• No results found

Veteranenboeken. Een analyse van de uitgave van memoires, verhalen en herinneringsbundels van Nederlandse militairen. Met bibliografie 1945 - 2018

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veteranenboeken. Een analyse van de uitgave van memoires, verhalen en herinneringsbundels van Nederlandse militairen. Met bibliografie 1945 - 2018"

Copied!
223
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Veteranenboeken

Een analyse van de uitgave van memoires, verhalen en herinneringsbundels

van Nederlandse militairen

Met bibliografie 1945 - 2018

Tekening: Soldier writing a letter home van John Minton, 1943.

Hannah Wolff 10086552

Scrip e Boekwetenschap en handschri enkunde Universiteit van Amsterdam

07-05-2019

hannahswolff@gmail.com Eerste lezer: Prof.dr. E.A. Kuitert Tweede lezer: Dr. P. Dijstelberge

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

1. Inleiding 5

1.1 Doelstelling 5

1.2 Boekwetenschap 5

1.3 Bibliografie, boekgeschiedenis en boekarcheologie 7

1.4 Genre 10

1.5 Classifica esystemen 13

1.6 Egodocumenten 14

1.7 Onderzoek naar Nederlandse veteranen en militaire literatuur 19 1.7.1 Esmeralda Kleinreesink, ‘Militaire autobiografieën uit Afghanistan’ 19 1.7.2 Harry van den Berg, Stef Scagliola & Fred Wester, Wat veteranen vertellen 20

1.7.3 Louis Ph. Sloos, Gewapend met kennis 21

1.7.4 Esther Captain, Achter het Kawat was Nederland 21

1.7.5 Stef Scagliola, Last van de oorlog 22

1.7.6 De bibliografieën van het ministerie van Defensie 23

1.8 Waarom een bibliografie? 25

2. De Nederlandse veteraan 27 2.1 Etymologie 27 2.2 Hoeveelheid en inzet 30 2.2.1 Oorlogen 30 2.2.2 VN- en NAVO-vredesopera es 33 3. Methode 37 3.1 Terminologie 37 3.2 Begrenzing 39

3.3 Uitgeven in eigen beheer en self-publishing 39

3.4 Onderzoeksmethode 39

3.5 Categorieën van de bibliografie 40

3.5.1 Jaartal 41

3.5.2 Auteur 41

3.5.3 Titel 41

3.5.4 Onder tel 41

3.5.5 Plaats van uitgave en uitgeverij 41

3.5.6 In eigen beheer/ self-publishing 42

3.5.7 Aantal pagina’s 42

(3)

3.5.9 Genre en subgenre 42 3.5.10 Synopsis 42 3.5.11 Aanvulling op de inhoud 43 3.5.12 Vertaling/bewerking 43 3.5.13 Gender auteur 43 3.5.14 Bijzonderheden 43 3.5.15 ISBN 43 3.5.16 (N)UGI/NUR-code 43 3.5.17 Inzet 43 3.5.18 Func e 44 3.5.19 Vindplaats en trefwoord 44

3.5.20 Plek van autopsie 44

3.6 Sjabloon van een boek in de bibliografie 45

3.7 Voorbeeld 45 4. Analyse 46 4.1 Bruikbaarheid 46 4.2 Gebruiksvriendelijkheid 47 4.3 Bias in PiCarta 49 4.4 Inhoudelijke analyse 50 4.5 Paratekstuele analyse 51

4.6 Uitleg over de bijlages 53

4.6.1 Opvallende boeken 53 4.6.2 Twijfelgevallen 54 4.6.3 Afgewezen tels 54 4.6.4 Gedenkboeken 54 4.6.4 Boekomslagen 55 5. Conclusie 56 5.1 Het onderzoek 56

5.2 Mogelijk vervolgonderzoek, boekwetenschappelijk 59

5.3 Mogelijk vervolgonderzoek, militair-historisch 60

6. De bibliografie 61

Bronnenlijst 199

Bijlage A: Opvallende boeken 203

Bijlage B: Twijfelgevallen 204

Bijlage C: Afgewezen tels 207

Bijlage D: Gedenkboeken 212

(4)

Voorwoord

Zo lang als er oorlog wordt gevoerd, schrijven veteranen over hun ervaringen. Soldaten hielden vaak dagboeken bij of schreven brieven naar familie en vrienden, over hoe het ze verging op hun plek van uitzending, ver van huis. Anderen bundelden pas later hun foto’s en herinneringen tot persoonlijke overleveringen.1 Elke veteraan hee een uniek verhaal van zijn of haar unieke ervaring. Tegelijk denk je bij ieder veteranenboek dat je leest aan alle andere veteranenervaringen waarmee je in aanraking bent gekomen.

Die uniciteit en samenhang komen voort uit het feit dat militaire missies een eigen universum vormen. De handelingen en taferelen onder dienst refereren nauwelijks aan civiele handelingen en omstandigheden: niet zozeer lag Indië le erlijk ver weg van Holland en ligt nu Afghanistan ver van Amsterdam, maar de militaire ervaring staat ver af van de civiele ervaring. Wat moeten wij thuis aan met de centrale rol van de maal jd in de boeken, het terugkerende “wat eten we vandaag”, tussen de beschrijvingen van kameraadschap, dagelijks leven, verveling en, ook, gevaar dat we niet goed begrijpen?

Daar komt bij dat de veteraan uit zijn eigen dagelijkse kring van in mi gehaald is, met wie hij gewoon is zijn ervaringen te delen. Eenmaal uitgezonden bestaat het klankbord van de veteraan uit zijn mede-militairen op de basis. Dit gee hoe dan ook een andere reflec e op wat er gebeurt, of juist niet gebeurt. Daarna moet de veteraan als het ware moeite doen om thuis begrepen te worden. Hij legt zijn ervaringen uit in een schrijven dat hij ook gepubliceerd wil zien: het veteranenboek.

In samenhang met het typerende ‘soldatenklankbord’ zie je dat, naast het haast onvergelijkbare onderscheid tussen militaire en civiele ervaringen, het veteranenboek ook een vreemde eend in de bijt is in het omva ende genre van het egodocument. Want het ‘ik’ dat het egodocument kenmerkt is in het veteranenboek al jd, expliciet of impliciet, een ‘wij’. De schrijver is als veteraan al jd onderdeel van de missie, en hij is als soldaat al jd deel van de grotere groep soldaten. De soldatenverhalen zijn typerend voor álle soldaten, ondanks het inherent individuele karakter van egodocumenten. De veteraanautobiografie is een wij-verhaal, en dit genre richt zich impliciet op de eigen doelgroep: andere veteranen. Zelfs als het om een dagboek gaat, wellicht het meest persoonlijke genre dat er is, gaat een veteranendagboek in de eerste plaats over de auteur als soldaat en veteraan, en pas daarna over de auteur als uniek mens.

In een burgersamenleving zoals de Nederlandse zijn veteranen niet prominent in beeld. Dat lijkt met zich mee te brengen dat wat zij schrijven, publiceren en lezen eveneens onzichtbaar blij . Deze aparte eigenschappen van het veteranenboek maakt dat de boeken, zelfs als ze via een erkende uitgeverij verspreid worden, niet gemakkelijk te vinden zijn. Voor een niet-veteraan zonder toegang tot veteranenorganisa es, met andere woorden voor vrijwel alle poten ële lezers en onderzoekers,

(5)

zijn veteranenboeken nagenoeg onvindbaar.

Vanwege de (militair-)historische, sociologische en boekwetenschappelijke waarde is het belangrijk deze boeken weer aan het licht te brengen. Ondanks het grote belang van de

veteranenboeken als bron van informa e is er geen bibliografisch overzicht dat al deze boeken bij elkaar brengt en classificeert. Dit onderzoek vult die leemte in de bibliografische wetenschap.

(6)

1. Inleiding

1.1 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is om een lijst samen te stellen van in Nederland gepubliceerde boeken die zijn geschreven door Nederlandse veteranen, vanaf de Tweede Wereldoorlog tot 2019. Een dergelijke bibliografie dient het belang van zowel het militair-historische als boekwetenschappelijke onderzoek naar Nederlandse veteranen en wat zij schrijven. De boeken die in de bibliografie zijn opgenomen worden in het onderzoek aangeduid als ‘veteranenboeken’, en deze boeken beva en allemaal egodocumenten.

De kernvraag van dit onderzoek is van bibliografische aard: wat is er gepubliceerd en zijn daarbinnen ontwikkelingen aan te wijzen? Deze vraag wordt beantwoord door het samenstellen van de bibliografie: door wie zijn de boeken geschreven en uitgegeven, over welke oorlog of missie is geschreven, en wat zijn de patronen die je kunt herkennen in de bibliografie, bijvoorbeeld veel en minder beschreven missies?

In dit hoofdstuk zal allereerst een wetenschappelijk kader worden opgesteld om dit bibliografische onderzoek in te kunnen plaatsen en te duiden. Dit houdt in: een typering van

bibliografisch en boekhistorisch onderzoek, een typering van egodocumenten, en een categorisering van wat veteranenliteratuur is op basis van genre. Daarna volgt een samenva ng van bestaand onderzoek naar Nederlandse veteranenliteratuur. Dit dient ertoe het onderzoeksveld in een bredere academische context te kunnen plaatsen. Tot slot bevat het hoofdstuk een verantwoording.

In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de Nederlandse veteraan door middel van een chronologisch overzicht van de oorlogen en vredesmissies waar de Nederlandse krijgsmacht aan hee bijgedragen.

Het derde hoofdstuk behandelt de beschikbare methodes op het gebied van het

samenstellen van de bibliografie. Aan bod komt onder andere de verantwoording waaraan een tel moet voldoen om opgenomen te worden in deze bibliografie, de werkwijze van het online zoeken en de categorieën die per tel zijn ingevuld.

