• No results found

Een passende prestatie. De waarde van schadevergoeding in natura voor de vordering benadeelde partij in het strafproces.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een passende prestatie. De waarde van schadevergoeding in natura voor de vordering benadeelde partij in het strafproces."

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Stefanie Hakkesteegt 30 november 2020

(3)

ABSTRACT

Voor slachtoffers met schade die zich als benadeelde partij terzake van hun vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces, vormt gebruikmaking van die mogelijkheid vaak een teleurstellende ervaring. De regeling maakt de doelstellingen van de wet waarvan deze deel uitmaakt – de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces - niet waar. Dat is enerzijds te wijten aan het accessoire karakter van de regeling, tot uitdrukking gebracht in het ontvankelijkheidsvereiste, dat een vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding mag vormen. Daardoor krijgen vorderingen tijdens de strafzitting minder aandacht dan slachtoffers verwachten of worden deze door de strafrechter niet ontvangen. Van een eenvoudige schaderegeling die slachtoffers een gang naar de civiele rechter moet besparen, is zo geen sprake. Anderzijds blijkt dat toegekende schadevergoedingen in geld maar in beperkte mate bijdragen aan het beoogde herstel van slachtoffers. Aan daarvoor met name in de context van het strafrecht belangrijke immateriële belangen, zoals bijvoorbeeld de behoefte aan erkenning en veiligheid, komt de betaling van een geldsom niet tegemoet.

Uit het onderzoek blijkt dat schadevergoeding in andere vorm dan betaling van een geldsom (schadevergoeding in natura), een mogelijkheid die het burgerlijk recht op grond van art. 6:103 BW biedt, voor beide knelpunten verlichting kan bieden. Toekenning van een prestatie als schadevergoeding sluit vaak beter aan op de aard van de schade en op de behoeften van slachtoffers. Daarnaast draagt meer nadruk op immateriële belangen in het kader van hun civiele rechtspositie bij aan duidelijkheid over hun positie in het strafproces. Ten slotte biedt toekenning van een prestatie bij wijze van civielrechtelijke schadevergoeding voordelen boven oplegging van een vergelijkbare prestatie als strafrechtelijke maatregel.

In de praktijk wordt van de mogelijkheid om schadevergoeding in natura te vorderen echter nauwelijks gebruikgemaakt en van toekenning is nog minder sprake. Hoewel er positieve uitzonderingen zijn, wordt schadevergoeding vaak niet als rechtsgrond erkend voor een gevorderde prestatie, deze niet passend geacht of het belang van het slachtoffer bij de vordering niet erkend.

Deze scriptie kan gelezen worden als een pleidooi voor een veelvuldiger en ruimere toepassing van schadevergoeding in natura – in algemene zin, maar in het bijzonder in de context van de vordering benadeelde partij in het strafproces.

(4)

DANK

Pieter en Kazimir: deze is voor jullie. En natuurlijk voor Augustus . Wat een trip was dit en wat een team zijn wij.

Dank aan de heer De Bie voor het geduld, de flexibiliteit en vooral voor de feedback. En speciale dank aan Marieke Oderkerk, die zomaar hielp toen het tegenzat.

(5)

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

A-G Advocaat-Generaal Art. Artikel

Bssf Besluit slachtoffers van strafbare feiten BW Burgerlijk Wetboek

Concl. Conclusie

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

HR Hoge Raad

Krst Kamerstukken

MvT Memorie van toelichting

MvT WT Memorie van Toelichting Wet Terwee OD Onrechtmatige daad

OM Openbaar Ministerie OvJ Officier van justitie r.o. Rechtsoverweging

Rv Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering SiN Schadevergoeding in natura

Sr Wetboek van Strafrecht Sv Wetboek van Strafvordering VBP Vordering Benadeelde Partij

(6)

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING ... 1

1.1 Aanleiding ... 1

1.2 Onderzoeksopzet ... 2

1.3 Methodologie ... 3

2 DE CIVIELE VORDERING BENADEELDE PARTIJ IN HET STRAFPROCES ... 5

2.1 Inleiding ... 5

2.2 Juridisch kader: art. 51f Sv ... 5

2.2.1 Ontvankelijkheid ... 5

2.2.2 Materieel burgerlijk recht: beoordeling van de vordering ... 7

2.2.3 Verhouding tot de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr ... 8

2.2.4 Verhouding tot de bijzondere voorwaarde(n) van art. 14c Sr ... 9

2.2.5 Art. 51h Sv ... 9

2.3 De Wet Terwee: de versterking van de positie van het slachtoffer ... 10

2.3.1 Procedurele doelstelling: een eenvoudige procedure ... 11

2.3.2 Materiële doelstelling: een reactie op de schending van het belang van het slachtoffer ... 12

2.4 Tussenconclusie ... 13

3 DE POSITIE VAN DE BENADEELDE PARTIJ IN HET STRAFPROCES: KNELPUNTEN ... 14

3.1 Inleiding ... 14

3.2 Knelpunt 1: Accessoriteit ... 14

3.2.1 De bijrol van het slachtoffer... 14

3.2.2 De onevenredige belasting van het strafgeding ... 15

3.3 Knelpunt 2: Geld voldoet niet ... 16

3.3.1 Behoeften van slachtoffers ... 17

3.3.2 Uitgangspunten van het schadevergoedingsrecht ... 18

3.3.2.1 Herstel in oude toestand ... 18

3.3.2.2 Focus op financiën ... 19

3.4 Tussenconclusie ... 20

4 NATURA ALS HERSTEL ... 21

4.1 Inleiding ... 21

4.2 Art. 6:103 BW ... 21

(7)

4.4 De functie van schadevergoeding: compensatie of herstel? ... 24

4.5 Schadevergoeding in natura in het strafproces? ... 26

4.6 Tussenconclusie ... 27

5 DE VERGOEDING VAN SCHADE IN NATURA ... 28

5.1 Inleiding ... 28

5.2 Vermogensschade ... 28

5.3 Ander nadeel ... 32

5.4 Excuses? ... 34

5.5 Tussenconclusie ... 36

6 BELANG BIJ SCHADEVERGOEDING IN HET STRAFPOCES ... 37

6.1 Inleiding: van bijrol als slachtoffer naar hoofdrol als benadeelde ... 37

6.1.1 ‘Een zuiver civielrechtelijk geschil’ ... 37

6.1.2 Een civiel belang ... 38

6.2 Een risico voor schadevergoeding in natura in het strafproces: art. 36f Sr ... 39

6.3 Tussenconclusie ... 39 7 AANBEVELINGEN ... 40 8 CONCLUSIE ... 41 9 GERAADPLEEGDE LITERATUUR ... 43 10 BIJLAGEN ... 51 10.1 GERAADPLEEGDE JURISPRUDENTIE ... 51 10.2 OFFICIELE PUBLICATIES ... 54

(8)

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Deze scriptie schrijf ik in het kader van de afronding van een privaatrechtelijke master, over een strafvorderlijk onderwerp. De mogelijkheid voor een slachtoffer dat schade heeft geleden als gevolg van een misdrijf om zich te voegen in het strafproces heeft immers een wettelijke grondslag in artikel 51f Wetboek van Strafvordering (Sv). Op de beoordeling van de vordering door de strafrechter is echter het materiële burgerlijk recht van toepassing.1

Het leerstuk is nog niet uitgekristalliseerd. De betreffende wetgeving, die in de huidige vorm haar oorsprong heeft in de Wet Terwee2 (inwerkingtreding 1995), is in 2009 aangepast (inwerkintreding 2011)3 en over een nieuwe wijziging heeft de Raad van State op 4 november

2020 advies uitgebracht4. In 2019 zag de Hoge Raad (HR) aanleiding om een overzichtsarrest

te wijzen5, vanwege de complexiteit van de beoordeling van de vordering.6 Daarnaast zijn artikelen gepubliceerd over de rechtsstatelijkheid van de regeling7 en over de vraag of voldoende waarborgen voor verdachten zijn ingebouwd.8 Vanuit juridisch oogpunt zorgt deze interactie tussen straf- en privaatrecht dus voor een interessante dynamiek.9

Voor slachtoffers echter betekent de regeling, ondanks het feit dat deze als doelstelling heeft de positie van slachtoffers te versterken10, vaak een teleurstellende ervaring. Hun positie in het

van oudsher dadergerichte strafproces11 ervaren zij als onduidelijk en onbevredigend,12 mede

doordat vorderingen (te) vaak als onevenredige belasting van het strafproces niet-ontvankelijk

1 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.1. 2 Stb. 1993, 29.

3 Stb. 2010, 1.

4 MvT Innovatiewet Strafvordering, https://internetconsultatie.nl/innovatiewet (voor het laatst geraadpleegd op 25 november 2020). Het advies van de RvS is vastgesteld, maar nog niet gepubliceerd (zie www.raadvanstate.nl/adviezen, zoek op Innovatiewet). De ministers hebben laten weten dat na kritiek op het voorstel het WODC nader onderzoek zal doen: krst. I 2020-21, 35570 VI, A.

