt en dat de taal van het land zich vermengt met de moedertaal.75 Naast deze kritiekpunten is de meest teleurstellende constatering wellicht dat Josephus nooit zijn eigenlijke doel heeft bereikt. Ondanks zijn poging om meer begrip te kweken voor het volk van de Joden, hun godsdienst, geschiedenis en cultuur heeft het werk van Josephus volgens Meijer en Wes geen enkel aantoonbaar effect gehad als bijdrage aan de bestrijding van het antisemitisme.76

Hoofdstuk 1.5 Het Oude Testament in de Europese Kunst

Het Oude Testament is het eerste gedeelte uit de Christelijke Bijbel. Het bestaat uit een verzameling boeken met verhalen die de geschiedenis van het Joodse volk vertellen, boeken met uitspraken van profeten en boeken met spreuken en liederen. Dezelfde boeken zijn een vast onderdeel in de Hebreeuwse Bijbel, de Tenach, alleen dan in een andere volgorde. De Katholieke kerk heeft in haar Bijbel naast de verhalen uit de Tenach ook nog een 10-tal deuterocanonieke boeken toegevoegd aan de lijst. De Protestantse kerk noemt deze boeken apocrief en rekent ze niet tot de canon. Van oudsher was het Joodse geloof fel gekant tegen het afbeelden van hun god, van levende wezens en de verhalen uit de Tenach. De afwezigheid van afbeeldingen, aniconisme genaamd, vond zijn oorsprong in een van de tien geboden. In Exodus 20 van de Statenbijbel maakt God zijn volgelingen duidelijk: “Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van

hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is”. Hoewel de Joodse bevolking grotendeels gehoor gaf aan dit verbod in

de geschiedenis zijn er enkele beroemde uitzonderingen zoals de muurschilderingen in de synagoge van Dura Europos. Het is aan het Christelijke geloof te danken dat de iconografie van de Joodse geschiedenis zijn weg heeft gevonden naar de kunsten. Christenen maakten dankbaar

(21)

21

gebruik van de Joodse verhalen uit het Oude Testament. Ze achtten het gerechtvaardigd om deze verhalen te gebruiken aangezien Jezus een nakomeling van Koning David was en omdat ze in de personen en gebeurtenissen uit het Oude Testament een voorafschaduwing zagen, een prefiguratie, van wat er in het Nieuwe Testament zou gaan gebeuren. Zo zag men het verhaal van Jona die door de walvis wordt uitgespuwd als een prefiguratie van de Opstanding.

In de middeleeuwen komen deze prefiguraties terug in geïllustreerde handschriften, in de decoratie van kathedralen en in didactische blokboeken zoals de biblia pauperum, waarin de tekst en bijbehorende illustraties uit het Oude en het Nieuwe Testament naast elkaar in hout werden gesneden en op papier werden afgedrukt. Pas vanaf de late 15e eeuw worden verhalen uit het Oude Testament als een onderdeel op zichzelf uitgebeeld, zonder directe link naar het Nieuwe Testament.77 De nadruk komt nu te liggen op de moralistische boodschap of de kardinale deugd dat het verhaal in staat was uit te dragen. Zo belichaamde David: moed, Solomon: wijsheid, Daniël: hoop en het verhaal omtrent Abraham die zijn zoon Isaac moet offeren: vertrouwen in God. Men kreeg ook meer oog voor het uitbeelden van verhalen waarbij geweld, zoals Judith die Holofernes onthoofdt, en sensualiteit, zoals Suzanna en de Ouderlingen of Lot en zijn dochters, centraal staan. De ontwikkeling van de prentkunst heeft een grote bijdrage geleverd aan de manier waarop schilders hun composities bepaalden. Bijbelse prentenboeken zoals de Speculum

humanae salvationis vormden een ideale bron voor historieschilders. Binnen de theorie en

atelierpraktijk achtte men het geoorloofd om delen van composities van prenten over te nemen. Toch blijft het Oude Testament in de Europese kunst een opvallend ondergeschikte rol spelen ten opzichte van het Nieuwe Testament en afbeeldingen van katholieke heiligen. Tijdens de Renaissance krijgt de historieschilder ook belangstelling voor de klassieke mythologie waardoor het Oude Testament nog minder centraal komt te staan. Deze ontwikkeling is zichtbaar in het oeuvre van grote schilders in de Europese kunst in de 16e eeuw en ten tijde van Nicolas Poussin in de 17e eeuw. Hoewel de Vlaamse Rubens en van Dyck, de Italiaanse Titiaan, Tintoretto, Veronese en Caravaggio, de Spaanse Velázquez en de Duitse Dürer en Cranach allen verhalen uit het Oude Testament hebben uitgebeeld ligt de nadruk in hun oeuvre op het Nieuwe Testament, Griekse mythologie en of andere genres. Er is echter een uitzondering. In de Noordelijke Nederlanden werden namelijk de meeste historiestukken, met een thema uit het Oude Testament, geschilderd van Europa. Dit gegeven was het uitgangspunt voor de tentoonstelling; Het Oude Testament in de