Het vierde hoofdstuk is de analyse, waarin ik de patronen en opvallendheden bespreek die uit de bibliografie naar voren komen. Het vijfde hoofdstuk is de conclusie, waarin ook de gebreken van dit onderzoek en de mogelijkheden voor vervolgonderzoek worden besproken. Ten behoeve van de leesbaarheid is de bibliografie het afsluitende hoofdstuk.

1.2 Boekwetenschap

Wil men het bibliografisch onderzoek onder de loep nemen, dan moet men eerst kijken naar de wetenschap waar de bibliografie onder valt: de boekwetenschap. Boekwetenschap is een discipline die ontstaan is uit bibliografische werkzaamheden. Zoals Han Brouwer in zijn inleiding op het

(7)

jaarboek NBV uiteen zet, is het vakgebied ontstaan uit bibliothecarissen en verzamelaars die hun scha en goed wilden beschrijven, en de afzonderlijke zeldzame en kostbare exemplaren gingen beschrijven. In reac e hierop ontstond een rich ng die zich verze e tegen de grote aandacht voor het zeldzame en kostbare boek. Waren boeken niet veel meer onderdeel van de samenleving? Zouden daarom niet eerder juist de goedkope en veelgelezen boeken moeten worden beschreven of bestudeerd?

Deze rich ngenstrijd leidde tot een duidelijk onderscheid in ‘Angelsaksische’ tradi es van beschrijvingen van bijzondere boeken, tot de Franse nieuwe s jl van meer cultuurhistorisch onderzoek. In 1954 begint in Nederland de opkomst van de tweede genera e, wanneer

bibliothecaris Herman de la Fontaine Verwey bijzonder hoogleraar in de Wetenschap van het boek en de bibliografie wordt aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn aanstelling markeert de

professionalisering en academisering van de boekgeschiedenis. In zijn ora e pleit De la Fontaine Verwey voor een brede opva ng van boekwetenschap, of bibliologie. Hierin moet de geschiedenis van het boek centraal staan: bibliografisch onderzoek naar de technische produc e en beschrijving van boeken, aangevuld met onderzoek naar onder andere papier, illustra es, bindwijze,

boekverkopers en uitgevers.

Halverwege de jaren zeven g komt er een derde genera e boekwetenschappers. Die hee als voornaamste kenmerk dat het boek vanuit andere wetenschappelijke disciplines wordt

onderzocht dan enkel de boekgeschiedenis, met name door de nieuwere vakgebieden van de cultuurgeschiedenis en ideeëngeschiedenis. Door deze benaderingen werden naast de produc e van boeken ook de distribu e en consump e in detail onderzocht. Het eerder overwegend technische onderzoek naar bijvoorbeeld bindwijze, inkt of papiersoort werd in deze genera e aangevuld en verrijkt met onderzoek naar het boek als manier van cultuuroverdracht. Daarnaast werd, in plaats van te kijken naar de makers van het boek, nu ook gekeken naar het gedrag van de kopers, dus naar het publiek. Eveneens kwam er interesse vanuit de sociale geschiedenis – bijvoorbeeld voor de sociale en geografische verspreiding van gele erdheid – en vanuit de literatuurwetenschap en literatuursociologie. Laatstgenoemden onderzochten bijvoorbeeld literaire kri ek, literaire organisa es en literatuuronderwijs.

Mijn methode ontleent voornamelijk aan de Franse s jl: dit is een cultuurhistorisch onderzoek naar een genre boeken van ‘gewone’ mensen. Van de derde genera e-aanpak is de mul disciplinaire benadering overgenomen. Het veteranenboek wordt beschouwd vanuit zowel de boekwetenschap als de militaire cultuurgeschiedenis: zonder kennis van de militaire geschiedenis en de unieke militaire cultuur is de ontwikkeling van het veteranenboek niet te verklaren. Onderzoek naar distribu e en consump e, waarop de derde genera e de nadruk legt, heb ik niet overgenomen.

(8)

gezegd: op de inventarisa e van gepubliceerde boeken. Hiermee wordt voor het eerst een belangrijk, en omvangrijk onderdeel uit de boekproduc e in kaart gebracht. Bibliografisch onderzoek dus, maar wat moet men daar nu precies onder verstaan?

1.3 Bibliografie, boekgeschiedenis en boekarcheologie

In het ar kel ‘Bibliography, pure bibliography, and literary studies’ onderscheidt de Amerikaanse bibliograaf Fredson Bowers vijf vormen van bibliografie: 1. enumera eve of samenstellende (“ compilative” ) bibliografie, 2. historische bibliografie, 3. analy sche bibliografie, 4. descrip eve bibliografie, 5. kri eke of textuele bibliografie. 2

Enumera eve bibliografie definieert Bowers als “the construction of lists of books and

writings on various subjects”.3 Simpel gezegd, het samenstellen van boekenlijsten die een bepaald

onderwerp gemeen hebben. De historische bibliografie is een stuk breder en behelst onder andere onderzoek naar de ontwikkeling van boekdrukkers, boekbinden, distribu e, imprints, uitgevers en boekhandelaren. Analy sche bibliografie is een meer technisch onderzoek naar het fysieke bewijs van het boek zelf, zoals de drukmethode, het watermerk en het soort inkt.

Het standaardwerk over bibliografisch onderzoek, Bowers’ Principles of bibliographical

description uit 1949, valt binnen deze analy sche bibliografie: deze methode is zeer technisch en legt

de nadruk op onder andere typografische kenmerken van een boek, zoals het aantal regels per pagina, de afme ngen van de bladspiegel (zetbreedte en -hoogte, met en zonder marginalia, met en zonder kop- en staartregel), de le erhoogte en het le ertype. 4

Hoewel de methodes van Bowers feitelijk betrekking hebben op onderzoek naar handgedrukte boeken, is in onderhavig onderzoek gebruik gemaakt van de – weinige – beschrijvingsprincipes van Bowers die toepasselijk zijn voor machinegedrukte werken. 5

De vierde soort bibliografie, descrip eve bibliografie, is de uitkomst van de methoden van analy sche bibliografie: met het maximum van fysieke feiten kun je een defini eve beschrijving maken van het boek. Kri sche of textuele bibliografie gaat meer over de inhoud dan over de vorm van het boek, en gebruikt de analy sche bibliografie als achtergrondkennis hierbij. Textuele bibliografie lijkt hierin op meer literatuurwetenschappelijke tekstkri ek, alleen worden er

argumenten gebruikt uit de analy sche bibliografie: waar de vorm van het boek consequen es hee voor de inhoud en betekenis. 6

Volgens Bowers’ defini es van de bibliografie valt dit onderzoek comfortabel binnen de

2 Fredson Bowers, “Bibliography, pure bibliography, and literary studies”, in: The Papers of the Bibliographical Society of America 46:3 (1952) 186-208, 190-195. www.jstor.org/stable/24298697 .

3 Idem, 190.

4 Piet Verkruijsse. “Moeilijk en dogma sch, maar wel buitengewoon rijk. Verleden, heden en toekomst van de analy sche bibliografie”, in: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 9 (2002), 21.

(9)

eerste vorm: enumera eve bibliografie. Deze bibliografie is een lijst van boeken met een gedeeld onderwerp en een overeenkomst in de produc e, in de zin dat de producenten van het geschrevene allen veteranen zijn. Het nut van de bibliografie is volgens Bowers tweevoudig. De eerste is het rechtstreekse, prak sche nut voor geïnteresseerden in een bepaald genre of thema, die de

bibliografie kunnen gebruiken als een thema sche lijst, een gespecialiseerde catalogus. Het tweede is nut is onderzoeksma g: bibliografisch onderzoek, in samenwerking met literatuurwetenschap, kan de symbolische waarde van het boek onderzoeken. 7

Om verder in te gaan op de vormen van bibliografisch onderzoek moet er gekeken worden naar iets modernere wetenschappelijke bronnen: Bowers’ defini es zijn inmiddels verwaterd, en werden ook toen al veel door elkaar gebruikt. 8

Historisch le erkundige en boekhistoricus Piet Verkruijsse bespreekt de verschillende scholen van van de analy sche bibliografie in zijn ar kel ‘Moeilijk en dogma sch, maar wel buitengewoon rijk. V erleden, heden en toekomst van de analy sche bibliografie’. Daarin is analy sche bibliografie “ de bestudering van het gedrukte boek als materieel object ”. 9

Ook definieert Verkruijsse de rela ef nieuwe discipline boekgeschiedenis in contrast tot analy sch-bibliografisch onderzoek: de nadruk wordt in de boekgeschiedenis gelegd op de distribu e, consump e en recep e van een drukwerk, en dus minder op de produc e, zoals in analy sch-bibliografisch onderzoek. 10

Boekarcheologie kan voor een bibliografie geen methodologisch kader zijn, stelt Verkruijsse. “ De boekarcheoloog dient dan ook niet als doelstelling het samenstellen van een descriptieve

bibliografie van een auteur, een genre of een periode te hebben, noch het vervaardigen van een short-title catalogue. ”11 Wat een boekarcheoloog volgens Verkruijsse wel zou moeten doen, is het maken van drukkers- uitgeversmonografieën: literatuur- en archiefonderzoek met als onderwerp de drukker-uitgever, een drukgeschiedenis, informa e over de werkwijze in die specifieke

drukkerswerkplaats, en een beschrijving van “zijn relaties met leveranciers van materialen, met

auteurs, illustratoren, collega's, overheden, mecenassen, boekdistributeurs, kopers en lezers.” 12

Al met al vallen analy sche bibliografie, boekgeschiedenis en boekarcheologie af als wetenschappelijke kaders waarin dit onderzoek te plaatsen is. Want ten eerste vallen typografische kenmerken of de drukgeschiedenis van de in de bibliografie weergegeven tels grotendeels buiten het onderzoek. Ten tweede gaat het onderzoek niet in op de distribu e, consump e of de recep e van de boeken in de bibliografie, waardoor het niet volledig binnen de boekwetenschap valt zoals

7 Idem, 200-201. 8 Idem, 192-194.

9 Piet Verkruijsse, “Moeilijk en dogma sch, maar wel buitengewoon rijk”, 8. 10 Idem, 12.

11 Idem, 14. 12 Idem, 22.

(10)

gedefinieerd door Verkruijsse. Echter, de defini e van Verkruijsse is zeer rigide: zonder produc e kan er geen consump e zijn. Bovendien hebben de boeken in mijn bibliografie iets met elkaar gemeen dat wel ressorteert onder consump e: het thema is gericht op een klein maar specifiek publiek. Zeker de vele in eigen beheer uitgegeven boeken zijn niet bedoeld voor commercieel succes, maar als familiestuk of traumaverwerking.

Wat er daarom overblij , naast de enumera eve bibliografie volgens Bowers, is de algemene bibliografie zoals die wordt beschreven door Gerardus Jacobus van der Lek in Bibliografie , een boek over het het maken en interpreteren van bibliografieën, en tevens een bibliografie van bibliografieën. Van der Lek omschrij de bibliografie als: “De theorie van de beschrijving van het uitwendige

gedrukte boek en de praktijk van het vervaardigen en redigeren van bibliografieën vanuit bepaalde gezichtspunten en volgens bepaalde regels.”13 De uitkomst van deze wetenschap is de bibliografie als vorm, als product:

Een bibliografie: een voorwerp in concrete zin, dan bedoelt men daarmee een opsomming van bepaalde boeken, een boekenlijst, een literatuuropgave. [...] Een bibliografie noemt boek tels, die op grond van een bepaald criterium (periode, taal, land van herkomst, wetenschap, onderwerp) in één verband bijeengevoegd en volgens bepaalde regels gerangschikt zijn,

ona ankelijk van de vraag, waar de exemplaren van de boeken zich bevinden. 14

Dit onderzoek valt precies binnen de defini e zoals die hierboven beschreven is. Mijn bibliografie is een lijst van boeken, die op grond van het criterium ‘geschreven door een veteraan’ een geheel vormen en chronologisch gerangschikt zijn. De bibliografie is vergelijkbaar met Batavia-Jakarta,

1600-2000: a bibliography van Ewald Ebing en Youe a de Jager15, en vooral met Dorothé Buurs bibliografie over Indische jeugdliteratuur.16 Beide zijn chronologische bibliografieën over Indië, en het latere Indonesië. 17

Tenslo e nog kort iets over de waarde van een bibliografie. Die wordt volgens Van der Lek in hoofdzaak bepaald door de volgende factoren: volledigheid, betrouwbaarheid, snelheid van

verschijnen, prak sche vormgeving (formaat, omvang) en doelma ge inrich ng.18 In de conclusie zal verder ingegaan worden op hoe deze factoren zich verhouden tot onderhavige bibliografie.

13 G.J. van der Lek, Bibliogra fie (Amsterdam 1976) 1 1. 14 Idem, 11-12.

15 Ewald Ebing en Youe a de Jager, Batavia-Jakarta, 1600-2000: a bibliography (Leiden 2000).

16 Dorothée Buur, Indische jeugdliteratuur. Geannoteerde bibliografie van jeugdboeken over Nederlands-Indië en Indonesië, 1825-1991 (Leiden 1992).

(11)

1.4 Genre

Een van de deelvragen van dit onderzoek is of de boeken in de bibliografie te benoemen zijn als één genre. Om die vraag te beantwoorden moet naar het eindproduct, de bibliografie, gekeken worden. Daarom is het belangrijk om dieper in te gaan op de term ‘genre.’ Wat ís genre? En: hoe kun je genre toekennen aan een boek als je niet ingaat op de inhoud? Om deze vragen te beantwoorden worden enkele theorieën beschreven die bedoeld zijn om genre toe te kennen aan een boek vanuit andere elementen dan de tekst.

De tradi onele drie-indeling van literatuur in genre is ontleend aan Aristoteles. Proza is al het geschreven werk dat geen poëzie, drama of lied is. Autobiografieën, biografieën, romans en essays behoren tot proza. Poëzie is het type literatuur waarin woorden vooral gekozen worden voor hun ritme, melodie en klank. Drama ofwel toneel is een vorm van literatuur die bedoeld is om voor een publiek te worden opgevoerd. Alledrie de genres kunnen zowel fic e zijn als “waargebeurd”. 19

Ten tweede is genre af te lezen aan wat literatuurwetenschapper Gérard Gene e de paratext noemt. Gene e definieert paratekst als datgene wat van een tekst een boek maakt, en samen met de tekst wordt gepresenteerd aan het publiek.20 Het is volgens Gene e belangrijk om onderzoek te doen naar de paratekst omdat een literair werk vrijwel nooit voorkomt als ‘naakte’ tekst, als tekst alleen. In plaats daarvan gaat een tekst gepaard met allerlei elementen die informa e beva en en zodoende een boodschap over kunnen brengen over die tekst: de naam en het gender van de auteur, illustra es, een flaptekst, voorkennis van het boek middels een interview of aanbeveling, een

voorwoord, etc.21 Omdat een tekst nagenoeg al jd wordt begeleid door deze (paratekstuele) elementen zijn er patronen in hoe we die elementen opva en: boeken van vrouwelijke auteurs worden nega ever beoordeeld dan die van hun mannelijke collega’s22, en sommige genres hebben zeer specifieke en herkenbare omslagen.

Vanwege het grote aantal elementen dat Gene e hee onderscheiden, hee hij ze ingedeeld in overkoepelende karakteris eken: de ruimtelijke, de temporele, de substan ële, de pragma sche en de func onele.23 De karakteris eken die Gene e onderscheidt zijn niet allemaal relevant voor dit bibliografische onderzoek, zoals de materiële elementen inkt- en papiersoort. De karakteris eken die wel van belang zijn licht ik hieronder toe.

De ruimtelijke karakteris ek gaat over de le erlijke posi e of plek van de paratekst: binnen of buiten het boek. De elementen die zich buiten het boek bevinden (zoals eerdere kennis van de auteur of het boek) worden ook wel epitekst genoemd, en de elementen die zich verhouden tot het

19 Jan van Luxemburg, Mieke Bal en Willem Weststeijn, Inleiding in de literatuurwetenschap (Muiderberg 1981), 120-121. 20 Gérard Gene e, Paratext. Thresholds of interpretation (Cambridge 1997), 1.

21 Gérard Gene e en Marie Maclean, “Introduc on to the paratext”, in New Literary History 22:2, Probings: Art, Cri cism, Genre (1991) 261-272, 261-262.

22 Corina Koolen, Reading beyond the female. The relationship between perception of author gender and literary quality , proefschri Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 2018), 245.

(12)

fysieke boek zoals de tel en onder tel, vorm, omslag, naam van de auteur, flaptekst heten peritekst. Voor de samenstelling van mijn bibliografie is alleen de peritekst van belang. De epitekst wordt in bibliografieën buiten beschouwing gelaten, omdat die niet valt af te lezen aan de boeken en een ander soort onderzoek vergt.

De temporele karakteris ek bestaat uit de datering van de tekst. Wanneer is de tekst ontstaan, wanneer is die gedrukt en herdrukt, en (in sommige gevallen) wanneer is die verdwenen? Deze karakteris ek is belangrijk in de beeldvorming van een boek. Een hedendaags boek zal worden gezien als toegankelijker of leesbaarder dan een werk uit de vij iende eeuw, net als dat je bij een boek over normen en waarden uit de jaren 1920 de verwach ng hebt dat ze ouderwets zullen zijn.

In mijn bibliografie wordt het jaar van publica e vermeld als temporele karakteris ek. Ook wordt genoemd of (een deel van) de tekst is gebaseerd op eerdere teksten, zoals een dagboek. Naast de temporele aanduidingen zoals Gene e ze definieert, staat er ook bij elk boek over welke oorlog of missie het boek gaat. Dit is vanwege de soms grote jdskloof tussen het ervaren, schrijven en

uitgeven van de tekst: sommige Indië-veteranen hebben bijvoorbeeld pas jdens hun pensioen hun memoires gepubliceerd.

De substan ële karakteris ek wordt door Gene e uitgelegd als de manier waarop of waarvan de paratekst bestaat. Hij onderscheidt hier meerdere subvormen: tekstueel, materieel en feitelijk. Tekstuele elementen zijn de tel, het voorwoord of de flaptekst. Onderhavige bibliografie vermeld de tel maar gaat niet in op voorwoord of flaptekst, al zijn die in veel gevallen wel als basis gebruikt voor de synopsis. Feitelijke elementen worden niet expliciet overgebracht door het boek maar zijn wel van invloed op hoe er over de tekst gedacht wordt, zoals in deze bibliografie het gender van de auteur.

De volgende karakteris ek is de pragma sche status. Die wordt door Gene e gedefinieerd als de communica ewijze: wie is de zender en wie is de ontvanger? De zender kan de auteur zijn, de uitgeverij, de s ch ng of persoon die een tekst uitgee , of een mengeling van meerdere par jen. In de bibliografie wordt aangegeven wie de tekst hee geschreven, waar mogelijk of en door wie de tekst bewerkt is, en wie de uitgever is. De ontvanger kan breed worden gedefinieerd als ‘het publiek’, en smaller door na te gaan op wie het boek is gericht, wat te zien is aan bijvoorbeeld de tel of het omslag. Op de mogelijke ontvangers van de boeken uit de bibliografie, de kopers of leners, gaat dit onderzoek niet in. 24

Het doel van deze bespreking van Gene es paratekst is om duidelijk te maken dat niet enkel inhoud, maar ook vorm een interpreta e creëert, omdat de vorm bepaalde verwach ngen schept bij de ontvanger; de mogelijke koper en lezer van het boek. In het geval van dit onderzoek waren vooral de omslagen rich nggevend in de verwach ng: bij een foto van oerwoud of palmen verwach e ik

(13)

een boek over ofwel Indië of Nieuw-Guinea, bij een foto van woes jn een boek over Libanon of Afghanistan. Naast omslagdesign speelde gender een belangrijke rol in de verwach ng: een vrouwelijke auteur betekende doorgaans een moderner boek, omdat vrouwen geen lange geschiedenis hebben in de Nederlandse krijgsmacht.

Een minder theore sche en meer toepasbare methode van het aflezen van genre aan boeken komt van hoogleraar Publishing studies Claire Squires. In haar boek Marketing literature gaat ze in op wat genre betekent voor het publiek en als factor van boekverkoop. Volgens Squires is genre een ‘cruciale component’ binnen de markt, omdat het de primaire communica ewijze is tussen auteur en lezer.25 Genre zet aan tot een bepaalde verwach ng in het hoofd van de lezer, en biedt een schrijfmodel voor de auteur.

Volgens Squires begon de behoe e aan het onderscheiden van boeken naar genre uit noodzaak: hoe meer boeken er geproduceerd werden, hoe onoverzichtelijker het ‘geheel’ van de boeken raakte. Er waren manieren nodig om boeken te classificeren. Squires geloo dat deze classifica e niet enkel hee gezorgd voor de prak sche consequen es van genre, waaronder een idee van de inhoud en een vaste plek in de boekhandel, maar ook hee geleid tot het toekennen van culturele waarde. Sommige genres staan hoger in de hiërarchie dan anderen. De plek in de hiërarchie kan veranderen, zegt Squires: als een genre opeens een groter publiek aanspreekt en veel gelezen wordt, kan de waarde eveneens s jgen. 26

Om genre te kunnen herkennen gaat ook Squires in op paratekstuele elementen:

omslagdesign, formaat en de flaptekst. Ze stelt dat als een boek tot een bepaald genre behoort, dat af te zien is aan een of meerdere van die elementen, in een compara ef proces.27 Wat Squires bedoelt met het compara eve proces is het analy sch vergelijken van (grote) hoeveelheden boeken: wat is de gemene deler van deze boeken, bijvoorbeeld op het gebied van omslagdesign? Bij een grote hoeveelheid boeken zi en er steevast een aantal tussen met een illustra e op het omslag van een mannelijke figuur in het schijnsel van een straatlantaarn. Dat zijn doorgaans spannende boeken. Ook zullen er meerdere boeken zijn met een deel van een vrouwenlichaam erop (mond, been, etc). Die boeken zijn vaak literaire thrillers. Door middel van dit vergelijkingsproces, dus door het indelen van boeken naar wat ze met elkaar gemeen hebben of waarin ze juist van elkaar verschillen, is genre te herkennen.

Tot omslagdesign in deze theorie behoort niet enkel de illustra e op de omslag, maar ook de aanprijzing van bijvoorbeeld een bekende schrijver, quotes of sterren uit kranten of de keuze om de auteursnaam groter te maken dan de tel. Met alles wat samen het uiterlijk van een boek maakt, probeert de uitgever het genre over te brengen (en te verkopen) aan de consument.

25 Claire Squires, Marketing literature. The making of contemporary writing in Britai n (Basingstoke 2007) , 70. 26 Idem, 71-74.

(14)

Behalve de paratekstuele kant gaat Squires ook in op de rol van de boekhandel in het toekennen van genre. Die theorie is relevant voor mijn onderzoek omdat enkele van de boeken in de bibliografie nog gekocht kunnen worden in de boekhandel, waar ze in een bepaalde kast staan. De boekhandelaar moet dus nadenken over waar het boek moet staan.

Squires beschrij vier boekhandels in Oxford. In de drie boekhandels die deel zijn van een keten hee het indelen van genre overeenkomsten met hoe genre is toebedeeld naar inhoud en paratekstuele elementen: er is een bestsellertafel, waarbij de auteursnaam het meest signalerende paratekstuele element is, en kasten met indelingen zoals fic e, thriller en young-adult. Er zijn echter zo veel kleinere verschillen in de manier van indelen, zoals het toevoegen van kasten voor boeken die een literaire prijs hebben gewonnen, dat een consument een specifiek boek in elke boekhandel op een andere plek zal vinden. De vierde, zelfstandige boekhandel die Squires beschrij wijkt sterk af van de voorgaande manieren: de kasten zijn ingedeeld in categorieën zoals de zee, boeken over boeken, rela es, en geheime levens.28 Op deze manier kan elk (inhoudelijk) genre in elke kast zi en, wat het vinden van een boek met een zeer specifiek genre, zoals de boeken in de bibliografie verder in dit onderzoek, erns g kan bemoeilijken: er moet dan een plankje zijn precies over jouw

onderwerp. Daartegenover staat dat als dat plankje er wel is, je bibliografie snel tot stand kan komen. Deze uitweiding van Squires over hoe boekhandels hun kasten indelen is een treffende manier om aan te tonen hoe arbitrair genre kan zijn, en hoeveel verschillen er zijn in wat gezien wordt als genre.

1.5 Classificatiesystemen

Naast literatuurwetenschappelijke indelingen hanteren Nederlandse bibliotheken verschillende boekclassifica es. De SISO, het Schema voor de Indeling van de Systema sche catalogus in Openbare bibliotheken, is een classifica esysteem bestaande uit drie cijfers (van 000 tot 999). De SISO is ontworpen voor bibliotheekindeling en wordt gebruikt door bibliothecarissen om een boek op de juiste plank te ze en. Het plaatsingssysteem is gebaseerd op wetenschapsgebieden, zoals sociale wetenschappen (300-330) en geschiedenis (900-940). De manco’s van SISO voor dit onderzoek zijn ten eerste dat het systeem alleen non-fic e omvat, waar egodocumenten niet noodzakelijkerwijs binnen vallen en het ook niet duidelijk is welke code ze hebben. Ten tweede is het systeem niet bedoeld om als bibliotheekgebruiker snel informa e terug te kunnen vinden. Ten derde is het in PiCarta niet mogelijk om te zoeken op SISO-code.

De GOO, Gemeenschappelijke Onderwerpsontslui ng, was een project van de Koninklijke Bibliotheek en de universiteitsbibliotheken om hun non-fic ecollec es gemeenschappelijke trefwoorden en classifica ecodes toe te kennen. De GOO gebruikt de de basiscodes uit de vierde

(15)

edi e van de Nederlandse Basisclassifica e (BC) uit 2004. In principe kent ment aan een publica e slechts een basiscode toe. De basiscode bestaat uit twee keer twee cijfers, gescheiden door een punt, en een beschrijving van die basiscode. De eerste twee cijfers zijn de hoofdrubriek, de volgende twee de subrubriek. In PiCarta is zoeken op GOO-trefwoord of -code wel mogelijk, echter niet intuï ef of gebruiksvriendelijk. Voor deze bibliografie zocht ik naar trefwoorden die met Nederlandse krijgsgeschiedenis te maken hadden. Die vond ik onder de hoofdrubriek poli cologie in plaats van onder geschiedenis. De rubricering is onoverzichtelijk: het is voor de gebruiker onduidelijk welke subrubrieken een hoofdrubriek hee . Daarnaast hee elke subrubriek een ontelbaar aantal trefwoorden. Het GOO-project is stopgezet in 2012.

Ten slo e zijn er de NUGI en NUR-codes. Dit zijn driecijferige codes die het genre van een publica e weergeven. NUGI staat voor Nederlandse Uniforme Genre Indeling, die in 1986 de UGI, de Uniforme Genre Indeling, verving. De UGI stamt zelf uit de jaren 1970; boeken van voor deze jd hebben logischerwijze geen code. In 2002 werd de NUGI vervangen door de NUR, de

Nederlandstalige Uniforme Rubrieksindeling.29 Het grootste verschil met de vorige

classifica esystemen is dat deze codes worden toegekend door de uitgever in plaats van de bibliotheek. De codes hebben een commercieel doel: de boekhandelaar weet nu in welke kast het boek moet komen.

De NUR is ingedeeld in hoofdcategorieën, zoals 300-399 voor literaire fic e algemeen en 400-499 voor non-fic e vrije jd/algemeen. Per hoofdcategorie zijn er subcategorieën, binnen literaire fic e algemeen vallen bijvoorbeeld 305: literaire thriller en 336: avonturenroman, en binnen non-fic e vrije jd/algemeen vind je tuinieren (424), magnetron-kookboeken (445) en puzzelboeken (493).30 De meest voorkomende NUGI- en NUR-c odes in dit onderzoek zijn codes zijn 648:

krijgskunde en oorlogsgeschiedenis, ook uniformen, wapens, krijgsmacht, die code is nu NUR 689: oorlog en vrede, en NUGI 642: algemene biografieën memoires (niet literair) wat nu NUR 681: historische biografieën is.

Enkele manco’s zijn dat het toekennen van NUR-codes niet verplicht is. Ook hebben veel boeken, en vooral veel oudere boeken, geen (N)UGI of NUR-codes. Anderzijds kan een boek meerdere NUR-codes hebben, om het genre specifieker te maken.

1.6 Egodocumenten

De boeken die in deze bibliografie voorkomen zijn het best te typeren als egodocumenten, op te delen in meerdere categorieën. De egodocumenten van een enkele auteur zijn de memoires, (bewerkte) dagboeken, brieven en fotoboeken met bijschri . Daarnaast zijn er ook bundels; getranscribeerde interviews van veteranen, die vaak bij elkaar zijn gezocht vanwege een gedeelde

29 Rosemie Callewaert / Bibliothecarium, s.v. ‘NUGI’, Bibliothecarium , 2019, bibliothecarium.org/nugi/ . 30 Ona ankelijke Boekendatabase, Boek.nl , 2019, www.boek.nl/nur .

(16)

regionale a omst. Als laatste zijn er de meer fic eve egodocumenten: sterk autobiografische romans en dichtbundels.

De t erm egodocument is bedacht door de Nederlandse historicus Jacques Presser, die met deze term dagboeken, brieven, memoires, interviews en autobiografieën aanduidde. Hij definieerde het egodocument als “ die historische bronnen, waarin de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een

‘ik’ of een enkele keer (Caesar, Henry Adams) een ‘hij’, als schrijvend en beschrijvend subject voortdurend in de tekst aanwezig ”. 31

In de geschiedwetenschap bestaan egodocumenten uit zowel orale als geschreven bronnen. In Pressers defini e van egodocumenten staan dagboeken, autobiografieën, memoires en brieven centraal. Daarnaast hee hij voor zijn twee dele n Ondergang “vele honderden” gesp rekken gevoerd met overlevenden van de Holocaust.32 Ook die bronnen, waaronder interviews en mondelinge toelich ngen op geschreven bronnen, schaart hij onder de egodocumenten. Buiten Nederland is de term nog verder verbreed: volgens de Duitse historicus Winfried Schulze horen ook rechterlijke verhoren, ambtelijke stukken en curriculum vitae tot de egodocumenten.33 In de Verenigde Staten is er grote interesse in orale egodocumenten, met de nadruk op oral history -projecten, waarin

interviews worden getranscribeerd en gedigitaliseerd voor publiek gebruik. De Oral History

Association , de leidende Amerikaanse s ch ng die onder andere als waakhond van de kwaliteit van

de projecten fungeert, hanteert de volgende defini e:

Oral history refers both to a method of recording and preserving oral tes mony and to the product of that process. It begins with an audio or video recording of a first person account made by an interviewer with an interviewee (also referred to as narrator), both of whom have the conscious inten on of crea ng a permanent record to contribute to an understanding of the past. A verbal document, the oral history, results from this process and is preserved and made available in different forms to other users, researchers, and the public. A cri cal approach to the oral tes mony and interpreta ons are necessary in the use of oral history. 34

De grootste ini ator en verzamelaar van oral history- collec es is het American Folklife Center. Tot

31 Jacques Presser, Uit het werk van dr. J. Presser (Amsterdam 1969), 277. Presser noemt de Romeinse generaal Gaius Julius Caesar en de Amerikaanse historicus Henry Adams omdat zij, in tegenstelling tot de meeste schrijvers van egodocumenten, over zichzelf schrijven in de derde persoon. Bijvoorbeeld: “Caesar werd op de hoogte gesteld door Crassus”, in plaats van “ik werd…”

32 Jacques Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945. Deel I (Den Haag 1965) , 525.

33 Rudolf Dekker, “De erfenis van Jacques Presser. Waardering en gebruik van egodocumenten in de geschiedwetenschap”, in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 29:1 (2002) 19-37, 20.

(17)

hun vele grote collec es behoren StoryCorps35, waarin inmiddels enduizenden interviews met ‘gewone’ Amerikanen zijn afgenomen en gedigitaliseerd, en het Civil Rights History Project36, waarin advocaten, muzikanten, dokters, studenten, journalisten en andere ac visten die betrokken waren bij de burgerrechtenbeweging vanaf de jaren ’50 zijn geïnterviewd en soms gefilmd. Het Folklife Center hee ook een groot project rondom Amerikaanse veteranen: het Veterans History Project. 37 Er zijn interviews afgenomen van honderdduizenden veteranen, over de zeven en Amerikaanse oorlogen en conflicten tussen 1914 en heden.

Binnen de krijgsmacht bestaat er een lange geschiedenis van de produc e van

egodocumenten: soldaten schrijven brieven naar huis, sturen foto’s met onderschri of houden dagboeken bij. Ondanks de zeer subjec eve van aard van egodocumenten kunnen ze goed dienen om een inzicht te krijgen in hoe mensen grote historische gebeurtenissen hebben ervaren, en maken ze geschiedenis invoelbaar; egodocumenten dienen dan als sociaal-culturele aanvulling op de meer feitelijke geschiedenis. In de woorden van Jacques Presser:

De onontkoombaar subjec eve benadering van het object verleent als het ware aan het beeld een dimensie meer; allerlei details, niet zelden kleurig, pikant, boeiend, kunnen een dode stof verlevendigen, een voorstelling sugges ever maken; in het weergeven van historische

processen kunnen wél aangebrachte concreta de abstracta op zinvolle wijze illustreren; de doden krijgen een stem, het landschap, de stad, waargenomen door een temperament heen, komen duidelijker te staan op het projec escherm der verbeelding; het menselijke element houdt de gedachte wakker aan het menselijke drama, maakt spanningen en emo es voelbaarder, laat ons deelhebben aan triomf en ondergang. Wij kunnen verkeren met de gestalten uit het verleden, wij kunnen ons mét hen bewegen in hun jd en hun omgeving; wij begrijpen ze zoveel beter (en niet zelden, ook dit is winst: zoveel minder). Kleine figuren kunnen ons grote dingen verhalen, grote weer kleine; eindeloos genuanceerd wordt het beeld van mens en wereld. 38

Historici Rudolf Dekker en Arianne Baggerman, pioniers op het gebied van inventarisa e en bestudering van Nederlan dse egodocumenten, noemen een ander, minder voor de hand liggend voordeel van egodocumenten: “[Ze] kunnen informatie geven over bevolkingsgroepen die binnen de

traditionele geschiedwetenschap onderbelicht zijn gebleven: vrouwen, arbeiders, kinderen en slaven.

35 “StoryCorps Collec on (AFC 2004/001): Frequently Asked Ques ons”, Library of Congress , The American Folklife Center, 26 september 2018, www.loc.gov/folklife/storycorpsfaq.html .

36 “Civil Rights History Project - Na onal Survey of Collec ons”, Library of Congress , The American Folklife Center, 26 september 2018, www.loc.gov/folklife/civilrights/ .

37 “Veterans History Project”, Library of Congress , The American Folklife Center, 5 februari 2019, www.loc.gov/vets/ . 38Jacques Presser, Uit het werk van dr. J. Presser , 277-278.

(18)

[...] Door de ogen van dit type auteurs ziet men het verleden vanuit een geheel andere optiek dan gebruikelijk.” 39

De bestudering van egodocumenten hee geleid tot tal van nieuwe vormen van

geschiedwetenschap: mentaliteitsgeschiedenis, historische antropologie en microgeschiedenis. In deze benaderingen wordt het egodocument niet als bron wordt gebruikt, maar als historisch object an sich.

Er is ook weerstand tegen het gebruik van egodocumenten. Historicus Jan Romein noemde autobiografieën zelfs “ de gevaarlijkste van alle bronnen ,” en zag ze als “ zelfverdediging, of in wezen

onbelangrijk .”40 Over brieven en dagboeken is hij ook kri sch:

En de brieven dan? [...] hoe weinig weer zijn er onder de duizenden en duizenden, die grote mannen en vrouwen bewaarden, of anderen van hen bewaarden, waarin zij werkelijk zichzelf gaven zó als zij waren? [...] Hier is de selec e nog belangrijker, de interpreta e nog moeilijker dan bij de portre en en gesprekken.

Gevaarlijker bron nog dan de brieven zijn de dagboeken. Zij leveren dezelfde moeilijkheden op als de brieven, maar in versterkte mate. Ook hier de vraag: is er iets verzwegen en zo ja: waarom; iets bijgevoegd en zo ja met welk doel? 41

Dit citaat stamt uit 1946, maar de problema ek is hetzelfde gebleven. De algemene kri ek van moderne wetenschappers is dat de geschiedwetenschap, die het ideaal hee de geschiedenis zo waarheidsgetrouw mogelijk te reconstrueren, niet gebaat is bij het gebruik van bronnen met zo’n verondersteld laag waarheidsgehalte als egodocumenten. Niet alleen kan er sprake zijn van geschiedvervalsing of herinneringsvervalsing, maar ook is het vrijwel onmogelijk om in

retrospec eve memoires een waarheidsgetrouw beeld van jezelf te geven. Daarnaast is er, zeker bij de autobiografieën van grote historische figuren, vrijwel al jd sprake van een redacteur of

ghostwriter, die een niet te achterhalen invloed hee gehad op de tekst. Deze kri ek wordt genoemd in Jacques Pressers ‘Memoires als geschiedbron’42, Zwitserse historicus Kaspar von Greyerz’

‘Ego-documents: the last word?’43, en Rudolf Dekker en Arianne Baggermans ‘De gevaarlijkste van alle bronnen.’ 44

In dit ar kel signaleren de auteurs ook wat zij zien als de nieuwste ontwikkeling rondom

39 Rudolf Dekker en Arianne Baggerman, “‘De gevaarlijkste van alle bronnen.’ Egodocumenten: nieuwe wegen en perspec even”, in: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 1:4 (2002) 3-22, 12. doi.org/10.18352/tseg.851. 40 Jan Romein, De biografie. Een inleiding, 204-205.

41 Idem, 201-203.

42 Jacques Presser, “Memoires als geschiedbron”, in: Uit het werk van dr. J. Presser , 277-289. 43 Kaspar von Greyerz, “Ego-documents: the last word?”, in: German History 28:3 (2010) 273-282.

(19)

egodocumenten: de verstrengeling met de literatuur. Het debat over hoeveel autobiografische 45

elementen er in een roman mogen zi en wordt al decennia gevoerd (denk aan Reve’s De avonden of Boudewijn Büchs De kleine blonde dood ), nieuwer is echter de tendens van historici om hun eigen levensverhaal te vertellen. Voorbeelden hiervan zijn Ger Harmsens Herfsttijloos , Richter Roegholts

De stad is mijn leven en Henk Wesselings Zoon en vader. Vader en zoon. Deze interna onale trend

hee de Franse term de ‘égo-histoire’ gekregen, en lijkt te draaien om het in samenhang brengen van een bepaalde jd en het eigen leven. 46

Baggerman en Dekker zijn tevens de onderzoekers achter het grootste Nederlandse inventarisa eproject, www.egodocument.net, waar zij proberen alle Nederlandse egodocumenten van 1500 tot 1918 te inventariseren als leidraad voor nieuw onderzoek. Egodocument.net komt voort uit meerdere losse projecten. Ten eerste is er het onderzoeksproject Controlling time and shaping

the self47 van Arianne Baggerman, waarin ze egodocumenten van 1750 tot 1914 onderzoekt in rela e tot een nieuw temporeel besef. Ten tweede is het volledige boek Egodocumenten van

Noord-Nederlanders van de zestiende tot begin negentiende eeuw48 op de site te vinden. Dit boek is

een voorlopige weergave van de zoektocht van Rudolf Dekker en anderen naar de egodocumenten van Noord-Nederlanders, dat wil zeggen iedereen binnen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanders. Dezelfde historici hebben ook een boek gepubliceerd, en op de site gezet, over de gevonden reisverslagen: Reisverslagen van Noord-Nederlanders van de zestiende tot begin

negentiende eeuw. Een chronologische lijst. 49

Ten derde wordt er gelinkt naar het Repertorium van in druk verschenen Nederlandse egodocumenten, 1813-191450, een voltooid onderzoek dat is uitgevoerd door historisch

onderzoeksins tuut Huygens ING en de Erasmus Universiteit Amsterdam. Dit project hee bijna vijfduizend gedrukte documenten opgeleverd, waarvan de specifica es zien in te zien in een digitale database.

De laatste bijd rage betre evenee ns een repertorium, het Repertorium van in handschri overgeleverde egodocumenten van Nederlanders uit de negen ende eeuw. Dit repertorium beslaat de periode 1814-1914, en is volledig op de site gepubliceerd. Het inventarisa eproject van de in handschri overgeleverde egodocumenten is gedaan binnen het kader van Controlling time and

45 Naast de algemene verstrengeling van egodocumenten en literatuur (fic e) waar Baggerman en Dekker op wijzen, is er ook een specifieke verstrengeling van literatuur en egodocumenten van veteranen. Onder de veteraan-schrijvers, die schrijven op het snijvlak van autobiografie en roman, zijn Henri Barbusse zijn Le Feu , Erich Remarque’s Im Westen nichts Neues en Robert Graves’ Good-bye to All That wereldberoemd.

46 Idem, 16-17.

47 Controlling time and shaping the self. Education, introspection and practices of writing in the Netherlands is een project van de Erasmus Universiteit Ro erdam.

48 R. Lindeman, Y. Scherf en R.M. Dekker, Egodocumenten van Noord-Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chronologische lijst (Ro erdam 1993).

49 R. Lindeman, Y. Scherf en R.M. Dekker, Reisverslagen van Noord-Nederlanders van de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chr onologische lijst (Haarlem 1994).

50 Repertorium van in druk verschenen Nederlandse egodocumenten, 1813-1914,

(20)

shaping the self , door Baggerman en anderen.

Voor het bibliografisch onderzoek in deze scrip e zijn de voorgaande projecten op zichzelf niet van belang: thema sch en temporeel beslaan de bevindingen op egodocumenten.net een ander deel van de geschiedenis, namelijk die tot het einde van de Eerste Wereldoorlog. Ze zijn echter wel van belang op methodologisch niveau: hoe hebben de onderzoekers hun egodocumenten gevonden en welke voorwaarden stelden zij aan een egodocument? Ook zijn de projecten een goed startpunt voor vervolgonderzoek; bijvoorbeeld door in het Repertorium van in druk verschenen Nederlandse egodocumenten, 1813-1914 te filteren op het criterium ‘krijgsmacht’.

1.7 Onderzoek naar Nederlandse veteranen en militaire literatuur

Om dit onderzoek in context te kunnen plaatsen, volgt nu een uiteenze ng van bestaande literatuur over Nederlandse veteranen en hun publica es. De relevante raakvlakken daarvan met dit onderzoek leg ik uit.

1.7.1 Esmeralda Kleinreesink, “Militaire autobiografieën uit Afghanistan”

Een goed voorbeeld van onderzoek dat raakvlak hee met dit onderzoek is dat van luitenant-kolonel dr. Esmeralda Kleinreesink naar schrijvende (ex-)militairen. Kleinreesink is Afghanistan-veteraan en auteur van meerdere boeken over de Nederlandse missie in Afghanistan. Ze doet sinds een paar jaar onderzoek naar de manier waarop Nederlandse veteranen schrijven in vergelijking met veteranen uit andere landen die militairen in Afghanistan hadden.

De boeken die zij onderzocht moesten aan verschillende voorwaarden voldoen: in het Engels, Duits, of Nederlands geschreven, gepubliceerd tussen 2001 en 2010, en voor minimaal vij ig procent een uitzending naar Afghanistan behandelen. Ze hee de boeken verzameld op basis van aanbevelingslijsten van collega-militairen of onderzoekers, bibliotheekcatalogi en door op

boekverkoopwebsites te zoeken. Van de 3000 boeken die deze zoektocht opleverde, zijn de 54 meest relevante boeken uitgekozen voor haar onderzoek.

I n haar proefschri On military memoirs51, onderzoekt ze de plots van militaire

Afghanistan-memoires uit zeven landen: de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Canada, Australië, België en Nederland. Door de Afghanistan-memoires te lezen wil ze antwoord geven op de volgende vragen: wie schrijven militaire memoires? Hoe representa ef zijn de schrijvers voor militairen? Waarover schrijven ze: zijn het posi eve of nega eve plots ? Is te voorspellen welke militairen posi eve of nega eve verhalen schrijven? 52

Kleinreesink concludeert dat de representa e grotendeels betrouwbaar is: gender,

51 Esmeralda Kleinreesink, On military memoirs: Soldier-authors, publishers, plots and motives , Proefschri Erasmus Univers iteit, 2014 (Leiden 2016).

(21)

krijgsmachtonderdeel en rang zi en in het verwachte gemiddelde. O ewel, er wordt meer geschreven door mannen dan vrouwen, omdat er meer mannen in het leger zi en. Niet representa ef zijn de schrijvers van de memoires in de categorie lee ijd: auteurs van militaire memoires schrijven deze niet meteen na de uitzending, maar een redelijk lange jd daarna.

Kleinreesink noemt dit ook wel de ‘retrospec eve memoires’: teksten waarin wordt teruggekeken op het verleden, om delen daarvan een plaats te kunnen geven. Uit haar onderzoek naar de plots van de Afghanistan-memoires blijkt dat een kleine meerderheid (57%) posi ef is. Opvallend is dat alle Nederlandse Afghanistan-memoires posi ef zijn, terwijl de memoires vanuit andere landen zowel nega eve als posi eve memoires hebben voortgebracht.

Wat betre de voorspelbaarheid stelt Kleinreesink dat twee auteurskarakteris eken

belangrijk zijn voor het schrijven van een nega ef of posi ef plot : of de auteur nog bij Defensie werkt jdens de publica e, en wat voor werk hij of zij doet. Het blijkt dat ac eve militairen negen keer vaker posi eve plots schrijven dan militairen die al uit dienst zijn getreden. Daartegenover schrijven de militairen die getraind zijn om hun wapen offensief te gebruiken (infanteristen, gevechtspiloten) veel vaker nega eve plots dan collega’s die getraind zijn hun wapen enkel defensief te gebruiken (artsen, logis eke medewerkers). Met deze conclusies over de voorspelbaarheid gee Kleinreesink advies aan Defensie: mo edig het schrijve n aan ten jde van de dienst.53 Haar advies is van belang voor het uitbreiden van het genre, en voor het groeien van deze bibliografie.

1.7.2 Harry van den Berg, Stef Scagliola & Fred Wester, Wat veteranen vertellen

Een tweede onderzoek dat ingaat op de overlevering van militaire ervaringen is het boek Wat

veteranen vertellen. Verschillende perspectieven op biografische interviews over ervaringen tijdens militaire operaties.54 In dit boek wordt onderzocht wat veteranen vertellen in een interview

(bijvoorbeeld over trauma sche gebeurtenissen of hun thuiskomst), hoe zo’n interview afgenomen wordt en wat de waarde is van interviews als historische bron.

Wat veteranen vertellen is een studie naar interviews, zoals dit onderzoek een studie is naar

boeken. Inhoudelijk zijn er overeenkomsten tussen de onderzochte interviews en de tels in deze bibliografie: van beiden komt de informa e direct (of zo direct mogelijk) van de veteraan, beiden hanteren de ik-vorm, en beide vormen van historische bron zijn lang onderbelicht gebleven vanwege hun zeer subjec eve karakter. Het grootste verschil ligt erin dat Wat veteranen vertellen een

kwalita ef data-onderzoek is, waarin diepgaande analyses worden gedaan over de inhoud van de interviews, terwijl dit bibliografisch onderzoek een kwan ficerend karakter hee : de boeken worden genoemd, niet gelezen, alleen het geheel wordt geanalyseerd.

53 Kleinreesink, “Militaire autobiografieën uit Afghanistan”.

54 H. van den Berg, S. Scagliola, en F. Wester (red.), Wat veteranen vertellen. Verschillende perspectieven op biografische interviews over ervaringen tijdens militaire op eraties (Amsterdam 2010). Wat veteranen vertellen is ook als verrijkte publica e (met de audiofragmenten van de interviews) beschikbaar op www.watveteranenvertellen.nl .

(22)

De conclusie die de onderzoekers van Wat veteranen vertellen trekken is dat interviews, of algemener gezegd oral history , als bron in de geschiedschrijving in de context van de krijgsmacht een speciale plek inneemt. Dit komt omdat de krijgsmacht een bijzonder ins tuut is: er gelden andere normen en waarden dan in de ‘normale’ samenleving, en de krijgsmacht zal al jd proberen een uniform verhaal te vertellen. Het interviewen van veteranen na hun dienst kan dus zorgen voor meer nuance in het officiële verhaal. Daarnaast wordt er jdens militaire missies niet al jd actueel

gerapporteerd, waardoor de interviews informa e verschaffen die er in geen enkele andere vorm is, met inachtneming dat de informa e niet als historisch correct kan worden gezien.55 Deze conclusie is van belang voor mijn onder zoek, omdat de auteurs er de produc e van egodocumenten mee lijken te enthousiasmeren: hoe meer oral history er wordt beoefend, des te meer egodocumenten er tot stand komen. In geschreven en gepubliceerde vorm zijn die interviews een relevante aanvulling op mijn bibliografie.

1.7.3 Louis Ph. Sloos, Gewapend met kennis

Een derde onderzoek naar militaire boeken is van historicus en boekwetenschapper Louis Ph. Sloos. In zijn Gewapend met kennis. 500 jaar militaire boekcultuur in Nederland bespreekt hij de opkomst, ontwikkeling en inhoud van militaire boeken vanaf de Middeleeuwen tot aan de twin gste eeuw. 56 Wat Sloos militaire literatuur noemt hee echter weinig te maken met wat in dit onderzoek veteranenboeken heten. De boeken en de boekcultuur die hij bespreekt vallen onder de ‘zuivere’ militaire boeken: boeken over wapens, tac eken, drill, handboeken voor soldaten, instruc eboeken, etc. De tels in deze bibliografie vallen hier niet onder: het zijn geen instruc es of feitelijke

uiteenze ngen, maar onder andere reflec es op de eigen ervaringen of bewerkte dagboeken. Toch is het een belangrijk onderzoek om te noemen: er is geen vollediger werk over Nederlandse militaire boekcultuur dan Gewapend met kennis .

1.7.4 Esther Captain, Achter het Kawat was Nederland

Tijdens de Japanse beze ng van Nederlands-Indië werden enduizenden mensen in burgerkampen geïnterneerd. Sommige geïnterneerden hielden een geheim dagboek bij, dat na de oorlog is

gepubliceerd. Anderen hebben later in hun leven geschreven en gereflecteerd op hun kamp jd. In

Achter het Kawat was Nederland onderzoekt historica Esther Captain op basis van 12 dagboeken en

42 memoires waarover deze geïnterneerden schreven en waarom. 57

55 Stef Scagliola, “Interviews met veteranen als historische bron. De meerwaarde van oral history in de context van de krijgsmacht”, in H. van den Berg, S. Scagliola en F. Wester (red.), Wat veteranen vertelle n (Amsterdam 2010), 25 3-296, 253-257.

56 Louis Ph. Sloos, Gewapend met kennis. 500 jaar militaire boekcultuur in Nederl and (Nijmegen 2011).

(23)

Captain brengt in haar onderzoek de inhoud van de egodocumenten in kaart en gaat daarbij vooral in op sekse, etniciteit, en toekomstbeeld. Ook verdeelt ze de naoorlogse

herinneringsliteratuur in vier periodes: van 1946 tot 1949 is het de jd van de eerste verwerking, 1950-1968 van integra e en assimila e in Nederland, waarbij vooral gezwegen werd over de oorlog, van 1969-1979 komen de kampherinneringen in het openbaar, en de laatste jdsperiode (1980-1995) is die van hernieuwde profilering van ‘Indische’ Nederlanders.

Het grootste raakvlak tussen het onderzoek van Captain en mijn onderzoek is het in kaart brengen van egodocumenten: Captain van 1945-1995, en ik van 1945 tot 2018. Captain pakt het inventariseren op een gecombineerde manier aan. Ten eerste bespreekt ze alle egodocumenten inhoudelijk, chronologisch en binnen die chronologie ook thema sch. Ten tweede staan de

egodocumenten in de bibliografie, de dagboeken gescheiden van de memoires. De dagboeken staan niet in een bepaalde volgorde, de memoires zijn ingedeeld naar regio en daarbinnen chronologisch.

De informa e is summier: naam van de auteur, tel, jaar van publica e en, bij de dagboeken, het productnummer van de bron in de catalogus van het NIOD. Ten derde volgt na de bibliografie van secundaire bronnen een hoofdstuk ‘Beknopte biografie auteurs en hun kampgeschiedenis’, waarin de egodocumenten en hun auteurs alfabe sch worden besproken. Bij elke auteur staat een korte biografie, het kamp waarin ze geïnterneerd waren, wat ze hebben geschreven en, mits relevant, hoe en wanneer het dagboek bij het RIOD (het voormalige NIOD) terecht is gekomen, en opmerkingen over het handschri .

De grootste verschillen tussen Captains onderzoek en het mijne zijn deze. Zij gaat uitvoerig in op de inhoud van de dagboeken en memoires, terwijl ik ze kort beschrijf. Daarnaast omvat Captains onderzoek enkel de voormalige kolonie, terwijl dit onderzoek ieder militair conflict insluit. En vooral selecteert Captain niet op type auteur, zij includeert elke schrijvende kampbewoner, terwijl mijn bibliografie zich beperkt tot de publica es van veteranen.

1.7.5 Stef Scagliola, Last van de oorlog

Historica Stef Scagliola, die ook hee meegewerkt aan het eerdergenoemde Wat veteranen vertellen , onderzoekt in Last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking de verschillende visies op de Ona ankelijkheidsoorlog in Indonesië.58 Ze gaat hierbij vooral in op de interpreta es, verwerking en verantwoording van de oorlogsmisdaden die Nederland hee begaan, en bespreekt die aan de hand van vijf thema’s: de ervaringen in Indonesië, het debat in Nederland, poli ci en de ‘Excessennota’59, historici en de doofpotcultuur, en veteranen en hun trauma’s.

In elk van deze thema’s hee Scagliola gesproken met relevante betrokkenen: veteranen,

58 Stef Scagliola, Last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwer king (Amsterdam 2002). 59 In 1969 werd in opdracht van de regering archiefonderzoek gedaan naar de vermeende oorlogsmisdaden die waren begaan door Nederlandse militairen in de jaren 1945-1950. Het uiteindelijke rapport staat bekend als de ‘Excessennota’. De nota is hedendaags niet meer historisch accuraat; er is inmiddels veel meer bewijs van het begaan van oorlogsmisdaden.

(24)

poli ci, journalisten, historici, etc. Deze interviews zijn het grootste raakvlak met mijn eigen onderzoek; veel van de boeken in de bibliografie zijn bundels met getranscribeerde interviews met veteranen. Door het gebruik van de ontegenzeggelijk subjec eve interviews hee Scagliola een dieper beeld kunnen krijgen van de problema ek rond de Nederlandse oorlogsmisdaden dan ze zou hebben gekregen op basis van enkel de wetenschappelijke literatuur rondom het debat. Een van de conclusies van het onderzoek luidt bijvoorbeeld dat de “ verdeeldheid over een conflict uit het

verleden voor een groot deel bestaat uit de spanning tussen moraliteit en bepaalde interpretaties van historische feiten .” 60

1.7.6 De bibliografieën van het ministerie van Defensie

Tot slot zijn de bibliografieën die het meest vergelijkbaar zijn met mijn eigen onderzoek die van het Nederlands Ins tuut voor Militaire Historie (NIMH), gemaakt in samenwerking met S ch ng het Veteranenins tuut (Vi). Er zijn twee van deze bibliografieën: een over Nederlands-Indië en een over Nederlands-Nieuw-Guinea. Deze zijn te vinden op de website van het ministerie van Defensie.61 De bibliografieën zijn breed opgezet, en beva en boeken die gaan over de Nederlandse inzet in Nederlands-Indië en in Nederlands Nieuw-Guinea, ongeacht het genre. Door deze brede opva ng beva en de bibliografieën uiteenlopende boeksoorten: overzichtswerken, (auto)biografieën, herinneringsliteratuur, romans, gedichten, fotoreportages, regimentsboeken, dagboeken, soldatenhandboeken, jaarboeken van legeronderdelen, bundels brieven en interviews, voorlich ngsboeken, reisbeschrijvingen enzovoorts.

De bibliografie “Het Nederlandse militaire optreden in Nederlands-Indië/Indonesië 1945-1950. Een bibliografisch overzicht” is oorspronkelijk gepubliceerd in 2004. De meest recente gecorrigeerde en aangevulde vijfde versie stamt uit 2016. Het doel van de bibliografie is om te voldoen aan de grote belangstelling voor Nederlands-Indië, en om het zoeken naar boeken over die

jd makkelijker te maken:

Indiëveteranen, historici en schrijvers van uiteenlopend pluimage bleven energiek produceren. Ook de doelgroep van hun noeste arbeid bleef groeien. Niet alleen zochten steeds meer veteranen naar aanvullende informa e om hun eigen ervaringen te kunnen duiden, ook hun (klein)kinderen raakten in toenemende mate geboeid door het militaire verleden van (groot)vader of (groot)moeder. Hun nieuwsgierigheid past overigens naadloos in de

toenemende maatschappelijke belangstelling voor het na onale verleden. Indië blij dus niet alleen veteranen bezighouden, maar boeit ook steeds meer anderen. Het valt voor

60 Scagliola, Last van de oorlog , 363.

(25)

geïnteresseerden echter niet al jd mee de weg te vinden in het uitdijende woud van Indiëpublica es. Het is bovendien las g op de hoogte te blijven van het verschijnen van in eigen beheer uitgegeven boeken en van ar kelen in veteranenbladen en militaire jdschri en. Daarom besloot het Nederlands Ins tuut voor Militaire Historie (NIMH) tot het uitgeven van een nieuwe bibliografie over het Nederlandse militaire optreden in Nederlands-Indië of Indonesië. 62

Voor het samenstellen van de bibliografie zijn de onderzoekers naar instellingen gegaan “ waarvan

redelijkerwijs verwacht mocht worden dat er een zekere hoeveelheid relevante literatuur aanwezig is .”63 Thema sch hebben ze alleen de secundaire literatuur, proefschri en of egodocumenten opgenomen die gaan over het militaire optreden, dat wil zeggen de voorbereiding, uitvoering en afwikkeling daarvan. Omdat deze voorwaarden de consequen e hebben dat kleinere uitgaven gemist worden, is er contact gezocht met organisa es van Indië-veteranen om de lijst verder aan te vullen.

Voorts is die bibliografie eerst ingedeeld naar type strijdkracht, dus la nd-, zee- en

luchtstrijdkracht, vervolgens in onderdeel, bijvoorbeeld ar llerie, cavalerie of aanvoertroepen, en tenslo e in eenheid, regiment of afdeling. Ook is er een apart hoofdstuk waarin aandacht wordt besteed aan fic eve literatuur over Nederlands-Indië zoals romans en dichtbundels. Er wordt in het document helaas niet vermeld hoeveel boeken er zijn gevonden, maar ruw scha en gee er 700 (ongeveer zeven g pagina’s met op elke pagina rond de en boeken).

Het Nederlandse militaire optreden in Nederlands Nieuw-Guinea 1950-1 960. Een bibliografisch overzicht is een publica e van het NIMH uit 2013. Het doel van de bibliografie lijkt

hetzelfde te zijn als de bibliografie over Nederlands-Indië: “ De samensteller heeft gestreefd naar een

handzaam overzicht waarmee de gebruiker snel de belangrijkste literatuur over de Nederlandse militaire presentie in Nederlands Nieuw-Guinea kan vinden. ”64 Het korte document bevat boeken over de militaire inzet in Nederlands-Nieuw-Guinea en enkele werken over de poli eke situa e rondom dit conflict. Het totaal komt uit op zo’n 140 boeken (veer en pagina’s met op elk rond de

en boeken). Ook hier betre het voor het merendeel overzichtswerken en geschiedenissen van de kolonie of van een krijgsmachtonderdeel.

De bibliografieën van het NIMH en het Vi verschillen op enkele punten van mijn eigen bibliografie. Ten eerste is er de aard van de boeken. De eerstgenoemde bibliografieën gaan uit van

62 P.H. Kamphuis, ‘Woord vooraf’, in M. Elands en J.A. de Moor (red.), Het Nederlandse militaire optreden in Nederlands-Indië/Indonesië 1945-1950. Een bibliografisch overzi cht (Den Haag / Doorn 2016), 7.

63 M. Elands en J.A. de Moor (red.), ‘Inleiding’, in Idem, Het Nederlandse militaire optreden in Nederlands-Indië/Indonesië 1945-1950 , 8-9, 8.

64 “Het Nederlandse militaire optreden in Nederlands Nieuw-Guinea, 1950-1962. Een bibliografisch overzich t”, Den Haag, Nederlands Ins tuut voor Militaire Historie, min. Defensie , 2013, geen paginanummering,

www.defensie.nl/binaries/defensie/documenten/brochures/2013/04/22/bibliografie-nederlands-nieuw-guinea/bibliografi e-nederlands-nieuw-guinea.pdf .

(26)

elk boek over het militaire optreden, waardoor veel van de boeken wetenschappelijke

overzichtswerken betreffen. De boeken in mijn bibliografie zijn veelal egodocumenten. Ten tweede is onderhavige bibliografie chronologisch opgezet in plaats van per conflict of per legeronderdeel. Op die manier is het mogelijk een weergave te geven van het totale aanbod vanaf 1945, in plaats van per historische gebeurtenis. Ten derde is er de methodologie: de makers van bovengenoemde

bibliografieën hebben gezocht in de catalogi van de instellingen waarin zij naar relevante tels zochten, terwijl er in dit onderzoek gebruik is gemaakt van een digitale zoekmachine die de instellingen overs jgt. Een laatste verschil is die van informa edichtheid: de bibliografieën van het NIMH noemen informa e zoals auteursnaam, vindplaats, jaar van uitgave en omvang, maar spreken niet over het genre of de mogelijk militaire achtergrond van de auteur.

Deze bibliografieën van het NIMH zijn niet gebruikt voor het zoeken naar relevante tels, omdat ik als student een zeer beperkte toegang heb tot de collec es die zij hebben gebruikt, en ik hun onderzoek zodoende niet kan reproduceren. Omdat PiCarta een database is van het volledige Nederlandse aanbod in collec es en bibliotheken, diende PiCarta als uitgangspunt voor het verzamelen van de tels.

1.8 Waarom een bibliografie?

Het onderzoek naar gepubliceerde egodocumenten van Nederlandse veteranen is ten eerste van belang vanwege de boekwetenschappelijke waarde: er is nog geen algemene bibliografie over gepubliceerde egodocumenten van veteranen vanaf 1945. Een bibliografie gee de mogelijkheid om deze lacune in informa e op te vullen, met gegevens over hoeveel boeken er zijn uitgegeven, welk conflict die behandelen, welke uitgeverijen een groot aandeel hebben in de distribu e van deze boeken en mogelijk zelfs of de boeken samen een ‘nieuw’ genre vormen.

Ten tweede is dit onderzoek van betekenis voor de Nederlandse krijgsgeschiedenis. Zeker over meer moderne conflicten, zoals de vredesmissies in Libanon of Cambodja, is weinig bekend bij het grote publiek. Het lezen van egodocumenten, die vaak toegankelijker zijn geschreven dan wetenschappelijke overzichtswerken, gee een uniek beeld van historische gebeurtenissen en de mensen die erbij waren. De bibliografie gee een zo compleet mogelijk overzicht van wat er op dit vlak beschikbaar is. Deze ‘ooggetuigengeschiedenissen’ zijn waardevol, juist vanwege het subjec eve karakter. Door het lezen van dagboeken, brieven en reflec es krijg je een inkijk in de gevoelswereld van ‘gewone’ mensen, en krijg je een idee van de impact van geschiedenis op een omstander. Deze reflec es stellen zowel academici als non-academici in staat om geschiedkundige processen met een vollediger perspec ef te benaderen en te bestuderen, wat de wetenschap ten goede komt.

Ten derde is de bibliografie een goed ijkpunt voor vervolgonderzoek, omdat bibliografieën een goed overzicht geven van wat er in een bepaalde periode is uitgegeven inzake een specifiek

(27)

thema. Met behulp van de bibliografie kan een set bronnen worden gekozen voor een kleiner onderzoeksgebied, bijvoorbeeld aangaande een enkele uitgever of historische periode. In de conclusie wordt verder ingegaan op mogelijk vervolgonderzoek.

Ten vierde is dit bibliografische onderzoek nog al jd actueel: niet alleen draagt Nederland momenteel en in de toekomst bij aan conflicten waaruit publica es kunnen ontstaan, maar ook komen er tot op heden nog boeken uit over historische conflicten. Zo is het meest recente boek op de lijst een bewerkt dagboek van een soldaat in Nederlands-Indië dat in 2018 is verschenen. Het overkoepelende thema van de bibliografie, gepubliceerde egodocumenten van Nederlandse veteranen, is dus geen afgesloten historisch onderwerp, maar een nog steeds groeiend vakgebied.

Als laatste is de bibliografie van groot belang vanwege de geringe beschikbaarheid van de boeken: van sommige boeken is er in Nederlandse bibliotheken maar een enkele te vinden, of is het boek alleen als fotokopie in te zien in de Koninklijke Bibliotheek. Ook zijn veel boeken alleen via hele specifieke zoektermen te vinden in PiCarta; het opsporen van de boeken is hierdoor niet makkelijk. Deze bibliografie kan dus tevens dienen als vindplaats of vastlegging van anderszins moeilijk vindbare historische bronnen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een tweede aanpassing van de Richtlijn is dat er meer aandacht is voor milieutechnische goede biobrandstoffen, die, net als in de oorspronkelijke Richtlijn, dubbel mogen tellen voor

Beenbreek is actueel dus een indicator voor venige, natte omstandigheden van het hei- de-ecosysteem, meer bepaald in de contact- zone tussen het overwegend mineraalarme grondwater met

In laatstgenoemd arrest, dat ging over de vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze (waaronder ook shockschade valt),

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Deze grondwatertrap komt over een vrij geringe oppervlakte voor bij de afgestoven vaaggronden in het westelijk deel van het ge- bied en over twee kleine

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een