5 In de rest van de tekst verwijs ik daarnaar als ‘overzichtsarrest’.

6 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.1. 7 Kwakman, AA 2013/0528, p. 528, Kool, NJB 2017/40, p. 2958.

8 Emaus & Kool, TVP 2017/1, p. 7, Felix & Schild, NJB 2019/686, p. 854. 9 Kool e.a. 2016, p. 15-16, p. 16, zie ook Buisman, DD 2020/36, p. 501. 10 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 1.

11 Asbeck, van, AA 1994/1, p. 22.

12 Zie bijvoorbeeld, Groenhuijsen, DD 2013/43, par. 3, Kool e.a. 2016, p. 99, Emaus & Kool, TVP 2017/1, p. 8, Lindenbergh & Hebly, NJB 2016/38, p. 2828, Hebly & Lindenbergh, TVP 2020/1, p. 23.

1 7

(9)

worden verklaard.13 Ook toewijzing van een vordering leidt lang niet altijd tot het beoogde

materiële herstel.14 Financiële genoegdoening blijkt, net als in civiele

schadevergoedingsprocedures, minder effectief dan emotionele erkenning en genoegdoening.15

Hoewel schadevergoeding in geld op grond van art. 6:103 BW het uitgangspunt is, kan de rechter op vordering van de benadeelde schadevergoeding ook in andere vorm dan betaling van een geldsom (in natura) toekennen, een mogelijkheid waarvan in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht weinig gebruik wordt gemaakt16 en in de context van het strafproces nog veel minder.17 De vraag is of die mogelijkheid kan bijdragen aan de door slachtoffers ervaren knelpunten.

1.2 Onderzoeksopzet

In deze scriptie onderzoek ik of het vorderen van schadevergoeding in natura kan bijdragen de verbetering van de positie van slachtoffers, zowel in procedurele als in materiële zin, aan de hand van de volgende onderzoeksvraag:

Wat kan schadevergoeding in natura bijdragen aan de versterking van de positie van slachtoffers in het strafproces?

Het onderzoek neemt schadevergoeding als uitgangspunt. Andere regelingen die de positie van slachtoffers in het strafproces betreffen, zoals bijvoorbeeld diverse vormen van spreekrecht en rechtsbijstand, vallen buiten het bereik van het onderzoek.

Daarnaast beperk ik me tot het slachtoffer zelf. De schade van de in art. 6:108 BW respectievelijk 6:107 BW genoemde naasten, die zich sinds 1 januari 2019 ter zake van affectieschade kunnen voegen indien het slachtoffer letsel heeft opgelopen of is overleden18,

13 Dit ondanks het feit dat het ontvankelijkheidscriterium van art. 361 Sv is in 2009 verruimd; zie Schijns, TPWS 2015/8, par. 2.2, Kool e.a. 2016, p. 52, Lindenbergh & Hebly, NJB 2016/38, p. 2828, Schijns, TVP 2019/4, p. 114. 14 Laarman, TVP 2019/3, p. 71, Dierx, TvH 2019/4, p. 4-5.

15 Ruitenbeek-Bart & Schijns, TVP 2014/2, p. 38, Schwitters, AV&S 2014/3, par. 3, Lindenbergh & Hebly, NJB 2016/38, p. 2829.

16 Rey, de, NTBR 2019/31, p. 201. 17 Zie hoofdstuk 5.

(10)

alsmede de verplaatste schade die derden sinds diezelfde datum in het strafproces kunnen vorderen19, behandel ik niet.

Bij gebrek aan een betere manier van verwijzen gebruik ik ‘hij’ als ik refereer aan rechter, slachtoffer en verdachte.

1.3 Methodologie

Dit onderzoek verricht ik op basis van literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Ik heb gepubliceerde rechtspraak onderzocht van alle instanties, op de zoektermen “6:103 BW” en “natura”. Bij civielrechtelijke rechtspraak heb ik me niet beperkt voor wat betreft de datum, omdat het leerstuk van schadevergoeding in natura is ontstaan in de rechtspraak.20

Strafrechtelijke jurisprudentie heb ik onderzocht vanaf 1995, het jaar van inwerkintreding van de Wet Terwee.

Hoewel het onderzoek het herstel van slachtoffers als uitgangspunt neemt heb ik ervoor gekozen om niet daarnaast slachtoffers van strafbare feiten of hun advocaten te interviewen over hun bevindingen in de voegingsprocedure. Ik maak daarvoor gebruik van de vele rapporten waarin die al zijn geïnventariseerd. Naast wetenschappelijke artikelen en handboeken bestudeer ik de wetgevingsgeschiedenis, om de doelstellingen van de schadevergoedingsregeling te kunnen schetsen.

Hoofdstuk 2 draait om de deelvraag:

Hoe is de voeging van de benadeelde partij in het strafproces wettelijk geregeld en wat wordt met de regeling beoogd?

In dit hoofdstuk schets ik de (beoogde) rechtspositie van slachtoffers met schade in het strafproces.

De deelvraag die ik in hoofdstuk 3 beantwoord is:

In hoeverre komt de huidige regeling tegemoet aan de doelstelling om de positie van slachtoffers met schade te versterken?

19 Deze mogelijkheid is gelijktijdig met de uitbreiding van het Burgerlijk Wetboek middels de Wet vergoeding affectieschade (Stb. 2018, 132) ingevoerd.

(11)

Daartoe inventariseer ik de knelpunten die slachtoffers ervaren in het kader van hun rol in het strafproces. Vervolgens besteed ik aandacht aan de vraag of schadevergoeding in geld tegemoetkomt aan hun behoeften in het kader van herstel.

In hoofdstuk 4 introduceer ik de mogelijkheid die art. 6:103 BW biedt, om schadevergoeding in natura te vorderen. Ik schets het juridisch kader aan de hand waarvan de rechter een vordering tot schadevergoeding in natura beoordeelt. Ik bespreek de vraag of schadevergoeding in natura beter tegemoetkomt aan de behoeften van slachtoffers, en in hoeverre aan die behoeften in de context van het strafproces tegemoetgekomen kan worden:

Wat is schadevergoeding in natura?

Kan schadevergoeding in natura beter bijdragen aan herstel dan geld?

Biedt de vordering benadeelde partij ruimte voor het vorderen en toekennen van schadevergoeding in natura?

Op basis van literatuur en jurisprudentie onderzoek ik in hoofdstuk 5 ter vergoeding van welke schade als gevolg van een strafbaar feit natura beter geschikt is dan geld. Ik verricht jurisprudentieonderzoek om te zien op grond waarvan schadevergoeding in natura wordt toegekend of afgewezen. Zo beantwoord ik de deelvraag:

Welke schade als gevolg van een misdrijf kan beter in natura worden vergoed dan in geld? Welke prestaties zijn daartoe denkbaar? Welke prestaties worden in de praktijk gevorderd en op welke gronden kent de rechter vorderingen al dan niet toe?

In hoofdstuk 6 ga ik in op de vraag

Hoe draagt de civiele schadevergoeding in natura in procedureel opzicht bij aan een sterkere positie van slachtoffers in het strafproces?

In hoofdstuk 7 doe ik enkele aanbevelingen en in hoofdstuk 8 formuleer ik bij wijze van conclusie een antwoord op mijn onderzoeksvraag.

(12)

2 DE CIVIELE VORDERING BENADEELDE PARTIJ IN HET STRAFPROCES

2.1 Inleiding

De vordering benadeelde partij biedt slachtoffers van misdrijven de mogelijkheid om schade te verhalen in de context van het strafproces. De voegingsregeling van art. 51f Sv werd ingevoerd als onderdeel van de Wet Terwee, die ertoe strekte de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken. In dit hoofdstuk schets ik de regeling. Vervolgens behandel ik de procedurele en materiële doelstellingen eraan ten grondslag.

2.2 Juridisch kader: art. 51f Sv

De mogelijkheid om een civiele vordering te verhalen in het strafproces is geregeld in het Wetboek van Strafvordering, Eerste boek, Titel IIIA, Derde afdeling, in de artikelen 51f-51h. De artikelen 332-335 Sv en 361 Sv bevatten bepalingen over het onderzoek van de vordering, beraadslaging en uitspraak.

Vanaf de aanvang van de procedure kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces (art. 51f Sv), door middel van een formulier met een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust (art. 51g lid 1 Sv). Voeging ter terechtzitting is ook mogelijk en kan dan eventueel mondeling (art. 51g lid 3 Sv).

2.2.1 Ontvankelijkheid

Voor ontvankelijkheid is vereist dat aan de verdachte een straf of maatregel is opgelegd, dan wel dat de rechter de verdachte schuldig heeft verklaard zonder oplegging van straf of maatregel (art. 361 lid 2 sub a Sv). Vrijspraak van de verdachte leidt dus tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.