schilderkunst van de Gouden Eeuw, in het Joods Historisch Museum in 1991. Het wetenschappelijk

(22)

22

onder leiding van Christian Tümpel. De catalogus blijft tot op heden het belangrijkste naslagwerk over het Oude Testament in de historieschilderkunst van de Gouden Eeuw.

In het oeuvre van tientallen schilders speelde de Joodse geschiedenis uit het Oude Testament een belangrijke rol.78 Deze traditie ontstond met dank aan een groep schilders die door Tümpel de pre-Rembrandtisten worden genoemd. Tot deze groep schilders behoort onder andere Pieter Lastman. Bijna de helft van zijn oeuvre bestaat uit oudtestamentische verhalen. Andere schilders die tot deze groep gerekend kunnen worden zijn Adam Elsheimer, Paul Bril, Jan en Jacob Pynas, Bartholomeus Breenbergh en Claes Moeyaert. Deze laatste schilder heeft verreweg de meeste oudtestamentische historiestukken gemaakt.79 Jan Lievens en Rembrandt van Rijn tillen volgens Tümpel de uitbeelding van het Oude Testament op een hoger niveau. In navolging van Caravaggio combineerden ze het onderwerp met een sterk clair-obscur dat een vrome en mystieke sfeer opleverde. Van Rembrandts hand zijn ongeveer 32 oudtestamentische werken bewaard gebleven. Van zijn leerlingen Gerbrand van den Eeckhout, Jan Victors en Arent de Gelder minstens twee keer zo veel. Andere leerlingen zoals Govart Flinck en Ferdinand Bol schilderden hun oudtestamentische historiestukken in een groter formaat dan hun meester.80

De voorliefde voor oudtestamentische verhalen in de Noordelijke Nederlanden vindt volgens Tümpel zijn oorsprong onder meer in de beschikbare vertaling van de Hebreeuwse tekst in de eigen landstaal. De popularisering van het Oude Testament had tot gevolg dat alle verhalende delen hieruit in prentenseries, prentenbijbels en verzamelbundels overvloedig en tafereel voor tafereel werden geïllustreerd. Daardoor werd hun iconografie gestandaardiseerd en herkenbaar met als gevolg dat de vraag naar schilderijen met oudtestamentische verhalen toenam.81 Prentenreeksen en boekillustraties bouwden verder op de iconografie van de middeleeuwen en de typologisch geordende uitgaven van de Speculum humanae salvationis of de Biblia pauperum en brede bevolkingslagen kwamen hierdoor met het Oude Testament in aanraking. Dit geldt ook voor kunstenaars, opdrachtgevers en verzamelaars. Zo vormden de prentenseries van Maarten van Heemskerk en Maerten de Vos een grote iconografische inspiratiebron voor Nederlandse schilders met oudtestamentische thema’s.82 Door de reproductie van grafiek was de inspiratiebron niet alleen de kunst van hun eigen tijd maar ook die van voorbije eeuwen, en niet enkel regionaal maar ook uit heel Europa.83 Het Liber Genesis is het belangrijkste Bijbelse prentenboek in de 17e eeuw. De gravures zijn van de hand van Crispijn de Passe en werd in 1612 op de markt gebracht. Andere invloedrijke geïllustreerde Bijbeluitgaven zijn: de Keulse Bijbel uit 1478, de Vulgaateditie met houtsneden van onder andere Hans Holbein, de Luthervertaling met houtsneden van onder

(23)

23

andere Lucas Cranach, de Thesaurus veteris et novi Testamenti met 341 gravures van Vlaamse kunstenaars zoals Jan Snellinck, Maerten de Vos, Hans Bol, Michiel Coxie en Ambrosius Francken, de Icones biblicae van Matthäus Merian de oude, de Theatrum Biblicum uit 1639 en het Bibels

