• No results found

4. Discussie

4.3 Normatieve homoseksualiteit

Zoals besproken in de literatuur (1.2.1) tekent moderne homonegativiteit zich door een verschil tussen openlijk positieve attitudes en de uitingen van stigma, oftewel schijntolerantie (Dewaele et al., 2006; M. A. Morrison & Morrison, 2003; Pickery & Noppe, 2007; Versmissen et al., 2011). Hieruit vloeien heteronormatieve normen voort die worden geprojecteerd op homoseksualiteit en van waaruit getolereerde vormen van homoseksualiteit ontstaan, wat Duggan (2002) ‘homonormativiteit’ (1.3) noemt. Voor dit onderdeel werd bevraagd naar de ervaringen van gender non-conforme homomannen met acceptabele vormen van homoseksualiteit in Vlaanderen. Vervolgens bekijken we hoe deze normen hun ingang vinden en gehandhaafd worden onder homomannen. Daarna merken we ambiguïteit op tussen normen. We verklaren uiteindelijk aan de hand van enkele theoretische concepten waarom deze normen ook door homomannen gehandhaafd worden.

In het vorige onderdeel (4.2) werd reeds aangetoond dat onzichtbaarheid van de geaardheid een belangrijke voorwaarde voor acceptatie is (Buijs et al., 2011; D'haese et al., 2014, 2016; Felten et al., 2010; Horn, 2007). In het theoretisch kader bespraken we daarnaast het bestaan van de ‘goede homo’ (Smith, 1997) die onzichtbaar en discreet hoort te zijn (Buijs et al., 2011; Cannoot, 2019; Clarke, 2019; De Ridder & Van Bauwel, 2015; Valocchi, 2005). Onze data sluiten daarbij aan en tonen dat homonormativiteit ook heerst in de Vlaamse samenleving. We vonden namelijk in de verhalen dat een homonormatieve homoman geacht wordt niet zichtbaar, maar discreet homoseksueel te zijn om geaccepteerd te worden. Een mogelijke verklaring hiervoor geven Valocchi (2005) en Rosenfeld (2009) in de geschiedenis van homonormativiteit. De geschiedkundige opdeling tussen privaat en publiek waarbij homoseksualiteit tot de privésfeer behoort, lijkt hier nog steeds aan de basis te liggen. Uit de interviews merken we vervolgens dat zichtbaarheid verschillende vormen kan aannemen. We toonden reeds aan dat publieke uitingen van seksualiteitsbeleving afgekeurd worden voor homomannen (Poelman & Smits, 2007) en dat zichtbare homoseksualiteit door de deelnemers in verband gebracht wordt met vrouwelijkheid vanwege maatschappelijke stereotypes (Blashill & Powlishta, 2009; D'haese et al., 2014; van Beusekom et al., 2012). Gender non-conform gedrag wordt dus gelinkt aan zichtbare homoseksualiteit. Mannelijke homomannen worden volgens de deelnemers bijgevolg vaker geaccepteerd omdat ze niet zichtbaar homoseksueel zijn en zich vrijwel hetero- én cisnormatief gedragen. Dit uit zich hoofdzakelijk in complimenten die stellen dat heteroseksualiteit en mannelijkheid de na te streven idealen zijn. In deze complimenten worden beiden als norm bestendigd. Omgekeerd wordt ook duidelijk dat gender non-conforme genderexpressie expliciet wordt afgekeurd net omdat het in verband wordt gebracht met homoseksualiteit, wat maatschappelijk als ondergeschikt en onwenselijk wordt gezien volgens de respondenten. Dit toont zich naast homonormatieve complimenten eveneens in ervaringen waarbij homoseksualiteit wordt aanvaard, maar vrouwelijkheid niet. Een verklaring vinden we terug in Butler (1990) haar conceptualisering van de ‘heteronormatieve matrix’ en ‘heteronormatief geweld’. Conformiteit wordt toegejuicht met complimenten terwijl afwijkingen via normatieve opmerkingen sociaal terecht worden gewezen. Het valt op te merken dat homonormativiteit in deze redenering enkel ten dienste staat van de heteronorm.