Voorts dient een benadeelde partij rechtstreekse schade te hebben geleden door het strafbare feit (art. 51f lid 1 Sv, art. 361 lid 2 sub b Sv). Daarvan is sprake indien iemand is getroffen in 2

(13)

een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.21 Uit het aan de VBP

gewijde overzichtsarrest, dat de Hoge Raad (HR) in mei 2019 wees, blijkt dat de overtreden bepaling dat belang niet rechtstreeks hoeft te beschermen.22 Ook is niet vereist dat de schade

betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld, noch dat het door de verdachte door het misdrijf verworven bedrag de bovengrens van de schadevergoeding vormt.Wel is vereist dat ‘tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de

schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden, 23 waarbij ‘(h)et begrip ‘rechtstreekse schade’ in artikel 51f lid 1 Sv (…) dezelfde betekenis heeft als in artikel 361 lid 2, onder b, Sv.’ 24

Anders dan eerder werd aangenomen25 vereist art. 51f Sv niet dat de geschonden

(strafrechtelijke) norm moet strekken ter bescherming van de door de benadeelde geleden schade. Beslissend is dus de ontvankelijkheidseis van art. 361 lid 2 sub b Sv, die gelijk is aan het civielrechtelijke relativiteitsvereiste van art. 6:163 BW, en niet het beschermingsbereik van de strafbepaling.26

Ten slotte leidt ook de onevenredige belasting van het strafgeding tot niet-ontvankelijkheid (art. 361 lid 3 Sv). Dit vereiste brengt tot uiting dat de vordering van de benadeelde partij een accessoir karakter draagt, dat wil zeggen dat de vordering ondergeschikt is aan het strafproces. De vordering kan slechts behandeld worden, voor zover de grondbeginselen van de strafprocedure, zoals de voortvarende afdoening van de strafzaak, daardoor niet in het gedrang komen. 27

De strafrechter is tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht als ‘hij niet verzekerd acht dat beide

partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren’.28

21 Krst II 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 11.

22 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.3.1. 23 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.3.1.

24 HR 03 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:368, NJ 2020/185, m.nt. W.H. Vellinga, r.o. 2.4.3. De A-G ging in de conclusie bij het arrest nog wel uit van verrschillende betekenissen, zie PHR 14 januari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:24, onder 3.16-3.17.

25 Felix & Schild, NJB 2019/1317, p. 1655; Schijns, TVP 2019/4, p. 112 26 Schild, JOR 2020/133, par. 6; Buisman, DD 2020/36, p. 505.

27 Candido, Trema 2011/10, p. 355-356; Wingerden, van, e.a. 2007, p. 68.

(14)

Daarnaast kan de rechter bepalen dat een vordering te complex is om in de context van het strafproces te behandelen. In de praktijk is dat oordeel vaak het gevolg van het feit dat op de inhoudelijke beoordeling bepalingen van burgerlijk recht van toepassing zijn, zodat een strafrechter zich naast de beoordeling van de strafzaak, moet buigen over een vordering waarop naast strafvorderlijke ook materieelrechtelijke en processuele voorschriften uit het burgerlijk recht van toepassing zijn. Dat dit vaker voorkomt dan nodig, vormde de aanleiding voor het overzichtsarrest, waarin de belangrijkste aandachtspunten bij de beoordeling van de vordering benadeelde partij worden besproken.29

De rechter kan de vordering overigens splitsen, teneinde te beslissen over dat deel van de vordering dat niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.30 De benadeelde partij kan dan het resterende deel van de vordering alsnog voorleggen aan de civiele rechter.

Een ontvankelijkheidsbeslissing dient, behoudens in het geval van een kennelijke niet-ontvankelijkheid, in het vonnis te worden gemotiveerd (art. 361 lid 4 Sv).

2.2.2 Materieel burgerlijk recht: beoordeling van de vordering

In het kader van het strafproces beoordeelt de strafrechter aan de hand van strafvorderlijke bewijsregels of het tenlastegelegde bewezen is, een strafbaar feit oplevert en of de verdachte strafbaar is.31 Een bewezen verklaard strafbaar feit kwalificeert (als doen of nalaten in strijd

met een wettelijke plicht, art. 6:162 BW) als onrechtmatige daad. Daarmee is de toerekenbaarheid doorgaans gegeven.32

De strafrechter beoordeelt de vordering die betrekking heeft op de schade als gevolg van het strafbare feit naar materieel burgerlijk recht.33 Daarbij gelden de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken, hoewel de mogelijkheden tot bewijsvoering in het strafproces voor wat betreft getuigen en deskundigen beperkt zijn.34

29 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.1. 30 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.8.4. 31 Art. 348-350 Sv.

32 Giesen e.a. 2015, p. 317.

33 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.1. 34 Art. 334 lid 1 Sv.

(15)

De stelplicht ziet op feiten en omstandigheden die niet door middel van het strafdossier kunnen worden vastgesteld, in het bijzonder met betrekking tot de aard en de omvang van de gevorderde schade.35 De behandeling van de vordering benadeelde partij is in die zin te typeren

als een schadebegrotingsprocedure.36

Overeenkomstig het burgerlijk recht komen zowel vermogensschade als ander nadeel voor toewijzing in aanmerking (art. 6:95 lid 1 jo. 6:96 jo. 6:106 BW), voor zover deze schade aan de schuldenaar/verdachte kan worden toegerekend (art. 6:98 BW).37 De rechter kan, als gevolg van het civielrechtelijke beginsel van partijautonomie, uitsluitend die schade toekennen waarop de benadeelde aanspraak maakt.38 Andersom betekent dat ook dat als de verdachte de vordering niet (gemotiveerd) betwist, de rechter deze zal toewijzen, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt.39 Uitgangspunt is de concreet geleden schade, met uitzondering van gevallen van beschadiging of verlies van een zaak, waarvan de waarde van herstel of vervanging via een abstracte schadeberekening kan worden vastgesteld. Als de omvang van de schade alleen kan worden vastgesteld na nader onderzoek dat onevenredige vertraging zou opleveren, kan de rechter de omvang schatten, overeenkomstig art. 6:97 BW en met inachtneming van de aanknopingspunten die civiele rechtspraak daarbij biedt. 40

2.2.3 Verhouding tot de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr

Op grond van art. 36f Sr kan de rechter de veroordeelde de verplichting opleggen om ten behoeve van het slachtoffer of de personen genoemd in art. 51f lid 2 Sv een som geld te betalen aan de staat. De staat keert het ontvangen bedrag onverwijld uit aan de benadeelde (art. 36f lid 1 Sr). Als de veroordeelde 8 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis nog niet aan de betalingsverplichting heeft gedaan, treedt een voorschotregeling in werking, op grond waarvan de staat het bedrag alsnog uitkeert (art. 6:4:2 lid 7 Sv). Dat bedrag kan, behalve bij slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven, gemaximeerd worden tot 5000 euro (art. 6:4:8 lid 3 Sv). Deze regeling biedt slachtoffers ten opzichte van een civielrechtelijke toekenning meer zekerheid van verhaal.

35 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.8.1. 36 Felix & Schild, NJB 2019/686, p. 851.

37 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.4.1-2.4.5. 38 Buisman, DD 2020/36, p. 506.

39 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.8.3. 40 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.8.7.

(16)

De rechter kan deze strafrechtelijke maatregel onafhankelijk van een civiele vordering toewijzen41, mits de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en sprake is van rechtstreekse schade.42 De hoogte van het bedrag relateert aan de hoogte van de schade, niet aan de draagkracht van de veroordeelde of de ernst van het feit.43 Niettemin kan het ontbreken van draagkracht voor de rechter reden zijn om af te zien van oplegging van deze maatregel.44

Voldoening aan de maatregel doet de toegewezen civiele vordering vervallen en betaling aan de benadeelde partij heft de verplichting tot betaling aan de staat op.45

2.2.4 Verhouding tot de bijzondere voorwaarde(n) van art. 14c Sr

Een verplichting tot vergoeding van door het feit veroorzaakte schade kan, eventueel in natura46, ook strafrechtelijk worden opgelegd, als bijzondere voorwaarde bij een (deel van de) straf die niet ten uitvoer wordt gelegd (art. 14c lid 2 sub 1 Sr). Oplegging van een of meer bijzondere voorwaarde(n) geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit (art. 14c lid 1 jo. art. 14a Sr). De reactie op niet-naleving van een voorwaarde, de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel, komt dus niet het slachtoffer ten goede.

2.2.5 Art. 51h Sv

Art. 51h Sv biedt, in samenhang met het de artikelen 17 en 18 van het Besluit slachtoffers van strafbare feiten (Bssf)47, naast het vorderen van schadevergoeding de mogelijkheid voor slachtoffer en verdachte om onderling tot een schaderegeling te komen. 48 Hiertoe dienen

diverse herstelrechtvoorzieningen, waaronder bemiddeling, die beschikbaar zijn als zowel

41 De Hoge Raad overweegt in het overzichtsarrest dat oplegging ook mogelijk is als geen schadevergoeding is gevorderd en zelfs als het slachtoffer niet in de vordering kan worden ontvangen, r.o. 2.9.2.

42 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.9.1. 43 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 5-6.

44 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.9.6. 45 HR 12 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1408, NJ 1999/246, r.o. 4.6.2.

46 Hoge Raad, 3 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1308, NJ 2009/368. 47 Stb. 2016, 310.

(17)

slachtoffer als verdachte daarmee instemmen. Daarnaast is vereist dat de verdachte de feiten die aan de zaak ten grondslag liggen erkent (art. 18 lid 1 sub c Bssf).