Tresoor, Ofte der Zielen Lusthof uit 1646.84 De bijbelillustratie was niet confessioneel gebonden, evenmin speelde het geloof van de kunstenaar een rol. Dat blijkt uit het feit dat diverse prentenseries of losse gravures in zowel protestantse als in katholieke bijbeluitgaven gepubliceerd werden.85

Naast de invloed van prentkunst, beeldtraditie en typologie in de uitbeelding van thema’s uit het Oude Testament kwam de populariteit in de Republiek volgens Gabriël Pastoor ook voort uit de protestantse volksaard.86 Schilderijen met verhalen uit het Nieuwe Testament hadden vaak een devotioneel en daarmee katholiek karakter. Men voelde zich in de protestantse samenleving van de Noordelijke Nederlanden steeds minder verbonden met de afbeeldingen van Jezus, Maria en katholieke heiligen. Hierdoor verloren deze afbeeldingen grotendeels hun voorbeeldfunctie. Het Oude Testament nam volgens Pastoor deze rol over en ging steeds meer een leidraad vormen voor goed gedrag in het dagelijks en maatschappelijk leven. De Joodse geschiedenis was een onuitputtelijke bron van voorbeelden van goed gedrag, geloof en wijsheid. Oudtestamentische helden zoals David en Mozes waren ‘exempla virtutis’, voorbeelden van deugd, waar men zich aan kon spiegelen.87 Deze houding vindt men terug in veel openbare gebouwen waar schilderijen en beeldhouwwerken te zien waren waarvan de onderwerpen samenhingen met de functie van het gebouw of van de zaal waarvoor de voorstelling was bedoeld. Zo was een voorstelling van

Salomo’s Oordeel bijna een vereiste in ieder 17e eeuws stadhuis ter decoratie van de ruimte waar recht werd gesproken.88 Naast het didactisch moraliserende aspect van de oudtestamentische verhalen zullen ook de aangrijpende inhoud van de verhalen en schilderkunstige kwaliteit tot de verbeelding van de kunstkopers hebben gesproken. Van sommige thema’s kan men zelfs vermoeden dat zij mede in trek waren vanwege hun erotische inslag.89 Tot slot is het interessant om stil te staan bij de speciale band die met name orthodoxe calvinisten hadden met de oudtestamentische Israëlieten. Aan het verhaal van Israëls bevrijding uit de slavernij werd door hen namelijk een bijzondere betekenis toegekend. Marloes Huiskamp bepleit dat de onderdrukking van het Joodse volk op gelijke voet stond met de protestantse onderdrukking en de Spaanse overheersing. Oudtestamentische helden werden gekoppeld aan contemporaine helden zoals Willem van Oranje in de rol van Mozes en Filips II in de rol van de farao.90 Deze identificatie kan mogelijk gezorgd hebben voor de aanwezigheid en tolerantie jegens de uit Portugal en Spanje

(24)

24

afkomstige Sefardische Joden. In de loop van de eeuw neemt het percentage historiestukken uit het Oude Testament echter af omdat nieuwe genres aan populariteit winnen zoals het landschap en stilleven. Hierbij speelt ook de prijs een rol. Het historiestuk was doorgaans duurder dan andere genres omdat de schilder een groter oppervlak van het doek nodig had om zijn verhaal te vertellen.91

De themakeuze in de Noord-Nederlandse schilderkunst sluit aan bij de oudere geïllustreerde drukken van de Vulgaat-vertaling van de Bijbel. De meeste onderwerpen die zijn afgebeeld in de Keulse Bijbel, rond 1478, en de Leuvense Bijbel, rond 1548, keren volgens Judith van Gent terug in de 17e eeuwse historieschilderkunst.92 Grofweg de helft van alle bewaard gebleven 17e eeuwse schilderijen met een oudtestamentisch thema heeft een onderwerp uit het boek Genesis. Het zwaartepunt ligt daarbij op de geschiedenis van de aartsvaders Abraham, Isaac en Jozef. Het scheppingsverhaal en het aardse paradijs komen nauwelijks aan bod.93 Er zijn een relatief groot aantal schilderijen ontleend aan de eerste vier hoofdstukken van Exodus waarin de persoonlijke geschiedenis van Mozes centraal staat. Met name de uitbeelding van, Mozes die wordt gevonden door de dochter van de farao, was populair. Het kende een lange beeldtraditie en was een vast onderdeel van de Bijbelillustratie.94 Aan de uitbeelding van de plagen of de wonderen in de woestijn wordt door weinig schilders aandacht besteed. David was vanwege zijn heldhaftigheid en menselijkheid een van de meest afgebeelde figuren uit het Oude Testament. Het belangrijkste thema was zijn overwinning op de reus Goliath. Het is opvallend dat in de Noordelijke Nederlanden schilders zoals Pieter Lastman zich ook richtten op oudtestamentische thema’s waar geen duidelijke beeldtraditie voor gold of die zelfs nog nooit op een schilderij waren weergegeven. Zo schilderde hij als eerste Het afscheid van David en Jonathan, Elisa en de

Sunamitische vrouw en De verstoting van Hagar.95 Van andere verhalen is maar een enkele uitbeelding bekend zoals Rembrandts Simson bedreigt zijn schoonvader.

