• No results found

Het politieke spectrum van de NPO - Politieke diversiteit tijdens de Provinciale Statenverkiezingen bij Goedemorgen Nederland en Nieuwsuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het politieke spectrum van de NPO - Politieke diversiteit tijdens de Provinciale Statenverkiezingen bij Goedemorgen Nederland en Nieuwsuur"

Copied!
215
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET POLITIEKE SPECTRUM VAN DE NPO

Politieke diversiteit tijdens de Provinciale Statenverkiezingen bij Goedemorgen

Nederland en Nieuwsuur

MARLOU PONCIN - 12283126

MASTERSCRIPTIE JOURNALISTIEK EN MEDIA

Universiteit van Amsterdam Februari 2020

(2)

1

Het land boven de provincie

Hoe de Provinciale Statenverkiezingen van 2019 over alles behalve

de provincies gingen bij Nieuwsuur en Goedemorgen Nederland

De actualiteitenprogramma’s Nieuwsuur en Goedemorgen Nederland besteedden tijdens de Provinciale Statenverkiezingen van 2019 vooral aandacht aan de Eerste Kamer en de nationale politiek. Daarbij kwamen de coalitiepartijen in beide programma’s veelvuldig aan het woord, bij Goedemorgen Nederland aangevuld door Forum voor Democratie, en bij Nieuwsuur door Groenlinks.

Wie Goedemorgen Nederland en Nieuwsuur keek tijdens de Provinciale Statenverkiezingen zou haast niet geloven dat het niet om landelijke verkiezingen draait. ’s Morgens schuiven partijleiders van de landelijke partijen aan bij WNL om als gasthoofdredacteur en mede-presentator hun partij te promoten, terwijl bij Nieuwsuur de discussie steeds terugkeert naar de Eerste Kamer en de zetelverdeling daar. De politici die daadwerkelijk in de Provinciale Staten zouden plaatsnemen, en de plannen die zij hebben, komen nauwelijks aan bod. Dat blijkt uit de scriptie ‘het politieke spectrum bij de NPO’.

Na het kijken van alle items over Nederlandse politiek in de twee programma’s voorafgaand en in de week na de verkiezingen, blijkt dat vooral overheidspartijen vaak besproken worden en aan het woord komen. De meest gesproken politicus komt bij beide programma’s echter van de oppositie: Thierry Baudet van Forum voor Democratie bij

Goedemorgen Nederland, en Jesse Klaver van Groenlinks bij Nieuwsuur. Bijna alle

landelijke partijen komen zelf aan het woord en worden besproken in beide programma’s, met slechts twee uitzonderingen. De Partij voor de Dieren ontbreekt volledig bij beide programma’s. 50Plus kwam alleen in Goedemorgen Nederland voor, maar ontbrak volledig bij Nieuwsuur.

Verder blijkt uit het onderzoek dat de beide programma’s politiek regelmatig als spel of strijd omschrijven, met winnaars en verliezers. Hierdoor is er minder aandacht voor de daadwerkelijke onderwerpen waarop politieke partijen zich proberen te onderscheiden, hoewel hier bij Nieuwsuur inhoudelijk meer ruimte voor werd vrijgemaakt dan bij

Goedemorgen Nederland. Met name op het thema ‘klimaat’ ging Nieuwsuur de diepte in,

onder andere door een eigen debat te organiseren in de studio. Over het algemeen was er meer aandacht voor conflicten, en voor het focussen op peilingen dan op inhoudelijke verschillen tussen partijen in beide programma’s.

De berichtgeving leek daarnaast ook niet altijd neutraal en objectief. Zo viel bij

Goedemorgen Nederland op dat het programma de SP en DENK aan een grotere

verscheidenheid van kritische vragen onderwierp dan andere partijen. Bij Nieuwsuur kreeg vooral Forum voor Democratie vaker te maken met kritiek en ongeloof vanuit de

presentatoren en interviewers. In hoeverre deze verkiezingen daarvoor een uitzondering vormen of een structurele wijze van berichtgeving, valt met het onderzoek niet vast te stellen.

(3)

2

Inhoudsopgave

Inleiding __________________________________________________________________ 3 Context ___________________________________________________________________ 6 Theoretisch kader __________________________________________________________ 8 Politieke journalistiek _____________________________________________________ 8 Het mediasysteem in een politieke context _________________________________ 11 Politiek en media ______________________________________________________ 14 Effecten van media op het publiek ________________________________________ 17 Politieke diversiteit in nieuws ______________________________________________ 20 Het Nederlandse televisielandschap en politieke diversiteit ___________________ 23 Methode _________________________________________________________________ 26 Methode van onderzoek __________________________________________________ 26 Onderzoekseenheden ____________________________________________________ 27 Meetinstrument _________________________________________________________ 29 Analyseprocedures ______________________________________________________ 30 Resultaten _______________________________________________________________ 32 Goedemorgen Nederland _________________________________________________ 32 Nieuwsuur _____________________________________________________________ 41 Verschillen _____________________________________________________________ 51 Conclusie & discussie ______________________________________________________ 56 Literatuurlijst __________________________________________________________ 63 Bijlage 1: Codeboek _______________________________________________________ 67 Bijlage 2: Items voor kwalitatieve analyse _____________________________________ 72 Bijlage 3 - Transcripten ____________________________________________________ 74 Transcripten Goedemorgen Nederland ______________________________________ 74 Transcripten Nieuwsuur _________________________________________________ 117 Bijlage 4 – Kwalitatieve analyse ____________________________________________ 201

(4)

3

Inleiding

“Aardverschuiving: Forum voor Democratie stormt Eerste Kamer in” (De Telegraaf, 21 maart 2019), “Rutte zal moeten bellen, bellen, bellen” (AD, 21 maart 2019) en “Wat wordt de zetelverdeling in de senaat” (De Volkskrant, 21 maart 2019). Tijdens en na de Provinciale Statenverkiezingen in 2019 was het vrij duidelijk: hoewel er gestemd werd op het bestuur van de provincies, ging het ook en vooral over de Eerste Kamer die door diezelfde provincies moest worden gekozen.

Het waren niet alleen kranten die aandacht besteden aan deze verkiezingen. Ook in tv-programma’s verschenen nationale politici aan de talkshowtafel, bezochten

nieuwsprogramma’s campagnebijeenkomsten en zetten actualiteitenprogramma’s experts en duiders in om alles te analyseren. Ook bij de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) werd er tijd voor vrij geruimd in programma’s. In Goedemorgen Nederland mochten iedere dag lijsttrekkers van de nationale partij-afdelingen als gasthoofdredacteur en medepresentator fungeren in het programma. Bij Nieuwsuur werden de debatten gevolgd, ging het team mee naar campagnebijeenkomsten en organiseerden ze ook zelf een klimaatdebat.

De NPO dient voor alle Nederlanders programma’s aan te bieden die als doel hebben te informeren, inspireren en/of amuseren (NPO, 2015). Hiervoor maakt de organisatie gebruik van een aantal omroepen die vanuit verschillende ideologieën en/of levenswijze programma’s creëren. Hiermee probeert de NPO een stelsel te vormen waarin voor iedere burger een omroep is waarbij men aansluiting kan vinden.

Binnen dit kader vormt de NOS een uitzonderingspositie. Deze omroep is

verantwoordelijk voor alle nieuwsvoorziening vanuit de NPO en dient daarom onafhankelijk te zijn om op deze wijze iedereen te kunnen aanspreken (NOS, z.j.). Hierbij zijn met name waarden als objectiviteit en onafhankelijkheid erg belangrijk, wat ook benadrukt wordt door McQuail (2015) als centrale waardes voor nieuwsorganisaties. Ook de NTR heeft een uitzonderingspositie. Net als de NOS vormt de NTR een taakomroep, wat betekent dat het alle doelgroepen moet aanspreken, in dit geval op het gebied van cultuur, jeugd, educatie en diversiteit (NTR, z.j.). Deze omroepen maken samen het programma Nieuwsuur wat achtergronden brengt bij het nieuws, en naar eigen zeggen dit “onafhankelijk, onpartijdig en ongebonden” (NOS, z.j.) doet. Het programma is al regelmatig aan wetenschappelijk onderzoek onderworpen, onder andere op het gebied van framing van immigranten en de effecten op het politieke beleid (Dekker & Scholten, 2017) en het effect van

(5)

4 onderzoeken is er alleen gekeken naar effecten, maar niet of nauwelijks naar wat er

daadwerkelijk gezegd en gedaan wordt in het programma.

Ook WNL kent een bijzondere positie. Deze omroep onderscheidt zich door programma’s te maken vanuit het gedachtegoed van een liberaal-conservatieve stroming aan de hand van vier thema’s: politiek, economie, veiligheid en de Nederlandse identiteit. Het is de enige omroep die zich expliciet op deze stroming richt en zich identificeert als “vrolijk rechts” (WNL, 2018). Op werkdagen heeft WNL het vaste tijdslot van 7 tot 9 ’s morgens op NPO1 voor het actualiteitenprogramma Goedemorgen Nederland. Over WNL is relatief weinig bekend in de wetenschappelijke literatuur. Als de omroep genoemd wordt, is het vaak in de context van de NPO en haar beleid om pluriformiteit en diversiteit te representeren (Engelbert & Awad, 2014; Wonneberger, Schoenbach & Meurs, 2013). Voor de enige omroep die zich als rechts van het midden neerzet, en die zich bovendien expliciet op politiek richt als een van de centrale thema’s, zou het interessant zijn om te kijken hoe deze visie in het actualiteitenprogramma, wat ook rekening houdt met journalistieke waardes als objectiviteit, tot uiting komt.

