• No results found

Ceci n'est pas un homme: Een kwalitatieve studie naar de ervaringen van gender non-conforme homomannen met homonegativiteit en homonormativiteit in Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ceci n'est pas un homme: Een kwalitatieve studie naar de ervaringen van gender non-conforme homomannen met homonegativiteit en homonormativiteit in Vlaanderen"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Interuniversitaire Master in Gender en Diversiteit

CECI N’EST PAS UN HOMME

Een kwalitatieve studie naar de ervaringen van gender

non-conforme homomannen met homonegativiteit en

homonormativiteit in Vlaanderen

Samuel Windmolders

Studentennummer: 01610239

Promotor: Prof. dr. Joz Motmans

Klassieke Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in

Gender en Diversiteit

Datum van indiening: 12 augustus 2020

Academiejaar: 2019-2020

(2)

Deze masterproef is een examendocument dat niet werd gecorrigeerd voor eventueel vastgestelde fouten. In publicaties mag naar dit werk worden gerefereerd, mits schriftelijke toelating van de

(3)

i

Voorwoord

Een masterproef bestaat uit een proces van lezen, analyseren, schrijven en herschrijven. De afgelopen periode stelde heel wat extra uitdagingen. Desondanks werkte ik met passie en toewijding, maar evenzeer met de nodige frustraties en vermoeidheid aan dit onderzoek. Als gender non-conforme homoman, wilde ik immers graag een waardevolle bijdrage leveren rond dit thema.

Het schrijven van deze masterproef zou nooit gelukt zijn zonder alle mensen die me onvoorwaardelijk gesteund hebben. Graag bedank ik in de eerste plaats mijn promotor, prof. dr. Joz Motmans voor het geduld en de ondersteuning gedurende het afgelopen jaar. Hij gaf leerrijke inzichten en toonde steeds begrip tijdens moeilijke momenten.

Een bijzondere dank gaat uit naar alle respondenten voor het vrijmaken van tijd en het delen van hun persoonlijke ervaringen. Zonder hun openheid en engagement was deze masterproef nooit tot stand gekomen. Ik vond het stuk voor stuk warme en aangename gesprekken die me heel wat nieuwe inzichten opleverden.

Verder wil ik alle mensen bedanken die me doorheen mijn studies hebben gesupporterd en ondersteund. Dank aan de vrienden die mij geruststelden bij twijfels en deze masterproef zorgvuldig hebben nagelezen.

Ik bedank mijn ouders en vriend voor de kansen om verder te studeren. Mijn vriend zet ik graag extra in de bloemen om mijn emotionele rots te zijn doorheen mijn studies.

Tot slot draag ik deze masterproef op aan mijn grootvader die ondanks religieuze overtuigingen me in al mijn kleur accepteerde. Hij leerde me om in elke situatie een regenboog te zien, een wijsheid die me veel sterkte gaf de afgelopen maanden.

(4)

ii

Abstract

Deze masterproef richt zich tot het exploreren van de ervaringen van gender non-conforme homomannen in Vlaanderen betreffende stigma en homonormativiteit. In dit kwalitatief onderzoek worden semigestructureerde diepte-interviews thematisch geanalyseerd. De focus ligt daarbij op vier deelaspecten waar de gender non-conforme expressie een belangrijke invloed heeft op ervaringen met heteronormen: de eigen betekenisgeving omtrent gender en geaardheid, ervaringen van stigma, maatschappelijk geaccepteerde en normatieve vormen van homoseksualiteit, en normen onder homomannen. Het onderzoek toont aan dat gender non-conforme homomannen loskomen van sociale normen omtrent gender en dit vervolgens omzetten in non-conforme genderexpressies. In dit proces eigenen ze zich het construct ‘cisgender’ toe door de betekenissen te verbreden naargelang hun genderexpressie. Verder wordt aangetoond dat gender non-conforme homomannen hoofdzakelijk botsen op stigma omwille van gender non-conformiteit terwijl homoseksualiteit maatschappelijk vaker onder bepaalde voorwaarden geaccepteerd wordt. Maatschappelijk geaccepteerde vormen van homoseksualiteit blijken vaak gebaseerd op hetero-cis-normatieve idealen. Deze vertalen zich op hun beurt naar normen die onder homomannen worden gehandhaafd.

(5)

iii

Inhoud

Voorwoord ...i

Abstract ... ii

Lijst met afkortingen ... v

Inleiding ... 1

1. Theoretisch kader ... 4

1.1 Conceptueel kader ... 4

1.1.1 De seksuele identiteit ... 4

1.1.2 Gender als een binair systeem ... 4

1.1.3 Heteronormativiteit ... 5

1.1.4 Hegemonische mannelijkheid ... 6

1.2 Seksueel stigma ... 8

1.2.1 Conceptualiseringen en onderzoek ... 8

1.2.2 Zichtbaarheid en gender non-conformiteit als verklaringen voor homonegativiteit... 10

1.2.3 Wat beïnvloedt homonegativiteit en genderisme? ... 12

1.3 Homonormativiteit ... 13

1.3.1 Belang van normen onder homoseksuele mannen ... 14

1.3.2 Homonormativiteit en acceptabele vormen van homoseksualiteit ... 15

1.4 Besluit ... 20

2. Methodologie ... 22

2.1 Positionaliteit en academische invalshoeken ... 22

2.2 Onderzoeksmethode ... 23

2.3 Respondenten ... 24

3. Resultatenbespreking diepte-interviews ... 27

3.1 Genderbeleving ... 27

3.2 Ervaringen met seksueel stigma en genderisme ... 29

3.2.1 Agressie ... 29

3.2.2 Sociale uitsluiting ... 30

3.2.3 Genderstereotyperende opmerkingen ... 31

(6)

iv

3.2.5 Omgaan met seksueel stigma en acceptabele homoseksualiteit ... 34

3.3 Maatschappelijke normen omtrent acceptabele vormen van homoseksualiteit... 36

3.3.1 Een ‘goede homo’ is niet zichtbaar homoseksueel en mannelijk ... 37

3.3.2 Heteroseksuele homorelaties ... 39

3.4 Normen onder homomannen... 40

3.4.1 De ‘goede homo’ onder homomannen ... 40

3.4.2 Bijna heteroseksuele relaties ... 42

4. Discussie ... 45

4.1 Vrouwelijke homomannen over hun genderbeleving ... 45

4.2 Stigma omwille van genderisme ... 46

4.3 Normatieve homoseksualiteit ... 50

4.4 Beperkingen en aanbevelingen ... 53

Conclusie ... 54

Bibliografie ... 56

Bijlagen ... 63

Bijlage 1: Topiclijst met voorbeeldvragen ... 63

Bijlage 2: Voorbeeld informed consent ... 65

(7)

v

Lijst met afkortingen

LGBT: Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender

LGBTI: Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender, Intersex LGBTQ: Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender, Queer Holebi: Homoseksueel, lesbisch, biseksueel

(8)

1

Inleiding

“Mannen die zich schminken, die hun wenkbrauwen epileren, die lingerie dragen, die een sacoche dragen, die zwanger worden… Draait de wereld door of ligt het gewoon aan mij? Lang leve de man die al die ongein niet nodig heeft om zich goed in zijn vel te voelen. En voor diegenen die dit wel nodig hebben of leuk vinden, voel jullie vooral niet beledigd of aangevallen, het is niets persoonlijk. Be free. En neen, ik ben niet tegen holebirechten, ik strijd er al jaren mee voor. Dit heeft trouwens niets met LGBTI te maken, wel met de blijvende disproportionele aandacht voor marginale fenomenen, waar 98% van de mannen absoluut geen boodschap aan heeft!” -Theo Francken, 26/08/2018

Met dit elf keer aangepaste Facebookbericht bekritiseerde N-VA-politicus Francken reclame aangaande sexy lingerie voor mannen (mrra, 2018). In eerste instantie illustreert hij met deze kritiek culturele normen in het Westen omtrent mannelijkheid. Om normaal bevonden te worden als man, hoort men zich voornamelijk niet vrouwelijk te gedragen (Carrera-Fernández, Lameiras-Fernández, Rodríguez-Castro, & Vallejo-Medina, 2013; Felten, Van Hoof, & Schuyf, 2010; Kane, 2006; Keuzenkamp, 2010; Maccoby, 1999). Wanneer iemands genderbeleving niet overeenstemt met de culturele normen betreffende diens geboortegeslacht wordt gesproken over ‘gender non-conformiteit’ (Van Caenegem et al., 2015). In bovenstaand bericht wordt dit discursief herleid tot ongein wat in deze context synoniem staat voor een flauwiteit. Na verschillende kritieken voegde hij de laatste paragraaf toe inzake holebi-rechten waarin hij stelt dat hij meestrijdt en de kritieken tevens niets met LGBTI te maken hebben. Hiermee legt hij echter zelf de nadruk op de stereotypen omtrent homomannen die vaak lopen langs de lijnen van gender (Blashill & Powlishta, 2009; Buijs, Hekma, & Duyvendak, 2011; Carrera-Fernández et al., 2013; Dewaele, Vincke, Cox, & Dhaenens, 2009; Sandfort, 2005).

De afgelopen decennia is er een duidelijke vooruitgang waargenomen in de attitudes ten aanzien van seksuele minderheden (Dierckx, Meier, & Motmans, 2017; Dierckx, Motmans, Meier, Dieleman, & Pezeril, 2014; Pickery & Noppe, 2007; Versmissen, Dewaele, Meier, & Van Houtte, 2011). Dit ligt in lijn met de stijgende Europese trends aangaande acceptatie (European Commission, 2019; Kuyper, Iedema, & Keuzenkamp, 2013). Desondanks krijgen holebi’s in België nog vaak te maken met ‘homonegativiteit’ (D'haese, Dewaele, & Van Houtte, 2014, 2015; Dierckx et al., 2017; Dierckx et al., 2014; Versmissen et al., 2011). Deze term staat in de brede zin voor alle negatieve uitingen ten aanzien van holebi’s variërend van fysiek geweld tot subtielere vormen van negativiteit zoals genderstereotyperende opmerkingen waarvan bovenstaand bericht een voorbeeld is (van Wijk, van de Meerendonk, Bakker, & Vanwesenbeeck, 2005).

