• No results found

4. Discussie

4.2 Stigma omwille van genderisme

Voor de tweede onderzoeksvraag werd bevraagd naar ervaringen met stigma gericht op gender en seksualiteit om te achterhalen hoe normen gehandhaafd worden ten aanzien van gender non- conforme homomannen. Wanneer we de ervaringen van de respondenten toetsen aan de moderne homofobieschaal van M. A. Morrison en Morrison (2003) vinden we bevestiging voor de stelling dat ‘klassieke homofobie’ in een mindere mate voorkomt dan ‘moderne homonegativiteit’ (Ahmad & Bhugra, 2010; D'haese et al., 2014; Dierckx et al., 2014; Keuzenkamp, 2010; Keuzenkamp et al., 2012;

47 M. A. Morrison & Morrison, 2003; Van de Meerendonk et al., 2003; van Wijk et al., 2005). Deze eerste staat voor expliciet homonegatieve opvattingen van traditionele en conservatieve achtergrond. Moderne homonegativiteit staat vervolgens voor subtielere uitingen waarbij de persoon in kwestie een schijnbaar positieve attitude heeft ten aanzien van homoseksualiteit (M. A. Morrison & Morrison, 2003; T. G. Morrison et al., 1999; Raja & Stokes, 1998). Naast de ervaringen met homonegativiteit, worden enkele opvallende vaststellingen en mogelijke verklaringen besproken.

Klassiek homofobe ervaringen blijken vaker terug te slaan op een school- of familiale context in het verleden en komen slechts in beperkte mate voor in de verhalen. Deze trend werd ook reeds in diverse westerse literatuur aangetoond (Ahmad & Bhugra, 2010; D'haese et al., 2014; Dierckx et al., 2017; Keuzenkamp, 2010; Van de Meerendonk et al., 2003). Wanneer respondenten over klassieke vormen praten gaat het over negatieve ervaringen omwille van expliciete homonegativiteit, vaak van een intensere aard. Homoseksualiteit wordt bij klassieke homonegativiteit vaak als een ziekte of een zonde beschouwd (M. A. Morrison & Morrison, 2003). In de huidige studie werden fysieke agressie, verbale agressie en intimidatie teruggevonden, maar ook sociale uitsluiting in de vorm van pestgedrag, het verbreken van contact en afkeurende blikken. De motieven van de daders zijn natuurlijk niet altijd duidelijk wanneer het over een eenmalig incident of afkeurende blikken gaat, maar binnen de familiale kringen treden wel nog geregeld religieuze overtuigingen of conservatieve misvattingen naar voor ten aanzien van homoseksualiteit. Hoewel klassieke homofobie zich in beperkte mate lijkt voor te doen, is het nog steeds een aanwezige factor in het leven van gender non-conforme homomannen.

Binnen de moderne homofobieschaal vallen de meeste homonegatieve ervaringen van dit onderzoek onder moderne homonegativiteit in de vorm van subtielere opmerkingen en verwachtingen ten aanzien van gender en seksualiteit (M. A. Morrison & Morrison, 2003). Ze komen van mensen met openlijk positieve attitudes, maar die vervolgens onbewust homonegatieve opmerkingen geven gericht op hetero-cis-normativiteit. Reeds eerder werd gesproken over schijntolerantie ten aanzien van homoseksualiteit in Vlaanderen (Dewaele et al., 2006; Pickery & Noppe, 2007; Versmissen et al., 2011). Het verschil met deze studies is echter dat gender non-conformiteit volgens de deelnemers vaker de aanleiding blijkt voor moderne homonegatieve ervaringen dan homoseksualiteit.