In deze scriptie staat het vermeende gebruik van de publicaties van Josephus centraal als iconografische bron voor de oudtestamentische historieschilderkunst. Iconografisch onderzoek naar Josephus wordt echter vertroebeld doordat er niet een éénduidige standaardeditie is van zijn werk en omdat de beeldtraditie vaak de overhand heeft in het weergeven van verhalen uit de Joodse geschiedenis in manuscripten en Bijbels. De eerste illustratie gebaseerd op Josephus’ eigen werk verschijnt in de Sacra Parallela, een manuscript uit de 9e eeuw, geschreven door Johannes Damascenus, een monnik, priester, theoloog en heilige uit de Oosterse Kerk. De Sacra parallela is een Byzantijns florilegium, een verzameling citaten uit de Bijbel en van kerkvaders, theologen en

(25)

25

historici over ethiek, moraal en ascese. De afbeelding toont ons Mozes die als klein kind de kroon van de farao vertrapt.96 Dit verhaal is niet opgenomen in de Bijbel maar wordt door Josephus beschreven in Antiquitates judaicae. Het blijft lang de enige afbeelding in de kunstgeschiedenis die iconografisch aan Josephus wordt toegeschreven. Het duurt tot de 12e eeuw voordat manuscripten van Josephus geïllustreerd worden met initialen en een frontispice. In de regel worden er maar weinig miniaturen bij de teksten afgedrukt. Indien er illustraties worden toegevoegd volgen deze eerder de beeldtradities van bestaande Bijbels dan de tekst van Josephus.97 Hoewel de publicaties van Josephus in de renaissance weer volop in de belangstelling stonden en geleerde schilders op de hoogte moeten zijn geweest van deze bron staat onderzoek naar gebruik ervan nog in de kinderschoenen. Bekende biografen zoals Giorgio Vasari, Karel van Mander, Giavanni Pietro Bellori en Joachim von Sandrart maken amper melding van Josephus. Net als bekende kunsthistorici die naam hebben gemaakt met grootschalig iconografisch onderzoek zoals Jacob Burckhardt, Heinrich Wölflin, Ernst Gombrich, Erwin Panofsky, Aby Warburg en Max Friedländer benadrukken zij met name de episoden uit de Joodse geschiedenis die niet in de Bijbel te vinden zijn, namelijk Mozes die de kroon van de farao vertrapt en De Verwoesting van

Jeruzalem. Het is Christian Tümpel geweest die voor het eerst categorisch de iconografische

invloed van Josephus heeft onderzocht en bewezen bij diverse 17e eeuwse schilders uit de Noordelijke Nederlanden.

Christian Tümpel richt zich in zijn onderzoek in eerste instantie op de pre-Rembrandtisten en met name Pieter Lastman. Hij is een van de eerste schilders geweest in De Republiek die motieven aan Josephus heeft ontleend in zijn schilderijen. Wanneer hij zeldzame thema’s wilde weergegeven die enkel in prentvorm waren behandeld of helemaal geen beeldtraditie kenden moest hij zich wel verdiepen in literaire bronnen. Veel details op schilderijen zoals specifieke voorwerpen, kleding, gebouwen, handelingen, gebaren of emoties, die zelfs Bijbelkenners ontgaan, stammen uit Antiquitates judaicae.98 Rembrandt en Jan Lievens hebben het gebruik van Josephus voor historiestukken overgenomen. Rembrandt deed dat al vroeg in zijn carrière met het schilderij Jeremia beweent de verwoesting van Jeruzalem uit 1630. Het tafereel komt niet in de Bijbel voor, maar wel in Antiquitates judaicae. Andere schilderijen waarin Tümpel overtuigend aantoont dat Rembrandt de publicatie van Josephus heeft gebruikt zijn: De Bruiloft van Simson,

Het Afscheid van David en Jonathan en Jozef wordt beschuldigd door de vrouw van Potifar.99 Jan Lievens heeft gebruik gemaakt van Josephus’ publicaties in zijn schilderijen: Abraham en Isaac na