Indien bemiddeling leidt tot een overeenkomst tussen slachtoffer en verdachte, houdt de rechter daarmee rekening bij de oplegging van een straf of maatregel (art. 51h lid 2 Sv). Voorts ontneemt een eventuele schaderegeling de grondslag aan de civiele schadevergoedingsvordering.49 Overigens is schadevergoeding slechts een van de mogelijke

uitkomsten van bemiddeling. De inhoud van de vaststellingsovereenkomst is vrij 50 en hoewel vergoeding van schade wel kan bijdragen aan herstel,51 is dat niet het primaire doel van een herstelgericht traject.

2.3 De Wet Terwee: de versterking van de positie van het slachtoffer

De mogelijkheid tot voeging in de huidige vorm vindt haar oorsprong, net als de schadevergoedingsmaatregel, in de Wet Terwee, die op 1 april 1995 werd ingevoerd. 52 De wet strekte ertoe tegemoet te komen aan de belangstelling voor de belangen van slachtoffers53, die zowel in binnen- en buitenland54, alsmede op internationaal niveau55 in de

decennia daarvoor flink was gegroeid.

Teneinde de positie van slachtoffers te verbeteren werd de mogelijkheid om in de context van het strafproces schade te verhalen uitgebreid56 en het slachtoffer bij inning van de schade

ondersteund door de schadevergoedingsmaatregel en een uitbreiding van de regeling Schadefonds Geweldsmisdrijven.57 Het uitgangspunt was de bescherming van de belangen van

het slachtoffer door middel van maatregelen die niet in strijd komen met de andere doeleinden van het strafproces. 58

49 HR 9 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0837, NJB 2010/2151, r.o. 4.6. 50 Pemberton, TvH 2011/4, p. 36.

51 Akkermans 2015, p. 12. 52 Stb.1993, 29.

53 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 1. 54 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 3.

55 Zie het Verdrag van 24 november 1983 inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van geweldsmisdrijven (Trb. 1984, nr. 2), door Nederland ondertekend in1988 en Aanbeveling No. R.(85)11 ‘The position of the victim in the framework of criminal law and procedure’, beide van de Raad van Europa, alsmede UN Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power, 1986, met in punt 12 de aanbeveling dat staten zich sterk maken voor schadevergoeding als de dader geen verhaal biedt.

56 In de oude regeling waren de bedragen gemaximeerd tot f 1600, respectievelijk f 600, naar gelang de vordering werd ingediend bij de rechtbank of kantonrechter, zie Vellinga, VRA 2001/4, p. 97.

57 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 1 en 7.

58 De wetgever meende zelfs dat de vordering benadeelde partij aan strafrechtelijke doeleinden als preventie zou bijdragen, zie Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 7.

(18)

De positie van de benadeelde partij werd in de jaren na Terwee gestaag uitgebouwd. 59

Teneinde rechters te bewegen vorderingen minder vaak naar de burgerlijke rechter te verwijzen60 werd het ontvankelijkheidscriterium van art. 361 lid 3 Sv in 2011 aangescherpt van de eis dat de vordering ‘eenvoudig van aard’ moest zijn, naar het huidige criterium.61 Bij

diezelfde wetswijziging kreeg het slachtoffer een eigen afdeling in het Wetboek van Strafvordering62 en per 1 juli 2014 is slachtofferadvocatuur een door de Raad voor de Rechtsbijstand erkende specialisatie.63

2.3.1 Procedurele doelstelling: een eenvoudige procedure

De wetgever beschouwde de verhouding tussen verdachte en slachtoffer als een zuiver civielrechtelijk geschil64, maar wilde slachtoffers ter beslechting daarvan een eenvoudiger

procedure aanbieden waarmee ze tijd en kosten konden besparen en op eenvoudige wijze een executoriale titel zouden verkrijgen.65 In de jaren na Terwee kwam erkenning op voor het feit

dat belastende procedures het risico op secundaire victimisatie van slachtoffers met zich brengen. 66

Ook herstelrechtvoorzieningen, die sinds 2011 ter uitvoering aan Europees slachtofferbeleid67

wettelijk zijn verankerd in art. 51h Sv68, dienen ter voorkoming van secundaire victimisatie.69

Bij de nationale wetgever bestaat echter nog weinig duidelijkheid over wat toepassing daarvan behelst. Op verzoek van de minister voert het WODC daarnaar in 2020 een onderzoek uit.70

Dat neemt niet weg dat de minister met het aanbieden van dergelijke trajecten tegemoet wil

59 Kool e.a. 2016, p. 241.

60 Candido, Trema 2011/10, p. 359. Deze conclusie trekt Candido omdat het nieuwe criterium geen wezenlijke wijziging en bij amendement (Krst. II 2007/08, 30 143, nr. 16) werd voorgesteld, terwijl de wetgever had gemeend dat geen wijziging nodig was.

61 Stb. 2010, 1.

62 Eerste Boek, Titel IIIA Sv.

63 https://www.rvr.org/nieuws/2014/juni/specialisatie-slachtofferzaken-en-slachtoffers-van-mensenhandel.html, nieuwsbericht van 26 juni 2014, geraadpleegd op 28 september 2020.

64 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 8. 65 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 9.

66 Ik trof deze term voor het eerst aan in Krst II, 1999-2000, 27213, 1. Ook in de MvT bij de Wvps speelt de term een belangrijke rol: MvT Wvps, p. 5 en in het nieuwe, nog niet in werking getreden Wetboek van Strafvordering zal in art. 1.1.1.4 als uitgangspunt zijn opgenomen: ‘Strafvordering geschiedt op een wijze die recht doet aan de belangen van het slachtoffer.’

67 Implementatiewet van Richtlijn 2012/29/EU (dat in de plaats trad van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, PbEG 2001, L 082/0001).

68 De huidige wettekst stamt uit 2017: Stb. 2017, 90. 69 Overweging (9) bij Richtlijn 2012/29/EU.

(19)

komen aan ‘wat het slachtoffer nodig heeft voor herstel, en wat de verdachte of veroordeelde

kan doen om verantwoordelijkheid te nemen en waar mogelijk te herstellen’.71

Tegelijkertijd diende de voegingsregeling accessoir te blijven aan het strafproces.72 De accessoriteit gold als buitengrens, als waarborg voor het ‘redelijk vermoeden van schuld’-principe73 ten grondslag aan het als daderstrafrecht te kenschetsen Nederlandse strafrecht.74 Desondanks genereert de regeling juist op dit vlak discussie.75 Die spitst zich voornamelijk toe op de wenselijkheid van een grote rol van slachtoffers in het strafproces76 en op de rechtspositie van verdachten. Die zijn ten aan zien van een vordering benadeelde partij immers niet vrij om vol verweer te voeren, gelet op hun strafprocessuele positie en op het feit dat de strafrechter bij de straftoemeting de proceshouding van verdachten betrekt.77

2.3.2 Materiële doelstelling: een reactie op de schending van het belang van het slachtoffer Met de schadevergoedingsregeling bracht de wetgever mede de groeiende overtuiging78 tot

uiting dat een delict primair een inbreuk vormt op een concreet belang van een slachtoffer.79 De reactie op dat geschonden belang, in de vorm van een (al dan niet door een schadevergoedingsmaatregel ondersteunde) schadevergoeding, diende primair tot herstel van de rechtmatige toestand.80 Daarnaast zou de schadevergoeding de vredemakende functie van

het strafproces versterken en kunnen bijdragen aan conflictoplossing.81

71 Krst II, 2019-20, 29279, 560, p. 1.

72 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 11.

73 T.M. Schalken, aangehaald in Groenhuijsen & Slump 2013, p. 137. 74 Asbeck, van, AA 1994/1, p. 22.

75 Strien, van 2001, p 241; Lindenbergh 2014, p. 2 en p. 12. In positieve zin: Aa, van der e.a., AA 2013/0546, p. 556.

76 Bijvoorbeeld Vellinga, VRA 2001/4, p. 8, Boom, ten & Kuijpers, JV 2007/3, p. 44, Wingerden, van, TREMA 2008/2, p. 66, Kwakman, Strafblad 2012/10, p. 274 Groenhuijsen & Slump 2013, p. 10, Schijns, TPWS 2015/8, par. 5.5, Buruma, NTS 2020/1, p. 7.

77 Vellinga, VRA 2001/4, p.10; Candido, NJB 2012/14, p. 824; Kool e.a. 2016, p. 57,148; Vellinga, NJ 2019/379, par. 16; Buisman, DD 2020/36, p. 510.

78 Voor een weergave van het maatschappelijke klimaat en ontwikkelingen zie Kool & Moerings 2001, p. 8; Groenhuijsen & Slump 2013, p. 135-136.

79 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 7. 80 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 5. 81 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 7.

(20)

2.4 Tussenconclusie

De VBP is een civiele schadevergoedingsvordering die wordt beoordeeld naar het materiële burgerlijke recht met inachtneming van de regels van stelplicht en bewijslastverdeling van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, binnen strafvorderlijke processuele kaders.