Gender non-conformiteit verhoogt de zichtbaarheid en bijgevolg de risico’s op homonegativiteit (D'haese et al., 2014; D'haese, Dewaele, & Van Houtte, 2016). Dierckx et al. (2014) stellen vast dat mannen vaker homonegatieve attitudes hebben dan vrouwen en dat gender non-conforme holebi’s vaker te maken krijgen met stigma. Homomannen blijken daarbij in het bijzonder te botsen op

(9)

2 homonegatieve attitudes wanneer zij gedrag vertonen dat maatschappelijk beschouwd wordt als vrouwelijk. Daarenboven worden homomannen zwaarder veroordeeld voor gender non-conform gedrag dan lesbische vrouwen (D'haese et al., 2014). Ook uit verschillende internationale studies blijkt dat zichtbaar gender non-conform gedrag bij homomannen vaak de aanleiding vormt voor homonegativiteit (Buijs et al., 2011; Felten et al., 2010; Glick, Gangl, Gibb, Klumpner, & Weinberg, 2007; Herek, 2002, 2009; Hill & Willoughby, 2005; Horn, 2007; Kane, 2006; Keuzenkamp, Kooiman, & van Lisdonk, 2012; Parrott, Peterson, Vincent, & Bakeman, 2008; van Beusekom, Roodenburg, & Bos, 2012). Gender non-conforme homomannen voldoen dus niet aan de maatschappelijke heteroseksuele norm, maar ook niet aan normen omtrent de genderbeleving die geacht wordt overeen te stemmen met het geslacht.

Desondanks Francken zijn “steunbetuiging” verheldert de laatste alinea van zijn Facebookbericht een ander fenomeen. De steun aan holebi’s wordt voorwaardelijk gesteld aan het al dan niet passen in binaire heteronormatieve genderhokjes (Cannoot, 2019; Claes, 2013). Er is een goede vorm van homoseksualiteit waarvoor gestreden wordt en een slechte vorm die helemaal geen aandacht verdient. Of zoals Smith (1997) reeds aan het einde van de vorige eeuw stelde, behoren vrouwelijke homomannen zich niet als dusdanig in de publieke ruimte te begeven.

Heteroseksualiteit wordt maatschappelijk nog steeds als superieure norm beschouwd, wat ‘heteronormativiteit’ wordt genoemd (Butler, 1990; Warner, 1991; Worthen, 2016). Eigen aan dit concept is de veronderstelde overeenstemming tussen het geboortegeslacht en de genderbeleving die evenzeer als norm geldt. Dankzij de toenemende acceptatie in het globale Westen ontstonden echter normen rond acceptabele vormen van homoseksualiteit die een hogere waardering genieten in de samenleving. Veelal gaat het over homoseksuelen die zoveel mogelijk de heteroseksuele norm nastreven en zich houden aan de conventies van dit normatieve systeem. Denk daarbij aan mannelijke homomannen die weinig zichtbaar zijn in het straatbeeld en wiens relaties gelijken op de sociaal aanvaarde heterorelaties die gericht zijn op bijvoorbeeld monogamie (Ammaturo, 2014; Branfman, 2019; Cannoot, 2019; Duggan, 2002; Marzullo, 2011; Rosenfeld, 2009; Sánchez & Vilain, 2012; Smith, 1997). Het projecteren van heteronormatieve idealen op homoseksuele mensen met het oog op sociale acceptatie wordt ‘homonormativiteit’ genoemd (Duggan, 2002; Robinson, 2016). De juridische vooruitgang in België, alsook deze binnen andere landen van de Europese Unie, lijken deze acceptabele vorm van homoseksualiteit verder in de hand te werken zonder de status quo aan te raken. Ze richten zich hoofdzakelijk op het toekennen van reeds bestaande heteronormatieve rechten zoals het huwelijk of ouderschap zonder bijkomende rechten te voorzien voor seksuele minderheden die op vlak van gender, seksualiteit en relaties niet voldoen aan de heersende normen (Ammaturo, 2014; Cannoot, 2019). De tolerantie ten aanzien van homomannen lijkt zich voornamelijk te richten op acceptabele vormen van homoseksualiteit die niet opvallen in de heteronormatieve samenleving.

Een belangrijk aspect bij dit thema dat onderbelicht blijft in Vlaamse literatuur is dat deze gedeeltelijke acceptatie zorgt voor verdeeldheid onder homomannen. Genderconforme homomannen met een homonormatieve levensstijl omarmen deze vorm van acceptatie ten koste van rechten die alle seksuele minderheden ten goede zouden komen met een versterking van de heteronorm tot gevolg (Duggan, 2002; Rosenfeld, 2009). Sterker nog, de normen worden volgens Duggan (2002) niet enkel belichaamd en geïnternaliseerd, maar ook gehandhaafd door bepaalde homoseksuele mensen als strategie om hun eigen rechten veilig te stellen. Homonormativiteit veronderstelt namelijk dat homoseksuelen zich assimileren aan heteronormen om de weg te openen naar maatschappelijke privileges (Robinson, 2016). Gender non-conforme homomannen voldoen vaak niet aan homonormatieve constructies waardoor ze niet enkel geconfronteerd worden met maatschappelijke uitsluiting, maar ook met stigma gehanteerd door andere homomannen (Brooks, Reysen, & Shaw, 2017; Duggan, 2002; Hunt, Fasoli, Carnaghi, & Cadinu, 2016; Murgo, Huynh, Lee, & Chrisler, 2017;

(10)

3 Salvati, Ioverno, Giacomantonio, & Baiocco, 2016). Genderconforme homomannen beschikken dus over privileges waar gender non-conforme homomannen geen aanspraak op kunnen maken. Bijgevolg bestaan er zowel in de samenleving als onder homomannen normatieve categorieën van wat als goede of slechte homoseksualiteit wordt gezien en vallen gender non-conforme oftewel ‘vrouwelijke’ homomannen in beide gevallen buiten de boot.

Op nationaal en internationaal niveau werd al heel wat onderzoek gedaan naar homomannen. Echter zijn diepgaande kwalitatieve analyses van gender non-conforme homomannen aangaande ervaringen van normativiteit en homonegativiteit eerder schaars in Vlaanderen. Tevens komt de link naar mogelijk stigma of discriminatie door andere homomannen zelden aan bod in Vlaamse studies. In oudere studies worden homomannen vaak eerder als homogene groep beschouwd waar verschillen tussen subgroepen weinig aandacht krijgen (Dewaele, Cox, Van den Berghe, & Vincke, 2006; Poelman & Smits, 2007; Versmissen et al., 2011). Het ontbreken van een genderperspectief maskeert mogelijke verschillen in ervaringen tussen subgroepen. In recentere studies neemt men de mate van genderconformiteit ondertussen wel mee als extra variabele om deze verschillen weer te geven (D'haese et al., 2014, 2015, 2016; Dierckx et al., 2014). Desondanks deze inzichten is het onderzoek rond deze thematiek in Vlaanderen nog steeds tamelijk beperkt. De meeste studies vertrekken namelijk vanuit kwantitatieve metingen omtrent homonegativiteit en attitudes over seksuele minderheden. Daarbij wordt homonormativiteit zelden aangekaart.

Omwille van het voorgaande bestaat deze masterproef uit een kwalitatieve studie om de concrete ervaringen te vatten van gender non-conforme homomannen in Vlaanderen met betrekking tot stigma en homonormativiteit. De centrale onderzoeksvraag die hieruit voortvloeit is op welke manieren gender non-conforme homomannen gender- en seksualiteitsnormen ervaren in Vlaanderen. Deze vraag valt uit elkaar in vier deelvragen. 1) Hoe spreken ze over hun genderbeleving? 2) Hoe bespreken ze eventuele ervaringen van stigma? 3) Hoe ervaren ze maatschappelijke normen omtrent acceptabele vormen van homoseksualiteit? 4) Hoe ervaren ze normen gehanteerd door andere homomannen? Om antwoorden te achterhalen op deze vragen wordt gebruik gemaakt van kwalitatieve diepte-interviews. In het eerste hoofdstuk wordt het theoretische kader toegelicht. Daarbij komen enkele fundamentele concepten aan bod alsook relevante wetenschappelijke literatuur omtrent stigma en homonormativiteit. Nadien komt de methodologie aan bod waarin enkele theoretische invalshoeken worden uitgelegd in het kader van positionaliteit samen met de gekozen onderzoeksmethode en de respondenten. Daarna worden de resultaten van de analyse voorgesteld. In de daaropvolgende discussie worden de resultaten in verband gebracht met de besproken literatuur om een antwoord te vormen op de onderzoeksvragen. Ter afsluiting wordt het onderzoek samengevat in de conclusie.

(11)

4

1. Theoretisch kader

In dit eerste hoofdstuk worden enkele relevante concepten, theorieën en studies toegelicht. In het conceptueel kader (1.1) komen essentiële begrippen aan bod aangaande gender en seksualiteit. Daarna wordt aan de hand van literatuur een beeld geschetst van homonegativiteit en de rol van gender non-conformiteit binnen dit gegeven (1.2). Nadien komt homonormativiteit aan bod waarin dieper wordt ingegaan op acceptabele vormen van homoseksualiteit (1.3). We ronden af met een beknopt samenvattend besluit (1.4).