In navolging van D'haese et al. (2014) wordt zichtbaarheid aangehaald als risicoverhogende factor die wordt beïnvloed door gender non-conformiteit. Bijna alle homonegatieve ervaringen in deze studie hebben betrekking op een vorm van zichtbaarheid van de seksualiteit. Het tonen van fysieke affectie wordt aangehaald als aanstootgevend, wat aansluit bij de resultaten van Poelman en Smits (2007) en kan toegeschreven worden aan homoseksualiteit. De meeste homonegatieve ervaringen van het onderzoek hebben echter bijna uitsluitend betrekking op het vertonen van gender non-conform gedrag gedurende de hele levensloop. Hiermee wordt het verband tussen gender non-conformiteit en homonegativiteit opnieuw bevestigd. Verschillende onderzoekers toonden namelijk aan dat gender non-conformiteit vaker als problematisch wordt beschouwd dan homoseksualiteit (Buijs et al., 2011; Carrera-Fernández et al., 2013; D'haese et al., 2014, 2016; Felten et al., 2010; Horn, 2007). Net zoals de genoemde auteurs stellen we dat er veeleer sprake is van ‘genderisme’ in Vlaanderen dan van homonegativiteit, wat ook reeds internationaal bevonden werd door Carrera-Fernández et al. (2013). Daarbij staat het geloof in slechts twee geslachten met vaste heteronormatieve gedragspatronen centraal, waarbij vervolgens gender non-conformiteit afgekeurd wordt (Hill & Willoughby, 2005; Horn, 2007). Verder stelden Blashill en Powlishta (2009) dat stereotypen bij homomannen meestal gebaseerd zijn op gender non-conforme eigenschappen, oftewel vrouwelijkheid. De stereotiepe associatie tussen vrouwelijkheid en homoseksualiteit blijkt sterk aanwezig in de verhalen van de respondenten en uit zich in assumpties over de geaardheid waarbij de daadwerkelijke geaardheid er weinig toe doet. Deze assumpties werden reeds eerder vastgesteld door van Beusekom et al. (2012) en D'haese et al. (2014). Ondanks de toenemende acceptatie ten aanzien van homoseksualiteit, blijken

48 precies deze dominante stereotiepe noties rond vrouwelijkheid aanleiding te geven voor homonegativiteit. Hier zijn verschillende mogelijke verklaringen voor die verbonden zijn aan de eerder besproken ‘gender gaps’ (Zie hoofdstuk 1.2.3).

De eerste gender gap geeft aan dat vaker mannen dan vrouwen negatief staan ten aanzien van seksuele minderheden (Dierckx et al., 2014; Herek, 2002). In de verhalen van de respondenten merken we dat klassieke homofobie in publieke situaties vaker komt van mannen dan van vrouwen. In de gezinssfeer wordt er eveneens melding gemaakt van mannen met klassiek homofobe opvattingen. De grootouders vormen hierop een uitzondering die een indicatie kunnen zijn van een mogelijke ‘age gap’ waarbij oudere generaties vaker klassiek homofobe attitudes hebben terwijl bij jongere generaties vaker schijntolerantie terug te vinden is. Verder stellen we vast dat heteroseksuele vrouwen veel vaker dan heteroseksuele mannen deel uitmaken van het vriendennetwerk van de respondenten. Hierin zien we dus opnieuw de eerste gender gap bevestigd. Opvallend echter is dat moderne homonegativiteit niet meer van mannen dan van vrouwen komt. Dat wijst erop dat ook vrouwen hun dieperliggende attitudes beïnvloed kunnen zijn door heteronormativiteit en de gender gap op dit niveau vermoedelijk niet standhoudt. De tweede gender gap stelt dat mannen zwaarder afgerekend worden voor gender non-conform gedrag dan vrouwen (Buijs et al., 2011; Dierckx et al., 2014; Herek, 2009; Versmissen et al., 2011). Ondanks dat we geen vergelijkbare data hebben, merken de respondenten wel zelf op dat gender non-conformiteit bij mannen een groter probleem vormt in de Vlaamse samenleving. De meerderheid van de respondenten gaat ervan uit dat vrouwelijkheid maatschappelijk lager gewaardeerd wordt, wat een fundamenteel onderdeel is van verschillende gendertheorieën (Butler, 1990; Lorber & Farrell, 1991; Martin, 2004; Ridgeway & Correll, 2004; Sandfort, 2005). Dit uit zich in asymmetrische normen waarbij gender non-conforme expressies bij vrouwen meer getolereerd worden (Carrera-Fernández et al., 2013; Kane, 2006; Maccoby, 1999). De meeste respondenten merken deze normen op hoofdzakelijk rond kleding.

