• No results found

De politieke herbestemming van industrieel erfgoed en het consolideren van tijdelijk gebruik

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De politieke herbestemming van industrieel erfgoed en het consolideren van tijdelijk gebruik"

Copied!
222
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING... 2

1. ROLVERDELING IN DE CONSTRUCTIE VAN RUIMTE... 12

1.1. Henri Lefebvre... 12

1.1.2. Trialectisch model van ruimte... 14

1.1.3. The right to the city...17

1.2. Ervaringsgericht urbanisme...19

1.3. Informele actoren vs. de staat... 23

2. METHODOLOGIE VELDWERK... 27

3. CASUISTIEK... 32

3.1. RAW-Tempel... 32

3.1.1. Voorgeschiedenis sociale bewegingen Berlijn...32

3.1.2. Historische condities... 34

2.3.3. De constructie van de RAW-Tempel... 41

3.2. ADM / NDSM-werf... 48

3.2.1. Voorgeschiedenis sociale bewegingen Amsterdam...48

3.2.2. Historische condities... 51

3.2.3. De constructie van ADM / NDSM...58

3.3. Evaluatie resultaten... 67 3.3.1. Politieke steun... 67 3.3.2. Interne organisatie...68 3.3.3. Semi-professionalisering en onderzoek...70 3.3.4. Profilering... 72 3.3.5. Tijdelijk gebruik... 74 CONCLUSIE EN DISCUSSIE... 76 AFBEELDINGENLIJST... 80 BIBLIOGRAFIE... 81 BIJLAGEN... 89

(2)

INLEIDING

Sinds de jaren '60 is de westerse maatschappij met een steeds groter overschot aan voormalige industriële complexen komen te zitten. Vele van deze complexen raakten in verval na het verliezen van hun originele functie.1 Voor een deel van de bevolking stonden de oude, leegstaande fabrieken vooral symbool voor ellendige levens- en arbeidsomstandigheden en voor het verval van hun buurt die volgde op de sluiting van de fabrieken. Daarom werden de complexen in groten getale gesloopt.2 Sinds de jaren ‘80 heeft er een herwaardering van industrieel erfgoed plaatsgevonden. Door de economische crisis kwamen veel panden leeg te staan, omdat er geen geld was er substantieel iets mee te doen. Het belang van behoud kwam steeds meer naar voren, aangezien er weinig betaalbare plekken waren voor marginale bevolkingsgroepen. Dit werd onder andere evident door de kraakbeweging, die zich afzette tegen sloop en speculatie in de binnensteden.3

Er heerste een bijna krampachtige aanpak met betrekking tot het behoud van erfgoed, die in de laat moderne periode is opgekomen.4 Musealisering van deze oude industriële complexen bleek niet de oplossing. Adaptive re-use werd een term om de herbestemming van erfgoed tot nieuwe, vaak economische, functies aan te duiden. Herbestemming blijkt een van de meest succesvolle manieren om een industrieel monument te behouden.5 Erfgoed wordt behouden om allerlei redenen. Deze kunnen zowel van esthetische, educatieve, wetenschappelijke, emotionele als van politieke aard zijn. De reden die Jacqueline Groth en Eric Corijn aanvoeren voor het behoud van industriële monumenten is, dat er behoefte is aan plekken die niet gereguleerd en gecommodificeerd worden, die duurzaam zijn op sociaal gebied en in staat zijn om een mix van sociaal-maatschappelijke, culturele, politieke en

1 Harrison 2013, p. 80 2 Cerutti 2011, p. 10 3 Ibid.

4 Harrison 2013, p. 82 5 Ibid., p. 83

(3)

economische functies te combineren. Deze plekken, zogenaamde free zones, zijn volgens hen nodig in westerse stedelijke context om creativiteit en innovatie de vrije loop te laten.6

Alternatieve cultuur

Een groepering, die vrijwel als eerste bijdroeg aan het behoud van leegstaande industriële complexen, was de kraakbeweging, die opkwam in de jaren ’70. Als reactie op de hoge woningnood keerde de groep zich tegen speculanten en sloop in de binnensteden. De kraakbeweging heeft met name in Nederland gezorgd voor het behoud van stedenbouwkundig belangrijke complexen.7 De kraakbeweging is onderdeel van alternatieve cultuur. Alternatieve cultuur wordt gekenmerkt door een oppositionele positie tegenover de dominante cultuur. ‘They are counter-cultural, what used to be called the avant-garde: innovative, experimental, challenging and devoted to the overthrow of orthodoxies.’8 Het kan gerekend worden tot een marginale, sociale groepering.9 Met alternatieve culturele actoren doel ik op individuen die deel uitmaken van deze marginale groepering.

De eerste vormen van alternatieve cultuur ontstonden als gevolg van de explosie van antiautoritaire bewegingen aan het einde van de jaren ’60. De projecten die hieruit ontstonden dienden óf de ontwikkeling van een politieke infrastructuur óf de culturele expressie van die bewegingen. De eerste hield zich bezig met projecten met betrekking tot marginale sociale groeperingen, maar ook met boekenwinkels, tijdschriften (zines) en uitgeverijen. De culturele expressie van de beweging nam de vorm aan van diverse spirituele en religieuze gemeenschappen, homoseksuele bewegingen en psycho-bewegingen. Het belangrijkste kenmerk van deze antiautoritaire bewegingen was om een politieke, sociale en economische ruimte te creëren, die zich volledig autonoom kon ontwikkelen, los van de staat en markt. Dit kwam voort uit de behoefte om (toentertijd ondergeschikte) normen en waarden uit te drukken. Dit waren bijvoorbeeld waarden als solidariteit, milieubescherming,

6 Groth en Corijn 2005, p. 506 7 Cerutti 2011, p. 10

8 Shaw 2005, p. 150 9 Ibid., p. 151

(4)

gelijkheid van de seksen, persoonlijke ontwikkeling, zelfbewustzijn en non-hierarchische menselijke relaties.10 Alternatieve bewegingen probeerden deze te realiseren in het dagelijks leven en streefden zo naar maatschappelijke verandering en vooruitgang.

‘Given the fact that social change could not take place on a broad scale and in a society-wide space, the formation of alternative projects aimed at the ‘here and now’, the level of everyday life, developing a social space not dominated by the state and the market but from [by] the citizens.’11

De alternatieve sector werd gezien als een collectief experiment, die de weg vrij probeerde te maken voor nieuwe manieren van leven en voor de emancipatie van de samenleving. Het doel was niet om het maatschappelijke systeem als geheel te veranderen, maar om zichzelf te veranderen en door te experimenteren met alternatieve levenswijzen een nieuw paradigma voor sociale relaties te creëren.12

Constructie van industrieel erfgoed

Het lijkt erop dat tijdelijk gebruik door alternatieve culturele actoren, zoals kunstenaars en andere autonomen, vooraf gaat aan de eigenlijke herbestemming van een gebouw, maar wel onderdeel is van de herbestemmingsprocessen. Alternatieve culturele actoren behoren tot de grassroots beweging. Grassroots is een Engelse term voor politieke processen die vanuit de basis ontwikkeld worden. Dit betekent dat burgers, in plaats van beleidsmakers of andere instituties, initiatieven ontwikkelen en beslissingen nemen. In dit stuk wordt hiervoor ook wel de term bottom-up gebruikt. Bottom-up initiatieven zijn vaak geworteld in een sociaal netwerk. In dit onderzoek wordt gekeken naar de specifieke invloed van alternatieve grassroots bewegingen op de herbestemmingsprocessen van industrieel erfgoed. Daarmee wordt gedoeld op de processen die zowel voorafgaan aan de herbestemming van een industrieel complex als de uitwerking op de omgeving.

10 Kavoulakos 2006, p. 347 11 Ibid., p. 346

(5)

Het is interessant om naar alternatieve grassroots bewegingen te kijken met betrekking tot industrieel erfgoed, omdat deze een breed spectrum aan functies en een hoge graad van diversiteit toestaan. Daarbij blijft de ruimte open voor verandering en worden er mogelijkheden tot alternatieve levenswijzen onderzocht.13 Alternatieve bewegingen hebben door het innemen van verlaten ruimtes een voorbeeld gezet voor stedelijke vormgeving. Kraakpanden die als experimenteel laboratorium hebben gediend waar nieuwe instrumenten van stedelijke regeneratie worden getest, zijn hier een voorbeeld van.14

Industrieel erfgoed leent zich bij uitstek voor divers alternatief gebruik, vanwege voordelen als geen of lage huur en fexibiliteit in het gebruik van de ruimte.15 Bovendien foreert alternatieve cultuur bij geen of weinig sturing, aangezien deze zich afzet tegen bureaucratische instituties.16 Kate Shaw, expert op het gebied van alternatieve cultuur, ondervond:

‘Alternative cultures have a curious relationship with place. (…) They find it in the interstices of the urban form: in the disinvested inner city; in the derelict buildings, de-industrialized sites, under-used docks and railway yards of advanced capitalist economies; in unregulated, unpoliced ‘no-man’s lands”.17

Om deze gedeïndustrialiseerde ruimtes te analyseren wordt de theorie van de Franse socioloog Henri Lefebvre gebruikt, wiens gedachtegoed is geworteld in het marxisme. Hij beargumenteert dat ruimte een uitdrukking is van machtsverhoudingen en daarmee verschillende sociale klassen weerspiegelt. Lefebvre's gedachtegoed is interessant, omdat hij geen simpele dualismen gebruikt, maar complexe, genuanceerde concepten. Hij heeft het begrip space (l'espace), dat hij interpreteert als een geabstraheerde realiteit, als eerste geïntroduceerd. Space (hierna ruimte genoemd) wordt geproduceerd als sociale formatie en als mentale constructie.18 Dit is een dynamisch proces, waar ruimte tegelijkertijd het eindresultaat en de context

13 Andres 2011, p. 797 14 Holm en Kuhn 201, p. 653 15 Andres en Grésillon 2013, p. 40 16 Kavoulakos 2006, p. 347 17 Shaw 2005, p. 149 18 Elden 2004, p. 185

(6)

van productie is.19 Lefebvre legt ruimte uit als een dialectisch model, bestaande niet alleen uit een these en antithese, maar ook een derde synthese. De ruimte zou bestaan uit perceived, conceived en lived space. De derde notie van lived space is niet het eindresultaat van de dialectiek, maar is in staat om constant te reageren op de eerste twee.20 Ruimte wordt gekenmerkt als plaats van confict en object van confict en wordt gevormd door historische en natuurlijke elementen via een politiek proces. Op dit politieke proces wordt de nadruk gelegd.

Relatie tussen stakeholders

Space is een breed en gecontesteerd begrip. Het is moeilijk om de verschillende betekenissen te verenigen, hier wordt in dit onderzoek geen poging toe gedaan. Er wordt een eigen visie van het begrip aangehouden, grotendeels gebaseerd op Lefebvre. Hoe is de drieledige structuur van Lefebvre terug te zien in de praktijk? Dit zal in dit onderzoek aan de hand van twee casussen, de ADM en de RAW-Tempel, verkend worden. Opvallend is dat er ook een drieledige structuur is te herkennen in de diverse types stakeholders in herbestemmingsprocessen: gebruikers, overheid en landeigenaren. Hoe verhouden deze drie zich tot elkaar? Zijn er vergelijkingen te trekken tussen de stakeholders en de verschillende aspecten van de ruimte? Bij het populaire industriële erfgoed Makasiinit in Finland is terug te zien dat de diverse stakeholders een radicaal andere visie van de ruimte hebben. Deze spoorwegloodsen in het centrum van Helsinki kregen artistieke en culturele functies toen subculturele gebruikers hier ateliers en werkplaatsen vestigden en evenementen gingen organiseren. Het gebied werd steeds populairder en op zijn piek ontving het complex 400.000 bezoekers per jaar. Officiële planologen hadden echter een totaal andere conceptie van wat er met de ruimte moest gebeuren. Zij wilden de loodsen slopen en hier nieuwe kantoorgebouwen, een muziekcentrum en een park bouwen. Ondanks het gigantische protest waar zeker 8000 mensen in participeerden, werden de loodsen uiteindelijk gesloopt om plaats te maken voor de nieuwbouw van de overheid.21 Waarom hield de overheid vast aan zijn conceptie van de ruimte terwijl er

19 Lehtovuori 2011, p. 74 20 Lehtovuori 2011, p. 75 21 Ibid., p. 76

(7)

massaal publiek protest was? Het lijkt erop dat er bij elke groep stakeholders één specifiek aspect van de ruimte het zwaarste weegt. In dit stuk zal verkend worden of de conceptie van de ruimte daadwerkelijk het zwaarste weegt bij de overheid. Verdere invulling zou dan betekenen dat de perceptie bij de landeigenaar en de sociale ruimte bij de gebruikers het zwaarste weegt.

Om ruimte te kunnen doorgronden is het zaak te kijken naar hoe deze sociaal wordt geconstrueerd en gebruikt.22 De sociale constructie van de fysieke en mentale ruimte door alternatieve culturele actoren staat in dit onderzoek centraal, dat wil zeggen hoe een ruimte, meer specifiek in een oud industrieel complex, door onder andere deze informele actoren wordt geconstrueerd en gebruikt en wat voor uitwerking dit heeft. Een mooi voorbeeld hiervan is Marseille's fagship instelling La Friche de Belle Mai, een toonaangevend project voor alternatieve bottom-up ontwikkeling in het culturele veld. De best practice heeft ervoor gezorgd dat Marseille in 2013 European City of Culture is geworden en dient als voorbeeld voor vele andere instellingen. De tabaksfabriek uit 1868, waar La Friche in is gevestigd, werd door informele actoren in 1991 hergebruikt met als doel om een nieuwe alternatieve, culturele space op te zetten. De crisissituatie aan de ene kant en de goede relatie met de nieuwe burgemeester, die zelf regelmatig alternatieve culturele instellingen bezocht, aan de andere heeft de ontwikkeling van dit project gefaciliteerd.23 In 1992 kreeg de grassroots beweging nadat ze een huurovereenkomst met de eigenaar van het pand had getekend, subsidie van de lokale overheid, die ze kon inzetten als startkapitaal voor de organisatie van de instelling. De alternatieve, culturele ondernemers stichtten de organisatie Système Friche Théâtre (SFT).24 Deze organisatie heeft een huurcontract van 40 jaar voor het complex weten te bedingen en is tegenwoordig financieel onafhankelijk. Met andere woorden is dit een van de weinige succesverhalen met betrekking tot bottom-up ontwikkeling.

Dit onderzoek beperkt zich tot de stedelijke context. Volgens Lefebvre is het de stad die de voorwaarden voor het kapitalisme creëert. Verstedelijking zou de industrialisatie hebben vervangen als voortstuwende motor van het kapitalisme.

22 Elden 2004, p. 183 23 Andres 2011, p. 801

(8)

Centrum-periferie relaties zouden machtsverhoudingen weerspiegelen en onderhouden.25 Dit is een concept dat vandaag de dag nog steeds stand houdt. Door stedelijke regeneratie stijgt de huur in stedelijke centra aanhoudend. Hierdoor is het voor gemarginaliseerden veelal niet mogelijk om in het centrum van een stad te (blijven) wonen. De right to the city van Lefebvre houdt de claim op centralisatie in. De stad is in deze context zo belangrijk, omdat de politieke strijd zich hier op straat uitspeelt.26

Lefebvre's werk is interessant omdat hij nadruk legt op dit politieke proces. Er wordt hier specifiek gekeken naar de politieke kant van herbestemming van industrieel erfgoed. De strijd tussen gebruikers, overheid en/of landeigenaren kan een herbestemmingsproject namelijk gemakkelijk in het geding brengen. De ruimte is, zoals eerder gesteld, de plek en het object van confict. Dit uit zich duidelijk in spanningen tussen bottom-up en top-down benaderingen van stedelijke regeneratie. Ook tussen tijdelijk gebruik en lange termijn plannen kunnen spanningen ontstaan, net als tussen alternatieve culturele vormen en hun tendens om meer winst georiënteerde vormen in de hand te werken.27 Hierbij zijn de begrippen weak planning en masterplanning belangrijk. Deze begrippen hebben betrekking op de mate van sturing vanuit hogere instanties. Volgens Lauren Andres is weak planning een systeem dat tijdelijk gebruik op een zeer fexibele manier toestaat:

‘It can be argued that weak planning is a planning sub-system based on its temporary status. It is defined by its complex, fuid, fexible and permissive character typical of a context of crisis and disorder in the economy, in the city and in the land use and development process. It is characterized by its lack of co-ordination, strategic guidelines, clear objectives and control by any higher authority.’28

Diverse studies halen voorbeelden van tijdelijk gebruik aan, die aantonen dat dit een succesvol onderdeel van stedelijke cultuur kan vormen.29 Maar in hoeverre is tijdelijk gebruik daadwerkelijk een inclusief onderdeel van herbestemming en welk doel dient

25 Elden 2004, p. 151 26 Ibid., p. 156

27 Colomb 2012, p. 147 28 Andres 2012, p. 763

29 Bijvoorbeeld Blumner 2006, Cerutti 2011, Colomb 2012, Louekari 2007, Nijhof 1994, Overmeyer en Denton 2007 en Oswalt et al. (red.) 2013

(9)

het? Tijdelijk gebruik is vaak sterk geworteld in sociale netwerken. Bovendien draagt het volgens Meri Louekari bij aan het bouwen en onderhouden van sociale netwerken en kan het fungeren als brug tussen verschillende culturen.30 Dit slaat terug op het gedachtegoed van Henri Lefebvre, die beargumenteert dat de ruimte bestaat uit een wisselwerking tussen de fysieke, mentale en sociale ruimte. In zijn dialectisch model is het sociale, ofwel geleefde aspect, de synthese tussen de fysieke en mentale ruimte.31

De theorie van Lefebvre wordt aangevuld met die van Panu Lehtovuori, architect en professor in Planning Theory aan de Tampere University of Technology. Hij bepleit een meer ervaringsgerichte benadering bij stadsplanning, wat het vinden en ondersteunen van betekenissen en individuele percepties impliceert. Door mondialisering is homogenisering van cultuur terdege een dreiging. Het aanvoelen van de sfeer van een bepaalde ruimte zou een relevant hulpmiddel zijn voor emancipatoire planning, volgens Lehtovuori, omdat dit de nadruk op verschil en subtiliteit legt. Bovendien zou er meer aandacht voor third roles moeten komen. Dat wil zeggen dat niet alleen publiek en staat samenwerken aan de productie van de publieke ruimte, maar ook andere actoren een positieve en constructieve rol kunnen innemen.32 Stedelijke ontwikkeling met de nadruk op diversiteit en subtiliteit is wat Lehtovuori ervaringsgericht urbanisme noemt.

Op basis van dit vooronderzoek is de hypothese ontstaan dat ervaringsgericht urbanisme een goede manier zou kunnen zijn om grassroots bewegingen in herbestemmingsprocessen van industrieel erfgoed te incorporeren. Met behulp van de casussen wordt verkend welke rol dit ervaringsgericht urbanisme speelt en hoe stakeholders in herbestemmingsprocessen zich tot elkaar verhouden. Er zal met name aandacht besteed worden aan waar er spanningen ontstaan tussen gebruikers en hogere instanties, zoals de overheid en landeigenaren. Welke voorwaarden zijn er om spanningen te overstijgen en tot een harmonieuze verbinding te komen? Het lijkt erop dat de voorwaarde voor een harmonieuze verbinding ligt in een balans in de drieledige vorm van ruimte en een harmonie tussen stakeholders.

30 Louekari 2007, p. 470 31 Elden 2004, p. 190 32 Lehtovuori 2011, p. 73

(10)

Om dit te bewerkstelligen zouden hegemonische klassen meer ruimte moet maken voor gemarginaliseerde groepen.33 Met andere woorden moet er tijd en ruimte zijn voor de lived space, de ruimte die ervaren wordt en zo betekenis krijgt toegekend. Kunnen we ervaringsgericht urbanisme bereiken door middel van weak planning? Dit leidt tot de volgende hoofdvraag:

Middels welk politiek proces kan ervaringsgericht urbanisme, ofwel de lived city, geïncorporeerd worden in herbestemmingsprocessen van industrieel erfgoed?

Het doel van de scriptie is om inzicht te krijgen in de relatie tussen alternatieve grassroots bewegingen en andere stakeholders in de herbestemmingsprocessen van industrieel erfgoed. De focus ligt op projecten die zijn ontstaan vanuit grassroots initiatieven en zich op organische wijze ontwikkelen. Het onderzoek wendt zich tot hoe alternatieve cultuur deze ontwikkeling stimuleert en hoe de wisselwerking tussen gebruikers, landeigenaren en overheid is. Uit vooronderzoek blijkt dat deze wisselwerking vaak moeizaam verloopt. Vele herbestemmingen waar grassroots bewegingen mee gemoeid waren, zijn ondanks massaal protest uiteindelijk niet geslaagd door conficten met de overheid en/of landeigenaren.34 Onder welke voorwaarden kan deze samenwerking wel slagen?

Het type cultuurgebouw dat wordt onderzocht, is gevarieerd: van filmvertoningen en vlooienmarkten tot exposities, muziekoptredens en lezingen. De bestemming van het complex is ‘leisure’ en heeft (gedeeltelijk) commerciële doeleinden. Bovendien kunnen maatschappelijk georiënteerde projecten een grote rol spelen. Er wordt niet gekeken naar cultuurgebouwen in meer traditionele zin, zoals herbestemming voor erfgoed toerisme, archeologisch erfgoed en ‘highbrow’ musea en galeries. Tevens zullen praktische overwegingen, zoals de vervuiling van de grond, de mate van verval van het gebouw en mate waarin het pand verbouwd

33 Volgens de culturele hegemonie, een theorie van Antonio Gramsci, worden ideologisch wenselijke sociale patronen door de heersende klasse d.m.v. cultuur dominant gemaakt. Door dit systeem van culturele waarden worden gemarginaliseerden gedisciplineerd en zo buiten het besluitvormingsproces gehouden. 34 Bijvoorbeeld de Graansilo (Amsterdam, NL), Léopold Station (Brussel, BE), Makasiinit (Helsinki, FI)

(11)

moet worden, buiten beschouwing gelaten worden. Tot slot wordt het onderzoek beperkt tot Europa in verband met bezoeken aan de culturele instellingen.

De opbouw van de scriptie bestaat uit een theoretisch deel en een empirisch deel. In het eerste hoofdstuk zal het theoretisch kader – inclusief de theorie van Henri Lefebvre – uitgebreid uiteengezet worden. Vervolgens wordt deze metatheorie concreter gemaakt met de supposities van Panu Lehtovuori en Jacqueline Groth en Eric Corijn. Zij hebben onderzoek gedaan naar hoe informele actoren de officiële planningsagenda succesvol kunnen beïnvloeden. Het tweede hoofdstuk bevat een verantwoording van de gebruikte methodologie voor het veldwerk. In het empirische onderdeel van het onderzoek, hoofdstuk 3, zullen de casussen, de ADM in Amsterdam en de RAW-Tempel in Berlijn, uiteengezet worden. In deze casussen zal eerst een chronologisch verhaal van ontstaan en ontwikkeling geschetst worden, waarna er een analyse van de door Lefebvre gedefinieerde drieledige constructie van de ruimte zal volgen. De relevante aspecten met betrekking tot het politieke proces van herbestemming die hieruit naar voren komen, zullen besproken worden in het vierde hoofdstuk, de evaluatie van de onderzoeksresultaten.

(12)

1. ROLVERDELING IN DE CONSTRUCTIE VAN RUIMTE

In dit hoofdstuk zal ik het theoretisch raamwerk van mijn onderzoek beschrijven. Mijn theoretische uitgangspunten berusten vooral op de ideeën van Henri Lefebvre, een zeer invloedrijk denker voor wat betreft de constructie van ruimte. Zijn interdisciplinaire en politieke benadering past goed bij dit onderwerp, aangezien hij sterk de verhoudingen tussen hegemonische en gemarginaliseerde groepen benadrukt. De right to the city, tegenwoordig meer een strijdkreet dan een wetenschappelijke notie, is hier onderdeel van. Bovendien lijkt zijn dialectique de triplicité, trialectisch model zoals ik het noem, zeer behulpzaam bij het analyseren hoe verschillende actoren van invloed zijn op de constructie van ruimte. Om de metatheorie van Lefebvre wat concreter te maken, gebruik ik de theorie van Panu Lehtuvuori, die een sterkere nadruk op betekenis en ervaring bepleit in stedelijk ontwerp. Daarnaast helpen de studies van Jacqueline Groth en Eric Corijn bij het begrijpen hoe informele actoren, zoals krakers en autonome kunstenaars, het planningsproces kunnen beïnvloeden.

1.1. HENRI LEFEBVRE

Om de constructie van ruimte beter te kunnen begrijpen gebruik ik de metatheorie van de Franse filosoof en socioloog Henri Lefebvre. Hij leefde van 1901 tot 1991 en was van grote invloed op verschillende denkers. Tijdens zijn studietijd ontdekte hij het werk van Hegel en Nietzsche en via dat werk het gedachtegoed van Karl Marx, die Lefebvre het meest beïnvloed heeft. Ook Heidegger was een invloedrijke denker voor Lefebvre.35 Hij was lid van de Franse communistische partij van 1928 tot 1958. Nadat hij zijn banden met deze partij verbrak, was hij gelieerd aan de situationisten, maoisten en andere linkse groeperingen.36 Hij schreef zijn hele leven over een breed scala aan onderwerpen en weigerde zich te beperken tot één discipline. Lefebvre's

35 Elden 2004, p. 8 36 Ibid., p. 3

(13)

publicaties zijn van grote invloed geweest op de geografie, stedelijke theorie en architectuur, maar ook de sociologie, filosofie en cultuurwetenschappen. Sleutelonderwerpen zijn hierin het dagelijks leven en de constructie van ruimte.

Lefebvre’s interdisciplinaire aanpak is zeer geschikt om toe te passen bij een analyse van de herbestemming van industrieel erfgoed, omdat hier veel verschillende factoren, waaronder politieke factoren, een rol spelen. Het is cruciaal om mee te nemen dat zijn werk begrepen moet worden in een context van marxisme en filosofie in bredere zin. Al zijn publicaties zijn sterk politiek geëngageerd en theoretisch onderbouwd.37 Lefebvre's theorieën kunnen specifiek helpen bij het begrijpen van hoe de staat omgaat met de constructie van ruimte. Hij legt uit dat er een dubbele epistemologische illusie zou bestaan: enerzijds de illusie van transparantie en anderzijds de illusie van ondoorzichtigheid. Uit deze illusies komt de idee voort dat de ruimte zonder problemen ontworpen kan worden. De illusie van transparantie zou inhouden dat de ruimte de schijn opwerpt dat deze begrijpelijk is en actie de vrije loop laat. Dit houdt in dat men zich voorstelt dat er niets verborgen is in de ruimte, dat het er simpelweg is, het domein waarin men vrijelijk zijn leven leidt. De illusie van ondoorzichtigheid is ‘the illusion of natural simplicity’.38 Dit betekent dat de ruimte geen uitleg nodig heeft, dat het nergens vandaan komt. Deze illusie houdt verband met de illusie van transparantie, aangezien men denkt dat de ruimte slechts de context is waarin men zijn acties uitvoert. De illusie van ondoorzichtigheid impliceert dat materiële dingen meer een ‘bestaan’ hebben dan de gedachtes en behoeftes van een subject.39 Deze dubbele illusie weerspiegelt goed de houding van stadsplanners en architecten en komt tot uiting in strategische plannen, regeneratie projecten, park- en pleinontwerpen enzovoorts.40

Ik zal hier hoofdzakelijk ingaan op de theorie uit The Production of Space (1991). Dit boek gaat over ‘de ruimte’, een samenleving, die economisch bepaald wordt door kapitaal, sociaal gedomineerd wordt door de bourgeoisie en politiek geregeerd wordt door de staat. Lefebvre legt een sterke nadruk op de wederzijdse

37 Elden 2004, p. 6-7 38 Lefebvre 1991, p. 29 39 Ibid.

(14)

invloed van tijd en ruimte op het dagelijks leven. Zijn theorie over de sociale ruimte bevat aan de ene kant een kritische analyse van de stedelijke realiteit en aan de andere kant dat van het dagelijks leven. Het dagelijks leven zou gekolonialiseerd zijn door het kapitalisme, alsmede de plek waar het dagelijks leven plaatsvindt: de sociale ruimte.

1.1.1. TRIALECTISCH MODEL VAN RUIMTE

De constructie van ruimte is dus inherent politiek, aangezien deze de ultieme locus en het medium is voor strijd. Het wordt geproduceerd als mentale constructie en als sociale formatie. Productie moet hier begrepen worden in marxistische context, waar gedoeld wordt op zowel de middelen van productie als de productieverhoudingen, die verschillende sociale klassen weerspiegelen. De sociale formatie is hierbij de productiewijze en wat geproduceerd wordt zijn opvattingen over ruimte, ofwel mentale constructies.41 Met de productie van ruimte doelt Lefebvre niet alleen op materiële productie, het maken van dingen, maar ook op spirituele productie: immateriële creaties, zoals sociale tijd en ruimte, kennis en instituties.42 Dit is een dynamisch proces, waar ruimte tegelijkertijd het eindresultaat en de context van

productie is.43 Afbeelding 1

Lefebvre legt ruimte uit als een dialectisch model, bestaande niet alleen uit een these en antithese, maar ook een derde synthese. In oorsprong bestaat een dialectisch model uit twee tegenpolen, die elkaar wederzijds beïnvloeden.

41 Elden 2004, p. 185 42 Ibid., p. 184

(15)

Een tweeledig dialectisch model zou beschreven kunnen worden als enerzijds de perceptie van ruimte, dus de concrete, objectieve, materiële ruimte, en anderzijds de conceptie van ruimte, doelend op het abstracte, subjectieve, emotionele aspect.44 Voor het eerste concept houd ik de term place (hierna ook wel plaats genoemd) aan. Aan de perceptie van ruimte zijn de materiële aspecten van sociale activiteit en interactie, ofwel alledaagse praktijken, te verbinden. De conceptie van ruimte omvat abstracties, theorieën en modellen, die gebruikt worden door beleidsmakers, stadsplanners en geografen om de ruimte te representeren. Volgens Lefebvre is de laatste de dominante vorm van ruimte in de samenleving.45 Dit tweeledige model is echter, volgens Lefebvre, niet toereikend om het complexe concept van ruimte te analyseren. Space zou volgens hem bestaan uit de gepercipieerde ruimte, de verbeelde ruimte en daarnaast de geleefde ruimte (afb. 1).

‘it is clearly a prefiguring of his later argument that space needs to be understood not in two ways – as conceived, abstract thought of space, or perceived, concrete reality of space – but in three ways, with the additional of space as lived, which resolves the conficts between the previous two, without being reducible to either.’46

Deze derde notie van geleefde ruimte is niet het eindresultaat van de dialectiek, maar is in staat om constant te reageren op de eerste twee.47 Het vormt in zekere zin de synthese tussen de tegenpolen concrete en abstracte ruimte, maar is constant in een staat van verandering. Lefebvre benadrukt dat alle drie even belangrijk zijn en in verhouding tot elkaar bekeken moeten worden. ‘By rejecting a part of the content it gives sanction to and aggravates the dispersion of the elements of the real.’48 Door één deel van de drie-eenheid te verwerpen, zou men verder van de waarheid af komen te staan. Het totale schema bestaat dus uit de fysieke, mentale en sociale ruimte. De eerste vertegenwoordigt de fysieke vorm van de ruimte, hetgeen gegenereerd en gebruikt wordt. De tweede representeert de ruimte van kennis en

44 Drake 2003, p. 513

45 Thompson et al. 2014, p. 66 46 Elden 2004, p. 18

47 Lehtovuori 2011, p. 75 48 Lefebvre 2009, p. 155

(16)

logica, instrument voor stadsplanners en beleidsmakers: de ruimte als mentaal construct, ofwel de verbeelde ruimte. De derde ziet de ruimte als een vloeibaar concept dat wordt geproduceerd en in de loop van de tijd verandert, waardoor symboliek en betekenis worden ingebed.49 Dit is de ruimte van representatie, de wereld zoals die ervaren wordt door mensen via de praktijken en denkbeelden van hun dagelijks leven. Deze ruimte wordt ervaren door haar inwoners in plaats van bedacht door externe observatoren.50 Hier moet de noot bijgeplaatst worden dat dit schema geen absolute is, het moet per situatie bekeken en getoetst worden.

Ruimte wordt gekenmerkt als plaats van confict en object van confict. Dit uit zich duidelijk in de strijd die er ontstaat om toe-eigening ervan. Daarbij vindt deze strijd plaats in de ruimte. De sociale constructie van ruimte wordt gevormd door historische en natuurlijke elementen via een politiek proces. Het is de strijd die de vorming van ruimte politiek maakt. Met politiek bedoel ik hier de uiting van belangentegenstellingen tussen verschillende groepen en/of individuen. Lefebvre legt de nadruk op het belang van de geschiedenis in de constructie van space. De ervaring van een ruimte is namelijk direct gerelateerd aan de historische condities waarin zij ervaren wordt.51 Daarnaast is belangrijk om te benadrukken dat de constructie na verloop van tijd dusdanig in de mens wordt geïnternaliseerd, dat het een richtlijn voor het dagelijks leven wordt.52

Om ruimte te kunnen doorgronden is het zaak te kijken naar hoe deze sociaal wordt geconstrueerd en gebruikt.53 Dit sociale aspect is bijzonder belangrijk in de constructie van ruimtes in een stedelijke context.54 Hiervoor wordt ook wel de term social spatialisation gebruikt. ‘I use the term social spatialisation to designate the ongoing social construction of the spatial at the level of the social imaginary (collective mythologies, presuppositions) as well as interventions in the landscape (for example, the built environment).’55 Volgens Rob Shields is de term space niet

49 Elden 2004, p. 190 50 Thompson et al. 2014, p. 66 51 Elden 2004, p. 185 52 Shields 1991, p. 47 53 Elden 2004, p. 183 54 Ibid., p. 132 55 Shields 1991, p. 31

(17)

toereikend om de complexiteit van het begrip l’espace, dat Lefebvre gebruikte om ruimte aan te duiden, te beschrijven. Daarom heeft hij de term social spatialisation gemunt.

1.1.2. THE RIGHT TO THE CITY

De right to the city is een notie die is gemunt door Lefebvre. Net als zijn andere theorieën is het radicaal en politiek en blijft het onbepaald en open. De notie is gestoeld op de marxistische gedachte dat degenen met meer kapitaal een grotere zeggingskracht hebben. De stad is volgens Lefebvre zo belangrijk, omdat verstedelijking een cruciale rol heeft gespeeld in de toenemende heerschappij van de bourgeoisie en exploitatie en vervreemding van het proletariaat. Het proces van verstedelijking schept de condities voor het kapitalisme in de postindustriële maatschappij. Verstedelijking zou hierbij de plaatsvervanger van de industrialisatie zijn als voortstuwende motor van het kapitalisme. Bovendien speelt de stad een belangrijke rol, aangezien de politieke strijd om de ruimte zich hier afspeelt.56

Volgens Lefebvre houdt het recht op de stad de "demand...[for] a transformed and renewed access to urban life"57 in. Dit zou betekenen dat ook lagere sociale klassen toegang zouden moeten hebben tot alle kwaliteiten die het stadsleven te bieden heeft. David Harvey sluit zich aan op deze visie en legt de right to the city wat handzamer uit dan de individuele toegankelijkheid tot stedelijke bronnen. Hij stelt dat het eerder een collectief in plaats van individueel recht is, aangezien het transformatieproces van de stad afhankelijk is van uitingen van collectieve macht. De vrijheid om onszelf en de stad te vormen en hervormen is, volgens Harvey, een van de meest belangrijke en tegelijkertijd verwaarloosde mensenrechten.58

In het huidige neoliberale beleid wordt de vernieuwing van de stedelijke ruimte vooral gedreven door commodificatie en het kapitalisme. Bezit ligt in deze visie ten grondslag aan macht en de rijke elite bepaalt daarmee in grote mate hoe de

56 Elden 2004, p. 156 57 Lefebvre 1996, p. 158 58 Harvey 2003, p. 23

(18)

stad gevormd en hervormd wordt. Armere, gemarginaliseerde bevolkingsgroepen wordt zo het recht tot de stad ontnomen.59 Zij worden naar de periferie van de stad gedirigeerd, aangezien prijzen in stadscentra en chique buitenwijken sterk stijgen.60 Lefebvre roept op tot radicale herstructurering van sociale, politieke en economische verhoudingen. Hierbij gaat het vooral over het besluitvormingsproces: deze zou zich moeten afscheiden van staat en kapitaal en meer richting de productie van ruimte door haar bewoners moeten gaan.61

Lefebvre stelt voor dat democratische besluitvorming van toepassing zou moeten zijn op álle beslissingen die betrekking hebben op de productie van ruimte, in plaats van alleen op overheidsbeslissingen. Dit zou betekenen dat de bewoner van een stad niet alleen meer invloed heeft op overheidsbeslissingen, maar ook op bijvoorbeeld investeringsbesluiten van grote bedrijven die bijdragen aan de productie van de sociale ruimte. Het recht op de stad is tweeledig, bestaande enerzijds uit het recht op participatie en anderzijds uit het recht op toe-eigening. Het participatierecht houdt in dat de inwoner van de stad een centrale rol moet spelen in elke beslissing die bijdraagt aan de productie van ruimte.62 Het recht van toe-eigening staat bewoners toe om een stedelijke ruimte fysiek te betreden, bezetten en/of gebruiken. Dit bedoelt Lefebvre in bredere zin dan het toe-eigenen van een al geproduceerde ruimte, het betekent ook het recht om stedelijke ruimte te produceren zodat het de behoeften van de inwoners vervult. Men zou daarom de ruimte vanuit de gebruikswaarde moeten bekijken.63

Niet alleen lagere sociale klassen zou de right to the city ontnomen worden, ook inwoners van de stad in bredere zin krijgen hiermee te maken door aanhoudende interstedelijke competitie.64 De stimulatie van culturele regeneratie, waar lokale inwoners de dupe van worden, is hier een voorbeeld van.65 De bewoners (citadins) van een stad zijn hierbij de onderbouw en de staat en de bourgeoisie – die

59 Harvey 2003, p. 37 60 Ibid., p. 29 61 Purcell 2002, p. 102 62 Ibid. 63 Ibid., p. 103 64 Ibid., p. 101

(19)

de productie van de ruimte in handen hebben - de bovenbouw. De productiemiddelen met betrekking tot de ruimte zouden oneerlijk verdeeld zijn, omdat deze volledig in handen zouden zijn van de bourgeoisie.

In hoeverre het recht op de stad daadwerkelijk realiseerbaar is, is de vraag. De stelling - dat stedelijke bewoners de macht zouden moeten krijgen - is duidelijk, maar hoe veel macht en hoe deze verdeeld wordt blijft open. Daarbij komt de vraag of de uitkomst van deze visie feitelijk positief is, dat wil zeggen of deze leidt tot een grotere democratie of nieuwe vormen van politieke overheersing. Door een meer centrale rol van inwoners in het besluitvormingsproces kunnen zij een grotere rol spelen in de productie van ruimte. Wat zij echter doen met deze macht blijft onbepaald. Indien zij gaan participeren in de productie kunnen behoeften van inwoners vervuld worden, maar wat deze behoeften zijn zal bepaald worden door onderhandeling en politieke strijd. Het resultaat zal waarschijnlijk een nasporing van een heterogene en hybride stedelijke geografie zijn, die de complexe en meervoudige behoeftes van haar inwoners faciliteert.66

1.2. ERVARINGSGERICHT URBANISME

Ook Panu Lehtovuori erkent dat de ruimte een politiek proces doormaakt. ‘Public space is best understood as a suspended confict, constantly unfolding in time.’67 Conficten zijn volgens hem echter een constructief onderdeel van urbanisme.

De stedelijke ruimte is veelzijdig en kan daardoor een voedingsbodem voor verschillende doelen bieden, waaronder radicale maatschappelijke verandering. Er zou ruimte moeten zijn voor diversiteit en alteriteit om mogelijkheden te creëren tot de integratie van de Ander.68 Dit inzicht in de kwaliteit en betekenis van de stedelijke ruimte is echter moeilijk te integreren in mainstream stadsplanning. Dit komt voort uit de dubbele illusie zoals geconstateerd door Lefebvre. De dubbele illusie beperkt en verstoort nog steeds de professionele praktijk, waardoor het potentieel van design

66 Purcell 2002, p. 106 67 Lehtovuori 2011, p. 72 68 Ibid., p. 73

(20)

disciplines in de productie van publieke ruimte nog niet ten volste uitgebaat kan worden. In mainstream stadsplanning, design en architectuur is methodologische vernieuwing uitgebleven. Dit geldt ook voor de herbestemming van industrieel erfgoed, waar grotendeels musealisering van de sites plaatsvindt.69 Dit moet volgens Lehtovuori veranderen, want er is een toegenomen belang van en behoefte aan informele, marginale gebruiken.70 De dominante ruimtelijke praktijk – stadsplanning, stedelijk ontwerp en architectuur – werken te vaak positieve sociale en culturele processen tegen, wat soms leidt tot onoplosbare conficten en direct verlies van socioculturele en materiële waardes.71 De vernietiging van het populaire industriële erfgoed Makasiinit, een door het publiek toegeëigende ruimte, in Helsinki is hier een voorbeeld van.72

Dergelijke conficten tussen het publiek en de staat moeten echter niet leiden tot simpele dualismen als volk versus stadsplanners. Lehtovuori benadrukt de multipliciteit van actoren in de productie van ruimte en het belang van third roles. Dat wil zeggen dat niet alleen publiek en staat samenwerken aan de productie van de publieke ruimte, maar ook andere actoren een positieve en constructieve rol kunnen innemen.73 In mijn casussen zal ik onderzoeken hoe grassroots bewegingen deze derde rol kunnen vervullen en welke effecten dit heeft.

Lehtovuori bepleit een diepgaande, vernieuwende methodologische aanpak in stadsplanning, die hij experiential urbanism noemt. Om deze vernieuwing te bereiken zou men de conceptualisering van ruimte moeten herzien. De conceptualisering van ontwerpers en architecten leidt tot problemen in het begrijpen hoe alledaagse gebeurtenissen en ruimtelijke praktijken participeren in de constructie van de stedelijke publieke ruimte.74 De kracht van de individuele gebruiker om betekenisvolle omgevingen te creëren - door gebruik en misbruik, door

69 Harrison 2013, p. 82

70 Franck en Stevens (red.) 2007, p. 286

71 Lehtovuori 2011, p. 73

72 Voor meer informatie hierover, zie het artikel ‘Towards Experiential Urbanism’ van Lehtovuori uit

Critical Sociology (2011)

73 Lehtovuori 2011, p. 73 74 Ibid.

(21)

toe-eigening en uitvinding – zou volgens Lehtovuori erkend moeten worden.75 De sfeer van een stad ontstaat door de sociale activiteiten van haar inwoners. Door de stad te bekijken vanuit deze sfeer en activiteiten van haar bewoners kunnen stadsplanners een meer adequate benadering toepassen met betrekking tot organische ontwikkelingen.76 Lehtovuori stelt dat de professionele praktijk met betrekking tot stadsplanning innovatiever moet worden om stedelijke mogelijkheden te verkennen:

‘Professional practices should indeed be re-thought so that they can facilitate explorations in the realm of urban possibilities. Architecture and urban design should think in forms of the urban, on future and surprises, instead of past forms of land, it’s traces and historical models.’77

Urban form houdt in dat men in staat is om zijn eigen sociale condities te creëren. Volgens Lehtovuori is dit precies wat er in Makasiinit en talloze andere stedelijke ruimtes gebeurt. Daarom zou er meer aandacht moeten zijn voor onverwachte elementen die elkaar 'ontmoeten' en zich ontwikkelen tot iets nieuws. Dit zou betekenen dat de productie van het urbanisme zich kan voltrekken. “… [urbanity is a] confrontation with diversity, the un-expected, the non-planned and the resistant moment’, the space for the articulation and integration of the ‘other”.78

Het aanvoelen van een sfeer is terdege een onderdeel van de sociale productie van ruimte. Erkenning hiervan zou een relevant hulpmiddel kunnen zijn voor emancipatoire stadsplanning.79 Lehtovuori bepleit dat als men de stedelijke ruimte begrijpt als oeuvre, het makkelijker wordt om waarde toe te kennen aan ‘alles dat er is’ – van gevoelens tot ontmoetingen, van graffiti tot weloverwogen renovaties en van tijdelijk gebruik tot grootschalige projecten – als deel van dezelfde, dynamische en betekenisvolle ruimte. Ruimte, plaats en gebruik kunnen op deze manier gezien worden als sociaal-ruimtelijk proces waarin allen met elkaar verweven zijn, in plaats van abstracte, gescheiden ‘lagen’. Deze conceptualisatie leidt volgens

75 Ibid., p. 74 76 Ibid., p. 82 77 Ibid., p. 83

78 Groth en Corijn 2005, p. 505 79 Lehtovuori 2011, p. 84

(22)

Lehtovuori tot een proactieve professionele praktijk, die nieuwe en verassende stedelijke fenomenen ondersteunt.

‘In the context of the crisis of political legitimacy and fiscal problems of public authorities, on the one hand, and increasing demand for high-quality urban space, on the other, we need fresh approaches to support emerging public spaces.’80

Lehtovuori bepleit dat men de stad moet herkennen als sociale en politieke entiteit in plaats van een fysieke manifestatie.81 Hij stelt voor dat officiële instanties tijd gebruiken om het proces van geleidelijke verandering in stedelijke context te benutten. Hierbij haalt hij het Park van Kraal in de buurt van Utrecht aan. De landschapsarchitecten gebruikten een open-ended design strategie (waarbij niet alles van tevoren bepaald werd), die het mogelijk maakte het ontwerp te laten reageren op hoe mensen het park gebruikten. Het proces van constructie van de ruimte werd zo onderdeel van het ontwerp.82

Ervaringsgerichte planning is kortom wat de auteur bepleit. Dit impliceert het vinden en ondersteunen van betekenissen en individuele percepties. Ook zijn participatie en de pluraliteit van de stedelijke ruimte hierin relevante onderwerpen. De focus op verschil en subtiliteit zou de bron moeten vormen van urbanisme. Deze verschuiving is volgens Lehtovuori nodig om economische, juridische en technische overwegingen tegenwicht te bieden.83 Ook culturele planning zou een uitkomst kunnen bieden. Dit definieert hij als het strategisch gebruik van culturele bronnen met als doel de integratie en ontwikkeling van gemeenschappen op lokaal, regionaal en nationaal niveau.84 Ook stelt hij dat tijdelijk gebruik een veel krachtiger onderdeel kan vormen van stadsplanning dan dat het nu is. Er zijn tal van studies, die aantonen dat tijdelijk gebruik een constructief onderdeel van herbestemming kan zijn.85 Tijdelijk gebruik wordt vaak geassocieerd met crisis, gebrek aan visie en chaos. Echter, ondanks alle vooroordelen, zijn er voorbeelden van tijdelijk gebruik die

80 Lehtovuori 2011, p. 84 81 Lehtovuori 2010, p. 94 82 Lehtovuori 2000, p. 409 83 Lehtovuori 2005, p. 237 84 Ibid., p. 238

85 Zie bijvoorbeeld Blumner 2006, Cerutti 2011, Colomb 2012, Louekari 2007, Nijhof 1994, Overmeyer en Denton 2007 en Oswalt et al. (red.) 2013

(23)

aantonen dat dit een zeer succesvol en innovatief deel van stedelijke cultuur kan vormen. Bovendien lijkt tijdelijk gebruik marginale en lokale bevolkingsgroepen goed te betrekken in het proces van transformatie.86 Deze vorm van planning kan bij uitstek worden toegepast op oude industriële gebieden, omdat deze creatieve gebruikersgroepen goed kunnen dienen zonder grootschalige verbouwingen. ‘Temporary uses may also provide an opportunity to preserve existing values and interesting features of the site better than other development options.’87 Hier wordt gesteld dat, omdat tijdelijk gebruik voortbouwt op hetgeen dat er al is, het mogelijkheden biedt om bestaande waarden en bijzondere kenmerken van een site beter te behouden. Het is een onderzoekshulpmiddel, dat de stadsplanner helpt om verschillende functies en ruimtelijke patronen te testen. Na een periode van tijdelijk gebruik kunnen verschillende situaties worden geanalyseerd en op basis daarvan kan potentieel een betere beslissing worden gemaakt.

1.3. INFORMELE ACTOREN VS. DE STAAT

Panu Lehtovuori besteedt weinig aandacht aan de invloed van machtsverhoudingen op de constructie van ruimte en hoe deze het eindresultaat van stadsplanning beïnvloeden. Deze aspecten van de problematiek kunnen beter worden belicht aan de hand van het onderzoek van Jacqueline Groth en Eric Corijn. Zij beschrijven de positie van informal actors - hiermee bedoelen zij burgers die van buiten het officiële, geïnstitutionaliseerde domein van stadsplanning en/of politiek komen - tegenover officiële instanties. Informele actoren zijn per definitie onderdeel van de grassroots beweging. Het is vanzelfsprekend dat officiële instanties een grotere macht hebben dan deze informele actoren. Hoe kunnen zij echter toch invloed uitoefenen op het proces van stedelijke transformatie?

Huidige professionele praktijk is grotendeels gestroomlijnd door

86 Colomb 2012, p. 131 87 Lehtovuori 2005, p. 238

(24)

commodificatie.88 Neoliberale ruimtelijke ordening richt zich tegenwoordig voornamelijk op internationale, interstedelijke competitie en imago-marketing, waardoor er een marktgeleide ontwikkeling van de stedelijke ruimte ontstaat.89 Deze ontwikkelingen leiden tot homogenisering, weg van 'a dimension of socioeconomic richness and cultural mobility upon which the traditional metropolis thrives.'90 Volgens Groth en Corijn is het specifiek op de plekken die niet beheerst worden door marktgedreven regeneratie, dat er mogelijkheden ontstaan voor innovatieve praktijken en speelse interventies. Zij noemen dit indeterminate spaces. Deze plekken liggen tijdelijk buiten hegemonische visies van stedelijke vernieuwing, omdat zij hun originele functie en gebruikswaarde hebben verloren.91 Ze sluiten zich in deze visie aan bij Lehtovuori, die bepleit dat er meer ruimte moet zijn voor de lived city.

Informele actoren, zoals krakers en autonome kunstenaars, kunnen een ruimte gemakkelijk toe-eigenen zolang deze buiten de hegemonische visie van stedelijke vernieuwing ligt. Het wordt echter lastiger, wanneer deze in het vizier van officiële instanties komt. Vanaf dat moment wordt de legaliteit en acceptatie van het project van groot belang. Door het type organisatie kan dit niveau van legaliteit vastgesteld worden. Dat wil zeggen dat een officieel rechtspersoon in de vorm van een stichting een hoger niveau van legaliteit geniet dan een ongeregistreerde kraakgemeenschap. Echter moet er gesteld worden dat de actoren, die de legaliteit van een project bepalen, de lokale autoriteiten en landeigenaren zijn. Zij bepalen of de (tijdelijke) activiteiten geweerd worden of niet.

De continuïteit van een project is belangrijk, omdat het veld van actie over een langere periode aanmerkelijk kan groeien. De lokale gemeenschap en sympathisanten worden geïnformeerd, geconsulteerd en gemobiliseerd. ‘It is through such coalition-building opposing the ‘official’ planning that an agenda-setting is obtained, that the informal actors become players in the public debate.’92 Coalitievorming is dus van cruciaal belang. De coalities van grassroots bewegingen

88 Groth en Corijn 2005, p. 505

89 Zie bijvoorbeeld Evans 2003, Garcia 2004 90 Groth en Corijn 2005, p. 505

91 Ibid., p. 506 92 Ibid., p. 521

(25)

worden gekenmerkt door de formatie van een ‘vloeibaar platform van verdediging’, bestaande uit participanten uit alle lagen van de samenleving. Specifieke lokale belangen of louter het behoud van het project worden overstegen door een breder raamwerk van eisen naar emancipatoire stadsontwikkeling en politiek. Middelen die kunnen worden ingezet zijn grootschalige acties om publieke belangstelling en media-aandacht te krijgen en onafhankelijk onderzoek naar maatschappelijke problemen in het betreffende gebied. Bovendien kan men participatie opeisen in relevante besluitvormingsorganen. Daarnaast helpt het innemen van een open, oplossingsgerichte houding - in plaats van een oppositionele positie - bij het vormen van ongebruikelijke coalities met bijvoorbeeld actoren uit de lokale politieke sfeer of stadsplanning. Het blijkt namelijk dat het netwerken met verschillende actoren op stedelijk niveau van steeds groter belang is. 93

‘Essential in these circumstances is the support gained from professional activists and political advocacy groups who make their resources available and create ephemeral local coalitions for the issues targeted.’94

Professionele activisten en politieke groepen kunnen hulpmiddelen bieden die van essentieel belang zijn bij het vormen van een sterk netwerk, zoals fondsen, strategische kennis of het eigen netwerk. Naast het netwerken blijkt dat semi-professionalisering enorm kan bijdragen aan het innemen van een krachtige positie. Dit wordt evident in het schetsen van alternatieve bestemmingsplannen en dergelijke. De informele actoren, die in staat zijn een duidelijke visie te vormen en deze te communiceren naar officiële instanties, kunnen daarmee onderdeel worden van het planningsproces. Zij dragen zodoende bij aan de herwaardering van de ruimtes, maar zijn tegelijkertijd gemoeid met het risico dat mainstream planning negatief van invloed is op de kwaliteiten van het project.95

Of grassroots bewegingen nu het eindresultaat van de planningsprocedure weten te beïnvloeden of niet, zij kunnen door brede mobilisatie van het publiek de abstracte, autoritaire visie van stadsontwikkeling betwisten. Het gevolg is een diepgaande discussie die verder reikt dan het lokale en de eigenlijke ruimte. Deze

93 Ibid., p. 522 94 Ibid., p. 523 95 Ibid., p. 522

(26)

discussie stelt onder andere de democratische besluitvorming van de stedelijke agenda aan de kaak. De vorming van fora waarin actieve onderhandelingen plaatsvinden tussen diverse stakeholders is een ander belangrijk gevolg. Groth en Corijn stellen dat - ondanks dat het bereiken van een nieuw systeem van stadsplanning nog vele obstakels heeft te overwinnen - subculturen waarin andere, meer complexe noties van urbanisme gerealiseerd worden en op de publieke agenda terecht komen, een essentiële eerste stap is richting verandering. Een essentieel onderdeel daarin is dan ook de ‘state of mind’ van lokale leiders, met andere woorden, hoe welwillend deze zijn om alternatieven een/de ruimte te geven. Culturele clusters kunnen namelijk niet volledig gepland worden, zij hebben informele actoren nodig om hen te vormen. 96

In de praktijk moet nog blijken hoe deze modellen en theorieën zich manifesteren. Hoe werkt de constructie van ruimte in de praktijk? Is er daadwerkelijk een trialectisch model te herkennen en is de conceptie van ruimte hierbij overheersend? Op welke manier is ervaringsgericht urbanisme in de praktijk te herkennen? De genoemde begrippen worden gebruikt om de ervaringen en belevingen van de ruimte vanuit de verschillende perspectieven van stakeholders te analyseren. Tevens wordt er gekeken of er nog andere zelfverdedigingstechnieken te herkennen zijn, naast coalitievorming, semi-professionalisering en mobilisering van het publiek. In het volgende hoofdstuk zal de werkwijze en verantwoording daarvan uitgebreider uiteengezet worden.

(27)

2. METHODOLOGIE VELDONDERZOEK

Dit onderzoek bestaat uit twee casussen, de RAW-Tempel in Berlijn en de Amsterdamse Doe-het-zelf Maatschappij in Amsterdam. Beide casussen zijn rond dezelfde tijd opgericht en hebben dus een vergelijkbare ontwikkelingsperiode doorgemaakt. Deze is langer dan 15 jaar, waardoor er gezegd kan worden dat zij tot nog toe redelijk succesvol zijn geweest in 'overleven'. Beide casussen hebben zich volledig bottom-up ontwikkeld, dat wil zeggen dat er geen institutie aan te pas kwam, zoals bij La Friche de Belle Mai in Marseille, die werd opgenomen in het regeneratieprogramma Euroméditerranée.97 Tevens komen de gebruikers van beide casussen uit een alternatieve achtergrond, wat betekent dat zij ernaar streven om een andere realiteit – waarin andere normen en waarden gelden dan in de kapitalistische consumptiemaatschappij - te creëren.

Bij de Nederlandse casus is zijdelings de NDSM-werf betrokken, aangezien de gebouwen, die veel ouder zijn, in de oorspronkelijke functie door hetzelfde bedrijf gebruikt werden. Tevens heeft de NDSM-werf tegenwoordig een meer publieke functie dan de ADM. Door de aard van het onderzoek zijn er niet veel verschillende onderzoekseenheden onderzocht, maar wel veel verschillende aspecten van die eenheden. Bij elke casus is de locatie vanuit drie perspectieven benaderd en zijn de interviews naar het type actor gestructureerd: gebruikers, lokale overheid en landeigenaren. De verschillende deelnemers zijn geworven door middel van de sneeuwbal/netwerkmethode. De gesprekken vonden doorgaans plaats op de werkplek van de geïnterviewde.

In Berlijn heb ik van de lokale overheid het hoofd van de bouw- en planningsafdeling, Hans Panhoff, gesproken. Daarnaast heb ik twee van de eigenaren geïnterviewd, Kai Bierbuesse, vertegenwoordiger van de IJslandse investeringsmaatschappij BNRE, en Moritz Muller van RED Berlin. Van de gebruikers

(28)

heb ik vier mensen ondervraagd die vanaf het begin af aan betrokken waren bij het project, namelijk Carola Ludwig, Frauke Hehl, Kristine Schütt en Olaf Schenckelberg, en twee die er later bij zijn gekomen, te weten Michael Rostalski en Jenny Goldberg. In Amsterdam heb ik van de lokale overheid Jaap Schoufour, hoofd van Bureau Broedplaatsen, en Wim Vlemmix, voormalig directeur Regionale Ontwikkeling van het westelijk havengebied en huidig directie adviseur van het Havenbedrijf, ondervraagd. Daarnaast heb ik drie gebruikers gesproken, Hay Schoolmeesters die een van de initiators was, Maik ter Veer die zich kort daarna aansloot en Peter Klaassen, die er pas later bij is gekomen. De vastgoed bedrijven waarvan het ADM-terrein eigendom is, zijn opgericht door de vastgoedspeculant Bertus Lüske, die in opspraak is geraakt door de rapporten van Commissie van Traa.98 Hij werd in deze rapporten genoemd als een van de zestien criminele leiders van Nederland. In 2003 werd hij geliquideerd. Zijn familie, die de bedrijven nu beheert, is niet bereikbaar geweest voor commentaar. Omdat ik de NDSM-werf zijdelings betrek in de casus van ADM, heb ik daarnaast Eva de Klerk geïnterviewd, grondlegger van de Kunststad op de NDSM-werf en projectbooster voor culturele clusters zoals Heesterveld Creative Community.

Er is gekozen voor een combinatorisch onderzoek van literatuur- en kwalitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek ligt het meest voor de hand, aangezien het doel is de gedragingen, ervaringen en beleving van de betrokkenen te beschrijven, interpreteren en verklaren. Ik onderzoek voor welke problemen betrokkenen komen te staan, vanuit welke perspectieven ze die problemen benaderen en welke oplossingen ze proberen te vinden. Voor dit type vragen is kwalitatief onderzoek bij uitstek geschikt.

De literatuur heb ik in eerste instantie gebruikt om te begrijpen in welke termen er over dit onderzoeksveld gedacht wordt. Tevens zijn er uit de literatuur relevante aspecten van het politieke proces van herbestemming gehaald, met betrekking tot onder andere zelfverdedigingstechnieken zoals coalitievorming,

semi-98 De Commissie van Traa is in 1994 ingesteld na de zogeheten IRT-affaire, toen bleek het Interregionaal Recherche Team gebruik maakte van een omstreden opsporingsmethode, namelijk het doorlaten van drugs, om door te dringen tot de top van criminele organisaties. De rapporten van Van Traa waren het resultaat van een diepgaande parlementaire enquête.

(29)

professionalisering en onderzoek. Deze heb ik getoetst door middel van semi-gestructureerde interviews. Ik heb voor dit type interview gekozen om genoeg vrije ruimte te creëren voor een persoonlijk chronologisch verhaal. Mijn doel is namelijk niet om het herbestemmingsproces vanuit historisch oogpunt te reconstrueren, maar om de beleving van de gebeurtenissen vanuit de verschillende perspectieven van stakeholders in kaart te brengen. Ik heb een lichte vorm van standaardisering ingevoerd om onbetrouwbare informatie in de interviews te signaleren. Persoonlijke verhalen zijn per definitie subjectief, echter door middel van standaardisering heb ik bepaalde zaken kunnen valideren of ontkrachten. Bepaalde actoren zijn gebaat bij het verbloemen van de waarheid. Ik heb gepoogd deze verdoezelingen te signaleren door middel van standaardisering en verificatie van harde gegevens. Om informatie te verifiëren heb ik gepoogd om de statuten van de stichtingen te achterhalen, maar deze waren helaas niet beschikbaar.

Ik heb daarnaast gekeken of er zaken uit het empirisch onderzoek kwamen, die het theoretisch kader achteraf gezien hadden kunnen aanscherpen. Ik heb de relevante begrippen uit de literatuur als zoeklicht gebruikt tijdens het veldwerk. Deze termen waren onder andere perceived/conceived/lived space, gebruikswaarde, self-defence tactics, ervaringsgericht urbanisme, bestaansrecht, vrijplaatsen enzovoorts. Ik heb deze begrippen niet vooraf geoperationaliseerd, maar tijdens de dataverzameling gezocht naar aspecten van de begrippen die relevant bleken te zijn. Dit heb ik gedaan om een zo open mogelijke blik te behouden. Tijdens de verwerking van de resultaten uit mijn empirisch onderzoek heb ik mijn bevindingen steeds vergeleken met voorgaand onderzoek om de resultaten mogelijk te nuanceren, verdiepen of aan te vullen.

(30)

Ik heb een inductieve analyse methode aangehouden om de data te analyseren, waarbij de gegevens van mijn onderzoek het startpunt waren en waarin ik heb gezocht naar relevante thema's aan de hand van mijn literatuurstudie. De bestaande theorieën heb ik dus gebruikt om mijn blik aan te scherpen en mijn zoekstrategie te verbeteren. De categorieën waarvan uit ik heb gewerkt waren in eerste instantie machtsrelaties en ervaring van de ruimte. De categorisering van de ervaring van de ruimte omvat gepercipieerde, bedachte en geleefde ruimte, waar tijd, betekenis en sfeer subcategorieën van waren (afb. 2). Machtsrelaties kunnen opgedeeld worden in conficten aan de ene kant en coalities aan de andere. Er vindt een wisselwerking tussen de twee plaats in de loop der tijd. Zelfverdedigingstechnieken is de belangrijkste subcategorie, die ontstaat op basis van confict (afb. 3). Ik heb de interviews eerst getranscribeerd en op basis van deze categorieën gecodeerd, waarna ik de informatie kon verwerken in een lopende tekst. Ik heb ervoor gekozen om de casussen eerst te beschrijven aan de hand van een chronologisch verhaal van ontstaan en ontwikkeling en daarna een analyse van de ruimte te maken op basis van het trialectische model. Na de analyse volgt een discussie waarin ik de relevante aspecten van de casussen met elkaar vergelijk.

(31)

In het volgende hoofdstuk zal ik dus de historische context beschrijven en een analyse van de casussen maken. Volgens Lefebvre moet de ruimte altijd begrepen worden in het kader van de historische condities waarin zij worden ervaren.99 Daarom zal ik eerst de specifieke historische condities waarin de casussen zijn ervaren beschrijven en concluderen met de analyse van die ruimtes. Ik zal beargumenteren dat de drieledige structuur zoals gedefinieerd door Lefebvre ook terug te zien is bij de stakeholders in herbestemmingsprocessen: gebruikers, overheid en landeigenaren.

(32)

3. CASUÏSTIEK

3.1. RAW-TEMPEL

De stichting RAW-Tempel e.V. is een sociaal-maatschappelijke en culturele organisatie, die is gevestigd in drie monumentale panden aan de Revaler Straße in Friedrichshain, Oost-Berlijn. Het project huisvest ongeveer 65 sociale en culturele organisaties, die onbetaald samenwerken om community projecten te realiseren zoals publieke discussiegroepen, een laagdrempelig circus voor kinderen en workshops voor de lokale bewoners om de buurt samen verder te ontwikkelen.100 Het doel van de vereniging – het aanbieden van sociale en culturele evenementen tegen een redelijke prijs – wordt voornamelijk uitgevoerd door het creëren van open ruimtes. Er zijn geluidsdichte studio's en productieruimtes beschikbaar voor kunstenaars uit alle genres. Daarnaast zijn er zalen aanwezig voor workshops of vergaderingen. Er worden regelmatig culturele evenementen gehouden en er vinden uitwisselingsprojecten plaats. Ook staat het behoud van de panden hoog op de agenda.101 Alle subsidies die de stichting werft, gaan naar de renovatie van de gebouwen. Naast de sociaal-culturele organisatie RAW-Tempel bevinden zich op het terrein andere gebruikers, zoals een skatepark, een klimmuur en diverse horeca-ondernemingen.

3.1.1. VOORGESCHIEDENIS SOCIALE BEWEGINGEN BERLIJN Berlijn werd tegen het einde van de jaren ’70 het centrum van de snel groeiende alternatieve beweging. Deze beweging was opgemaakt uit community activisten, de homobeweging, rebelse studenten en krakers.102 De kraakbeweging maakt een belangrijk onderdeel uit van alternatieve grassroots groeperingen. Kraken was hier de uitweg voor de grote woningnood, die ontstond uit de strategie van de overheid en

100 Franck en Stevens (red.) 2007, p. 272

101 Www.raw-tempel.de/ziele.html, bezocht op 8-11-2013 102 Shaw 2005, p. 151

(33)

huiseigenaren om appartementen leeg te houden in de hoop dat deze gesubsidieerd gesloopt of verbouwd konden worden en er vervolgens meer vermogende huurders aangetrokken konden worden.103 Kraken was echter - en is nog steeds - illegaal in Duitsland. De regering die indertijd aan de macht was, pakte krakers dan ook hard aan.

Massale demonstraties, rellen en directe actie, in combinatie met de expansie van de Berlijnse kraakbeweging, waren onderdeel van de Europese revolte die begon in Zurich in mei 1980. Ook daar waren veel rellen geweest rondom het verdwijnen van de Autonomous Youth Centre, waardoor er een tekort aan ruimtes voor alternatieve jeugdculturen ontstond. 104 De opstanden in mei 1968 hadden gezorgd voor een terugslag in conservatisme, waardoor de basis voor de revolte werd gelegd. Door de conservatieve houding van de overheid en de vele maatschappelijke problemen die heersten, wonnen alternatieve bewegingen aan populariteit.

‘A widespread lack of perspective and the conservative roll-back against the authoritarian break-up of 1968 constituted the foundation on which the revolt spread like wildfire, initially in the Federal Republic of Germany (...), then on to Amsterdam and later Britain.’105

In al deze landen is een explosieve groei van de kraakbeweging te zien in de jaren ’80. Een nieuwe politieke generatie trad ten tonele. Politieke overtuigingen binnen deze beweging waren zeer heterogeen. Dit weerspiegelde de sociale structuur van de beweging, die bestond uit alternatieven enerzijds, meestal middenklasse studenten of academici, en - bewust of onbewust - gemarginaliseerde mensen anderzijds, die meestal jonger dan 21 waren en van een proletarische achtergrond kwamen. Deze tweedeling binnen de beweging kwam later tot uiting in de onderhandelingen met de overheid. De alternatieven kenmerkten zich door een open houding tegenover onderhandelingen met lokale autoriteiten. Zij wilden hun projecten behouden en waren bereid om dit doel voorop te stellen. Non-onderhandelaars, die zich autonomisten gingen noemen, vonden echter dat onderhandelaars de politieke strijd opgaven en zich terugtrokken in het beschermen

103 Holm en Kuhn 2011, p. 645 104 Ibid., p. 646

(34)

van hun eigen ruimte.106

Na de val van de muur in 1989 ontstond er veel lege ruimte in de binnenstad, waarvan niet duidelijk was wie de eigenaar was.107 Omdat stadsplanning zich vooral richtte op nieuwe appartementencomplexen aan de randen van de stad, steeg het aantal leegstaande oude panden tot twintig procent, met name in Oost-Berlijn.108 In Friedrichshain groeide het aantal kraakpanden en alternatieve projecten explosief. Deze projecten, zoals woon- en werkprojecten, opereerden hierbij als ruimtes voor sociale insluiting voor degenen die niet geholpen konden worden door de staat.109 Kraakpanden dienden niet meer alleen als oplossing voor woningnood, maar werden ook gebruikt om zelfverwerkelijking te bereiken.110

3.1.2. HISTORISCHE CONDITIES

In 1867 werd het terrein aan de Revaler Straße in Oost-Berlijn in gebruik genomen door de Königlich Preußischen Eisenbahnwerkstatt Berlin II. Hier werden locomotieven en personen-, post- en goederenwagens gerepareerd. Vanaf 1882 ontwikkelde de transportindustrie zich, waardoor een uitbreiding van het terrein nodig was. Het bedrijf groeide gestaag verder. Met de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog werden de eerste vrouwen aan het werk gezet om wagens met standaard oorlogsuitrusting te repareren. In de jaren ’20 groeide het spoorwegennetwerk extensief en werd het terrein omgedoopt tot het Reichsausbesserungswerk (RAW) Berlin Revaler Straße.111

Na de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog moest de productie onder nieuwe, verzwaarde omstandigheden worden voortgezet. Er werden dwangarbeiders uit de bezette gebieden gehaald om het bedrijf draaiende te houden. In 1944 werd een groot deel van het terrein getroffen door een zware luchtaanval van de geallieerden. Tachtig procent van de fabrieksinstallaties werd vernietigd. Na 1945 werd het complex ingenomen door Sovjet troepen, zij startten samen met het Duitse

106 Holm en Kuhn 2011, p. 647 107 Shaw 2005, 152 108 Holm en Kuhn 2011, p. 649 109 Kavoulakos 2006, p. 347 110 Holm en Kuhn 2011, p. 650 111 Schütt et al. (red.) 2011, p. 6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor onderzoek naar locatie eigenschappen van getransformeerd industrieel erfgoed in Nederland, en om een overzicht te kunnen geven van nieuwe functies, zijn 37

Met de zevenvoudige case-studie is meer inzicht verkregen in de wijze waarop vastgoedwaarden zich in ruimte en tijd ontwikkelen ná de transformatie van industrieel erfgoed,

Herbestemming van industrieel erfgoed zit in een spagaat: aandacht voor (cultuur)historische aspecten, met alle regels die daarbij horen maar die een belemmering kunnen zijn

In tabel 16 worden de gescoorde waardes per pand weergegeven, ook hierin is terug te zien dat bewoners in de stenen silo een duidelijk hogere waardering hebben voor het behoud

Wie in hokjes leert, gaaf in hokjes denken. Breng de verschillende onderwijsvormen tot bloei en pluk de beste als vrucht. Een ezel stoot zich enkel en alleen geen tweede maal aan

In a market research study conducted in the USA, triathletes were segmented based on their attitudes towards triathlons, resulting in seven clusters, namely:

Dat vonden we heel fijn, de diversiteit vonden we heel fijn en tegelijkertijd het feit dat het wel al in ontwikkeling was.” Deze veranderingen worden door

Is er voor een bepaalde las gekozen voor het toepassen van bv een trapezium-weave lasvorm, dan kan het geval zich voordoen, vooral bij hoge weave-frequenties,