1.1 Conceptueel kader

1.1.1 De seksuele identiteit

Om te beginnen is het van belang om de interpretatie van enkele kernconcepten te verduidelijken die samen de seksuele identiteit vormen. Shively en De Cecco (1977) ontwikkelden de theorie van de ‘seksuele identiteit’ om de diversiteit aan seksualiteit beter te kunnen vatten. Daarmee braken ze met binaire constructies die in het volgende subonderdeel verduidelijkt zullen worden. De seksuele identiteit bestaat volgens Shively en De Cecco (1977) uit vier componenten. Ten eerste is er het ‘geboortegeslacht’. Dit is het geslacht dat wordt toegewezen bij de geboorte aan de hand van de primaire geslachtskenmerken. De tweede component is de ‘genderidentiteit’. Dit heeft te maken met in welke mate een persoon zich innerlijk mannelijk en/of vrouwelijk voelt of geen van beiden. Ten derde spreken de auteurs over ‘genderexpressie’ of de ‘genderbeleving’. Dit is de fysieke verschijning van een persoon die aansluit bij mannelijkheid en/of vrouwelijkheid. De vierde component is de ‘geaardheid’ die betrekking heeft op de aantrekking die een persoon heeft tot het geslacht en/of gender van een andere persoon. Deze vier componenten worden telkens op een spectrum geplaatst om af te stappen van de gangbare dichotomieën en meer aandacht te hebben voor de seksuele diversiteit. Bij elk van deze componenten kan een individu zich plaatsen op het spectrum en samen vormen ze de seksuele identiteit van deze persoon.

1.1.2 Gender als een binair systeem

In het model van de seksuele identiteit krijgt gender voornamelijk betekenis op het niveau van het individu. ‘Gender’ wordt echter ook geïnterpreteerd als een relationeel machtssysteem (Butler, 1990; Lorber, 1994; Martin, 2004; Ridgeway & Correll, 2004). Onze westerse samenleving wordt gekenmerkt door een binair gendersysteem waarbij we niet enkel individuen, maar ook alles rondom hen categoriseren volgens wat mannelijk en wat vrouwelijk is (Butler, 1990). Het gangbare idee is dat er slechts twee gendercategorieën zijn die lijnrecht tegenover elkaar staan (Schilt & Westbrook, 2009). Eenmaal een persoon gecategoriseerd is, meestal aan de hand van het geboortegeslacht, gaat dit gepaard met rollen en verwachtingen (Shively & De Cecco, 1977). Omwille van deze impliciete verzameling van afspraken wordt er gesproken over een gendersysteem omdat het biologische geslacht systematisch wordt omgezet in een hiërarchisch organiserend principe voor sociale relaties (Ridgeway & Correll, 2004). Het begrip gender kan worden gedefinieerd als volgt:

“Gender is an institutionalized system of social practices for constituting people as two significantly different categories, men and women, and organizing social relationships of inequality on the basis of that difference. Like other multilevel systems of difference and inequality such as those based on race or class, gender involves cultural beliefs and distributions of resources at the macro level, patterns of behavior and organizational practices at the interactional level, and selves and identities at the individual level.” (Ridgeway & Correll, 2004, p. 510)

(12)

5 Hoewel aanvankelijk voornamelijk gedacht werd dat gender enkel betrekking had op de rol of identiteit van een persoon die kon losstaan van het geslacht, hanteren academici nu ook steeds meer een bredere definitie van gender als een complex allesomvattend en geïnstitutionaliseerd systeem (Butler, 1990; Lorber, 1994; Lorber & Farrell, 1991; Martin, 2004; Ridgeway & Correll, 2004). Uit deze definitie valt af te leiden dat het binaire gendersysteem vervat zit op alle niveaus van de samenleving en dat het bepalend is voor mensen hun positie binnen deze hiërarchie op basis van hun geslacht. Het gaat om dwingende normen, verwachtingen en ideeën die tot uiting komen in sociale praktijken waarin vrouwen en mannen als inherent verschillend worden geconstrueerd (Ridgeway & Correll, 2004). Verder kan gender vanuit deze visie beschouwd worden als een sociaal en cultureel construct dat varieert doorheen de tijd. Het is geen constante omdat het afhankelijk is van de socio-culturele context waarin het wordt gedefinieerd (Lorber & Farrell, 1991).

1.1.3 Heteronormativiteit

De binaire gender- en seksualiteitsideeën worden al sinds geruime tijd bekritiseerd omdat ze te rigide zijn om de complexe realiteit te vatten en omdat ze gehanteerd worden als een middel voor exclusie (Butler, 1990; Lorber, 1994; Lorber & Farrell, 1991; West & Zimmerman, 1987). De normen die eruit voortkomen, worden opgelegd aan individuen met als gevolg dat het afwijken ervan kan gevolgd worden door uitsluiting (Ridgeway & Correll, 2004). In deze context wordt gesproken over vormen van ‘heteronormativiteit’, ‘heteroseksisme’ en ‘gendernormativiteit’.

Onze samenleving hanteert volgens Butler (1990) verschillende binaire normatieve constructies die gepaard gaan met macht en onderdrukking. Zij verwijst hierbij niet enkel naar het onderscheid tussen mannen en vrouwen, maar ook naar bijvoorbeeld geboortegeslacht en gender, of homoseksualiteit en heteroseksualiteit. ‘Heteronormativiteit’ is een hegemonisch systeem dat uit het binaire denken voortkomt en dat essentieel is voor het westerse gedachtengoed over gender en seksualiteit. Het staat voor een systeem van normen, praktijken en discoursen die heteroseksualiteit niet enkel als natuurlijk construeren, maar ook als superieur aan andere vormen van seksualiteit of expressie (Warner, 1991). Dit betekent dat heteroseksualiteit tot norm wordt verheven en alle andere seksualiteiten herleid worden tot afwijkend van deze norm. Dit werkt in twee richtingen. Enerzijds schrijft het mensen binnen heteroseksuele relaties voor hoe ze deze moeten uitvoeren volgens de rigide lijnen van gender. Anderzijds sluit het ook de mensen uit die zich niet conformeren aan de heteroseksuele norm (Jackson, 2006). De term werd door Warner (1991) gebruikt om de geprivilegieerde positie van heteroseksualiteit aan te kaarten in sociale relaties waarbij seksuele minderheden een gemarginaliseerde sociale statuspositie bekleden. Heteronormativiteit vormt vervolgens een legitimerende basis voor homofobie en heteroseksisme. ‘Homofobie’ staat voor een irrationele angst voor mensen met een homoseksuele of lesbische geaardheid en ‘heteroseksisme’ voor het discrimineren van niet-heteroseksuele mensen in sociale relaties en structuren (Dierckx et al., 2014). In de meeste sociale instituties zijn heteronormatieve standaarden terug te vinden. Denk daarbij aan religie, familie, educatie, media, wetgeving enzovoort (Robinson, 2016).

Heteronormativiteit veronderstelt ‘cisnormativiteit’. Daarom spreekt Worthen (2016) over ‘hetero-cis-normativiteit’. ‘Cisgender’ is een term die gebruikt wordt voor individuen wiens genderidentiteit overeenstemt met hun geboortegeslacht (Motmans, Burgwal, & Dierckx, 2020). ‘Cisnormativiteit’ heeft vervolgens betrekking op de assumptie dat een cisgender genderidentiteit “normaal” is (Schilt & Westbrook, 2009). Naast heteroseksualiteit, expliciteert Worthen (2016) de as van genderidentiteit nadrukkelijk in haar model van normativiteit. Bijgevolg vult ze het binaire gendersysteem aan met heteronormativiteit om tot een complexer begrip te komen van de machtsverhoudingen die hieruit ontstaan. Ze vat hetero-cis-normativiteit op als volgt:

(13)

6

“Hetero-cis-normativity represents a hierarchical system of prejudice in which cisgender individuals are privileged above non-cisgender individuals but also, negativity, prejudice, and discrimination may be directed toward anyone perceived as noncisgender and/or nonheterosexual. In this way, hetero-cis-normativity is not only about prejudices based on cisgender assumptions (as transphobia is) but also hetero-cis-normativity represents an aversion to anything that goes against the conventions that hold that “there are two and only two genders, that gender reflects biological sex, and that only sexual attraction between these ‘opposite’ genders is natural or acceptable” (Schilt & Westbrook, 2009).” (Worthen, 2016, pp. 31-32)

In deze opvatting wordt duidelijk hoe normatieve binaire opvattingen over gender, geaardheid en geslacht met elkaar in verband staan en hoe ze leiden tot de onderdrukking van mensen die ervan afwijken. Een bekend model dat als basis diende voor de conceptualiseringen van Schilt en Westbrook (2009), alsook voor Worthen (2016) is de ‘heteroseksuele matrix’ van Butler (1990, 1993a). Hierin werden reeds eerder de componenten van de seksuele identiteit gecombineerd tot een systeem van normativiteit en onderdrukking. Samengevat komt de matrix erop neer dat van mensen verwacht wordt dat hun genderbeleving overeenstemt met hun geboortegeslacht en dat ze zich aangetrokken voelen tot iemand van het tegenovergestelde geboortegeslacht wiens genderbeleving overigens overeenstemt met dat geslacht.

Mensen die afwijken van de heteroseksuele matrix worden ‘seksuele en genderminderheden’ genoemd (Dierckx et al., 2014). Vanwege de focus op gender non-conforme homomannen in relatie tot andere homomannen hanteert dit onderzoek de term ‘seksuele minderheden’ om algemeen over LGBTQ’s te spreken. Daarbij benadrukken we de intrinsieke relatie tussen seksualiteit en gender omdat homoseksualiteit in essentie afwijkt van maatschappelijke gendernormen en omgekeerd wijkt gender conformiteit af van heteronormativiteit. Beide principes komen voor bij onze gender non-conforme, homoseksuele respondenten. Verder hanteren we ‘heteronormativiteit’ vanuit ditzelfde intrinsieke verband. De voorgaande theoretische kaders zijn een goed vertrekpunt voor dit onderzoek omdat ze niet enkel aandacht hebben voor het samenspel tussen gender, geslacht en geaardheid, maar ook omdat ze de individuele uitsluitingsmechanismen blootleggen. Ze tonen namelijk aan hoe sterk superieure normen kunnen worden opgedrongen zonder deze in vraag te stellen. Heteronormativiteit dwingt mensen in een keurslijf omdat het als normaal wordt beschouwd, maar wat is normaal precies? Deze normatieve ideeën zijn volgens Butler (1990) culturele constructies die tijdsafhankelijk functioneren. Het zijn geïnstitutionaliseerde interpretaties die telkens van generatie op generatie worden overgenomen. Ze zijn steevast gebouwd op de ideeën van voordien. Toch treden er volgens haar geleidelijke variaties op die net het constructieve karakter ervan verduidelijken. Hierdoor zijn deze normen constant onderhevig aan verandering. Dit betekent dat het geen vaststaande gegevens zijn en dat het mogelijk is om ze te beïnvloeden. In de variaties van het belichamen van de normen, oefenen mensen er invloed op uit en worden ze mee vormgegeven.