Het doel van slachtofferbeleid, dat tot uiting komt in deze regeling, is het zowel procedureel als materieel beschermen van de belangen van slachtoffers.82 De materiële bescherming, de reactie die volgt op het geschonden belang, dient het herstel van slachtoffers in de rechtmatige toestand. In beginsel heeft die reactie de vorm van een schadevergoeding. In procedurele zin is het doel dat slachtoffers toegang hebben tot een eenvoudige regeling om schade te verhalen, die bijdraagt aan het voorkomen van secundaire victimisatie van slachtoffers door hen een gang naar de civiele rechter te besparen.

(21)

3 DE POSITIE VAN DE BENADEELDE PARTIJ IN HET STRAFPROCES: KNELPUNTEN

3.1 Inleiding

Hoewel de Wet Terwee mede door middel van de regeling van art. 51f Sv de positie van het slachtoffer in het strafproces beoogt te versterken, blijkt gebruikmaking ervan voor slachtoffers niet altijd een bevredigende ervaring. In dit hoofdstuk inventariseer ik waar voor slachtoffers de voornaamste knelpunten liggen.

3.2 Knelpunt 1: Accessoriteit

Uit onderzoek blijkt dat participatie in het strafproces voor slachtoffers waardevol is.83 Ze hebben vaak behoefte aan openheid en84 aan opheldering over wat er gebeurd is.85 Inzicht daarin kan bijdragen aan het verhelpen van de onrechtservaring 86 en aan het herstel van het slachtoffer, mits de positie van het slachtoffer binnen het strafrecht helder is.87

3.2.1 De bijrol van het slachtoffer

Hoewel de wetgever beoogde te voorzien in een eenvoudige procedure, ontbreekt het bij de toepassing van de voegingsregeling aan helderheid. Voor slachtoffers is het systematische onderscheid tussen strafrechtelijke berechting van daders en civielrechtelijk schadeverhaal niet vanzelfsprekend.88 Dat zorgt voor onvervulde verwachtingen over de rol die ze krijgen toebedeeld in het strafproces.89 Dat begint bij de ontdekking dat de mogelijkheid schade te verhalen afhankelijk is van het vervolgingsbeleid van het OM. 90 Als het wel tot een strafproces komt is het vervolgens vaak een teleurstelling om te ontdekken dat de officier van justitie een ingediende vordering niet zonder meer ondersteunt. Ook verwachten slachtoffers vaak dat ze recht hebben op hoge bedragen91 en dat ze toegewezen schadevergoeding spoedig van de

83 Aa, van der e.a., AA 2013/0546, p. 554. 84 Laarman, TVP 2019/3, p. 80.

85 Akkermans 2015, p. 16-17.

86 Oudejans & Pemberton, NJLP 2019/1, p. 82. 87 Groenhuijsen & Slump 2013, p. 150. 88 Lindenbergh &Hebly, NJB 2016/38, p. 2828. 89 Emaus & Kool, TVP 2017/1, p. 9.

90 Dongen, van, e.a., TVP 2014/1, p. 4.

91 Wingerden, van, e.a. 2007, p. 82, Kool e.a. 2016, p. 98.

3 7

(22)

verdachte zullen ontvangen.92 Het gevoel een bijrol te spelen in de strafprocedure93 gaat vaak

gepaard met veel teleurstelling94 en felle emoties richting justitie.95

Ook art. 51h Sv is geen toonbeeld van duidelijkheid. Door de plaatsing in de schadevergoedingstitel lijkt het alsof slachtoffers herstelrechtbemiddeling kunnen vorderen.96

Toepassing is echter afhankelijk van de instemming van beide partijen alsmede van de vraag of de verdachte de ten laste gelegde feiten erkent gepleegd te hebben. Daarbij heeft een verdachte echter niet altijd belang, bijvoorbeeld als hoger beroep open staat tegen het strafvonnis en de verdachte onschuld bepleit. Voor slachtoffers betekent art. 51h Sv daarom niet meer dan ‘het recht om te verzoeken om te laten onderzoeken of de inzet van een herstelrechtvoorziening mogelijk is’.97 Is dat niet het geval, dan zijn zij alsnog aangewezen op het vorderen van materieel herstel via een schadevergoedingsvordering.

3.2.2 De onevenredige belasting van het strafgeding

Hoewel uit onderzoek blijkt dat rechters en officieren welwillend omgaan met gebrekkige vorderingen,98 betekent de accessoriteit van de voegingsprocedure niet alleen een beperkte rol van slachtoffers met schade tijdens het strafproces, maar ook een reële kans dat op grond van het onevenredigheidscriterium de vordering helemaal niet inhoudelijk wordt behandeld.99 De

toepassing van art. 361 lid 3 Sv kan bij slachtoffers de indruk wekken dat de rechter het “te veel moeite” vindt om hun vordering serieus te bekijken.100 Die gevoelens worden wellicht

versterkt doordat de niet-ontvankelijkheidverklaringen in strafvonnissen vaak summier worden gemotiveerd.101

Het gevolg is dat veel schade niet meer wordt verhaald, omdat slachtoffers een procedure bij de civiele rechter vaak als een belastend en ongewis ervaren en na een strafproces al

92 Wingerden, van, e.a. 2007, p. 82.

93 Lindenbergh &Hebly, NJB 2016/38, p. 2828. 94 Giesen e.a. 2015, p. 364.

95 Vellinga, VRA 2001/4, p. 11; Dongen, van, e.a., TVP 2014/1, p. 4; Kool e.a. 2016, p. 17; Bosma e.a., DD 2020/7, p. 81. 96 Claessen, TMvS 2018/2, p. 83. 97 Claessen, NBSTRAF 2019/13, p. 2. 98 Kool e.a. 2016, p. 244. 99 Candido, Trema 2011/10, p. 355. 100 Schijns, TPWS 2015/8, p. 5.

(23)

moegestreden zijn.102 Als slachtoffers schade wel alsnog via een civiele procedure verhalen,

kunne zij hij daarin geen aanspraak maken op de strafrechtelijke schadevergoedingsmaatregel, noch op de voorschotregeling. 103

Ook voor de rechterlijke macht is de regeling kennelijk niet zonder meer eenvoudig. Sinds de invoering van de wet Terwee blijkt de toepassing van art. 361 lid 3 Sv inconsistent en wordt te vaak verwezen naar de burgerlijke rechter. 104 Als oorzaken hiervan worden gebrek aan civiele ervaring bij strafrechters105 en complexe, uitgebreide vorderingen106 genoemd. Daarnaast beslissen strafrechters tot niet-ontvankelijkheid in plaats van afwijzing, om de gang naar de civiele rechter niet te blokkeren.107

Shockschadevorderingen en letselschadevorderingen, waarvan de afhandeling complex is,108 treft het lot van niet-ontvankelijkheid extra vaak. Hoewel vergoeding voor shockschade vaak wordt toegewezen als die niet wordt betwist en voldoende is onderbouwd,109 acht de Hoge Raad, gelet op de vereisten die voor het toekennen van een dergelijke vordering gelden, niet-ontvankelijkverklaring niet onbegrijpelijk. 110 In het overzichtsarrest van 2019 komt de Hoge Raad daar niet van terug.111

3.3 Knelpunt 2: Geld voldoet niet

Slachtoffers hebben na een gepleegd misdrijf niet uitsluitend behoefte aan berechting van de verdachte.112 Met uitzondering van een groot deel van de slachtoffers van diefstal en

102 Lindenbergh &Hebly, NJB 2016/38, p. 2827; Dongen, van, e.a., TVP 2014/1, p. 5; Lindenbergh, NJB 2014/1959, p. 2696; Kool e.a. 2016, p.550.

103 Engelhard e.a., TVP 2015/4, p. 88.

104 Kool& Moerings 2001, p. 45; Strien, van 2001, p. 270; Wingerden, van, e.a. 2007, p. 71; Kool e.a. 2016, p. 82. De HR zag in 2019 hierin nog aanleiding om het overzichtsarrest te wijzen.

105 Kool & Moerings 2001, p. 36; Wingerden, van, e.a. 2007, p. 71, 140; Emaus & Kool, TVP 2017/1, p. 5. 106 Kool e.a. 2016, p. 256.

107 Kool & Moerings 2001, p. 39.

108 Zie Lindenbergh, NJB 2014/1959, p. 2696, Schijns, TPWS 2015/8, par. 2.1, Lindenbergh &Hebly, NJB 2016/38, p. 2828.

109 Engelhard e.a., TVP 2015/4, p. 87-88.

110 HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:528, NJ 2014/183, r.o. 4.4.

111 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.4.5. 112 Aa, van der, e.a., AA 2013/0546, p. 546.

(24)

vernielingen113, verlangen ze daarnaast vaak een wijze van herstel, die uit meer bestaat dan

financiële compensatie.114

3.3.1 Behoeften van slachtoffers

Naar de bewuste115 behoeften van slachtoffers is veel onderzoek gedaan. Daaruit komt een consistent beeld naar voren.