We kunnen beide gender gaps verklaren aan de hand van de ‘masculinity threat’ (Glick et al., 2007). Verschillende onderzoekers stellen immers dat een masculinity threat kan worden geïnduceerd bij mannen wanneer er mogelijke associaties met vrouwelijkheid zijn en bijgevolg stereotiepe homoseksualiteit. Dit zou leiden tot het verwerpen van vrouwelijkheid, verhoogde negatieve attitudes en intensere reacties ten aanzien van gender non-conformiteit bij mannen (Falomir-Pichastor et al., 2010; Glick et al., 2007; Martínez et al., 2015; Parrott et al., 2008; Salvati et al., 2016). Mogelijke risico’s op de homoseksuele assumptie versterken dus wellicht het stigma ten aanzien van gender non- conforme mannen. We kunnen dus stellen dat vrouwelijke mannelijkheid niet enkel aanzien wordt als minderwaardig, maar ook als gevaarlijk om mee geassocieerd te worden omwille van het risico op statusverlies. Tevens zien we hoe jonge homomannen sterk beïnvloed worden door rigide binaire gendernormen die intrinsiek verbonden zijn aan heteronormativiteit, ondanks dat maatschappelijke attitudes erop vooruit lijken te gaan.

De normering op het maatschappelijke niveau beïnvloedt vervolgens het individuele niveau. Doorheen de verhalen kwamen twee duidelijke strategieën naar voor om zich te navigeren tussen stigma en normen. Om te beginnen bespraken we reeds beknopt ‘zichtbaarheidsmanagement’ in de literatuur (1.2.2). Dit staat voor de afweging die holebi’s in elke sociale context maken om al dan niet uit te komen voor hun geaardheid waarop ze vervolgens hun gedrag aanpassen. Ze nemen op die manier controle over zaken die zichtbaarheid van de geaardheid opwekken (Dewaele et al., 2013; Lasser et al., 2010). Hoewel het controleren van de mate van genderconformiteit in de genoemde studies wordt achterhaald als mogelijke vorm van zichtbaarheidsmanagement, wordt er geen bijkomend onderscheid gemaakt op basis van diverse genderexpressies. Dit geeft mogelijk een vertekend beeld. De focus ligt veeleer op het algemene proces van uit de kast komen voor alle holebi’s en het daarbij beïnvloeden van potentieel negatieve reacties. Onze respondenten vertellen hoofdzakelijk over

49 ervaringen waarbij ze hun genderexpressie afstemmen op situaties. Een belangrijke reden daarvoor was om de geaardheid al dan niet kenbaar te maken door zich mannelijker te gedragen, omwille van de reeds aangetoonde homoseksuele assumptie op basis van gender non-conform gedrag. Dit sluit aan bij de bovengenoemde studies. Het verschil is echter dat het niet altijd gebaseerd is op uit de kast komen. Er speelden ook andere zaken mee zoals bijvoorbeeld het bekomen van voordelen of als subversieve reactie op stigma. Daarbij spelen ze zowel in op vrouwelijkheid als mannelijkheid naargelang de situatie. Bijgevolg stellen we dat naast zichtbaarheidsmanagement ook ‘gendermanagement’ bestaat, wat neerkomt op het afstemmen van genderexpressie op contexten om de meest gunstige reacties te bekomen. Belangrijk is dat zichtbaarheidsmanagement en gendermanagement kunnen, maar niet noodzakelijk hoeven te overlappen. Onze respondenten, van zichzelf bewuste gender non-conforme homomannen, hanteren wel vaak gendermanagement als strategie om zichtbaarheid rond hun geaardheid te beïnvloeden. Het is echter onduidelijk en eerder twijfelachtig of een bevraging bij genderconforme homomannen tot hetzelfde resultaat zal leiden gezien de normen onder homomannen die in 4.3 verbonden worden met de literatuur.