(26)

26

aangetoond dat Rembrandt in bezit was van het volledige werk van Josephus in een Hoogduitse vertaling, verschenen in 1574 in Straatsburg. Het is niet duidelijk of Rembrandt ook een Nederlandse vertaling tot zijn beschikking had. De invloed van Rembrandt op zijn leerlingen omtrent het gebruik van Josephus blijft volgens Tümpel echter beperkt.101 Onderzoek naar het gebruik van Josephus in de Europese schilderkunst is zeer schaars. Dat Josephus nog niet de aandacht heeft gekregen die hij verdient, komt doordat binnen de historieschilderkunst de waardering voor vertellingen uit het klassieke gedachtegoed en het Nieuwe Testament de vertellingen uit het Oude Testament grotendeels overschaduwen. Deze masterscriptie probeert deze traditie te doorbreken.

(27)

27

Hoofdstuk 2 Nicolas Poussin

Het heeft de schilder Nicolas Poussin nooit ontbroken aan eerbetuigingen. Al in de 17e eeuw werd hij door de Franse architectuur- en kunsttheoreticus Roland Fréart de Chambray omschreven als “het orakel van de schilderkunst” en “de Raphael van onze eeuw”.102 Heden ten dage wordt hij door kunsthistorici nog altijd gezien als de belangrijkste vertegenwoordiger van het Franse classicisme. Het oeuvre dat hij heeft nagelaten, bestaande uit circa 220 schilderijen en 400 tekeningen, wordt gekenmerkt door een heldere en rationele beeldentaal waarbij een weloverwogen ordonnantie en een strakke lijnvoering zijn composities bepalen. Ondanks de vele steunbetuigingen is Poussin echter niet onomstreden. Zijn hantering van de strenge tekenlijn, het

disegno, lag al kort na zijn overlijden onder vuur door kunstenaars die de voorkeur gaven aan het

kleurgebruik als belangrijkste beeldelement, de colore. De erkenning van Poussin als intellectueel en theoreticus staat in de huidige literatuur ook steeds vaker ter discussie. In dit hoofdstuk belicht ik een aantal onderwerpen en thema’s die van belang zijn om tot een beter begrip van de schilder Poussin te komen enerzijds en die inzicht geven in de ontwikkeling van zijn kunst, zijn invloeden, zijn opdrachtgevers en zijn nalatenschap anderzijds.

Hoofdstuk 2.1 Biografie

Het leven van Nicolas Poussin wordt beschreven in een aantal biografieën. Ze worden in de literatuur opgevoerd als betrouwbare bronnen. De belangrijkste biografie is afkomstig van Giovanni Pietro Bellori uit 1672. Bellori onderhield een nauwe vriendschap met Poussin en een groot aantal biografische gegevens zouden letterlijk door de schilder aan hem zijn toevertrouwd. Tevens maakte Bellori gebruik van de aanzienlijke hoeveelheid bewaard gebleven brieven die Poussin schreef. Met name de briefuitwisseling met zijn diverse opdrachtgevers geeft een interessante inkijk in het leven en werk van de schilder. Naast Bellori zijn de biografieën van André Félibien uit 1666-1688, Giambattista Passeri uit 1673 en Joachim von Sandrart uit 1675-1679 onontbeerlijk om een goed overzicht te geven omtrent het leven van Poussin. Zij documenteren allen dat Poussin werd geboren in 1594 in het dorpje Les Andelys in Normandië, Frankrijk. Hoewel niets erop wees dat voor hem een grote toekomst in de kunst was weggelegd, werd zijn interesse voor het schilderen wellicht gewekt door de aanwezigheid van Quentin Varin in het dorp. Hij schilderde in 1611 drie altaarstukken voor de lokale kerk Notre Dame, Le Grand Andely. Poussin zou op advies van Varin in 1612 zijn geboortedorp hebben verlaten om in Parijs een schildersopleiding te gaan volgen. Voor zijn aankomst in Parijs werkte Poussin eerst een korte tijd in Rouen als leerling van Noël Jouvenet. Tussen 1612 en 1624 werkte hij in Parijs als leerling en

(28)