1.1.4 Hegemonische mannelijkheid

Gender werd eerder reeds bekritiseerd als een binair hiërarchisch systeem dat gepaard gaat met heteronormativiteit. De vraag is nu echter hoe de genderhiërarchie vorm krijgt wanneer het benaderd wordt als een complex relationeel systeem. Aangezien deze thesis gericht is op homomannen, focussen we op een begrip dat centraal staat binnen onderzoek betreffende mannen en mannelijkheid, namelijk het theoretische concept ‘hegemonische mannelijkheid’ (Carrigan, Connell, & Lee, 1985; Christensen & Jensen, 2014; Connell, 1995; Connell & Messerschmidt, 2005). Carrigan et al. (1985) stellen dat bepaalde groepen mannen machtigere sociale posities bekleden, waarin ze sociale relaties reproduceren die hun dominantie verder bekrachtigen. Waar in oorsprong hegemonische

(14)

7 mannelijkheid eerder werd begrepen als een model voor de onderdrukking van de vrouw, treedt hier een nieuwe dimensie naar voor die duidt op het bestaan van dominante en onderdrukte vormen van mannelijkheid gerelateerd aan intersecties met bijvoorbeeld geaardheid, gender en ook klasse (Carrigan et al., 1985; Hearn, 2004). Er wordt in deze theorie dus uitgegaan van meerdere mannelijkheden (Connell, 1995). Daarnaast wordt mannelijkheid opgevat als een dynamische structuur van sociale relaties die vorm krijgt binnen een specifieke historische setting waarin macht centraal staat (Carrigan et al., 1985). Dit betekent dat het gevormd wordt door de praktijken die voortkomen uit patriarchale instituties zoals de gegenderde verdeling van werk, commerciële media, wetgeving, de kerk enzovoort, van waaruit vervolgens de genderhiërarchie ontstaat. Daarom staat hegemonische mannelijkheid volgens Connell (1995) steeds open voor verandering. Om te kijken naar wat als mannelijk wordt beschouwd binnen een bepaalde context zal volgens haar teruggegrepen worden naar de heersende genderrollen of idealen van de desbetreffende cultuur. Messerschmidt (2012) omschrijft hegemonische mannelijkheid recenter als:

“. . . the form of masculinity in a given historical and society-wide setting that structures and legitimates hierarchical gender relations between men and women, between masculinity and femininity, and among men.” (Messerschmidt, 2012, p. 58)

Verder plaatsen Christensen en Jensen (2014) enkele belangrijke verduidelijkingen bij deze conceptualisering. Ten eerste wordt hegemonische mannelijkheid niet als normaal beschouwd. Slechts enkele mannen gedragen zich hegemonisch mannelijk in de realiteit. Desondanks reguleert het mannelijkheden omdat het functioneert als een na te streven ideaal, alsook als een maatstaf waartegen uitingsvormen van niet-hegemonische mannelijkheden worden gesanctioneerd. De auteurs benadrukken echter dat de relatie tussen hegemonische mannelijkheid op macroniveau en mannen hun individuele praktijken en betekenisgevingen op het microniveau verduidelijking nodig hebben. Dit duidt op de relevantie van onderzoek naar een subgroep zoals gender non-conforme homomannen.

Een tweede verduidelijking benadrukt dat de notie van hegemonische mannelijkheid zowel de patriarchale dominantie van mannen over vrouwen, als de dominantie van bepaalde mannelijkheden over andere vormen omvat. Het laatste wordt ook wel de ‘hiërarchische classificatie van mannelijkheden’ genoemd (Christensen & Jensen, 2014). Demetriou (2001) beschreef dit onderscheid respectievelijk als ‘externe’ en ‘interne hegemonie’. Connell (1995) trachtte dus om twee verschillende, maar toch elkaar vormende, machtsrelaties te vatten in één theoretisch concept. Interne hegemonische mannelijkheid is gericht op de machtsrelaties die bestaan tussen mannen, met hiërarchische principes betreffende verscheidene mannelijkheden tot gevolg. Binnen de westerse genderorde onderscheidt Connell (1995) ‘hegemonische mannelijkheid’ van drie andere vormen: ‘Ondergeschikte’, ‘medeplichtige’ en ‘gemarginaliseerde’ mannelijkheden. In het eerste geval betreft het mannelijkheden die in een bepaalde context niet of in mindere mate als mannelijk worden beschouwd. ‘Medeplichtige’ mannelijkheden hebben betrekking op mannen die winst kunnen halen uit hegemonie. Dit is ook mogelijk wanneer men zelf geen hegemonische positie bekleedt. De ‘gemarginaliseerde’ mannelijkheden gaan over mannen die omwille van bijvoorbeeld klasse, etnische positie of geaardheid in een zekere zin gediskwalificeerd worden van een hegemonische positie (Connell, 1995). De genderhiërarchie wordt zo rechtstreeks in verband gebracht met andere intersecties zoals ras, klasse, geaardheid en leeftijd die elk als sociale categorieën op mekaar inwerken (Connell & Messerschmidt, 2005). Dit betekent dat deze categorieën de hegemonische positie kunnen versterken van sommige mannen. Echter zijn er omgekeerd ook specifieke configuraties mogelijk in intersectie met mannelijkheid die hun mannelijke privileges kunnen uitdagen of zelfs ondermijnen (Christensen & Jensen, 2014).

(15)

8

1.2 Seksueel stigma

Wanneer mensen op vlak van gender en/of geaardheid afwijken van de maatschappelijke scripts uit de heteroseksuele matrix, zal er vanuit de sociale omgeving gereageerd worden op een corrigerende manier. Dit noemt Butler (1990) ‘heteronormatief geweld’. Hiermee worden alle acties bedoeld die erop gericht zijn om mensen hun afkeuring te uiten ten opzichte van het non-conforme gedrag. Dit geweld hoeft dus niet uitsluitend, maar kan wel, fysiek zijn van aard. Ook kleine interacties zoals afkeurende blikken en uitspraken vallen hieronder, zelfs wanneer ze niet bewust gericht zijn op het aanpassen van het non-conforme gedrag. Seksuele minderheden krijgen te maken met stigmatisering en botsen op een samenleving die nog steeds binaire gender- en seksualiteitsrollen hanteert (Walch, Ngamake, Francisco, Stitt, & Shingler, 2012). In deze paragraaf komen enkele conceptualiseringen van stigma aan bod in relatie met homoseksualiteit en getoetst aan wetenschappelijk onderzoek (1.2.1). Nadien bespreken we zichtbaarheid en gender non-conformiteit als verklaringen voor homonegativiteit (1.2.2). Uiteindelijk gaan we in op zaken die homonegativiteit en genderisme beïnvloeden (1.2.3.).

1.2.1 Conceptualiseringen en onderzoek

Herek (2007) definieert ‘seksueel stigma’ als: “the negative regard, inferior status, and relative

powerlessness that society collectively accords to any nonheterosexual behavior, identity, relationship, or community” (p.906). Vervolgens onderscheidt hij drie dimensies waarop seksueel stigma

plaatsvindt. De eerste dimensie bestaat uit ‘uitgevoerd stigma’ waarbij er openlijk en gedragsmatig uitdrukking aan wordt gegeven via discriminatie en mogelijk geweld. De tweede betreft hoe seksuele minderheden stigma ervaren, namelijk ‘gevoeld stigma’. De derde dimensie, ‘geïnternaliseerd stigma’, verwijst naar het internaliseren van heteronormatieve culturele attitudes en ideeën die seksuele minderheden als inferieur beschouwen (Dierckx et al., 2014; Herek, Chopp, & Strohl, 2007). Wanneer in de huidige studie over seksueel stigma gesproken wordt, volgen we de definitie van Herek (2007). We hanteren echter vanwege de conceptualiseringen van heteronormatief geweld en hetero-cis-normativiteit ook stigma omwille van gender non-conformiteit onder seksueel stigma.

Om uitingen van seksueel stigma te benoemen, bestaan er diverse terminologische theoretische constructen zoals ‘homodiscriminatie’, ‘homonegativisme’ en ‘homofobie’. Ze worden vaak door elkaar gebruikt in onderzoek (van Wijk et al., 2005). De vaakst voorkomende blijkt echter nog steeds homofobie. Dit is gedeeltelijk te wijten aan het populaire, maar denigrerende gebruik ervan door sommige activisten om alle vormen van heteronormativiteit aan te kaarten (Ahmad & Bhugra, 2010; Herek, 2004). Weinberg (1972) gebruikte de term ‘homofobie’ voor het eerst om de irrationele angst en intolerantie ten opzichte van homoseksualiteit te vatten (Dierckx et al., 2014; Szymanski & Chung, 2001; Weinberg, 1972). Zowel nationaal als internationaal werden er reeds heel wat attitudemetingen gedaan omtrent homoseksualiteit en holebi’s, waarbij seksueel stigma tegenover homomannen het meeste aandacht genoot (Adolfsen, Iedema, & Keuzenkamp, 2010; Dierckx et al., 2014; Herek, 2007; Keuzenkamp, 2010; Keuzenkamp, Bos, Duyvendak, & Hekma, 2006; Keuzenkamp et al., 2012; Kuyper et al., 2013; M. A. Morrison & Morrison, 2003; T. G. Morrison, Parriag, & Morrison, 1999; van Wijk et al., 2005). Binnen wetenschappelijk onderzoek wordt homofobie meestal op drie dimensies vastgesteld: een cognitieve, affectieve en gedragsdimensie (Wright, Adams, & Bernat, 1999). van Wijk et al. (2005) kiezen de term ‘homonegativiteit’ als verzamelnaam om te spreken over deze drie dimensies. Homonegativiteit omvat dus alle negatieve opvattingen, attitudes en gedragingen ten aanzien van holebi’s (Versmissen et al., 2011). Omdat deze studie in de brede zin over homonegativiteit handelt, wordt deze invulling in dit onderzoek gehanteerd.