Een tweede strategie om met stigma en normen om te gaan, is door het vormen van sterke ondersteuningsnetwerken onder seksuele minderheden, oftewel de ‘family-of-choice’. In navolging van verscheidene Vlaamse auteurs vinden we bevestiging voor deze ondersteuningsnetwerken (D'haese et al., 2014; Dewaele et al., 2011). Onze respondenten rapporteren namelijk vaker tot bijna uitsluitend terug te vallen op hun vriendschapsnetwerk voor sociale steun. Interessant aan onze bevindingen is echter dat niet enkel seksuele minderheden hier deel van lijken uit te maken. Hoewel zij voor de meerderheid het eerste toevluchtsoord zijn voor steun, zijn ook heterovrouwen vaak betrouwbare bondgenoten. Vanwege de reeds aangehaalde eerste gender gap is dit weinig verrassend, maar het toont mogelijk ook vooruitgang in maatschappelijke attitudes, althans van heterovrouwen. Daarnaast staan alle respondenten in contact met het verenigingsleven. Dit is natuurlijk een resultaat vanwege de manier waarop de respondenten geworven werden. Desalniettemin is het interessant om te kijken welke betekenissen zij hieraan toeschrijven. Opvallend hieraan is dat er twee belangrijke functies naar boven treden die Dewaele et al. (2011) ook reeds beschreven. Enerzijds vinden de respondenten het veilige ruimtes om zichzelf te ontdekken en kunnen uit te drukken. Anderzijds bouwden de meeste van hen er een vriendschappelijk ondersteuningsnetwerk op met gelijkgestemden. We concluderen dat de sociale netwerken van gender non-conforme homomannen erg belangrijk zijn om zich te navigeren tussen seksueel stigma en normen van de maatschappij.

In slechts uitzonderlijke gevallen werd er door respondenten gesproken over klassieke homofobie. De attitudes ten aanzien van homoseksualiteit lijken dus positiever te worden wat in lijn ligt met de trends binnen Europa (European Commission, 2019; Kuyper et al., 2013). Toch moeten we er ook rekening mee houden dat deze acceptatie hoofdzakelijk gericht is op homomannen die niet zichtbaar homoseksueel zijn en dus ook genderconform zijn. Gender non-conforme homomannen blijken uit onze resultaten verhoogd risico te lopen om in contact te komen met seksueel stigma. Dit toont zich in een heteronormatieve, maar voor onze respondenten eerder gendernormatieve vorm van acceptatie die voorwaarden stelt aan geaccepteerd worden als homoman. Vervolgens betekent dit dat de opgetekende positieve vooruitgang relatief is wanneer we naar dieperliggende ideeën van mensen kijken aangaande seksuele en genderdiversiteit. Hiermee liggen de bevindingen in lijn met recent Vlaams onderzoek (D'haese et al., 2014; Dierckx et al., 2017; Dierckx et al., 2014). Gender non- conforme homomannen lijken zich te navigeren doorheen stigma en normen aan de hand van gendermanagement en sociale steun die ze hoofdzakelijk bij andere seksuele minderheden halen. Toch moeten we hier een kanttekening bij plaatsen. Het verenigingsleven is namelijk niet volledig vrij van maatschappelijke normen. Hetero-cis-normativiteit vertaalt zich tot homonormativiteit die ook

50 onder homomannen terug te vinden is. In het volgende onderdeel gaan we dieper in op ervaringen met deze normatieve ideeën rond homoseksualiteit en hoe deze zich vertalen naar homocontexten.