28

assistent in het atelier van Ferdinant Elle en Georges Lallemand. De invloed van deze drie leermeesters op Poussin lijkt zeer gering te zijn geweest. Er zijn met betrekking tot deze twaalf jaar maar weinig bronnen overgeleverd. Daarnaast zijn er ook maar enkele schilderijen uit deze beginperiode bewaard gebleven of geïdentificeerd. Zo is de belangrijkste opdracht in deze periode, de zes grote tempera schilderijen voor de kerk van de Jezuïeten in Parijs, verloren gegaan. Deze prestigieuze opdracht genoot veel bewondering van tijdgenoten. Het leverde Poussin een aantal nieuwe opdrachten op, zoals het vervaardigen van een aantal kleine panelen voor het Palais du Luxembourg. Hieruit volgde de vraag van de beroemde Italiaanse dichter Giovanni Battista Marino, die op dat moment in Parijs verbleef in het gezelschap van Maria de’ Medici, om een serie tekeningen te maken van Ovidius’ Metamorfosen, vermoedelijk voor een nieuwe geïllustreerde uitgave. Marino leefde sinds 1615 aan het hof en had bij de intellectuele elite succes met zijn fantastische, geciviliseerde taalgebruik. Zijn lange gedichten combineerden op ingenieuze wijze allegorie en mythologie.103 Dankzij een andere hoveling van Maria de’ Medici, Courtois, kreeg Poussin toestemming om de koninklijke kunstverzameling te bezichtigen en te bestuderen. Naast de klassieke beeldhouwwerken en de schilderijen van de grote meesters uit de Italiaanse renaissance waren het met name de prenten van Raphael en Romano, door onder andere Marcantonio Raimondi, die hem zeer inspireerden en het verlangen moeten hebben aangewakkerd om Parijs achter zich te laten en naar Rome af te reizen.104 De dominante stijl in Frankrijk aan het begin van de 17e eeuw was het manierisme van de tweede school van Fontainebleau. Met name Ambroise Dubois had groot aanzien. Ook de Vlaamse kunst had een grote invloed op de Franse stijl, met name Hieronimus Franck de Oude en Frans Pourbus de Jonge. Volgens Bellori was Poussin niet tevreden met deze kunst en richtte hij zich liever op de klassieken en de grote meesters van de Italiaanse renaissance.105

In 1624 arriveert Poussin, met een introductiebrief van Marino op zak, in Rome. Hij moet overdonderd zijn geweest na zijn aankomst door de diverse stijlen die er gehanteerd werden door de vele schilders en ateliers. Poussin is een van de vele schilders, waaronder Rubens, van Dyck, Goltzius en de Utrechtse schilders Bloemaert, Ter Brugghen, Van Baburen en Van Honthorst, die zich aangetrokken voelden tot de klassieke kunstmetropool. Een reis naar Rome werd door veel schilders als een kunstzinnige bedevaart gezien, een noodzakelijk onderdeel om de opleiding te voltooien. Niet enkel om de klassieke beelden en monumenten te bestuderen maar ook de werken uit de Italiaanse renaissance en voor die tijd moderne kunstwerken in de stijl van de barok en het naturalisme. Hoewel de stad Poussin direct moet hebben vervuld met inspiratie, zal het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We legden allemaal botje bij botje om ze 'n echte zorgelooze oude dag te bezorgen - ja m'n broer Theo kan niks doen, die heeft 'n zieke vrouwdie teveel kost; en op 'n goeien

Maar uit het feit dat nu niemand zo’n lang leven beschoren is, mag men niet de conclusie trekken dat de mensen van toen ook niet zo’n hoge leeftijd bereikt kunnen hebben …

[201] Lot vermaande hen maat te houden en zijn gasten niet te onteren maar er respect voor te tonen dat het zijn gasten waren.. Als ze zich niet konden beheersen, zo sprak hij,

And now there went a great fame abroad among the neighboring people of the courage of the Hebrews; and those that heard what a number of men were destroyed, were greatly aftrighted

Echter, er zijn ook watervor- men die wel voor verkoeling kun- nen zorgen door het directe contact ermee zoals water om in te zwem- men (schone grachten), te spelen (bedriegertjes)

According to the French will of 1608, Gomarus received a large volume of Chinese paper, possibly äs a sign of Scaliger's gratitude for Gomarus' involvement in the revised edition of

‘Ik vind dat dit geen rol moet spelen,’ zei de dochter wijs, ‘als een man zijn loopbaan laat bepalen door zijn vrouw, of zijn meisje, dan is het een nul, enne...’ ze onderbrak zich

Maar toen zijn moeder hem vroeg, waarom hij dan niet correspondeerde met Cecily, waarom Cecily niet naar Jericho kwam, waarom hij Cecily niet ging opzoeken op Kenstone, toen moest