(16)

9 Hoewel homonegatieve attitudes zijn afgenomen in West-Europese samenlevingen (Kuyper et al., 2013) en juridische gelijkheid in zekere mate bereikt is in Vlaanderen (Borghs, 2016; Borghs & Eeckhout, 2009), worden holebi’s nog steeds niet volledig geaccepteerd in de realiteit (D'haese et al., 2014; Dierckx et al., 2017; Dierckx et al., 2014). In recentere jaren wordt gesproken over ‘moderne homonegativiteit’ tegenover ‘klassieke homofobie’ gezien het construct ‘homofobie’ in belangrijke mate is getransformeerd in de westerse samenleving. Omdat homofobie nooit voor een ware fobie stond, werd de betekenis discursief uitgebreid naar vijandigheid ten opzichte van homoseksuelen. Geleidelijk aan veranderde de betekenis steeds meer van fobie naar vooroordelen (Ahmad & Bhugra, 2010). ‘Klassieke homofobie’ is veeleer gebaseerd op traditionele, conservatieve en religieuze ideeën, en tevens ook misvattingen betreffende homoseksualiteit. Binnen deze expliciete vorm van homonegativiteit wordt homoseksualiteit vaak als een ziekte of zonde beschouwd (M. A. Morrison & Morrison, 2003; T. G. Morrison et al., 1999; Raja & Stokes, 1998). In Vlaanderen en in landen zoals Nederland, het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten vinden onderzoekers steeds minder bevestiging voor deze klassieke, meer uitgesproken homonegativiteit (Ahmad & Bhugra, 2010; D'haese et al., 2014; Dierckx et al., 2014; Keuzenkamp, 2010; Keuzenkamp et al., 2012; M. A. Morrison & Morrison, 2003; Van de Meerendonk, Eisinga, & Felling, 2003; van Wijk et al., 2005). Desondanks zijn expliciete vormen zoals geweld en agressie niet verdwenen in Vlaanderen. Naast de aangehaalde attitudemetingen zijn er immers ook studies die homonegatief geweld in kaart brengen. D'haese et al. (2014) vonden in een grootschalige Vlaamse survey dat 90 procent van de ondervraagde holebi’s in contact kwam met een of andere vorm van homonegatief geweld. Ze hanteerden daarbij een brede definitie van geweld die varieerde van verbaal tot fysiek, materieel en seksueel geweld. Verbaal geweld, waaronder binnen hun studie ook heteronormatieve opmerkingen vallen, werd door bijna alle bevraagden gerapporteerd.

M. A. Morrison en Morrison (2003) ontwikkelden een moderne homofobieschaal waar naast klassieke homofobie ook ruimte is voor een meer genuanceerde en subtielere hedendaagse homofobie die de traditionele vorm maatschappelijk verwerpt. ‘Moderne homonegativiteit’ laat zich voornamelijk kenmerken door een discrepantie tussen schijnbaar positieve uitgesproken attitudes, het feitelijke homonegatieve gedrag en stereotypering waarbij mensen niet altijd bewust zijn van hun vooroordelen (Dierckx et al., 2014; van Wijk et al., 2005). Om de gevonden discrepantie tussen positieve attitudes en homonegatief gedrag te kaderen, spreken Dewaele et al. (2006) van ‘schijntolerantie’, wat beschouwd kan worden als een kenmerk van moderne homonegativiteit. Dit betekent dat holebi’s zelf invulling mogen geven aan hun leven, op voorwaarde dat ze voldoen aan de norm die gesteld wordt door de heteroseksuele omgeving. Pickery en Noppe (2007) merken bijvoorbeeld bij een grootschalig Vlaams attitudeonderzoek op dat bijna 90 procent van de Vlamingen aangeeft dat holebi’s hun leven zelf invulling moeten geven. Dit lijkt te duiden op een grote verdraagzaamheid, maar de onderzoekers botsen op ambivalentie wanneer ze concretere stellingen voorleggen. Zo vindt bijvoorbeeld 30 tot 40 procent van de ondervraagden dat homomannen en lesbische vrouwen niet dezelfde adoptierechten mogen hebben als hetero’s. De resultaten uit de steekproef van Versmissen et al. (2011) wijzen erop dat deze discrepantie in Vlaanderen niet afneemt doorheen de jaren. De helft van de ondervraagde hetero’s is het bijvoorbeeld ook niet eens dat homoseksualiteit mag worden genormaliseerd bij kinderen. Wanneer holebiseksualiteit afwijkt van de heteroseksuele norm en bijgevolg zichtbaar wordt voor anderen, blijken meer mensen er moeite mee te hebben en neemt de tolerantie af (D'haese et al., 2014). Dit toont aan dat de schijnbaar positieve attitudes eerder het resultaat zijn van de politieke correctheid en dat de negatieve attitudes standhouden op een dieper niveau (D'haese et al., 2014; Dewaele et al., 2006; Pickery & Noppe, 2007). Hieruit blijkt niet enkel bevestiging voor moderne homonegativiteit terug te vinden in Vlaanderen, maar ook voor de persistentie van heteroseksualiteit als machtsgeladen norm (Versmissen et al., 2011).

(17)

10 Ook een Nederlandse studie wijst erop dat klassieke homofobie minder voorkomt dan moderne homonegativiteit (van Wijk et al., 2005). Een treffende bevinding daarbij is dat niet enkel heteroseksuelen, maar ook homoseksuelen seksueel stigma blijken te hebben wanneer moderne homonegativiteit wordt gemeten. Volgens de auteurs is dit te wijten aan ‘geïnternaliseerde homofobie’, wat aansluit bij geïnternaliseerd stigma van Herek (2007). Deze term staat voor het naar zichzelf gerichte stigma van seksuele minderheden, waarbij de maatschappelijke negatieve attitudes, assumpties en vooroordelen omtrent homoseksualiteit worden geïnternaliseerd (Barnes & Meyer, 2012; Cox, Dewaele, Van Houtte, & Vincke, 2010; Ilan H. Meyer, 2003; Ilan H Meyer & Dean, 1998; Murgo et al., 2017; Szymanski & Chung, 2001; Versmissen et al., 2011). Anders gesteld betekent het dat ze homoseksualiteit als ondergeschikt beschouwen aan heteroseksualiteit, wat kan leiden tot gevoelens van schaamte, lage zelfwaarde, woede ten opzichte van homoseksualiteit, eenzaamheid en middelenmisbruik. Dit kan dus een impact hebben op het psychologisch welzijn van een homoseksueel individu en beïnvloedt het vormen van netwerken (Allen & Oleson, 1999; Barnes & Meyer, 2012; Cox et al., 2010; Mereish & Poteat, 2015; Ilan H. Meyer, 2003; Versmissen et al., 2011).

1.2.2 Zichtbaarheid en gender non-conformiteit als verklaringen voor homonegativiteit

Wat van belang is voor deze masterproef zijn mogelijke redenen die homonegativiteit kunnen verklaren. Om te beginnen halen D'haese et al. (2014) zichtbaarheid van de seksualiteit aan als risicoverhogende factor voor homonegativiteit. Daarbij is een duidelijk onderscheid aanwezig tussen zichtbaarheid omwille van de context en omwille van de mate van genderconformiteit. Holebi’s passen vervolgens permanent ‘zichtbaarheidsmanagement’ toe. Dit betekent dat ze in elke situatie een afweging moeten maken om al dan niet uit te komen voor hun geaardheid. Aan de hand van deze inschatting zullen ze hun gedrag en dus zichtbaarheid als holebi aanpassen om een zo gunstig mogelijke uitkomst te bekomen in deze specifieke situatie (Dewaele, Van Houtte, Cox, & Vincke, 2013; Lasser, Ryser, & Price, 2010). Zo kunnen ze de negatieve impact van een homonegatieve omgeving beperken door minder open te zijn over hun seksuele oriëntatie of net open te zijn om een weerwoord te bieden aan ingeschatte vooroordelen. Een meer open houding over hun seksuele identiteit zou echter positiever zijn voor de mentale gezondheid (D'haese et al., 2016).

Enerzijds kan zichtbaarheid bepaald worden door de context. Wanneer homoseksuelen slachtoffer zijn geweest van homonegatieve uitspraken of geweld schrijven ze dit gedeeltelijk toe aan de zichtbaarheid van hun geaardheid in die specifieke situatie. Denk daarbij aan de aanwezigheid in een holebi-buurt, publieke affectie vertonen of de aanwezigheid van andere holebi’s in het gezelschap (D'haese et al., 2014; Poelman & Smits, 2007). Waar vroeger holebi’s als gemarginaliseerde groep zich moesten verstoppen voor de buitenwereld, heeft de juridische evolutie van de laatste decennia in België geleid tot een toegenomen zichtbaarheid in de publieke sfeer en bijgevolg meer risico’s op homonegatieve ervaringen (Borghs & Eeckhout, 2009).