Universeel blijkt de behoefte aan erkenning. Erkenning van wat er is gebeurd,116 erkenning van de verantwoordelijkheid van de dader117, en erkenning van hun slachtofferschap.118 Een gebrek aan erkenning kan het leed van het slachtoffer versterken.119 Daarmee hangt soms samen de wens dat de dader niet zomaar mag wegkomen met zijn fout, en deze toegeeft.120 Op principieel niveau hangt erkenning samen met de vervulling van burgerschap en de wens om herhaling te voorkomen.121

Vaak komt de behoefte aan erkenning tot uitdrukking in de behoefte aan excuses.122 Hoewel zowel in rechtspraak als in de literatuur vaak wordt aangenomen dat deze oprecht moeten zijn om genoegdoening voor het slachtoffer te kunnen opleveren123, wijst onderzoek uit dat ook opgelegde, niet-oprechte excuses zinvol kunnen zijn.124 Excuses kunnen bijdragen aan psychisch en fysiek herstel.125 Het uiten ervan kan ook voor veroorzakers van schade

waardevol zijn bij de vervulling van hun behoefte aan acceptatie126 en er kan educatieve

werking vanuit gaan.127

113 Boom, ten & Kuijpers, JV 2007/3, p. 41. 114 Dijck, van, NJB 2015/36, p. 2530.

115 Onbewuste behoeften zijn veel moeilijker te inventariseren, hoewel deze bij herstel wel een rol kunnen spelen: Boom, ten e.a., 2008, p. 9.

116 Laarman, TVP 2019/3, p. 80. 117 Akkermans 2015, p. 16-17. 118 Groenhuijsen, DD 2013/43, par. 6. 119 Bosma e.a., DD 2020/7, p. 81. 120 Dijck, van, NJB 2015/36, p. 2531.

121 Akkermans 2015, p. 16-17; Dongen, van, e.a., TVP 2014/1, p. 3 Dijck, van, NJB 2015/36, p. 2531. 122 Groenhuijsen, DD 2013/43, par. 6.

123 Zie bijvoorbeeld Aa, van der e.a., AA 2013/0546, p. 555. 124 Dijck, van, NTBR 2017/42, p. 300.

125 Laarman, TVP 2019/3, p. 80.

126 Akkermans & Hulst, TVP 2014/4, p. 103. 127 Hulst e.a., WPNR 2008/6772, p. 781.

(25)

Ook praktische behoeftes worden genoemd. Zo kan geld vernielde of gestolen goederen vervangen maar daarnaast tot op zekere hoogte bijdragen aan erkenning en genoegdoening.128

Daarnaast hebben slachtoffers van met name geweldsmisdrijven of bedreiging vaak behoefte aan veiligheid, die zich kan uiten in de wens om beschermd te worden tegen de dader.129 Als het geweld is gepleegd door een bekende dader hebben slachtoffers juist vaker behoefte aan het herstel van de relatie met en het uitblijven van vervolging van de dader.130

3.3.2 Uitgangspunten van het schadevergoedingsrecht

Hoewel te beargumenteren is dat de vordering benadeelde partij in zo vergaande mate trekken vertoont van zowel publiek- als privaatrecht dat je zou kunnen spreken van een vordering sui generis,131 zijn de regels van materieel burgerlijk recht erop van toepassing,132 in het bijzonder

die van afdeling 6.1.10 BW. De uitgangspunten ten grondslag aan de schadevergoedingstitel zijn daarom ook op de vordering benadeelde partij van toepassing.

3.3.2.1 Herstel in oude toestand

Het schadevergoedingsrecht gaat uit van de volledige vergoeding van schade, die de benadeelde zo veel mogelijk in de positie brengt waarin deze zou hebben verkeerd zonder deze normschending. 133 Het schadevergoedingsrecht beoogt de status quo te handhaven, door

middel van herstel achteraf134 en neemt zo de oude toestand als uitgangspunt.

Die oude toestand is voor slachtoffers van strafbare feiten echter lang niet altijd meer bereikbaar.135 Als persoonlijke spullen zijn weggenomen of vernield, blijvende zichtbare fysieke schade het gevolg is van mishandeling of psychische klachten zijn ontstaan als gevolg van een misdrijf, zal een slachtoffer hooguit zo goed mogelijk kunnen herstellen binnen de

128 Lindenbergh &Hebly, NJB 2016/38, p. 2829. 129 Aa, van der e.a., AA 2013/0546, p. 547. 130 Boom, ten e.a., 2008, p. 13.

131 Kool, NJB 2017/40, p. 2954. Overigens wordt er in Giesen e.a. 2015, p. 365 op gewezen dat dat nog niet heeft geleid tot een ‘fundamental reassessment of the system, dogma and doctrine of the Dutch (civil and criminal) law’, maar alleen tot pragmatische aanpassingen, terwijl dat volgens hen wel nodig zou zijn.

132 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. Vellinga (Overzichtsarrest), r.o. 2.1. 133 Lindenbergh 2014, p. 16.

134 Lindenbergh 2014, p. 7.

(26)

ontstane toestand. Dat vraagt om een beoordeling van de mogelijkheden die de benadeelde nog heeft en wenst te benutten en van een toekomstgerichte benadering. 136

De door slachtoffers geuite behoeften aan bijvoorbeeld erkenning, excuses of openheid van zaken zien op het zo goed mogelijk verder kunnen na een strafbaar feit, maar kunnen niet bijdragen aan het ongedaan maken daarvan.

3.3.2.2 Focus op financiën

Het uitgangspunt, dat schade wordt vergoed door middel van geld,137 is terug te zien in de

redactie van art. 6:103 BW. Ook in die zin sluit het schadevergoedingsrecht niet naadloos aan op de emotionele behoeften van slachtoffers.138

Bij immateriële schade komt dat extra duidelijk naar voren. Geld kan leed niet herstellen139 en in die zin levert de toekenning van smartengeld altijd spanning op met de reparatoire uitgangspunten van het schadevergoedingsrecht.140 Niet alleen is de omvang van ander nadeel niet nauwkeurig vast te stellen141, maar het vergoeden van immateriële waarden in monetaire,

materiële eenheden an sich kan ook worden ervaren als een zogenaamde ‘taboo trade off’, met als gevolg een diep onbehagen dat aan herstel in de weg staat.142

Bij zaakschade voldoet een financiële schadevergoeding vaker aan de behoeften van slachtoffers.143 Toch kan ook bij unieke goederen of goederen met emotionele waarde geld slechts een beperkte rol spelen.144

136 Dijck, van, NJB 2015/36, p. 2534. 137 Verheij, 2019/44 en 45.

138 Aa, van der e.a., AA 2013/0546, p. 554; Dijck, van, NJB 2015/3615, p. 2533. Dijck, van, NJB 2015/36, p. 2530.

140 Verheij, NJB 2020/12, p. 825. 141 Schwitters AV&S 2014/3, par. 2.

142 Aa, van der e.a., AA 2013/0546, p. 554. Dit risico wordt ook geadresseerd in Krst II, 2014/15, 34257, 3 (MvT Wet vergoeding affectieschade), p. 10.

143 Boom, ten & Kuijpers, JV 2007/3, p. 41. 144 Rey, de, 2019, p. 69-70.

(27)

3.4 Tussenconclusie

Art. 51f Sv biedt niet de eenvoudige procedure die de wetgever voor ogen stond. Slachtoffers is niet duidelijk welke positie zij innemen in het strafproces, dat niet ontworpen is voor drie partijen.145 Bovendien worden zij vaker dan nodig verwezen naar de civiele rechter, met frustratie en niet-verhaalde schade tot gevolg.

Daarnaast blijkt toegekende schadevergoeding onvoldoende tegemoet te komen aan hun behoeftes, die naast materieel ook immaterieel van aard zijn. Schadevergoeding in geld vormt niet de reactie op hun geschonden belang zoals zij die wensen.

De accessoriteit van de regeling en de beperkte mate waarin schadevergoeding in geld bijdraagt aan hun behoeften en aan werkelijke vergoeding van de schade leiden niet tot versterking van de positie van slachtoffers, maar soms wel tot teleurstelling of zelfs de secundaire victimisatie die de regeling beoogt te voorkomen.146

145 Zo trekt men in Nederland blijkens de parlementaire geschiedenis, anders dan bijvoorbeeld in België, een grens bij de action directe, een zelfstandig vervolgingsrecht voor slachtoffers.

146 H.M. Verrijn Stuart, geciteerd in Strien, van 2001, p. 242; In die zin ook: Groenhuijsen & Slump 2013, p. 135 en Aa, van der, Strafblad 2018/52, p. 1.

(28)

4 NATURA ALS HERSTEL

4.1 Inleiding

De vaststelling dat de rol van slachtoffers in de context van het strafproces onduidelijk is en bevredigend schadeverhaal bemoeilijkt, vormt aanleiding om verlichting voor de knelpunten van de VBP te zoeken in het materiële burgerlijk recht, dat op de vordering van toepassing is.

Het BW biedt de mogelijkheid om schadevergoeding in natura te vorderen, waardoor vorderingen beter kunnen worden afgestemd op de (immateriële) behoeften,147 zoals

erkenning.148 Slachtoffers kunnen daarmee een persoonlijke stempel drukken op de behandeling van hun schade.149 In dit hoofdstuk onderzoek ik daarom, na de beschrijving van het juridisch kader, of schadevergoeding in natura kan bijdragen aan het door slachtoffers beoogde herstel. Vervolgens ga ik in op de vraag of de VBP ruimte biedt of dient te bieden voor het nastreven daarvan.