Vervolgens zien we in de resultaten hoe bovenstaande normen ook ingang vinden in de contacten tussen homomannen. Verschillende auteurs gingen aan de slag met het concept ‘straight-acting gays’, homoseksuele mannen die zich voordoen als een heteroseksuele man en zich vervolgens afzetten tegen gedragingen van anderen die hiervan afwijken (Bailey et al., 1997; Clarkson, 2007; Eguchi, 2009;

51 Sánchez & Vilain, 2012). Ook de deelnemers stellen dat onder homomannen mannelijkheid een na te streven norm is. Enkelen rapporteren expliciet over het bestaan van ‘straight-acting gays’. Ze geven aan dat deze groep zich actief en expliciet distantieert van vrouwelijkheid en vervolgens van gender non-conforme homomannen. Aansluitend merken ze op hoe genderconforme mannelijkheid onder homomannen als aantrekkelijk wordt gezien, wat in het bijzonder in de dating-wereld opvalt. Gender non-conformiteit wordt beantwoord met minder succesvolle dates of afwijzing. Dit ligt in lijn met de literatuur (Clarkson, 2007; Eguchi, 2009). Anderzijds vertellen de respondenten over hoe gender non- conforme homomannen als negatief worden geconstrueerd door ‘straight-acting gays’, zoals verschillende auteurs reeds vaststelden (Bergling, 2001; Clarkson, 2007; Eguchi, 2009; Smith, 1997). Respondenten vertellen bijvoorbeeld dat ze erop gewezen worden een slechte representatie te zijn voor de gemeenschap. Smith (1997) stelt dat tegenover de ‘goede homo’ de ‘gevaarlijke queer’ staat die maatschappelijke ideeën aanvalt. Deze negatieve opmerkingen lijken hier een reflectie van. Homonormatieve ervaringen komen bij de respondenten zowel voor bij mannen als bij vrouwen, maar we merken wel dat enkel vrouwen zich expliciet positief uiten ten aanzien van vrouwelijkheid bij onze respondenten. Toch zit hier evenzeer een zekere vorm van homonormativiteit aan verbonden. Er wordt namelijk vrouwelijkheid op de respondenten geprojecteerd op basis van stereotiepe assumpties en vooroordelen vanwege homoseksualiteit die we eerder terugzagen (Blashill & Powlishta, 2009; D'haese et al., 2014). Gender non-conformiteit wordt op die manier eveneens gelijkgesteld aan vrouwelijkheid waardoor er opnieuw een binair evenwicht mogelijk is. Respondent Nick spreekt in deze context over de ‘leuke homo’ die conceptueel naast de ‘goede homo’ van Smith (1997) kan geplaatst worden. Deze vorm van homoseksualiteit omvat geaccepteerde stereotiepe noties van homoseksualiteit op basis van vrouwelijkheid. Op deze stereotypen inspelen bij vrouwen kan voordelen opleveren wat er immers op wijst dat hetero-cis-normativiteit een sterk machtssysteem is dat stimuleert tot het conformeren aan een binaire genderrol.

Verschillende academici stelden reeds vast dat heteronormatieve idealen geprojecteerd worden op homoseksuele relaties in het Westen (Ammaturo, 2014; Duggan, 2002; Marzullo, 2011; Richardson, 2004). Het huwelijk als heteronormatieve institutie geldt daarbij vaak als het ultieme streefdoel om een volwaardig en consumerend lid te worden van de samenleving. Doorheen de ervaringen van de respondenten vertaalt zich dit hoofdzakelijk naar het toepassen van heteronormatieve complementaire genderrollen op homoseksuele relaties. Heteroseksuele mensen gaan volgens de respondenten namelijk geregeld op zoek naar de mannelijke en de vrouwelijke persoon in homoseksuele relaties op basis van normen die afstammen vanuit het traditionele kerngezin. We leiden hieruit af dat ze proberen om homoseksualiteit te vatten in termen van de heteronormatieve binaire balans, oftewel de ‘heteroseksuele matrix’ (Butler, 1990). Bovendien rapporteren de respondenten dat deze normen ook in homokringen heersen. Ze merken namelijk op dat het heteronormatieve ideaal van een mannelijke en vrouwelijke partner in een relatie evenzeer door bepaalde homomannen wordt nagestreefd. Mogelijk speelt geïnternaliseerd stigma daarbij een rol (Herek, 2007). Op deze verklaring gaan we later dieper in.

Verder zien we dezelfde projectie van heteroseksualiteit op homoseksuele seksposities. Dit ligt in lijn met de studie van Moskowitz en Hart (2011), alsook van Brooks et al. (2017). De respondenten vertellen dat er in homokringen meestal wordt uitgegaan van een actieve mannelijke sekserol en een passieve vrouwelijke sekserol, respectievelijk ‘top’ en ‘bottom’. Volgens enkelen is dit evenzeer bepalend voor het vormen van romantische relaties. Opvallend hieraan is echter dat binnen de aangehaalde studies enkel wordt gesproken over heteronormatieve binaire seksuele rollen die bestaan onder homomannen. De deelnemers stellen echter dat ook heteroseksuelen deze categorieën hanteren. Er wordt in beide gevallen enkel uitgegaan van penetratieve seks tussen twee binaire tegengestelden terwijl respondenten erop wijzen dat andere vormen van seks en een derde categorie

52 ‘versatile’ bestaan. Versatile wordt gebruikt om aan te geven dat men zowel de top- als bottom-positie aanneemt. Vervolgens wordt op basis van de genderexpressie een corresponderende binaire seksuele rol toegeschreven volgens de deelnemers. Er wordt vaak van hen verwacht dat zij een passieve bottom zijn. Zoals ook een respondent opmerkte, kunnen we stellen dat ze gelijkgesteld worden met het heteronormatieve evenbeeld van de vrouw waardoor de heteronormatieve genderhiërarchie weer in balans komt. Echter wordt opgemerkt dat er schaamte verbonden zit aan deze rol. Dit valt mogelijk te verklaren vanwege de lagere maatschappelijke waardering van vrouwelijkheid en de masculinity threat die ook eerder in de discussie aan bod kwamen.

Opmerkelijk in de ervaringen met homonormatieve seksuele posities is het feit dat de respondenten vinden dat vragen hieromtrent invasief zijn. Doorgaans wordt er volgens hen niet zo openlijk gesproken over seksualiteit door heteroseksuele mensen. We stelden reeds vast dat een goede homoseksueel zich discreet opstelt, maar wanneer er over sekserollen gesproken wordt, moeten ze zichzelf figuurlijk blootgeven. Er is hier dus sprake van een paradox tussen normen. Uit de normen rond de ‘goede homo’ en de normen omtrent relaties merken we vervolgens een tweede paradox. We toonden eerst aan dat genderconforme mannelijkheid als norm wordt gesteld om een ‘goede homo’ bevonden te worden, evenzeer onder homomannen. Vervolgens toonden we normen aan rond het heteronormatieve evenwicht tussen een mannelijke en een vrouwelijke partner. Beiden staan echter in contrast met elkaar terwijl ze allebei verwacht worden. De ‘vrouwelijke’ partner in een homonormatieve relatie kan namelijk niet voldoen aan het ideaal van de ‘goede homo’. Een relatie tussen twee mannelijke homomannen past daarentegen niet binnen het heteronormatieve koppelidee. Twee gender non-conforme homomannen vallen op beide vlakken buiten de norm. De paradoxen ontstaan uit de botsing tussen contextueel verschillende en daarom ambigue acceptabele vormen van homoseksualiteit. Ze tonen aan dat het onmogelijk is om volwaardig te kunnen voldoen aan homonormativiteit, omdat het in essentie slechts een imitatie is van heteronormativiteit. Voor gender non-conforme homomannen betekent dit tevens dat ze op extra stigma botsen en bijgevolg meer normatieve druk ervaren om te assimileren.

Vervolgens herkennen we Connell (1995) haar conceptualisering van ‘hegemonische mannelijkheid’ en de recentere aanvullingen (Christensen & Jensen, 2014; Connell & Messerschmidt, 2005; Messerschmidt, 2012). Deze auteurs stellen dat binnen een cultureel-historische context genderrelaties tussen mannen en vrouwen, alsook mannen onderling, hiërarchisch geordend worden op basis van de meest gewaardeerde mannelijkheid binnen die context. Verschillende auteurs stelden overigens vast dat mannen hun eigen positie binnen de hegemonische hiërarchie trachten te verbeteren door zich te distantiëren van homoseksualiteit, wat onder homomannen kan leiden tot ‘straight-acting gays’ (Carnaghi, Maass, & Fasoli, 2011; Eguchi, 2009). Uit de data kunnen we vervolgens afleiden dat homoseksuele mannelijkheid ten eerste lager gewaardeerd wordt dan heteroseksuele mannelijkheid, maar meer nog dat gender non-conforme mannelijkheid als inferieur wordt beschouwd aan genderconforme mannelijkheid. Meestal worden deze in interviews vanwege negatieve stereotypen gelinkt aan elkaar. Hieruit ontstaat een maatschappelijke hiërarchische ordening die genderconforme homomannen boven gender non-conforme homomannen plaatst. Dit resulteert in het handhaven van homonormatieve ideeën door bepaalde genderconforme homomannen die hoger op de hegemonische ladder staan. We zien dus dat sociale macht zich ordent langs de lijnen van seksualiteit en gender.

Ten slotte bespreken we enkele mogelijke verklaringen voor de handhaving van homonormativiteit in homokringen. In de literatuur (1.2.1) onderscheidt Herek (2007) drie dimensies bij seksueel stigma, waaronder ‘geïnternaliseerd stigma’. Het is reeds bekend dat hetero-cis-normatieve ideeën geïnternaliseerd kunnen worden met als gevolg dat ze leiden tot homonegatieve ideeën en antivrouwelijkheidsgevoelens (Herek, 2007; Herek et al., 2007; Hunt et al., 2016; Murgo et al., 2017;

53 Salvati et al., 2016; Sánchez & Vilain, 2012). Ook de respondenten melden uitsluiting, stereotyperende opmerkingen en onbegrip van straight-acting gays ten aanzien van gender non-conform gedrag. Deelnemers merken tevens enkele geïnternaliseerde ideeën op bij zichzelf, waarvan ze zich bewust zijn dat ze normatief zijn. Ze geven daarbij vaak aan dat ze hierin zelf zijn gegroeid na een leerproces. Duggan (2002) stelt vervolgens dat mensen die assimileren aan heteronormen anderen die dat niet doen vaak uitsluiten omwille van hun geprivilegieerde homonormatieve positie. Op die manier houden ze de normen mee in stand in ruil voor acceptatie. Cannoot (2019) besluit dat ook gelijke rechten in België afgestemd zijn op assimilerende seksuele minderheden. Dit leidt bijgevolg tot een juridisch voordelige positie ten koste van rechten die alle seksuele minderheden ten goede kunnen komen (Cannoot, 2019; Duggan, 2002). We kunnen de beschreven normatieve ervaringen onder homomannen bijgevolg interpreteren als handhavingen van homonormativiteit op basis van ‘heteronormatief geweld’ (Butler, 1990). We definiëren dit als ‘homonormatief geweld’ vanwege het nuanceverschil. Ze lijken immers gericht op het bestendigen van heteroseksuele idealen, maar hanteren de normen op een licht verschillende manier.

We concluderen dat heteronormativiteit een complex systeem is dat in grote mate de ervaringen van gender non-conforme homomannen in Vlaanderen vormgeeft. Het definieert maatschappelijke ideeën rond acceptabele vormen van homoseksualiteit op basis van hetero- én cisnormativiteit. Deze homonormativiteit lijkt geïnternaliseerd en gehandhaafd te worden door bepaalde homomannen die meer, maar zelden volledig kunnen beantwoorden aan dit normatieve systeem vanwege paradoxale verwachtingen. Dit leidt vervolgens tot een hegemonische rangorde onder mannen, maar ook onder homomannen onderling.