Anderzijds kan zichtbaarheid ook beïnvloed worden door de mate van genderconformiteit (D'haese et al., 2014; Rieger, Linsenmeier, Gygax, Garcia, & Bailey, 2010). Indien iemands genderbeleving niet helemaal gelijk loopt met diens geboortegeslacht en de bijhorende culturele normen, kan gesproken worden van ‘gender non-conformiteit’. Of meer concreet:

“Gender non conformity refers to the extent to which a person’s gender identity, role or expression differs from the cultural norms prescribed for people of a particular sex, within a certain society and era.” (Van Caenegem et al., 2015, p. 1281)

Dit concept kan zowel betrekking hebben op grote als kleine incongruentie (Van Caenegem et al., 2015). Gender non-conformiteit is zoals de term al aangeeft niet conform het heersende binaire gendersysteem en kan dus een reden vormen voor exclusie (Jackson, 2006). Het dekt dus een brede

(18)

11 waaier van onconventionele genderbelevingen. Het kan gaan over transgenderpersonen die zich helemaal niet comfortabel voelen met hun geboortegeslacht, maar ook over mensen die zichzelf als ‘cisgender’ definiëren en flexibel omgaan met de gendernormen. Dit onderzoek heeft betrekking op deze laatste categorie in samenhang met homoseksualiteit.

Wanneer mensen gender non-conformiteit vertonen, verhoogt dit automatisch hun zichtbaarheid en gaat men er sneller van uit dat deze mensen ook holebi zijn ongeacht hun daadwerkelijke geaardheid (D'haese et al., 2014; Rieger et al., 2010; van Beusekom et al., 2012). D'haese et al. (2014, 2016) achterhaalden namelijk gender non-conform gedrag als een belangrijke verklaringsfactor die de zichtbaarheid verhoogt en bijgevolg ook het risico op homonegativiteit. Gender non-conforme holebi’s krijgen volgens deze studies te maken met meer negatieve opmerkingen of geweld dan genderconforme holebi’s. Gender non-conforme vrouwen kregen vaker dan mannen opmerkingen te horen gericht op gender non-conform gedrag, maar mannen voelden meer druk om zich genderconform te gedragen wat dit verschil zou kunnen verklaren. In het volgende onderdeel gaan we dieper in op enkele ‘gender gaps’ die hierbij aansluiten. Tevens vonden D'haese et al. (2016) dat gender non-conformiteit op jonge leeftijd een goede voorspeller is voor een verhoogd risico op homonegativiteit gedurende de levensloop. Mensen zullen dus naast de situationele context aan de hand van de mate van gender non-conformiteit beoordelen of iemand al dan niet homoseksueel is en op basis daarvan mogelijk negatief reageren.

Bovenstaande inzichten belichten een geheel ander facet van homonegativiteit en zichtbaarheid dat in essentie gelinkt wordt aan de genderexpressie in plaats van louter de homoseksuele geaardheid. Het perspectief van mensen met aversie ten aanzien van homoseksualiteit biedt hier belangrijke inzichten. Zo vullen de resultaten van de Nederlandse auteurs Buijs et al. (2011) de data van D'haese et al. (2014, 2016) aan in hun studie naar homonegatieve geweldplegers en homonegativiteit bij jongeren in Nederland. Daaruit blijkt dat voornamelijk zichtbare gender non-conformiteit bij mannen aversie oproept bij de geweldplegers en scholieren. Homoseksualiteit is geen probleem voor de ondervraagden op voorwaarde dat de homomannen in kwestie zich gedragen volgens de heteronorm. Het toepassen van deze heteronormen op homomannen als voorwaarde voor acceptatie is een vorm van stigma die ‘homonormativiteit’ wordt genoemd (Duggan, 2002). Dit komt in 1.3 uitgebreid aan bod. Daarnaast zien we hier de eerder besproken schijntolerantie naar boven komen die moderne homonegativiteit typeert (Dewaele et al., 2006; Dierckx et al., 2014; van Wijk et al., 2005). De besproken resultaten worden in Nederland bij adolescenten gerepliceerd door Felten et al. (2010) en van Beusekom et al. (2012). Bovendien liggen ze in lijn met andere literatuur zoals Horn (2007) die deze aversie voor gender non-conformiteit ook reeds vaststelde bij jongeren in de Verenigde Staten. Deze studies wijzen uit dat homomannen eerder beoordeeld worden op basis van de mate van genderconformiteit dan op hun geaardheid. Een genderconforme homoseksuele tiener geniet daarbij meer acceptatie dan een heteroseksuele tiener die zich niet genderconform gedraagt (Buijs et al., 2011; Felten et al., 2010; Horn, 2007; van Beusekom et al., 2012). Deze studies wijzen er dus op dat reeds van jongs af aan een rigide binair denken omtrent gender aanwezig is dat genderafwijkend gedrag in een grotere mate problematiseert dan een niet-heteroseksuele geaardheid.

Studies rond transfobie, de negatieve attitudes, vooroordelen en gedragingen ten aanzien van transgenderpersonen, wijzen op hetzelfde fenomeen (Dierckx et al., 2014). Hill en Willoughby (2005) onderscheiden ‘transfobie’, ‘genderisme’ en ‘genderbashing’ in hun ‘transfobieschaal’. ‘Genderisme’ betreft het geloof in slechts twee geslachten waaraan vaste gedragspatronen gekoppeld worden. Dit denken is gebaseerd op een heteronormatief sociaal model dat doorheen generaties wordt overgedragen. Gedragingen die ervan afwijken worden bijgevolg afgewezen. ‘Transfobie’ komt uit deze ideologie voort en houdt een affectieve afkeer in voor mensen die niet voldoen aan de gendernormen. De derde term ‘genderbashing’, vormt de gedragscomponent (Carrera-Fernández et

(19)

12 al., 2013). Transfobie lijkt vaak geworteld in de afkeer voor gender non-conform gedrag en het niet gedragen volgens het biologische geslacht. Onderzoek toont namelijk aan dat transgenderpersonen die wel conformeren aan een binaire genderrol op minder negativiteit botsen dan mensen die zich niet conform een binaire genderrol gedragen. Louter transgender zijn lokt meestal geen transnegativiteit uit, wel het gebrek aan eenduidigheid tussen de twee sociale gendercategorieën en het overtreden van de heteronormatieve gendernormen (Carrera-Fernández et al., 2013; Hill & Willoughby, 2005). Dit sluit aan bij de eerdergenoemde onderzoeken omtrent gender non-conformiteit en homonegativiteit, waar ook genderisme eerder aan de basis lijkt te liggen. Omwille van deze inzichten interpreteren we genderisme als een vorm van seksueel stigma die ook op gender non-conforme homomannen kan worden toegepast.

1.2.3 Wat beïnvloedt homonegativiteit en genderisme?

Verschillende zaken hebben invloed op stigma. In zowel nationale als internationale literatuur omtrent seksueel stigma is er sprake van twee ‘gender gaps’. De eerste houdt in dat mannen vaker dan vrouwen negatieve attitudes uitdragen ten aanzien van seksuele minderheden. De tweede houdt in dat gender non-conforme mannen zwaarder veroordeeld worden dan gender non-conforme vrouwen (Buijs et al., 2011; D'haese et al., 2014; Dierckx et al., 2014; Herek, 2002, 2009; Versmissen et al., 2011). Concreet betekent dit dat het profiel van mensen met intolerante gedragingen vaker bestaat uit heteroseksuele mannen die een grotere aversie hebben voor gender non-conforme homomannen dan voor gender non-conforme lesbische vrouwen (Dierckx et al., 2014; Herek, 2009; Versmissen et al., 2011). De eerder besproken auteurs Buijs et al. (2011) stellen vast dat uitsluitend mannelijke geweldplegers in Nederland geen probleem maken van homoseksualiteit zolang homoseksuelen zich gedragen volgens de heteronorm. Het is echter in grote mate de vrouwelijkheid bij mannen die aversie oproept en de trigger vormt voor homonegativiteit. Vrouwelijk gedrag bij mannen wordt door hen ervaren als aandachttrekkerij, enerverend of een bedreiging voor hun reputatie als heteroseksuele man. Bijgevolg hoort het niet thuis in openbare of traditioneel mannelijke ruimtes. Er is dus voornamelijk frictie wanneer homoseksueel gedrag botst met dominante normen omtrent seksualiteit én gender. Mannelijkheid bij vrouwen daarentegen wordt evenzeer afgekeurd, maar vormt minder een bedreiging met minder zware reacties tot gevolg (Buijs et al., 2011).

Sandfort (2005) verklaart dit mechanisme aan de hand van de mannelijke genderrol die een hogere status geniet. Vrouwelijke eigenschappen worden bijgevolg lager gewaardeerd en meer nog bij homomannen. Het geweld is volgens hem gericht op het hardhandig corrigeren van genderafwijkend gedrag tot correct mannelijk gedrag (Sandfort, 2005). Dit doet denken aan ‘heteronormatief geweld’ van Butler (1990). Vandaar dat vrouwelijke homomannen verhoogd risico lopen op homonegativiteit en van een intenser niveau (D'haese et al., 2014; Keuzenkamp et al., 2012; Poelman & Smits, 2007). Eenmaal een individu gecategoriseerd wordt binnen de heersende binaire genderstructuur, gaat dit gepaard met verwachtingen en normen waaraan moet worden voldaan (Sandfort, 2005). Wie deze normen uitdaagt, wordt vaak afgestraft (Norton & Herek, 2013). Stereotypen over homomannen zijn sterker aanwezig dan bij lesbische vrouwen. Deze stereotypen over homomannen zijn meestal gebaseerd op non-conforme gendergerelateerde attributen (Blashill & Powlishta, 2009). Bijgevolg reageren mannen harder dan vrouwen en eerder op homomannen dan op lesbische vrouwen (Buijs et al., 2011). Dit toont aan dat de eerste gender gap betreffende een meer tolerante houding door vrouwen, invloed heeft op de tweede gender gap.

Een mogelijke verklaring valt eveneens terug te vinden in ‘gendersocialisatie’, de manier waarop je als jongen of meisje opgroeit. De rigide gendernormen blijken namelijk strakker gehanteerd te worden ten aanzien van mannen die immers opgroeien in een patriarchale cultuur die mannelijke eigenschappen hoger waardeert (Carrera-Fernández et al., 2013). Maccoby (1999) en Kane (2006)

(20)

13 wijzen beiden op de asymmetrische verhouding van de gendergrenzen voor jongens en meisjes en de reproductie van de genderhiërarchie bij kinderen. Jongens worden er veel sneller op gewezen wanneer ze zich vrouwelijk gedragen. Het wordt sneller afgekeurd door andere jongens en ook vaders zijn sneller bezorgd hierover dan wanneer meisjes atypisch gedrag vertonen. Ouders zijn dus toleranter ten opzichte van gender non-conformiteit bij meisjes dan bij jongens (Kane, 2006). Om mannelijk te worden, vindt er volgens Maccoby (1999) een rigide proces plaats waarbij het andere gender wordt gedevalueerd. ‘Mannelijk’ worden, betekent volgens deze redenering ‘niet vrouwelijk’ worden. Vandaar dat de asymmetrische tolerantie persistent blijft in de volwassenheid en dit zich uit in het negatiever evalueren van vrouwelijkheid bij homomannen dan mannelijkheid bij lesbische vrouwen (Skidmore, Linsenmeier, & Bailey, 2006). Deze ongelijke en gegenderde tolerantie voor gender non-conformiteit begint dus op zeer jonge leeftijd, kan worden verdergezet in de volwassenheid en kan leiden tot een verhoogd risico op homonegativiteit (Buijs et al., 2011; D'haese et al., 2016; Felten et al., 2010; Herek, 2009; Horn, 2007; Kane, 2006; van Beusekom et al., 2012).

Overigens zijn er verschillende onderzoeken die een verband zochten tussen gender non-conformiteit en het aanwakkeren van homonegativiteit. Heteroseksuele mannen verwerpen persoonlijke eigenschappen die als vrouwelijk beschouwd worden omdat ze een bedreiging vormen voor hun mannelijkheid. Ze worden defensief wanneer hun mannelijkheid in het gedrang komt. Dit wordt ook de ‘masculinity threat’ genoemd. Wanneer in een bepaalde context deze gevoelens van bedreiging optreden omwille van mogelijke gelijkenissen met homomannen, verhoogt dit enkel negatieve attitudes ten opzichte van vrouwelijke homoseksuele mannen. Op de attitudes ten aanzien van mannelijke homomannen heeft het geen significant effect (Glick et al., 2007). Deze vaststelling wordt door verschillende onderzoekers uit diverse westerse landen gerepliceerd (Falomir-Pichastor, Martínez, & Paterna, 2010; Martínez, Vázquez, & Falomir-Pichastor, 2015; Parrott et al., 2008; Salvati et al., 2016). Bovendien herkennen onderzoekers de masculinity threat en antivrouwelijkheidsgevoelens ook bij homomannen zelf omwille van geïnternaliseerde heteronormatieve ideeën. Mogelijk zetten ze zich daarbij af tegen gendergerelateerde stereotypen (Hunt et al., 2016; Murgo et al., 2017; Salvati et al., 2016). In onderdeel 1.3.2.2 zal hierover uitgebreid worden.

De resultaten uit deze paragraaf tonen aan dat gender non-conforme homomannen een verhoogd risico lopen om in contact te komen met homonegativiteit. Ze sluiten immers gemakkelijker aan bij stereotiepe beelden omtrent homoseksualiteit. Een weinig verrassend gevolg hiervan is dat deze minderheidsgroep ook meer risico loopt op het ontwikkelen van mentale gezondheidsproblemen en depressie vanwege psychologische stress, meer nog dan genderconforme homomannen of lesbische vrouwen in het algemeen (D'Augelli, Pilkington, & Hershberger, 2002; Skidmore et al., 2006). D'haese et al. (2015) achterhaalden steun als een belangrijke factor die de mentale gezondheid ten goede zou komen bij het verwerken van homonegatieve ervaringen. Het gebrek hieraan of slechts een beperkte sociale steun bij zowel hetero’s als holebi’s is dus problematisch voor mensen met een non-conforme genderidentiteit (Skidmore et al., 2006). Op de psychologische aspecten gaan we niet meer verder in, maar het belang van sociale steun komt in het volgende hoofdstuk verder aan bod.

1.3 Homonormativiteit

Heteroseksualiteit en homoseksualiteit zijn, zoals de dominante heteroseksuele normen voorschrijven, elkaars binaire tegenpolen. De heteroseksuele matrix verduidelijkte reeds hoe de genderrollen van mannelijke mannen en vrouwelijke vrouwen als natuurlijk en complementair beschouwd worden. Deze worden gezien als een standaard waartegen andere gender- en seksualiteitsbelevingen worden afgewogen. Homoseksualiteit is daarbij dus ondergeschikt aan heteroseksualiteit (Butler, 1990). Desondanks is doorheen de vorige en het begin van deze eeuw in het

(21)

14 globale Westen een zekere acceptatie of tolerantie ontstaan ten opzichte van bepaalde vormen van homoseksualiteit. Deze acceptatie is echter gebaseerd op normen die heteronormativiteit verder bekrachtigen en die vervolgens seksuele minderheden reguleren (Rosenfeld, 2009). Er zijn vormen van homoseksualiteit die meer aansluiten bij de heteronormen en die bijgevolg dus meer acceptatie in de samenleving kunnen genieten (Ammaturo, 2014; Buijs et al., 2011; Clarke, 2019; Horn, 2007; Marzullo, 2011; Richardson, 2005). In een zekere mate voldoen aan die maatschappelijke hetero-, en dus ook homonorm, gaat gepaard met een set van privileges. Vormen die er niet bij aansluiten, verdwijnen op de achtergrond of worden verder gemarginaliseerd. In deze context wordt gesproken over ‘homonormativiteit’ (Duggan, 2002; Robinson, 2016; Rosenfeld, 2009). ‘Homonormativiteit’ vatten we op als een vorm van seksueel stigma, meer specifiek van moderne homonegativiteit omdat er voorwaarden gesteld worden aan acceptatie en daarom sprake is van schijntolerantie. Vooraleer we ingaan op de literatuur rond homonormativiteit (1.3.2), bespreken we eerst het belang van normen onder homoseksuele mannen.

1.3.1 Belang van normen onder homoseksuele mannen

Bijzonder aan de conceptualiseringen van hetero- en homonormativiteit is dat deze normen zowel vanuit de bredere samenleving worden opgelegd, als vanuit seksuele minderheden zelf. Homonormativiteit staat enerzijds voor wat binnen een bepaalde context wordt aanvaard als homoseksualiteit. Het staat voor heteronormatieve ideeën die vervolgens belichaamd worden door seksuele minderheden met een transformatie tot norm als gevolg. Anderzijds impliceren deze normen welke gender- en seksualiteitsgedragingen maatschappelijk worden afgekeurd en gemarginaliseerd (Robinson, 2016). Gedurende de vorige eeuw ontstond er steeds meer ruimte voor maatschappelijk acceptabele vormen van homoseksualiteit in lijn met heteronormatief gedrag. Deze vormen werden geleidelijk aan meer de norm, maar er werd nog steeds neergekeken op non-conforme gender- en seksualiteitsuitingen (Chauncey, 2008; Rosenfeld, 2009; Valocchi, 2005). Homonormativiteit is dus in werkelijkheid een imitatie van heteronormativiteit. Deze normen worden niet enkel in stand gehouden en gevoed, maar ook gehandhaafd door holebi’s die assimileren aan heteronormatieve structuren (Duggan, 2002).

Dit is een belangrijke invalshoek omdat seksuele minderheden vaak terugvallen op andere seksuele minderheden. Veel van hen lijken rurale gebieden te ontvluchten in westerse regio’s en Vlaanderen vormt daarbij geen uitzondering (Pelleriaux, 2003; Van den Broeck, 2012). Er spelen verschillende push- en pull-factoren die dit mechanisme in gang zetten. De aanwezige maatschappelijke heteronormativiteit is zichtbaar in heel Vlaanderen, maar ze zijn sterker aanwezig in landelijke gebieden waar conventionele rollenpatronen tussen mannen en vrouwen hoger gewaardeerd worden. Daarnaast hebben homoseksuelen in plattelandsgebieden meer last van stereotypering waarbij ze als inferieur worden beschouwd aan heteroseksuelen en homoseksualiteit wordt geridiculiseerd. Beide factoren leiden tot sociale isolatie waardoor ze gelijken opzoeken in steden (Pelleriaux, 2003). Hier tegenover zijn volgens sociaal geograaf Van den Broeck (2012) Vlaamse steden interessant voor homoseksuelen omdat er een sterkere homoseksuele identiteit aanwezig is die ontstaat uit onderdrukking. Dit uit zich in het ontstaan van netwerken, cafés, clubs, prides en andere activiteiten. Deze zaken dienen als weerstand tegen de dominerende heteronormen en leiden tot een solidariteitsgevoel dat de homoseksuele identiteit versterkt. Bovendien bieden steden een markt waar seksuele interacties mogelijk zijn zoals cruisingplaatsen en sauna’s, hoewel deze markt meer gericht is op homomannen dan op lesbische vrouwen (Van den Broeck, 2012).

Tevens tonen Dewaele, Cox, Van den Berghe, en Vincke (2011) en later D'haese et al. (2014) aan dat netwerken tussen seksuele minderheden in Vlaanderen erg belangrijk zijn omdat ze steun bieden die holebi’s niet altijd terugvinden bij hun familie. Om met homonegatieve ervaringen om te gaan en

(22)

15 doorheen het zoeken naar de eigen seksuele identiteit vallen holebi’s vaker terug op vrienden en in mindere mate op familie. Dit wordt de ‘family-of-choice’ genoemd en duidt op de belangrijke rol die sociale netwerken van holebi’s vervullen in het bieden van steun en het positief ervaren van seksualiteit. Ze bouwen sterkere ondersteuningsnetwerken uit op basis van vriendschappen dan hetero’s die eerder op familie blijken terug te vallen. Ondanks dat België als tolerant land wordt gepercipieerd, bestaat er bij Vlaamse holebi’s toch de behoefte om eerder vrienden te contacteren bij nood aan vertrouwelijke steun (Dewaele et al., 2011).

Wanneer seksuele minderheden terechtkomen in dergelijke netwerken komen ze in contact met homonormativiteit in diverse vormen. In veel gevallen sluiten deze normen aan bij maatschappelijke heteronormatieve instituties, maar er zijn ook andere normen van kracht. Beide soorten normen komen later aan bod. Volgens de Amerikaanse studie van Belous, Wampler, en Warmels-Herring (2015) adapteren homomannen de normen van hun nieuwe netwerken om gemakkelijker opgenomen te worden binnen de nieuwe groep. Dit gaat gepaard met gevoelens van stress om afgekeurd te worden waardoor ze de nieuwe normen sneller zullen belichamen (Belous et al., 2015). De besproken studies tonen dus aan dat homomannen vatbaar zijn voor hetero- en homonormativiteit met een mogelijk grote impact op hun levens. Het kan leiden tot assimilatie aan een acceptabele vorm van homoseksualiteit. Veel van hen vluchten weg van maatschappelijke heteronormativiteit, maar worden er vervolgens in homokringen en ‘families-of-choice’ opnieuw mee geconfronteerd in de vorm van homonormativiteit. De impact ervan kan daardoor nog sterker zijn.

1.3.2 Homonormativiteit en acceptabele vormen van homoseksualiteit

In recentere jaren heeft voornamelijk Duggan (2002, 2003) haar formulering van ‘homonormativiteit’ een aanzienlijke impact gehad op de wetenschap. Het wordt gedefinieerd als:

“. . . a politics that does not contest dominant heteronormative assumptions and institutions but upholds and sustains them while promising the possibility of a demobilized gay constituency and a privatized, depoliticized gay culture anchored in domesticity and consumption.” (Duggan, 2003, p. 179)

Homonormativiteit is in deze benadering in de eerste plaats een politieke strategie die seksuele minderheden toepassen om aanspraak te kunnen maken op burgerrechten. De strategie bestaat uit het benadrukken van gelijkenissen tussen holebi’s en heteroseksuele mensen, met uitzondering van de homoseksuele aantrekking. Homoseksualiteit behoort daarbij tot de privésfeer. Bijgevolg stelt Duggan (2002, 2003) dat heteronormatieve instituties versterkt worden in dit proces, zoals huiselijkheid en consumptiepraktijken. Deze instituties worden in de dominante samenleving hoger gewaardeerd dan hun tegengestelden waardoor seksuele minderheden binnen deze specifieke velden acceptatie opzoeken. Dit betekent bovendien dat homonormativiteit evenzeer een strategie is die gehanteerd wordt door heteroseksuele mensen. Anders gesteld wordt homonormativiteit gedefinieerd vanuit de samenleving als acceptabele vormen van homoseksualiteit die vervolgens vertaald worden naar normen die gehanteerd worden onder homomannen. De internationale literatuur is zeer uitgebreid rond dit thema. Wij focussen voor deze studie op heteronormen aangaande homorelaties (1.3.2.1) en conceptualiseringen van geaccepteerde homoseksualiteit (1.3.2.2) in relatie met gender non-conformiteit.

1.3.2.1 Huwelijk en relaties

Ten eerste stelt homonormativiteit de heteronormatieve institutie van het huwelijk centraal. Dit is duidelijk zichtbaar aan het centrale doel van huwelijksgelijkheid waar de holebi-bewegingen in het Westen reeds een lange tijd op gericht zijn (Cannoot, 2019; Duggan, 2002). De legalisering van het

(23)

16 homohuwelijk is volgens Richardson (2004) een voorbeeld van een heteronormatieve institutie die aan homoseksuele mensen wordt opgedrongen, omdat het conventionele seksualiteits- en genderwaarden nastreeft die heteroseksualiteit positioneren als een superieure manier van leven. Burgerrechten voor holebi’s worden zo voorwaardelijk gesteld aan een homokoppelstatus die lijkt op, maar niet volledig samenvalt met het huwelijk. In een Amerikaanse discoursanalyse over de relatie tussen huwelijks- en neoliberale discoursen vond Marzullo (2011) daar empirische bevestiging voor. In de huwelijksdiscoursen die zich positief opstellen ten aanzien van het homohuwelijk vond ze terug dat goede holebi’s diegenen zijn die niet opvallen in de publieke ruimte. Dit betreft homoseksuele mensen die conformeren aan de heteronorm en wiens relaties gericht zijn op het huwelijk. Monogamie, een enkelvoudige relatievorm tussen slechts twee mensen die trouw zijn aan elkaar, maakt volgens verschillende auteurs een belangrijk onderdeel uit van het reproduceren van een homonormatief familiemodel omdat andere relatievormen de heteronormen zouden destabiliseren (Garwood, 2016; Marzullo, 2011; Song, 2012).

Vervolgens kaart Marzullo (2011) aan dat neoliberale discoursen vertrekken vanuit het idee van gelijkheid en dat iedereen gelijke kansen heeft in de samenleving. De verantwoordelijkheid van succes of falen komt daardoor bij het individu te liggen. De vrije keuze voor het huwelijk is daarbij essentieel om de financiële draagkracht te bundelen om tot succes te komen binnen de markteconomie. Om die reden is toegang tot deze keuze noodzakelijk om de verantwoordelijkheid bij het individu te leggen zonder de onderdrukkende instituties in vraag te stellen. Gelijke toegang tot heteronormatieve instituties betekent in dit discours gelijke kansen, en falen kan niet worden toegeschreven aan onderdrukkende mechanismen. De auteur geeft hiermee aan dat holebi’s dienen toe te geven aan de superioriteit van heteroseksualiteit om het hoofd te kunnen bieden aan het individualistische gelijkekansendiscours dat centraal staat binnen het neoliberalisme. Enkel in congruentie met de heteronorm kunnen ze een verantwoordelijke burger zijn binnen een neoliberale, kapitalistische wereld (Marzullo, 2011). Binnen de Europese Unie bekritiseert Ammaturo (2014) de focus op het homohuwelijk als een homonormatief rookgordijn om geen volwaardige gelijke rechten toe te kennen aan non-conforme minderheden. Het is volgens haar kritiek slechts de openstelling van een privilege voor zij die voldoende aansluiten bij de heteronorm. De heteronorm wordt aan de hand van de institutie van het huwelijk verder ingebouwd en iedereen die ervan afwijkt wordt nog steeds gemarginaliseerd. Dit in de plaats van radicaal gelijke rechten toe te kennen voor alle relatievormen, seksualiteiten en genderbelevingen. Cannoot (2019) maakt dezelfde besluiten voor de Belgische wetgeving. Daarnaast sluiten de inzichten aan bij de studie van Marzullo (2011) in die zin dat de intentie voornamelijk vertrekt vanuit een neoliberaal gedachtegoed met focus op gelijke kansen en autonomie via de primaire structuur van een kerngezin. Het vormen van een gezin toont bijgevolg de integratie in het economische landschap.

Niet enkel de focus op het huwelijk houdt homonormativiteit in, ook seksuele relaties worden in een normatieve binaire balans geplaatst. Uit een Amerikaanse studie van Moskowitz en Hart (2011) blijkt dat homomannen zich vaak aan de hand van bepaalde lichaamseigenschappen identificeren met hun anale penetratieve rol wat leidt tot een binaire heteronormatieve sekserolverdeling. ‘Bottoms’ zijn homomannen die exclusief receptief zijn terwijl ‘tops’ een exclusief penetrerende rol aannemen. Een derde categorie ‘versatile’ vertegenwoordigt homomannen die beide rollen uitvoeren tijdens anale gemeenschap. Het identificeren met deze rollen wordt grotendeels gestuurd door bepaalde lichaamseigenschappen en gedeeltelijk door het subjectieve plezier dat men associeert met beide rollen. De onderzoekers vonden in hun steekproef dat tops vaker grotere penissen hadden dan bottoms wat vervolgens samengaat met de versterking van het mannelijkheidsgevoel. Aanvullend blijken tops zichzelf vaker als mannelijk te omschrijven in vergelijking met bottoms. Dit komt overeen met de resultaten van Brooks et al. (2017) die overigens opmerken dat tops vaker negatieve attitudes hebben ten opzichte van bottoms. Zij stellen dat tops geconstrueerd worden tot mannelijk, dominant

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bevinding dat meer risico- en beschermende componenten aan delinquentie zijn gerelateerd bij autochtone jongeren biedt weliswaar een ondersteuning voor de gedachte dat

L’entrée dans l’eau glacée ne me provoque pas non plus ce choc qui vous coupe la respiration..

Sim ilar remarks might be made of the not unrelated opposition of individu al and society_ Looking for the true ' essence' ofsomcthing dis guises the extent to which

Therefore, this thesis asks to what extent is the parliamentary debate preceding the Partial Ban on facecovering clothing (November 2015 – June 2018) representative of a

‘Indien [naar het oordeel van de rechtbank] een geval onmiskenbaar wel thuishoort in de toets van artikel 25 lid 1, aanhef en onder d Aw, omdat [volgens de rechtbank] sprake is van

\IfSubStr{abcdef}{}{vrai}{faux} faux \IfSubStr{a}{a}{vrai}{faux} vrai \IfSubStr{aaaa}{aa}{vrai}{faux} vrai \IfSubStr{a}{aa}{vrai}{faux} faux \IfSubStr{éàèï}{à}{vrai}{faux}

Als er alleen gekeken wordt naar de schooltypes kan er gesteld worden dat op attitude alleen het overig bijzonder onderwijs significant positief scoort.. Op de vorm

ZT = Thaba Nchu; GF = Goldfields; Q = Qwaqwa; F = female; M = male; IS6110 clusters comprising isolates showing 100% similarity after IS6110-RFLP analysis; S = susceptible to