4.2 Art. 6:103 BW

Tot verwondering van sommige auteurs vormt schadeloosstelling in natura een uitzondering op de hoofdregel dat schadevergoeding in geld geschiedt.150 De wetgever wilde met deze rangorde voorkomen dat ten aanzien van de veroordeling tot een andere prestatie weer andere problemen zouden kunnen ontstaan. 151

Het eerste deel van art. 6:103 BW luidt:

Schadevergoeding wordt voldaan in geld. Nochthans kan de rechter op vordering van de benadeelde schadevergoeding in andere vorm dan betaling van een geldsom toekennen.

147 Rey, de, NTBR 2019/31, p. 201.

148 Bijvoorbeeld doordat de veroordeelde moeite moet doen voor een prestatie: Rey, de, 2019, p. 22, 59-60. 149 Dierx, VR 2019/200, p. 3.

150 Rey, de, 2019, p. 192. Dat is bijvoorbeeld anders in België, waar vergoeding in natura in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht juist het uitgangspunt is: Rey, de, 2019, p. 209. Zie ook Lindenbergh 2014, p. 10. 151 Overzicht parlementaire geschiedenis ontleend aan Rey, de, 2019, p. 192; Tigelaar, in: GS Schadevergoeding

art. 6:103, aant. 1-3 (online, laatst bijgewerkt op 16 januari 2018). 4

(29)

De rechter kent schadevergoeding toe op vordering van de benadeelde en is vrij in de keuze wat hij een passende vorm acht, mits hij een vorm kiest die de benadeelde vordert.152 Dat kan

worden afgeleid uit het arrest Pos/ van den Bosch uit 1967, het standaardarrest waarbij de HR de mogelijkheid van schadevergoeding in natura heeft bevestigd.153 Desondanks sluit de HR

niet uit dat de weigering van een redelijk aanbod onder omstandigheden in strijd kan zijn met de schadebeperkingslicht van de schuldeiser.154 Dat kan voor de rechter een reden zijn om schadevergoeding in natura toe te kennen zonder vordering of zelfs instemming van de benadeelde.

De laatste zin van art. 6:103 BW luidt:

Wordt niet binnen redelijke termijn aan een zodanige uitspraak voldaan, dan herkrijgt de benadeelde zijn bevoegdheid om schadevergoeding in geld te verlangen.

Daarvoor is een nieuwe veroordeling nodig, tenzij de benadeelde subsidiair schadevergoeding in geld heeft gevorderd en toegewezen heeft gekregen voor het geval aan de primaire vordering niet zou worden voldaan.155

Art. 6:167 en 6:196 BW bevatten (de enige) concrete uitwerkingen van schadevergoeding in natura. De rechter kan een veroordeling tot openbaarmaking van een rectificatie uitspreken ter zake van een misleidende publicatie van feitelijke aard (art. 6:167 BW) of van misleidende of vergelijkende reclame (art. 6:196 BW).

Het toekennen van een prestatie bij wijze van schadevergoeding in natura moet onderscheiden worden van een veroordeling op grond van art.3:296. Dat artikel biedt preventieve bescherming in de vorm van een rechterlijk bevel of verbod,156 waarbij een dreigende normschending voldoende is.

152 Scholten, NJ 1968/42, par. 2.

153 De Rey wijst erop dat de HR al in 1903 oordeelde dat de wet geen beperkingen stelt aan de wijze van toekenning van schadevergoeding: Rey, de, 2019, p. 84.

154 HR 10 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1055, NJ 1996/3, r.o. 3.8.

155 Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding art. 106, aant. 5 (online, laatst bijgewerkt 1 augustus 2020). 156 Lindenbergh 2014, p. 7.

(30)

4.3 In overeenstemming met de aard van de schade: het passend-criterium

Dat schadevergoeding in natura moet aansluiten bij de geleden schade brengt het in HR Pos/ van den Bosch geformuleerde criterium, dat veroordeling mogelijk is als de rechter het gevorderde ‘een passende vorm van schadevergoeding acht, (...) welke geschikt is om de

aangebrachte schade weg te nemen’,157 tot uitdrukking.

Schade moet op grond van art. 6:97 BW begroot worden op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is, of worden geschat. Een te hoge vordering zal de rechter toewijzen tot het bedrag dat overeenstemt met de omvang van de schade. Het is de vraag hoe die begroting bij een naturavordering tot uiting komt. Denkbaar is dat de rechter afweegt of het opleggen van een minder verstrekkende (‘omvangrijke’) prestatie in strijd komt met het uitgangspunt dat de benadeelde geen schadeloosstellingsvorm krijgt opgedrongen. In een zaak waarin de rechter de gevorderde afbraak van een vergunde dakkapel die hinder veroorzaakte afwees158, zou dan wellicht het schilderen van de dakkapel in een lichtere kleur, waarmee een

deel van de hinder wordt verholpen, voor toewijzing in aanmerking komen.

In de rechtspraak ben ik geen voorbeelden tegengekomen van de begroting van schadevergoeding in natura. Wel wordt aan de hand van het passend-criterium beoordeeld of de aard van de gevorderde prestatie geschikt is om de schade te vergoeden.

Het passend-criterium is door de HR niet verder uitgewerkt. In beginsel is schadevergoeding dus op een oneindig aantal manieren mogelijk, met inachtneming van de eisen die het recht aan de beoordeling van schadevergoedingsvorderingen stelt.159 Daarnaast is denkbaar dat voor de beoordeling van de aard van de gevorderde prestatie wordt aangesloten bij de congruentie-eis die geldt voor prestaties die worden opgelegd op grond van art. 3:296 BW. Zoals tussen een bevel en de onderliggende rechtsplicht overeenstemming moet bestaan,160 moet schadevergoeding in natura ertoe strekken en geschikt zijn om de betreffende schade te

157 HR 17 november 1967, NJ 1968, 42 (Pos/ van den Bosch). 158 Rb. Den Haag 2 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10406.

159 De Rey, een Belgisch auteur, stelt als begrenzing de schadebeperkingsplicht,de redelijkheid en billijkheid en het verbod op machtsmisbruik (in de Nederlandse context te verstaan als misbruik van recht).

spreekt overigens van ‘machtsmisbruik’, maar in de context van het Nederlandse civiele recht denk ik dat gesproken moet worden van misbruik van recht. Rey, de, 2019, p. 196.

(31)

vergoeden. Schadevergoeding heeft immers een evenwichtherstellende functie en geen punitieve.161

Uit feitenrechtspraak komt naar voren dat het in het leven roepen van een toestand die anders nooit aan de orde zou kunnen zijn, reden is voor afwijzing. De vordering om een erfdienstbaarheid te vestigen om een zijmuur te mogen gebruiken was daarom geen passende vergoeding voor onrechtmatige bebouwing op grond in eigendom van eisers. Afbraak, medewerking aan overdracht of aan de vestiging van een erfdienstbaarheid ter zake van het hebben van een overbouw wel.162

Ook schadevergoeding in natura in de vorm van teruglevering van een woning was naar het oordeel van de feitenrechter niet passend. Het stond niet vast dat het resultaat anders zou zijn geweest zonder het onrechtmatig handelen, in een zaak waarin een verkoopmakelaar had verzuimd te melden dat de koper van een voor verkoop aan haar toevertrouwd pand haar schoonvader was.163 Daarom paste slechts compensatie in geld.

Uit de wet volgt dat de rechter beschikt over discretionaire bevoegdheid ten aanzien van het toekennen van een gevorderde (passende) vergoeding in natura. In de literatuur wordt aangenomen dat de rechter vrij is om de vordering toe te wijzen als deze hem redelijk voorkomt. Tegelijkertijd heeft de rechter niet de vrijheid om de vordering van de benadeelde af te wijzen als aan de daaraan gestelde eisen is voldaan en volgens sommige auteurs mag dat zelfs niet. Daar staat tegenover dat geen zware motiveringsplicht geldt.164

4.4 De functie van schadevergoeding: compensatie of herstel?

Voor beoordeling van de vraag wat passende schadevergoeding is, is mede van belang het antwoord op de vraag wat schadevergoeding in natura bewerkstelligt. Op grond van de wettekst van art. 6:103 BW is natura, naast geld, een van de twee mogelijke vormen van schadeloosstelling.165 Als men de vergoeding van schade in geld als uitgangspunt neemt, is de

161 Schwitters AV&S 2014/3, par. 7.

162 Rb. Den Haag 31 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14244, 2.10. 163 Rb. Amsterdam 25 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1902.

164 Tigelaar, in: GS Schadevergoeding art. 6:103, aant. 2 (online, laatst bijgewerkt op 16 januari 2018). 165 In die zin ook: Rey, de, 2019, p. 26.