Zowel Nieuwsuur als Goedemorgen Nederland behandelen als

actualiteitenprogramma regelmatig de Nederlandse politiek, zowel met politici zelf als met analisten en experts. Vanuit de missie en taken die de NPO oplegt aan de omroepen is er wel een verschil tussen beide programma’s. Zo heeft Nieuwsuur te allen tijde de opdracht om objectief en neutraal te blijven, om zo alle doelgroepen aan te kunnen spreken, terwijl bij

Goedemorgen Nederland meer ruimte is om vanuit de visie van de omroep de

programma-inhoud te vormen en aan te sluiten bij de liberaal-conservatieve stroming waar zij voor staat. De NPO vindt het belangrijk om alle doelgroepen aan te kunnen spreken, en dus is diversiteit voor hen een centraal punt. WNL vult in dit stelsel de rol in van de ‘rechtse’ omroep om daarmee die diversiteit in het omroepbestel te vergroten. In dit onderzoek zal daarom worden gekeken of deze omroepen aan deze verwachtingen voldoen en of zij aansluiten bij de missie en visie waar zij met belastinggeld voor betaald worden.

In voorgaand wetenschappelijk onderzoek was er tot op heden weinig aandacht voor WNL als omroep. Daarin vult dit onderzoek de literatuur aan met een publieke omroep die zich als rechts identificeert en daarmee uniek is in Nederland. Hoewel er bij Nieuwsuur wel vaker wetenschappelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, richtte dit zich vaak op de effecten (Dekker & Scholten, 2017; Jacobs, Boukes & Vliegenthart, 2019). Op het gebied van politieke verslaggeving tijdens verkiezingen is er nog niet veel bekend over dit programma. De twee programma’s zijn daarnaast voor zover bekend nog niet eerder naast elkaar gelegd in

(6)

5 een vergelijking om te zien in hoeverre deze aan hun taken en missie voldoen en in hoeverre zij daadwerkelijk verschillen. Ook daarin vult dit onderzoek de bestaande wetenschappelijke literatuur aan.

In dit onderzoek zal daarom worden gekeken hoe deze twee omroepen in hun actualiteitenprogramma om zijn gegaan met de Provinciale Statenverkiezingen in 2019. Gezien de taken vanuit de NPO, zal er daarbij specifiek gekeken worden naar de politieke diversiteit binnen de programma’s. Dit zal worden onderzocht aan de hand van de volgende hoofdvraag:

Hoofdvraag: Hoe ziet de politieke diversiteit bij Goedemorgen Nederland (WNL) en Nieuwsuur (NOS-NTR) rondom en tijdens de Provinciale Statenverkiezingen van 2019 eruit?

Ter ondersteuning van deze vraag worden ook de volgende deelvragen beantwoord:

Deelvraag 1: Hoe bericht Goedemorgen Nederland over de Nederlandse politiek rondom en tijdens de Provinciale Statenverkiezingen van 2019?

Deelvraag 2: Hoe bericht Nieuwsuur over de Nederlandse politiek rondom en tijdens de Provinciale Statenverkiezingen van 2019?

Deelvraag 3: Hoe verschilt de berichtgeving in Goedemorgen Nederland van de berichtgeving in Nieuwsuur?

Deelvraag 4: Hoe sluit de berichtgeving aan bij de missie en taken van respectievelijk WNL en NOS-NTR?

Met deze deelvragen kan worden vastgesteld hoe de berichtgeving van zowel

Goedemorgen Nederland als Nieuwsuur eruit heeft gezien tijdens en rondom de verkiezingen,

welke verschillen er tussen de programma’s waarneembaar zijn en in hoeverre deze berichtgeving aansluit bij de missie en taken van de omroepen waar zij bij horen. Daarmee kan ook worden beantwoord hoe de politieke diversiteit uiting krijgt in beide programma’s. Voor de eerste twee deelvragen zal worden gekeken naar de uitzendingen tijdens en rondom de Provinciale Statenverkiezingen, waarbij er zowel aandacht is voor kwantitatieve, telbare kenmerken als voor kwalitatieve kenmerken die meer interpretatie vereisen. Voor de derde deelvraag zal deze data met elkaar worden vergeleken tussen de beide programma’s. Voor de vierde deelvraag zullen de jaarverslagen en omschrijvingen van de taakomroepen worden

(7)

6 vergeleken met de verzamelde data. Aan de hand van de antwoorden op de deelvragen zal de hoofdvraag beantwoord worden.

Context

Er viel in 2019 genoeg te kiezen voor Nederlanders: zowel de Provinciale Staten moesten gekozen worden, degene die zetels behaalden mochten vervolgens de Eerste Kamer bepalen, en er waren ook Europese verkiezingen. In dit onderzoek wordt gekeken naar de

berichtgeving rondom de Provinciale Statenverkiezingen, maar gezien deze ook de Eerste Kamer mochten bepalen, ligt er ook een nadruk op deze Eerste Kamer in het onderzoek.

Aan de Provinciale Statenverkiezingen van 2019 deden alle partijen die al

vertegenwoordigd waren in de Tweede Kamer mee. Het kabinet bestond op dat moment uit de VVD, die door Mark Rutte – tevens premier – geleid werden, het CDA, welke nog vertegenwoordigd werd door Sybrand Buma, D66, die door nieuwkomer Rob Jetten geleid werd en ChristenUnie die onder leiding stond van Gert-Jan Segers. Het kabinet kon er van tevoren rekening mee houden dat zij wel eens flinke verliezen konden leiden (Rijlaarsdam & de Koning, 2019). Hoewel zij voor de verkiezingen nog een meerderheid hadden in zowel de Tweede als de Eerste Kamer, leek het een reëel scenario dat zij die meerderheid in de Eerste Kamer niet zouden behouden. Oppositiepartijen als Groenlinks en Forum voor Democratie op respectievelijk links en rechts scoorden goed bij het publiek en konden grote overwinningen verwachten (Hummelen, 22 februari 2019).

Voor de verkiezingen waren er meerdere debatten tussen zowel kandidaten van de Provinciale Staten, als Eerste Kamerleden als partijleiders in de Tweede Kamer die niet zelf verkiesbaar waren. In nationale media was er hierbij met name aandacht voor de debatten tussen de lijsttrekkers van de Tweede Kamer (Aharouay & Rijlaarsdam, 2019). Op 7 maart 2019 mocht een deel van deze lijsttrekkers het spits afbijten in de Rode Hoed bij het RTL-debat. De selectie werd gemaakt op basis van grootte in de peilingen: de acht partijen die er het best voor stonden in de peilingen, mochten meedoen. De stellingen die besproken werden, waren allemaal nationaal van aard.

Na het RTL-debat vond bij Nieuwsuur ook nog een speciaal klimaatdebat plaats. Deze werd gehouden tussen Thierry Baudet van Forum voor Democratie, Rob Jetten van D66 en Jesse Klaver van Groenlinks. Zij debatteerden over twee stellingen met als thema klimaat, en de kosten daarvan. Daarnaast was er ook nog een NOS-Slotdebat op 19 maart 2019, waaraan

(8)

7 alle partijleiders van de Tweede Kamer meededen, ongeacht hun grootte (Van de Wiel, 2019).

Partijleiders waren ook op straat en in de media regelmatig te zien om hun partij te vertegenwoordigen, zo ook bij Goedemorgen Nederland en Nieuwsuur. Bij Goedemorgen

Nederlandzat iedere dag een partijleider aan tafel als gast-hoofdredacteur en co-presentator, op Tunahun Kuzu (Denk) na die als gast was uitgenodigd nadat hij kritiek leverde op De

Nieuwe Maan en opriep tot meer controle over de pers (Mebius, 6 maart 2019). Zijn

uitnodiging om als gasthoofdredacteur en co-presentator deel te nemen is daarop ingetrokken, en er is besloten om hem als gast kritisch te bevragen. Ook bij Nieuwsuur kwam er in verschillende items aandacht voor de verkiezingen. Zo was er een vast format waarbij de partijen bezocht werden op campagne of bij partijdagen, en werden de debatten gevolgd met politiek experts. Daarnaast was er dus ook een speciaal Nieuwsuur klimaatdebat in het programma te zien.

De voorspellingen van de Provinciale Statenverkiezingen van 2019, die indirect ook de Eerste Kamer-verdeling bepalen, bleken voor een deel te kloppen (Kranenburg, 2019). Forum voor Democratie werd de grote winnaar. De snelle groei van de partij zorgde voor een verschuiving in de zetelverdeling in de Eerste Kamer. De tweede en derde grootste partij werden VVD en CDA, waardoor het rechterveld een groter geheel vormde dan het linkerveld. Ook Groenlinks won overtuigend. De partij werd de grootste op links en haalde een

historische overwinning.

De uitslag betekende ook dat de coalitiepartijen hun meerderheid in de Eerste Kamer kwijt zouden raken, en dat samenwerking met andere partijen noodzakelijk zou worden. Zowel Nieuwsuur als Goedemorgen Nederland besteedden hier aandacht aan in de week na de uitslagen met behulp van analisten en experts. Ook kwamen in beide programma’s verschillende lijsttrekkers van de Tweede Kamer aan bod om een reactie te geven op de uitslagen. Dit onderzoek beperkt zich tot de week na de Provinciale Statenverkiezingen. Na deze periode begon ook het formeren van de provinciale besturen en het kiezen van de nieuwe Eerste Kamer.

(9)

8

Theoretisch kader

Het theoretisch kader is over twee delen verdeeld. Het eerste deel richt zich op theorieën waarbij er wordt gekeken naar de definitie van (politieke) journalistiek, en hoe de partijen die hieraan deelnemen – burgers, journalisten en politici – zich tot elkaar verhouden om zo te zien binnen welke context Goedemorgen Nederland en Nieuwsuur zich bevinden. Daarbij wordt ten eerste gekeken naar wat voor waarden (politiek) journalisten belangrijk vinden, en hoe hun rol binnen de samenleving eruit hoort te zien. Vervolgens wordt het mediasysteem van Nederland binnen de politieke context geplaatst. Daarna gaat de paragraaf verder met de wisselwerking tussen politici en media, en de effecten van media op burgers.

In het tweede deel wordt er gekeken naar politieke diversiteit, en de invloed en zichtbaarheid ervan op de Nederlandse televisie. Dit deel geeft een indicatie hoe het politieke systeem tot uiting komt op de Nederlandse televisie en dient als basis voor het onderzoek naar Goedemorgen Nederland en Nieuwsuur. Hierbij zal er eerst worden toegelicht wat er onder politieke diversiteit binnen dit onderzoek verstaan wordt, waarbij meerdere vormen van diversiteit aan bod komen. Daarna wordt er gekeken naar eerder onderzoek over de

Nederlandse televisie wat zich op deze vormen van diversiteit richtte.

Politieke journalistiek

Politieke journalistiek is geen nieuw fenomeen. Het bestaat al sinds de eerste drukpers een krant maakte in de zeventiende eeuw waarin aandacht werd besteed aan belangrijke

gebeurtenissen (McQuail, 2005). Sindsdien is de definitie van wie journalist is en waar goede journalistiek aan moet voldoen continu veranderd en geherdefinieerd door nieuwe

ontwikkelingen in de samenleving, zoals de komst van de televisie en het internet (Deuze, 2005; Hanitzsch, 2011; McQuail, 2005).

In de huidige Westerse democratische samenlevingen ziet men herhaaldelijk dezelfde karateristieken en waarden die journalisten zichzelf en hun werk toe-eigenen, waarmee er sprake is van een uitgesproken journalistiek milieu. Deuze (2005) onderscheidt vijf

eigenschappen die in democratische samenlevingen door journalisten aangehaald worden als zelf-legitimatie en als basis voor hun werk. De eerste eigenschap is het bieden van een

(10)

9 publieke service. Journalisten zijn watch dogs1, actieve verzamelaars en verspreiders van informatie. De tweede eigenschap die journalisten als basis van hun werk zien is objectiviteit. Hiermee wordt bedoeld dat ze onpartijdig, neutraal, objectief, eerlijk en dus geloofwaardig zijn. Daarnaast moeten journalisten ook autonoom zijn. Ze moeten vrij en onafhankelijk kunnen handelen binnen hun werk. Ook is het belangrijk voor een goede journalist dat deze een gevoel van immediacy heeft, waarmee Deuze (2005) bedoelt dat journalisten goed aanvoelen wat de actualiteit is, en hier snel op in kunnen spelen. Tot slot speelt ook ethiek een belangrijke rol. Een journalist moet kunnen bepalen wat ethisch verantwoord is en wat niet.

Met deze vijf kenmerken zouden journalisten een onafhankelijke rol moeten vervullen in de samenleving, waarbij zij het publiek voorzien van datgene wat zij zouden moeten weten, en de overheid controleren. Een rol die bij Hanitzsch (2011) samengevat wordt als de

detached watchdog. Deze vorm is dan ook zichtbaar in de meeste democratische Westerse

landen, waar de media gezien worden als een aanvulling op het democratische karakter en als extra controle op de overheid (McQuail, 2005).

Toch zijn er binnen de specifieke media van een land ook verschillen waarneembaar als het aankomt op de journalistieke werkwijze. Hoewel binnen een land de wetten en regels in principe voor ieder medium gelijk zijn, zijn er factoren die ook invloed hebben op de uitoefening van het journalistieke beroep. Zo is de eigendomsstructuur en controle van belang. Een publieke omroep zoals WNL die in Nederland zich moet houden aan het beleid van de NPO zal aan andere voorwaarden gehoor geven dan een commerciële omroep zoals RTL die meer door de markt geleid kan worden. Daarnaast kunnen verschillende

werkroutines en verwachtingen binnen media ook leiden tot verschillen tussen media. Tot slot noemt McQail (2005) de link met politiek als veroorzaker van verschillen binnen media van hetzelfde land (McQuail, 2005). Wanneer bepaalde media zich ideologisch identificeren met politieke stromingen en partijen kan dit leiden tot een andere vorm van journalistiek, of het belang geven aan andere journalistieke waarden, dan bij media die zich niet ideologisch achter een politieke partij of stroming scharen.

Voor Westerse democratieën geldt dat journalisten hun basisrol zien als detached

watchdog die de overheid controleert en onafhankelijk blijft (Hanitzsch, 2011). Deze

belangrijke rol van de journalistiek binnen de samenleving wordt in de wetenschappelijke

1 In dit onderzoek komen geregeld Engelse termen voor. Waar een passende vertaling mogelijk was, is er

gekozen voor de vertaling. Waar deze vertaling niet de lading van het Engelse begrip volledig omvatte, is gekozen voor de Engelse term.

(11)

10 literatuur dan ook regelmatig aangehaald. Bell en Owen (2017) schreven een boek over de rol van de journalistiek nadat bekend werd door klokkenluider Edward Snowden dat nationale geheime diensten op grootschalige wijze afluisterpraktijken inzetten. Zij stellen dat de vrije pers nodig is om dit soort praktijken aan het licht te kunnen brengen, omdat er zonder de vrije pers geen controle zou zijn op de overheden. Bell en Owen (2017) gaan hierbij echter voorbij aan de rol van social media, en de mogelijkheid van burgers om zelf journalistiek te bedrijven of zonder traditioneel medium als klokkenluider via het internet deze praktijken aan het licht te brengen.

Goidel, Gaddie en Ehrl (2017) leggen daarnaast de link tussen publieke omroepen en het verhoogd vertrouwen in het belang van democratie. Journalistiek zou er met name voor zorgen dat het publiek toegang krijgt tot informatie over publieke zaken, die ze anders niet zouden krijgen (Nielsen, 2017). Ook hierbij geldt dat bij zowel Goidel et al. (2017), als bij Nielsen (2017) geen rekening is gehouden met de invloed van social media en het internet hierop, waarbij burgers in staat zijn om zelf meer informatie dan ooit te vergaren op vindplaatsen die verder reiken dan traditionele media. Er valt echter wel wat voor te zeggen dat traditionele media nog een belangrijke invloed zouden hebben. In de Europese Unie geeft 67% van de burgers nog altijd de voorkeur aan televisie om politiek nieuws te ontvangen (Eurobarometer, 2009). Dat er meer mogelijkheden zijn om aan nieuws te komen, wil dus niet zeggen dat burgers daar ook daadwerkelijk gebruik van (willen) maken.

Zoals McQuail (2005) in zijn boek stelt kunnen verschillen tussen specifieke media in hetzelfde land gedeeltelijk verklaard worden door de link tussen media en politiek. Hanitzsch (2011) bouwt hierop verder door te stellen dat journalisten vier verschillende rollen hebben die zij kunnen innemen met hun werk ten opzichte van de politiek en machtshebbers binnen een land: de populist disseminator, de detached watchdog, de critical change agent en de

opportunist facilitator. Deze rollen zouden verschillen op drie gebieden: interventionisme,

afstand tot de macht en marktoriëntatie.

Interventionisme is in hoeverre de journalist zich laat leiden door een bepaald doel of door bepaalde waarden, waarbij het spectrum van zeer neutraal en objectief tot betrokken en sociaal toegewijd reikt. In Nederland zou bijvoorbeeld het online platform De Correspondent gezien kunnen worden als een medium wat zich sociaal toegewijd opstelt, en de input van consumenten zeer serieus neemt, terwijl van de NOS verwacht zou kunnen worden dat deze zich als publieke taakomroep zeer neutraal en objectief opstelt. Het tweede gebied waarop de rollen van de journalist verschillen heeft te maken met de afstand tot de macht. Deze valt ook

(12)

11 in een spectrum, met aan de ene kant onafhankelijke journalisten die als een vierde macht de overheid controleren tot aan de andere kant journalisten die zichzelf zien als partners van de overheid en zichzelf dus minder een controle-functie toeschrijven. Marktoriëntatie bepaalt hoe journalisten hun publiek zien: als consumenten of als burgers. In het tweede geval zullen journalisten hun werk zien als een manier om een geïnformeerde samenleving te krijgen. In het eerste geval zou het met name draaien om winstmaximalisatie voor het bedrijf waar de journalist voor werkt.

Deze drie gebieden leiden volgens Hanitzsch (2011) in verschillende combinaties tot de viertal rollen van de journalist zoals hierboven genoemd. De eerste rol, de populist

disseminator, is gekarakteriseerd door het bieden van nieuws wat interessant is voor een zo

groot mogelijke groep, en een onafhankelijke rol van de journalist. Zij zien zich echter niet als controle op de overheid. Hierbij vervult de journalist dus meer de rol van verzamelaar van interessante informatie voor een grote groep, dan dat er actief op zoek wordt gegaan naar misstanden binnen de overheid. De tweede rol, de detached watchdog ziet zichzelf wel als vierde macht en geeft minder om hoe geschikt nieuws is voor een grote groep. Hierbij zal deze zich dus ook kritischer opstellen, en eerder doorgraven naar misstanden bij een overheidsinstantie. Als een journalist zich meer identificeert met de laatste twee groepen,

critical change agent en opportunist facilitator, dan geeft deze minder om de onafhankelijke

positie van de journalist, waarbij de critical change agent zich richt op het hervormen van het sociale systeem, en dus een duidelijk doel voor ogen heeft waarvan deze hoopt dat de journalistiek daaraan bijdraagt, terwijl de opportunist facilitator de overheid juist steunt en dus niet snel kritisch naar de overheid zal kijken. Journalisten in Westerse democratieën vinden zichzelf grootendeels in de categorie van de detached watchdog horen (Deuze, 2005 & Hanitzsch, 2011).

Het mediasysteem in een politieke context

Hanitzsch’ (2011) onderzoek richtte zich op de vraag hoe journalisten zichzelf en hun rol binnen de samenleving zien. Journalisten opereren zelden op zichzelf en zijn vaak onderdeel van een medium, en dat medium is weer onderdeel van een groter systeem. Hallin en Mancini (2004) ontwikkelden daarom een methode om het medialandschap in de context van het politieke systeem te zien en daarbinnen te kijken hoe media functioneren. Media zouden volgens hen niet los kunnen worden gezien van de politieke context en de geschiedenis van

(13)

12 een land. Op basis van hun onderzoek werden drie modellen vastgesteld: het Mediterraanse of gepolariseerd pluralistisch model, het Noord-/Centraal-Europees of democratisch bedrijfsmodel en het Noord-Atlantische of liberale model. In het eerste model vallen landen als Spanje, Griekenland en Frankrijk. In het tweede model valt onder andere Nederland en in het derde model vallen landen als het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Het onderscheid tussen de drie modellen is gevormd door verschillen op vier belangrijke dimensies: de structuur van de markt, politiek parallellisme – de samenhang tussen media en politieke partijen, welke ook McQuail (2005) aanhaalde –, de ontwikkeling van journalistieke professionaliteit en de mate en vorm van staatsinterventie in het

mediasysteem. Deze hangen nauw samen met het politieke systeem van een land waarin een medium zich bevindt.

In het gepolariseerd pluralistisch model, welke dus in onder andere Spanje zichtbaar is, bemoeien de staat en politieke partijen zich actief met allerlei aspecten in de samenleving, waaronder de pers. Media worden gezien als boegbeeld van verschillende politieke

stromingen, wat zwaarder weegt voor journalisten dan de inzet voor een professionele journalistieke cultuur. Het democratisch bedrijfsmodel, waar Hallin en Mancini (2004) Nederland onder scharen, laat zich meer leiden door goed georganiseerde sociale groepen in de samenleving, en voelt tegelijkertijd een verplichting om aan het ‘grotere goed’ te voldoen door zich aan de normen en waarden van die verschillende sociale groepen te houden. Er wordt in dit model door burgers relatief veel nieuws geconsumeerd. Hoewel media zich dus niet per sé in dienst stellen van de overheid, zijn zij vaak wel terug te voeren op een ideologie als basis van hun werk. In het liberale model ligt de nadruk op het ontbreken van

staatsinvloed en laten media zich leiden door wat zij zelf belangrijk vinden en minder door het ‘grotere goed’ voor de samenleving. Media worden gezien als watchdogs en

informatieverstrekkers. Hallin en Mancini (2004) verwachtten dat steeds meer

mediasystemen zullen opschuiven naar het liberale model, gezien de invloed van landen als de Verenigde Staten op de wereld in het geheel, en de toename van globalisering, waardoor systemen steeds meer grijze gebieden krijgen door invloeden van buitenaf.

Sinds het oorspronkelijke boek van Hallin en Mancini (2004) zijn er vele vervolgonderzoeken geweest die een of meerdere aspecten van de modellen testten of aanvulden (o.a. Aalberg, van Aelst & Curran, 2010; Albaek, van Dalen, Jebril & de Vreese, 2014; Brüggemann, Engesser, Büchel, Humprecht & Castro, 2014; Büchel, Humprech, Castro-Herrero, Engesser & Brüggemann, 2016; Esser et al., 2012; Goidel et al., 2017;

(14)

13 Goldman & Mutz, 2011; Van Kempen, 2007). Aalberg et al. (2010) en Esser et al. (2013) richtten zich op de rol van commercialisering van televisienieuws. Aalberg et al. (2010) keken hierbij met name naar de consumptie door burgers, terwijl Esser et al. (2013) zich meer richtten op het marktsysteem waarbinnen media zich bevinden. Bij beide onderzoeken blijkt dat als het nieuwsaanbod groot is, de kans voor burgers om zich goed te informeren ook toeneemt. Hoe meer gecommercialiseerd media binnen een land zijn, hoe minder variatie er is van beschikbaar nieuws, en hoe minder burgers dus de kans hebben om zich te informeren.

In het televisielandschap van Nederland is over een periode van dertig jaar een hoop veranderd: er zijn meer kanalen bijgekomen, met name commerciële zenders. Het aanbod van televisienieuws is ook toegenomen, met name buiten prime time (Aalberg et al., 2010). Het verwachte effect dat deze commercialisering zou leiden tot een verschuiving naar het liberale model, zoals Hallin & Mancini (2004) voorstelden, bleek echter niet plaats te vinden. Aalberg et al. (2010) en Esser et al. (2013) verklaren dit, net als Curran, Iyengar, Lund en Salovaara-Moring (2009) door te stellen dat in Europese landen met een sterke publieke omroep het belang van democratie sterker zou tellen dan het behalen van winst met nieuwsprogramma’s op televisie, en dat dit belang ook bij commerciële omroepen een rol speelt. De sterke publieke omroep geeft namelijk meer aandacht aan nieuws, moedigt nieuwsconsumptie aan en leidt tot een minder groot kennisgat tussen burgers wanneer deze hiernaar kijken. Hierdoor vindt een verder verschuiving richting het liberale model minder snel plaats dan bij landen waar geen sterke publieke omroep is. Bovendien is het door de toename aan

nieuwsprogramma’s haast onmogelijk om niet in contact te komen met de actualiteit (Curran et al., 2009). In een land als de Verenigde Staten, een klassiek voorbeeld van het liberale model zonder sterke publieke omroep, speelt het belang van de markt waarin meer aandacht is voor entertainment wel een grotere rol, waardoor er daar minder nieuws tijdens prime time op televisie is (Aalberg et al., 2010).

Uit het onderzoek van Aalberg et al. (2010) bleek verder dat er binnen het

democratisch bedrijfsmodel van Hallin en Mancini (2004) ook verschillen zijn tussen landen. Zo hebben de Scandinavische landen, Noorwegen en Zweden, een veel hoger percentage kijkers naar prime time televisienieuws dan België en Nederland, terwijl zij allemaal volgens Hallin en Mancini (2004) in hetzelfde model passen. Ook Esser et al. (2013) ontdekten verschillen tussen de landen uit hetzelfde model. Zo is er in onder andere Nederland een groot aanbod aan televisienieuws op prime time bij zowel commerciële als de publieke omroepen, terwijl dit in Duitsland alleen bij de publieke omroep het geval is. Deze

(15)

14 onderzoeken dragen daarmee bij aan de opvatting dat de typologie van Hallin en Mancini (2004) niet altijd betekent dat een land aan alle onderdelen van de indeling voldoet.

Brüggemann et al. (2014) stelden vast dat op de dimensie van de rol van de staat een belangrijke factor kan zijn waarop landen verschillen die binnen dezelfde categorieën zouden vallen volgens Hallin en Mancini (2004). Net als Aalberg et al. (2010) erkennen Brüggemann et al. (2014) dat de grootte en rol van de publieke omroep erg bepalend kunnen zijn. Ook de mogelijkheid tot perssubsidies, en de eigendomsregulering van media zorgen voor

verschillen. Volgens Brüggemann et al. (2014) zou Nederland dan ook eigenschappen hebben die wel meer uit het liberale model komen, zoals het voorop stellen van onafhankelijkheid van de staat. Ook Büchel et al. (2016) stelt dat Nederland op de dimensie van de rol van de staat kenmerken vertoond die eerder in het verlengde van het liberale model van Hallin en Mancini (2004) vallen en sluiten zich daarmee aan bij Brüggemann et al. (2014). Zij stellen dat Nederland daarmee een hybride model is, wat tussen het democratisch bedrijfsmodel en liberale model in zit, waarbij dit met name komt doordat Nederlandse journalisten zich, in tegenstelling tot wat Hallin en Mancini (2004) schreven, eerder in een onafhankelijke rol zien dan ideologisch verbonden met bepaalde politieke stromingen.

Politiek en media

Journalisten opereren in hun werkveld van de politieke journalistiek in samenwerking met politici, woordvoerders, lobbygroepen en allerlei andere sociale groepen. Volgens Hanitzsch (2011) zouden Nederlandse journalisten, als onderdeel van een Westerse democratische cultuur zich beschouwen als detached watchdog. Toch bleek ook uit Hallin en Mancini (2004), Brüggeman et al. (2014) en Büchel et al. (2016) dat Nederland ook kenmerken vertoont die erop duiden dat media niet altijd volledig gevrijwaard zullen zijn van politieke invloed. Dat valt vanuit de geschiedenis van Nederland ook goed te verklaren, met name bij de publieke omroepen. Deze komen voort uit de verzuiling, waarbij iedere omroep voor een eigen, afzonderlijke sociale groep programma’s produceerde vanuit een bepaalde

levensbeschouwing of waarde. Hoewel verschillende omroepen inmiddels gefuseerd zijn, zou deze ontstaansgeschiedenis nog steeds een rol kunnen spelen in hun contact met politiek. Immers hoorden bij verschillende sociale groepen ook verschillende politieke partijen die vandaag de dag nog steeds actief zijn.

(16)

15 De rolverdeling tussen politici en journalisten staat daardoor soms onder spanning. Vanuit het detached watchdog principe zien Westerse journalisten zichzelf als een vierde macht, een controle-apparaat op het handelen van de overheid (Hanitzsch, 2011). Daarbij geldt ook dat de publieke omroep in Nederland betaald wordt vanuit diezelfde overheid. De politiek heeft andersom media ook nodig om potentiële kiezers en gelijkgestemden te bereiken (Van Aelst et al., 2008), hoewel sociale media politici vaker in staat stellen om ook direct de kiezer te bereiken. Toch blijkt ook uit de Eurobarometer (2009) dat binnen de Europese Unie burgers met een ruime meerderheid de voorkeur geven aan televisie als medium om politiek nieuws te verzamelen, en niet aan social media of het internet. Zowel politici als journalisten zijn dan ook continu bezig met het gedrag van elkaar en passen hun eigen gedrag daarop aan, wat in de literatuur bekend staat als roltheorie (Albaek et al., 2014).

Het woord wat de relatie tussen politici en journalisten omschrijft, is cynisme (Albaek et al., 2014; Brants, de Vreese, Möller en van Praag, 2010; Van Aelst et al., 2008; Van Dalen, Albaek en de Vreese, 2011). Van Dalen et al. (2011) lieten zien dat journalisten cynisch zijn over politici wanneer zij een negatief beeld hebben van de spin doctors die politici gebruiken, en wanneer zij de indruk krijgen dat politici slechts gebruikmaken van de journalist om media-aandacht te verkrijgen. Hierbij zou namelijk de onafhankelijke rol van de journalist niet serieus genoeg worden genomen. Uit eerder onderzoek van Van Aelst et al. (2008) bleek dit beeld onder journalisten ook al te bestaan. Zij lieten bovendien zien dat dit gevoel wederzijds is. In België en Nederland hebben politici een negatief beeld van journalisten. Parlementsleden vinden dat politiek journalisten teveel macht hebben, een beeld wat journalisten zelf niet herkennen. Zo zouden media volgens politici het succes van een individuele politicus kunnen bepalen en teveel invloed hebben op wat er op de politieke agenda komt. Dit beeld was sterker onder Belgische parlementsleden dan onder de

Nederlandse, hoewel het ook in Nederland wel degelijk voorkwam dat parlementsleden deze negatieve houding ten opzichte van journalisten ervaren.

Dezelfde beelden waren ook waarneembaar bij Brants et al. (2010). Journalisten vinden dat politici teveel bezig zijn met wat zij noemen ‘media wellustigheid’, een drang naar media-aandacht en het zien van deze aandacht als een doel op zich. Albaek et al. (2014) concluderen ook dat deze opvatting voor cynisme zorgt bij de journalist. Hiermee zou hun rol als detached watchdog niet serieus genomen worden. Daarnaast leidt financiële

afhankelijkheid van politieke beslissingen met name bij publieke omroepen tot een gevoel van een ongelijke machtsbalans tussen politici en journalisten, wat de onafhankelijkheid van

(17)

16 journalisten niet ten goede komt. Dit beeld toont een spiraal van gedeeld wantrouwen tussen politici en journalisten aan.

Toch is er geen weg meer terug: de politiek heeft media nodig om kiezers te bereiken (Brants & van Praag, 2006) en heeft gedurende de jaren ook meer kennis gekregen van welke processen nodig zijn om media-aandacht te ontvangen. Dit geleidelijke proces waarbij politiek steeds meer door de (ongesproken) regels en wetten van media bepaald wordt, noemt Strömbäck (2008) mediatisering. Hij onderscheidt daarbij vier fasen.

In de eerste fase worden massamedia de belangrijkste bron van politieke informatie voor burgers en dragen deze media dus bij aan de meningsvorming van de burgers. In de tweede fase worden media meer onafhankelijk van de overheid en politieke instituties, doordat zij hun eigen journalistieke idealen en waarden belangrijker gaan vinden dan de aansluiting bij politieke partijen en de overheid. Medialogica, het geheel van de (ongesproken) regels en wetten van media, gaat in deze fase ook een rol spelen bij de overheidsinstituties en politieke partijen: zij gaan zich aanpassen aan de media. In de derde fase van mediatisering vormen media naast deze rol ook het dominante communicatiekanaal tussen verschillende sociale groepen. Deze groepen moeten zich vormen naar de media, in plaats van de situatie waarin media zich schikken aan het belang van de groep. In de vierde fase hebben politici het besef dat zij niet meer zonder media kunnen, en compleet

ondergeschikt zijn aan de realiteit die media scheppen in plaats van aan de realiteit zoals deze is.

Volgens de Nooy en Kleinnijenhuis (2013) bevinden Nederlandse politici zich tussen de derde en vierde fase, waarbij politici de indruk hebben dat de snelste manier om hun boodschap te verspreiden via massamedia is of dat zij helemaal niet zonder aandacht van massamedia een boodschap kunnen verspreiden. Dat kan verklaren waarom onder andere Brants et al. (2010) cynisme over de macht van media en journalisten waarnemen bij politici. Zij zouden zich volgens Strömbäck (2008) in deze fasen namelijk moeten schikken naar de wil van de media en de realiteit die media hen voorschotelt. Green-Pedersen en Mortensen (2010) concluderen dat een groot deel van verkiezingen en politieke meningsvorming tegenwoordig via massamedia plaatsvindt. De indruk van politici van het belang van aandacht door massamedia, is dus niet ongegrond.

Politici kunnen echter wel tactieken ontwikkelen om vaker media-aandacht te krijgen. Zij proberen dan ook om zichzelf op bepaalde onderwerpen te profileren met een

(18)

17 meerpartijenstelsel kan het bovendien lonen om als partij een positieve uiting te doen naar andere partijen, waarmee voor de kiezer duidelijk wordt dat een mogelijke samenwerking of coalitie niet uitgesloten wordt door deze partij. Uit het onderzoek van de Nooy en

Kleinnijenhuis (2013) blijkt dat deze strategie toegepast wordt door coaltiepartijen van de zittende overheid, die elkaar tijdens de verkiezingscampagne over het algemeen blijven steunen, net als partijgenoten elkaar in bescherming nemen door zich niet negatief over elkaar uit te laten. Grote partijen, waaronder de zittende overheidspartijen worden vaker doelwit van conflict-zoekende en aanvallende boodschappen door andere politici. Zittende partijen zijn wel zelf aanvallender dan oppositiepartijen in hun boodschappen via nieuwsmedia.

Effecten van media op het publiek

Hoewel journalisten en politici een cynische houding hebben ten opzichte van elkaar, zijn de media waarvoor de journalisten werken ook een bron van informatie voor burgers en consumenten. Volgens Albaek et al. (2014) zijn zij zelfs de belangrijkste bron om politieke kennis te vergaren, en kan de politiek daardoor niet meer zonder de media. Media hebben bovendien invloed op de publieke perceptie. Zo blijkt uit Albaek et al. (2014) dat als media volgens het publiek hun rol als watchdog goed uitvoeren, het publiek positiever is over het functioneren van de journalistiek dan wanneer zij het idee hebben dat deze rol niet uitgevoerd wordt.

Forgette en Morris (2006) lieten zien dat politiek nieuws waarin conflict zit kan leiden tot een negatievere perceptie van kijkers omtrent politieke instituties, minder vertrouwen in de leiders, en minder steun voor politieke partijen en het politieke systeem in het geheel. Toch stellen Albaek et al. (2014) dat er ondanks meerdere onderzoeken naar dit soort fenomenen, nog geen duidelijkheid is waarmee gesteld kan worden in welke gevallen dit wel of niet plaats zou vinden en dat de bewijzen op dit moment nog niet hard genoeg zijn. In dit onderzoek zal er desondanks wel gekeken worden in hoeverre conflict een onderdeel is van items over het Nederlandse politieke nieuws in Goedemorgen Nederland en Nieuwsuur.

Wel is duidelijk dat media de band kunnen versterken tussen burgers en politieke partijen wanneer burgers hun eigen standpunten en meningen terugzien in de media (Hallin & Mancini, 2004) en zij dus opmerken welke partijen aansluiten bij hun eigen denkbeelden. Hoe meer media overeenkomen met politieke partijen, partij parallellisme, hoe meer de populatie van een land hun eigen mening ziet terugkeren in media (Goldman & Mutz, 2011).

(19)

18 Het is door partij parallellisme mogelijk voor burgers om te kiezen voor media die

ideologisch gezien in hun eigen straatje passen. Media vormen daarmee een brug tussen wat de consument vindt en waarin politieke partijen aansluiten bij die mening. Ze kunnen hierdoor ook invloed hebben op het opkomstpercentage bij politieke verkiezingen.

Brynin en Newton (2003) stellen net als Hallin en Mancini (2004) dat als de mening van de consument in een krant overeenkomt met het beeld wat uit de krant naar voren komt, de kans groter is dat deze consument zal gaan stemmen dan wanneer de krant ook andere geluiden laat horen. Als de ideologie van de lezer dus overeenkomt met de realiteit die de media weergeeft, leidt dit tot een hoger opkomstpercentage bij de verkiezing. Het risico hiervan is echter wel dat media een eenzijdig beeld geven, waardoor journalisten zichzelf schikken aan de mening van de groep in plaats van de autonome houding die zij volgens Deuze (2005) zo belangrijk vinden. Ze zouden hiermee hun rol om burgers te informeren van verschillende standpunten niet vervullen.

Dat dit ook voor televisie geldt, blijkt uit onderzoek van Van Kempen (2017). Wanneer er bij media sprake is van partij-parallellisme heeft dit een positief effect op de hoeveelheid stemmers. Dit effect is bovendien sterker voor mensen met een lage interesse in politiek dan voor mensen met een hoge interesse in politiek. Mensen met een lage interesse zouden mogelijk zonder deze media-aandacht niet gaan stemmen, terwijl mensen met een hoge interesse voor politiek sowieso hun stem zouden uitbrengen. Dit effect geldt naast kranten dus ook voor televisie.

Naast traditionele media als kranten en televisie is de laatste decennia het aanbod van nieuws gegroeid door de komst van nieuwe media. Zowel op het internet als op televisie is er veel meer nieuwsconsumptie mogelijk. Hoewel consumenten dus in theorie meer

mogelijkheden hebben om nieuws tot zich te nemen (Aalberg et al., 2010), blijkt dit in de praktijk niet altijd te gebeuren. Zo blijkt uit Prior (2005) dat consumenten die entertainment boven nieuws verkiezen door de hoeveelheid nieuwe mogelijkheden juist verder weg blijven van nieuws en entertainment blijven kiezen, in tegenstelling tot mensen die een voorkeur voor nieuws hebben en door de explosieve toename juist nog meer nieuws gaan consumeren. Hierdoor wordt het kennisgat tussen de twee groepen groter. Gibson (2015) deed een soortgelijk onderzoek in Australië en kwam tot dezelfde conclusie: wanneer er meer consumptiemogelijkheden zijn om nieuws te vergaren, zullen alleen die mensen daar gebruik van maken die vooraf al een hogere interesse hadden in politiek, waardoor het kennisgat met hen die dit niet hebben groter wordt. Wonneberger, Schoenbach en van Meurs (2013) stellen dat de toename in televisie-infotainment, de combinatie van entertainment en informatie, juist

(20)

19 kan leiden tot meer nieuwsvergaring. Consumenten zouden diversere bronnen gaan gebruiken en op deze wijze alsnog extra nieuws consumeren. Infotainment combineert daarmee de behoefte aan nieuws met de behoefte aan entertainment. De manier waarop een programma dus nieuws inzet, kan invloed hebben op de behoefte van consumenten om dit programma wel of niet te gaan kijken, en daarmee indirect op de hoeveelheid politieke kennis die consumenten vergaren.

Voor mensen met een lage politieke interesse geldt dat de nieuwsconsumptie die zij wel verkrijgen van een grotere invloed is dan bij mensen die een hoge politieke interesse hebben. Albaek et al. (2014) zeggen dat met name conflict- en human interest-invalshoeken bij nieuwsmedia ervoor zorgen dat mensen met een lage politieke interesse meer kennis vergaren. Het zou een goede methode zijn om deze groep meer bij te brengen over de politieke situatie. Dit sluit aan bij Wonneberg et al. (2013) die het belang van entertainment bij het aantrekken van mensen met een lage politieke interesse benadrukken.

Kleinnijenhuis en Scholten (2007) vonden bovendien dat binnen Nederland mensen met een lage politieke interesse sterker beïnvloed worden door nieuwsaspecten dan mensen met een hoge politieke interesse. Zij hebben vaak nog niet voldoende achtergrondkennis en worden daardoor sneller beïnvloed door de media die zij consumeren. Belangrijk daarbij zijn de nieuwsaspecten die zich richten op hoe het gaat vergeleken met hoe het moet, conflict-georiënteerd nieuws en horse-race nieuws, over het succes of falen van partijen. De effecten zijn het sterkste bij deze laatste categorie. Hierbij treedt bij kiezers een bandwagon-effect op, waarbij zij zich sneller scharen achter de kandidaat en partij die succesvol in de media komt dan achter degene die als falend verschijnt. Op zijn beurt versterkt dit weer het beeld in media van een succesvolle of falende politicus en ontstaat er dus een spiraal van wederzijdse beïnvloeding, waarbij door steeds positievere berichtgeving een succesvolle politicus steeds succesvoller kan worden, terwijl bij negatievere berichtgeving een falende politicus steeds minder succesvol wordt. Ook in Duitsland stelde Faas, Mackenrodt en Schmitt-Beck (2008) vast dat nieuws over tussentijdse peilingen, een graadmeter van de horse race, invloed had op de uiteindelijke uitslag, waarbij partijen die het goed deden in de peilingen uiteindelijk verder groeiden bij de verkiezing zelf. Kiezers blijken bovendien niet bewust te zijn dat dit effect plaatsvindt (Kleinnijenhuis & Scholten, 2007). Hoe programma’s als Goedemorgen

Nederland en Nieuwsuur over politici en politieke partijen praten, kan dus een invloed

(21)

20 Er is ook verschil waarneembaar tussen kiezers die van tevoren een duidelijk beeld hebben op welke partij ze gaan stemmen, en zwevende kiezers die deze keuze gedurende de campagne pas maken (Van der Meer, van Elsas, Lubbe & van der Brug, 2015). Oudere stemmers zijn bijvoorbeeld zeer vast en wisselen weinig van partijvoorkeur, ongeacht media-aandacht. Van de verdere bevolking wisselt iets meer dan de helft van voorkeur, vaak naar een partij die in hetzelfde ideologische blok zit. Onder lager opgeleiden is de kans echter groter dat zij gedurende de campagne wisselen van partijvoorkeur naar een partij die ideologisch gezien niet op een lijn ligt met de eerdere partijvoorkeur.

Het wisselen van voorkeur kan verschillende oorzaken hebben, zoals Kleinnijenhuis en Scholten (2007) laten zien. Het kan afhankelijk zijn van de representatie van politici in media, maar ook door de profilering van een partij op bepaalde onderwerpen. In een ander onderzoek van Kleinnijenhuis (1998) bleek dat de koppeling tussen bepaalde onderwerpen en de profilering van de partij op deze onderwerpen van belang kan zijn bij de uiteindelijke keuze van de stemmers. Als een politicus zich dus goed weet te profileren op onderwerpen die bij zijn partij passen, zal deze een grotere kans hebben om stemmen binnen te halen bij de verkiezing zelf. Deze bevinding wordt ook door Kleinnijenhuis en Scholten (2007) gedeeld. Deze profilering kan voor een belangrijk deel plaatsvinden via media als Nieuwsuur en

Goedemorgen Nederland.

Politieke diversiteit in nieuws

In de wetenschappelijke literatuur zijn er meerdere manieren om naar diversiteit te kijken. Hellman (2001) onderscheidt hierbij horizontale diversiteit, diversiteit binnen het mediasysteem, en verticale diversiteit, diversiteit binnen individuele media. Bij Hallin en Mancini (2004) heten deze vormen van diversiteit respectievelijk extern pluralisme en intern pluralisme. Extern pluralisme krijgt vorm doordat er een breed spectrum aan media beschikbaar is dat allerlei verschillende visies en groepen uit de samenleving reflecteert. Intern pluralisme, of verticale diversiteit, houdt in dat media zichzelf neutraal en gebalanceerd opstellen en zo alle standpunten een kans geven. Op inhoudsniveau kan diversiteit bij media worden gedefinieerd als reflectief of open (Van der Wurff & van Cuilenburg, 2001). Reflectieve diversiteit houdt in dat media ideeën en onderwerpen tonen in proportionaliteit met hoe de consumenten het graag zien, terwijl open diversiteit stelt dat alle ideëen even verdeeld worden, ongeacht wat consumenten ervan vinden. Bij reflectieve

(22)

21 diversiteit houden media rekening met de belangen van alle mediagebruikers en geven deze proportioneel aandacht. De grootste groep heeft het meeste belang en krijgt dus de meeste relevante media-aandacht. Een voordeel hiervan is dat de representatie van ideëen van groepen gelijk is aan de grootte van deze groepen. Het nadeel is dat kleinere partijen en minderheden hierdoor ook minder kans hebben om te groeien, aangezien zij minder aandacht zullen ontvangen. Bij open diversiteit speelt het principe dat media objectief moeten zijn en alle ideëen een kans moeten geven een belangrijke rol. Voordeel hiervan is voor journalisten dat zij hun objectiviteit en neutraliteit meer kracht bij kunnen zetten doordat zij de

beschikbare tijd evenredig over alle ideëen en partijen verdelen. Nadeel ervan is dat hierdoor weinig ruimte overblijft voor diepgang: om alle ideëen uitgebreid aan bod te laten komen zou er meer beschikbare tijd moeten zijn.

Hoewel journalisten normen als objectiviteit (Deuze, 2005) belangrijk vinden, blijkt in de praktijk dat er toch regelmatig sprake is van een over- of ondervertegenwoordiging van bepaalde standpunten. Baron (2006) stelt dat journalisten er namelijk financieel belang bij kunnen hebben om sommige standpunten meer te vertegenwoordigen dan andere, wanneer deze bijvoorbeeld meer gelezen zullen worden. Hij noemt dit een persistente media bias. Dit belang wordt dan ook sterker wanneer media zich in een competitieve markt begeven waarin zij moeten strijden om de aandacht van de consument, en waarin werkgevers journalisten zo laag mogelijk willen betalen om winstmaximalisatie te realiseren. Journalisten die werkzaam zijn voor deze bedrijven zouden dan ook ervaren dat deze verwachting er is, en hun gedrag erop aanpassen. Volgens Gentzkov en Shapiro (2006) hoeft competitie tussen verschillende aanbieders echter niet te betekenen dat er meer bias ontstaat bij media, omdat consumenten onafhankelijk bewijs kunnen vergaren en dit kunnen vergelijken met wat andere media aanbieden. Een te afwijkend beeld zou hierdoor juist tot minder betrouwbaarheid kunnen leiden en niet aan de verwachtingen van de consument voldoen, waardoor deze afhaakt. In dat geval zou de bias verminderen door de hoeveelheid competitie tussen media.

Groseclose en Milyo (2005) constateren dat in de Verenigde Staten, een liberale journalistieke cultuur met hoge competitie, er bij meerdere nieuwszenders en kranten, waaronder de New York Times en CBS Evening News, een neiging is om vaker over linkse politieke en sociale groepen te berichten dan dat deze groepen genoemd worden in het Congres. Hiermee zou er sprake kunnen zijn van een liberale bias. Ook Lott en Hassett (2014) rapporteerden dat Amerikaanse kranten positiever berichten over economisch nieuws wanneer er een Democraat in het Witte Huis zit dan wanneer er een Repubiklein president is.

(23)

22 Hetzelfde effect, maar in mindere mate, was ook terug te zien wanneer er een Democratische meerderheid in het Congres was.

Over het algemeen krijgt een overheid in verschillende journalistieke culturen bij voorbaat meer aandacht, doordat de overheid als belangrijke speler in het politieke veld een nieuwswaarde heeft om over te rapporteren (Deuze, 2005) en de journalist als detached

watchdog het gevoel heeft als onderdeel van zijn werk deze overheid te controleren

(Hanitzsch, 2011). Van Dalen (2012) bevestigt dat de overheid structureel veel aandacht krijgt van media. Dit heeft bovendien een versterkend effect op de macht. Echter, bij sommige journalistieke culturen, waar de zoektocht naar conflict binnen nieuws een belangrijke waarde is, neemt de dominantie van de overheid juist iets meer af. Bij deze journalistieke culturen, zoals in het Verenigd Koninkrijk, komt de oppositie vaker aan het woord dan in journalistieke culturen waar conflict geen belangrijke nieuwswaarde is, zoals in Spanje, en is er dus meer ruimte voor een ander geluid. Toch geldt ook voor het Verenigd Koninkrijk dat media de machtbalans in stand houden door grotere partijen meer aandacht te geven dan kleinere partijen, en overheidspartijen te laten domineren over de media-aandacht aan de oppositie (Wayne & Murray, 2009). Dit is dus een vorm van reflectieve diversiteit (Van der Wurff & Cuilenburg, 2001).

Het meeste nieuws tijdens verkiezingscampagnes richt zich op onderwerpen die met politieke beslissingen te maken hebben (Eargle, Esmail & Sulliva, 2008). Toch zien Eargle et al. (2008) ook dat bij minderheden en vrouwelijke kandidaten er meer nadruk wordt gelegd op hun afkomst of gender dan bij witte, mannelijke kandidaten in de Verenigde Staten. Bij verkiezingen speelt bovendien het zien van politiek als spel meer op in de Verenigde Staten dan in Zweedse kranten (Strömbäck & Dimitrova, 2006). In Zweden richten kranten zich meer op de onderwerpen zelf. Strömbäck en Dimitrova (2006) noemen deze twee manieren van berichtgeving respectievelijk het metaframe van politiek als strategisch spel en het metaframe van politiek als onderwerpen.

Het gebruik van frames om berichtgeving inzichtelijker te maken door herhalende concepten te gebruiken, komt in het nieuws vaker voor (Vreese, 2005). Frames kunnen specifiek voor een onderwerp gelden of generiek zijn. Strömbäck en Van Aelst (2010) lieten zien dat in België en Zweden generieke metaframes zichtbaar zijn in de berichtgeving over politiek. In beide landen is bij commerciële televisiezenders en tabloid-kranten meer gebruik gemaakt van het ‘politiek als spel’-frame dan bij kwaliteitskranten en de publieke omroep. Ook werd er meer gepersonaliseerd bij deze commerciële partijen. België en Zweden vallen

(24)

23 allebei onder het democratisch bedrijfsmodel (Hallin & Mancini, 2004). In een andere studie van Strömbäck en Shehata (2007) onderzochten zij de verschillen tussen België en het Verenigd Koninkrijk, wat onder het liberale model valt van Hallin en Mancini (2004). Hieruit bleek dat in het liberale model meer aandacht was voor het ‘politiek als spel’-frame dan in het democratisch bedrijfsmodel. Ook is er in het liberale model meer ruimte voor een

interpretatieve vorm van journalistiek en werd het conflict-frame vaker gebruikt dan in België. Tot slot bleek bij Wayne en Murray (2009) dat media zich meer richten op een horse

race, politiek als spel, en op personalisatie dan op de onderwerpen waar politiek over gaat.

Hoe meer een land zich dus richting het liberale model van Hallin en Mancini (2004) begeeft, hoe groter de kans dat conflict-frames en het metaframe van politiek als spel optreedt in onderwerpen over politiek.

Het Nederlandse televisielandschap en politieke diversiteit

Nederland heeft zowel een publieke omroep als commerciële omroepen. Uit de

Eurobarometer (2016) blijkt dat Nederlanders over het algemeen vinden dat Nederlandse media divers en onafhankelijk te werk gaan. Het percentage Nederlanders dat zich hierin kan vinden, ligt ook structureel hoger dan het Europees gemiddelde. 44% van de Nederlanders vindt dat er ten opzichte van vijf jaar voor het onderzoek meer diversiteit aan standpunten en meningen in media te zien is.

Zoals Büchel et al. (2016) lieten zien, valt het Nederlandse mediasysteem ten opzichte van het politieke systeem in een hybride model. Er zitten kenmerken in van het liberale model en van het democratisch bedrijfsmodel, zoals omschreven door Hallin en Mancini (2004). Hallin en Mancini (2004) voorspelden dat de Westerse landen die in het democratisch bedrijfsmodel vallen, langzaam op zouden schuiven naar het liberale model. Brants en Van Praag (2006) onderzochten dit voor Nederland. Hoewel er wel een toenadering naar het liberale model zichtbaar is, lijkt deze gestagneerd te zijn. Er vindt geen verdere ontwikkeling richting horse race verkiezingsberichtgeving plaats, wat zij verklaren door de sterke publieke omroep die deze gecommercialiseerde belangen inbindt. De lichte toename die zij wel vinden richting het liberale model verklaren zij door te stellen dat politici meer vertrouwen op media, en meer gebruikmaken van de kracht van media. Nederland past daarmee tussen de derde en vierde fase van mediatisering, zoals omschreven door Strömbäck (2008). Hoewel het dus wel verwacht kan worden dat er een vorm van horse race

(25)

24 verkiezingsberichtgeving zichtbaar zal zijn bij Goedemorgen Nederland en Nieuwsuur, zou deze dus naar verwachting niet als belangrijkste punt boven komen door het karakter van deze publieke omroepen.

Een ander gevolg van deze verschuiving is dat politici als bron vaker gebruikt worden door journalisten om hun eigen interpretatie van nieuwsgebeurtenissen te ondersteunen, waarmee er meer ruimte ontstaat voor een interpretatieve vorm van journalistiek die in het liberale model meer aanwezig is dan in het democratisch bedrijfsmodel (Schohaus, 2013). Media passen de quotes van politici in in een bestaand format. Daarbij komen wel allerlei partijen aan het woord. Hoof, Jacobi, Ruigrok en van Atteveldt (2014) constateren namelijk dat de diversiteit met betrekking tot partijen die aan bod komen bij media is toegenomen tussen 1994 en 2012, maar diversiteit op onderwerpen niet. Er komen dus meer partijen van verschillende ideologische stromingen aan bod in 2012 vergeleken met 1994, maar de onderwerpen waarover zij spreken zijn niet diverser geworden in dezelfde tijdsperiode.

De verdeling tussen verschillende politieke posities ligt in Nederland gelijker dan in Duitsland met meer nadruk op oppositieleden en minder op de zittende overheid

(Schoenbach, de Ridder & Lauf, 2001). In hoeverre een politicus vaker in beeld komt, wordt met name bepaald door de persoonlijke karakteristieken van de politicus, zijn politieke oriëntatie en de relevantie. Bij de Nederlandse talkshow Pauw & Witteman zou de vraagstelling aan politici van verschillende stromingen wel verschillen. Huls en Varwijk (2011) stelden vast dat linkse politici minder vragen kregen met een aard van conflict in de vraag dan rechtse politici en politici die zich in het midden van het ideologische spectrum bevinden. Daarmee sturen de interviewers het plaatje wat politici van zichzelf proberen te presenteren in de publieke sfeer. Nederlandse media lijken geen voorkeur te hebben voor het herhalen van aanvallen tussen politici ten opzichte van steunbetuigingen (De Nooy & Kleinnijenhuis, 2013), waarmee zij dus niet altijd bijdragen aan conflict in nieuws.

In dit theoretisch kader is er aandacht geweest voor de journalistieke waarden (Deuze, 2005) die ervoor zorgen dat journalisten hun rol binnen de samenleving zien als watch dogs die de overheid moeten controleren (Hanitzsch, 2011). Het Nederlandse medialandschap valt onder een hybride model (Büchel et al., 2016), met kenmerken van zowel het democratisch bedrijfsmodel als het liberale model zoals omschreven door Hallin en Mancini (2004). Door een sterke publieke omroep zou de volledige verschuiving naar het liberale model die door Hallin en Mancini (2004) werd verwacht uitblijven (Aalberg et al., 2010; Esser et al., 2013; Curran et al., 2009).

(26)

25 Daarnaast was er aandacht voor de band tussen politici en media. Politici en

journalisten hebben een cynische verstandhouding onderling (Albaek et al., 2014; Brants et al., 2010; Van Aelst et al., 2008; Van Dalen et al., 2011). Toch beseffen politici ook dat zij media nodig hebben door het proces van mediatisering (Strömbäck, 2008; de Nooy & Kleinnijenhuis, 2013). Zij kunnen kiezen voor een conflict-strategie of een

samenwerkingsstrategie wanneer zij zich in media uitlaten over andere politieke partijen of politici. Een conflictstrategie kan echter leiden tot een negatievere perceptie bij kijkers (Forgette & Morris, 2006).

Er is in het theoretisch kader ook gekeken naar politieke diversiteit, waarbij er meerdere vormen aan bod zijn gekomen. Bij diversiteit binnen het mediasysteem, wat de NPO nastreeft, spreekt Hellman (2001) over horizontale diversiteit, terwijl diversiteit binnen individuele media door hem wordt aangeduid als verticale diversiteit. Beide vormen zou de NPO dus na moeten streven om aan het brede publiek te voldoen. De inhoud die media creëeren kan bovendien reflectief zijn, waarbij media de grootste groep de meeste aandacht geven en de kleinste groep de minste, of open, waarbij media aan iedere groep evenveel aandacht schenken (Van der Wurff & van Cuilenburg, 2001).

Wanneer media kiezen om zich te committeren aan bepaalde politieke stromingen en er meer sprake is van partijparallelisme (Goldman & Mutz, 2011), kunnen media de band tussen burgers en partijen ook versterken (Van Kempen, 2017). Dit kan zelfs leiden tot een hoger opkomstpercentage bij verkiezingen (Brynin & Newton, 2003). Met name mensen met een lage politieke interesse laten zich beïnvloeden door media (Kleinnijenhuis & Scholten, 2017). Of media dus kiezen voor reflectieve of open diversiteit kan van invloed zijn op de daadwerkelijke verkiezingen. Hierbij kunnen media politiek zien als een metaframe van politiek als strategisch spel of een metaframe van politiek als onderwerpen (Strömbäck & Dimitrova, 2006), waarbij er in het eerste metaframe meer ruimte is voor horse race-berichtgeving en bij het tweede metaframe meer inhoudelijke discussieruimte is.

Uit eerdere onderzoeken (Van Dalen, 2012; Wayne & Murray, 2009) blijkt daarnaast dat bij media structureel meer aandacht is voor overheden dan voor oppositiepartijen. In Nederland blijkt er echter wel een grotere ruimte voor oppositiepartijen dan in Duitsland (Schoenbach et al., 2001). De diversiteit op partijen die aan bod komen in Nederland is wel groot, maar de onderwerpen die zij bespreken niet (Hoof et al., 2014). Er lijkt geen extra nadruk te liggen op conflict ten opzichte van samenwerking (De Nooy & Kleinnijenhuis, 2013).

(27)

26

Methode

In deze paragraaf wordt er stilgestaan bij de gebruikte methode, verantwoording en totstandkoming hiervan en de gebruikte analyses voor de resultaten en conclusies.

Methode van onderzoek

Bij dit onderzoek is er gebruikgemaakt van een inhoudsanalyse. Een inhoudsanalyse wordt gebruikt wanneer men vragen wil beantwoorden die zich richten op de inhoud zelf, en niet op het maakproces of de totstandkoming ervan (Koetsenruiter & van Hout, 2018). De centrale vraag van dit onderzoek gaat over de berichtgeving zelf en laat daarmee het maakproces en de totstandkoming buiten beschouwing. Er is dus gekozen voor de inhoudsanalyse om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Deze inhoudsanalyse bestond uit twee delen. In het eerste deel zijn alle relevante items uit het corpus kwantitatief geanalyseerd aan de hand van een codeboek (zie Bijlage 1). Welke deze relevante items zijn, en de totstandkoming van het codeboek worden later in deze paragraaf uitgebreider behandeld. In het tweede deel is een selectie binnen de relevante items kwalitatief geanalyseerd. Ook deze selectieprocedure komt later in deze paragraaf aan bod.

Hoewel Koetsenruiter en van Hout (2018) opmerken dat voor ‘hoe’-vragen zoals in dit onderzoek vaak gebruikgemaakt wordt van de kwalitatieve inhoudsanalyse, is er gekozen om ook een kwantitatief deel in te bouwen en deze voorafgaand aan de kwalitatieve analyse te doen. Hierdoor kon van het voltallige materiaal kennisgenomen worden, en een goede afweging gemaakt worden voor de selectie van de kwalitatieve inhoudsanalyse. Zoals de Goede, Boeije en ’t Hart (2009) namelijk beschrijven richt kwantitatief onderzoek zich op het opsporen van vaste kenmerken en de verdeling daarvan binnen een populatie, terwijl kwalitatief onderzoek de beschrijving van personen of situaties centraal stelt. Met het kwantitatieve deel van dit onderzoek zijn verschillende telbare, vaste kenmerken, waaronder de spreektijd van politici, gecodeerd om daarmee aanvullende informatie te verschaffen over de manier van berichtgeving binnen Goedemorgen Nederland en Nieuwsuur. De

kwantitatieve analyse in dit onderzoek richt zich op de van tevoren vast te stellen, telbare kenmerken.

Het kwalitatieve deel van deze inhoudsanalyse daarentegen is open van aard gestart en dus zonder codeboek. De grondslag van dit deel van het onderzoek is de gefundeerde theoriebenadering, waarbij op basis van systematisch verzamelde gegevens de theorie

(28)

27 tussentijds steeds verder wordt ontwikkeld en uitgebreid (Wester & Peters, 2004, p. 25). In een vroeg stadium binnen de analyse worden verschillende sensitizing concepts gedefinieerd, die vervolgens door middel van verdere analyse worden uitgebreid en aangescherpt. Ook de begrippen uit het theoretisch kader, zoals het metaframe van politiek als spel, zijn hierin meegenomen wanneer deze in de analyse naar voren kwamen. Het is hiermee een iteratief onderzoek, waarbij de onderzoekscyclus herhalend wordt doorlopen en eerdere analyses van materiaal gebruikt worden bij de selectie van verder materiaal om te analyseren. Hierdoor sturen de resultaten van de oorspronkelijke selectie de verdere selectie van materiaal (Wester & Peters, 2004, p. 41). Dit proces hield op wanneer er uit nieuwe, aanvullende selecties geen verdere verandering meer plaats vond in de analyse-uitkomsten en de concepten dus uitgeput waren.

Onderzoekseenheden

Het corpus van dit onderzoek werd gevormd door alle uitzendingen van Nieuwsuur vanaf 9 februari tot en met 29 maart, en de uitzendingen van Goedemorgen Nederland vanaf 5 tot en met 29 maart. De afbakening van deze data heeft te maken met de vermeldingen van de Provinciale Statenverkiezingen, waar dit onderzoek zich op richt. Op 9 februari was bij

Nieuwsuur voor het eerst aandacht voor de campagne van partijen voor de verkiezingen door

middel van een vast verkiezingsformat in het programma. Bij Goedemorgen Nederland was vanaf 5 maart iedere uitzenddag een politicus gasthoofdredacteur en co-presentator in het programma. Ook het intro van het programma was volledig aangepast om in het teken te staan van de verkiezingen. Daarom is 5 maart de startdatum geworden van deze uitzendingen. Op 20 maart vonden de verkiezingen zelf plaats. Er is gekozen om de week na de

verkiezingen voor zowel Goedemorgen Nederland als Nieuwsuur als slotweek mee te nemen in het onderzoek, omdat de onderzoeksvraag zich ook richt op de totale periode rondom de verkiezingen. Hierdoor zitten er in het corpus zowel uitzendingen over de campagne, als over debatten en de uitslagen.

Als eerste heeft de kwantitatieve analyse plaatsgevonden. Binnen het corpus zijn daarvoor alle uitzendingen geselecteerd waarin ten minste één item voorkwam wat zich richtte op de Nederlandse politiek. Dat kan dus breder zijn dan alleen over de Provinciale Statenverkiezingen. Dit gold voor beide programma’s. Voor Goedemorgen Nederland kwam dit neer op alle 19 uitzendingen die binnen de geselecteerde data passen. Bij Nieuwsuur

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

− Een deel van de burgers voelde zich niet of onvoldoende vertegenwoordigd door de gevestigde politieke partijen.. Fortuyn was in staat het heersende ongenoegen bij een grote groep

Another solution opted for in some studies is to measure a selection of samples with another technique such as Southern blot and use the results to estimate telomere length in

Steeds gaat het erom 'te bepalen wat de rol van de overheid moet zijn en waar de markt meer ruimte moet krijgen.' Van der Ploeg stelt dat privatisering de toegankelijkheid

Op basis van informatie van het IKC, afdeling Pluimveehouderij, zijn de extra investeringen voor silo en toebeho- ren voor een bedrijf met 35000 hennen ge- schat op f16.500,-

De progressieve politicus zit in de auto (vergeef me de beeldspraak) en staat vertwijfeld stil op een kruispunt. Hij had rechtdoor gewild, maar strandt op

Ik zal hier kort op een aantal van deze faktoren ingaan, waarbij nagegaan zal worden of en in hoeverre de invloed van partijen op het beleid erdoor wordt verminderd,

Het kritisch volgen van het doen en laten van politieke partijen, ook vanuit de wetenschap, is daarom een noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van de

Ik kan niet naar de vergadering van de VVD-vrouwen in Utrecht gaan, omdat ik op tijd in Den Haag moet zijn in verband met het mondeling overleg over de BKR. Nog'eens neem ik