(32)

schadevergoedingsplicht in natura subsidiair,166 omdat deze altijd een omgezette

schadevergoeding in geld is.167 Vanuit deze benadering is schadevergoeding een vorm van

compensatie die plaatsvindt door middel van herstel.168 Schadevergoeding kan, ongeacht of deze in geld of in natura geschiedt, slechts compenseren.169

In de doctrine wordt ook een andere benadering voorgestaan, die blijkens jurisprudentie door de HR niet wordt uitgesloten. Daarin wordt schadevergoeding in natura opgevat als vorm van

feitelijk herstel waarmee kan worden voldaan aan een verplichting tot herstel, die op grond van

art. 6:2 BW aan de verplichting tot compensatie voorafgaat. 170 Art. 6:162 en 6:103 BW scheppen in die benadering geen ‘kale’ financiële verplichting171, maar hebben herstel als doel,

waartoe schadevergoeding het middel is. Uit de volgende arresten volgt dat de HR de mogelijkheid van feitelijk herstel erkent.

Na een fout van de Reconstructiecommissie was feitelijk herstel in de oude toestand door het vestigen van een erfdienstbaarheid mogelijk, omdat duidelijk was ‘hoe de vaststelling van

rechten zou zijn geweest indien die fout niet zou zijn begaan, en waarbij de correctie alsnog leidt tot het resultaat waartoe die vaststelling zou hebben geleid.’172 De HR liet de toewijzing

van de vordering daartoe als ‘herstel (…) bij wege van schadevergoeding in andere vorm dan

betaling van een geldsom’ in stand. 173 Ook na verkrijgende verjaring, waarbij het daaraan

voorafgaande bezit niet te goeder trouw is geweest, kan schadevergoeding in de vorm van een veroordeling van de aansprakelijke tot het overdragen van de in bezit genomen grond fungeren als middel tot feitelijk herstel van de oude toestand.174

Dat schadevergoeding in natura ook als feitelijk herstel binnen een ontstane toestand denkbaar is, volgt uit het Gedwongen Aidstest-arrest, waarin de HR een toegekende schadevergoeding voor immateriële schade in de vorm van een bloedtest die verweerder moest laten uitvoeren in

166 Lindenbergh 2014b, p. 8. 167 Lindenbergh 2014b, p. 10.

168 Tigelaar, in: GS Schadevergoeding art. 6:103, aant. 1 (online, laatst bijgewerkt op 16 januari 2018). 169 Rey, de, 2019, p. 22.

170 Lindenbergh 2014b, p. 3-4, 7. 171 Lindenbergh, AV&S 2013/4, p. 1.

172 HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0472, NJ 2012/143 (Reconstructiecommissie), r.o. 4.4.3. 173 HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0472, NJ 2012/143 (Reconstructiecommissie), r.o. 4.4.4. 174 HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309, NJ 2018/141, r.o. 3.7.3. Een vergelijkbare vordering is daarna in de feitenrechtspraak ook al meermaals aan de orde geweest: z ie bijvoorbeeld Rb. Noord-Holland, 13 november 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:8857, 4.16, 4.17; Rb. Limburg 14 november 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:10698, 4.10-4.16.

(33)

stand liet. Deze was toegewezen in een kort geding dat volgde op een strafrechtelijke veroordeling voor verkrachting. De HR oordeelde dat de benadeelde ‘er recht op had dat de

gevolgen (…) door de dader zoveel mogelijk zouden worden beperkt dan wel door een passende vorm van schadevergoeding zoveel mogelijk zouden worden goedgemaakt. Tot deze gevolgen behoorde de onzekerheid omtrent besmetting met HIV-virus.’ 175

Met de beëindiging van de onzekerheid omtrent haar seropositiviteit nam de HR niet als uitgangspunt de benadeelde te brengen in een toestand waarin zij zonder de onrechtmatige daad zou hebben verkeerd, maar faciliteerde een feitelijke bijdrage aan herstel binnen de ontstane toestand.

4.5 Schadevergoeding in natura in het strafproces?

Mede gezien het accessoire karakter ervan, is de vraag of de VBP bedoeld is om tegemoet te komen aan immateriële behoeften die niet kunnen worden bevredigd door geld. De wetgever heeft de civiele actie van slachtoffers in de context van het strafproces beperkt tot de schadevergoedingsvordering van art. 51f Sv. Een vordering op grond van bijvoorbeeld art. 3:296 BW staat hen niet ter beschikking. In de wetgevingsgeschiedenis van de VBP wordt de mogelijkheid van schadevergoeding in natura niet een keer genoemd. Ook de HR besteedt daaraan in het overzichtsarrest geen aandacht, terwijl hij uitgebreid ingaat op schadevergoeding in geld.

Een vergelijkbaar vraagstuk speelde in relatie tot de verklaring voor recht (art. 3:302 BW). Lange tijd was daaromtrent de heersende leer dat een (zuiver) emotioneel belang niet kon worden aangemerkt als ‘voldoende belang’.176 Een rechtszaak was nu eenmaal iets anders dan

therapie.177 Daarvan is de HR teruggekomen.178 Zelfs als geen sprake is van schade kan als

genoegdoening een verklaring voor recht worden gevorderd.179 Deze ruimhartiger toepassing van de verklaring voor recht180 wijst op het toenemend belang dat de rechtspraak hecht aan belangen van niet-financiële aard.181

175 HR 18 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1002 (Gedwongen Aidstest), r.o. 3.2. 176 HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2735, NJ 1998, 853: r.o. 3.5.

177 Haas, MvV 2010/6, p. 160 geeft een opsomming van standpunten ingenomen in de doctrine, waaronder die van Du Perron en Gras.

178 Deurvorst, in: GS Onrechtmatige daad II.2.2.1.2 (online, laatst bijgewerkt op 1 oktober 2018). 179 HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8146, r.o. 3.6, NJ 2010/172.

180 Haas, MvV 2010/6, p. 158. 181 Akkermans 2016, aant. 1.

(34)

Belangen van niet-financiële aard spelen in het strafproces een nog grotere rol dan bij schade na een ‘gewone’ OD. Dat onderkent ook de wetgever, aangezien de forfaitaire bedragen voor vergoeding van affectieschade voor dezelfde soort schade bij een misdrijf hoger zijn.182 De wetgever dicht aan de VBP een vredemakende functie toe,183 die met vergoeding in geld vaak niet (geheel) wordt vervuld. Ik meen daarom dat een ruimhartige benadering, waarin emotionele belangen net als vermogensrechtelijke belangen niet van erkenning en bescherming worden uitgesloten,184 recht doet aan de strekking van de regeling.

Dat betekent dat de rechter moet aanvaarden dat soms prestaties waarvoor, ter beperking van schade of als opheffing van de onrechtmatige toestand, veroordeling op grond van art. 3:296 BW meer voor de hand ligt, in de schadevergoedingsvordering worden ondergebracht.

4.6 Tussenconclusie

Schadevergoeding vervult op grond van de wettekst van art. 6:103 BW dezelfde vergoedende functie als geld, maar kan blijkens jurisprudentie ook fungeren als feitelijk herstel. De HR biedt daarbij aanknopingspunten voor een ruimer begrip van ‘herstel’ dan enkel herstel in de oude toestand. Zo komt schadevergoeding in natura in potentie beter tegemoet aan de behoeften van slachtoffers en vormt een passender reactie op de inbreuk op hun belang, die het misdrijf vormt.

De toekenning van een herstelfunctie aan schadevergoeding in natura is in lijn met de ontwikkelingen in het burgerlijk recht, maar ook met de toenemende aandacht voor humane rechtspleging in de context van het strafrecht.185De schadevergoeding in natura verdient dan

ook een ruimhartige benadering, om te voorkomen dat vorderingen te vaak als onevenredige belasting van het strafgeding naar de civiele rechter worden verwezen.

182 Art. 1 Besluit vergoeding affectieschade, Stb. 2018, 133. 183 Krst II, 1989/90, 21345, 3 (MvT WT), p. 7.

184 Hulst e.a., WPNR 2008/6772, p. 778-779. 185 Claessen, TMSv 2018/2, p. 91

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik kom dan nu toe aan de vraag wat de implicaties zijn van deze analyse voor de positie van de gedupeerde partij in het strafproces en herstelrecht.. Mijn voorstellen zouden

kmd gaat Maar wat als Kelly met minder ernstige handi- Wat de maatschappelijke reacties wel duidelijk maken, is caps zou zijn geboren 'slechts' aan een oor doof of aan dat een

De verjaring van deze vordering kan worden gestuit door een enkele schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zieh ondubbel- zinnig zijn recht

Slachtoffers die meer krijgen dan ze gedacht hadden, of waarbij het smartengeld ongeveer gelijk is aan hun verwachting, zijn significant vaker tevreden met het ontvangen

In het algemeen geldt dat de positie van de betrokkenen om schade te verhalen onder de AVG is versterkt, nu zij niet alleen de verwerkingsverantwoor- delijke maar ook de

Parallel to the last project, we envisioned such a biaryl- functionalized core to be a promising candidate for developing the first bis-phosphine ligand based on

Uit het rapport van Broekema et al (2005) valt op te maken dat er in totaal 12.000 betaalde arbeidsplaatsen zijn waarvan het overgrote deel (7.360) binnen de directe

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun