• No results found

De mogelijkheid van een verslaving aan complimenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De mogelijkheid van een verslaving aan complimenten"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Mogelijkheid van een Verslaving aan Complimenten Mariëlle van Loenen

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie 2014-2015 Studentnummer: 10329447 Begeleider: Eddie Brummelman Datum: 26 januari 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

De mogelijkheid van een verslaving aan complimenten 4 Hersenprocessen betrokken bij een middelenverslaving 5 Hersenprocessen betrokken bij het ontvangen van complimenten 9 Toepasbaarheid van complimentenverslaving op kinderen 14

Conclusie en discussie 17

(3)

Abstract

In dit literatuuronderzoek is onderzocht in hoeverre het ontvangen van complimenten verslavend is, waarbij gebruik is gemaakt van onderzoek uit de neurowetenschappen. Op basis van een vergelijking tussen de hersenprocessen betrokken bij een middelenverslaving en de hersenprocessen betrokken bij het ontvangen van complimenten blijkt dat onder andere kenmerken als het ervaren van een prettig gevoel, het vormen van een geheugen voor het middel en het evalueren van de beloning ook bij het ontvangen van complimenten kunnen plaatsvinden. Kenmerken als sensitisatie en gewenning blijken echter niet aangetroffen te worden. Afgezien van de focus van het hersenonderzoek op volwassenen, kan het besproken onderzoek ook in grote mate op kinderen vanaf vier jaar toepasbaar zijn. Het verdient

aanbeveling om in de opvoed- en onderwijspraktijk spaarzaam om te gaan met het geven van complimenten, zodat kinderlijke gedragingen gericht op het verkrijgen van complimenten worden vermeden.

(4)

De Mogelijkheid van een Verslaving aan Complimenten

“Te veel lof van ouders heeft averechts effect”, luidt een krantenkop in Trouw uit januari jongsleden (NU.nl, 2014). In het artikel wordt beschreven dat wanneer ouders overdreven lof tegenover hun kinderen uiten, dit kan zorgen voor een daling in het

zelfvertrouwen en een stijging in de faalangst van deze kinderen. Echter verwachten Westerse ouders dat complimenten vooral positieve uitkomsten bij kinderen met zich mee brengen, zoals een verhoogde motivatie en zelfwaardering (Brummelman et al., 2013; Henderlong & Lepper, 2002). Hierbij worden complimenten gedefinieerd als “positieve evaluaties over een andermans product, prestatie of karaktertrekken, waarbij de beoordelaar de validiteit van de normen waarop de evaluatie is gebaseerd veronderstelt” (Kanouse, Gumpert, & Canavan-Gumpert, 1981, geciteerd in Henderlong & Lepper, 2002, p. 775).

Ondanks het gegeven dat Westerse ouders complimenten als positief beschouwen, wordt gesuggereerd dat kinderen afhankelijk kunnen worden van complimenten en dat ze de complimenten nodig hebben om zich goed te voelen (Kohn, 2001; Suissa, 2013). Dit

literatuuronderzoek zal zich richten op de mogelijk verslavende kant van complimenten door in te gaan op de neurowetenschappen.

Afhankelijkheid

Suissa (2013) voorspelt in haar artikel dat door het ontvangen van complimenten de motivatie van kinderen afhankelijk wordt van deze verbale bekrachtigers, waarbij kinderen zullen hunkeren naar het verkrijgen ervan. Volgens deze hypothese zal een kind bevestiging van anderen nodig hebben om zich zeker te voelen over de eigen vaardigheden en persoon. Ook Kohn (2001) speculeert dat complimenten, ondanks de goede bedoelingen,

afhankelijkheid creëren. Deze afhankelijkheid heeft betrekking op de zelfevaluaties van kinderen. Deze kunnen door het ontvangen van complimenten afhankelijk worden van

(5)

kinderen door complimenten niet langer op hun eigen beoordelingen over goed of fout vertrouwen en dat ze plezier en interesse in een activiteit verliezen

Zoals wordt gesuggereerd in de artikels van Suissa (2013) en Kohn (2001) kan het ontvangen van complimenten mogelijk afhankelijk en verslavend werken. Echter is nog niet onderzocht in hoeverre complimenten daadwerkelijk verslavend kunnen zijn, waardoor dit literatuuronderzoek zich zal richten op de vraag in hoeverre het ontvangen van complimenten verslavend is. Bij het beantwoorden van deze vraag wordt gebruikt gemaakt van de

neurowetenschappen om een beeld te schetsen van de hersenprocessen die betrokken zijn bij een verslaving. Verslaving zal worden gedefinieerd als een proces waarin de inname van een middel zich ontwikkelt tot gedwongen patronen van middelzoekend en middelinnemend gedrag (Edwards, Arif, & Hadgson, 1980). Deze gedwongen gedragspatronen gaan ten koste van andere activiteiten en gaan samen met de ontwikkeling van een onvermogen om het

gebruik te stoppen.

Er wordt een antwoord op bovenstaande vraag geformuleerd door de beantwoording van drie deelvragen. Ten eerste worden de bij een middelenverslaving betrokken

hersenprocessen besproken. Vervolgens worden deze hersenprocessen vergeleken met de hersenprocessen die betrokken zijn bij het ontvangen van complimenten. Als laatste wordt aandacht besteedt aan in hoeverre een complimentenverslaving toepasbaar is op kinderen, aangezien vrijwel al het hersenonderzoek gericht is op volwassenen.

Hersenprocessen Betrokken bij een Middelenverslaving

Een middelenverslaving wordt gekenmerkt door het in grote hoeveelheden vrijkomen van de neurotransmitter dopamine (DA) als reactie op het gebruikte middel (Van

Wijngaarden-Cremers & Van der Gaag, 2010). DA wordt afgegeven door de nucleus

accumbens (NcA), welke gesitueerd is in het limbische gebied in de hersenen. Als gevolg van het vrijkomen van deze stof ervaart de gebruiker een prettig gevoel. Bekende

(6)

verslavingsmiddelen zijn onder andere cocaïne, nicotine en alcohol. (Van Wijngaarden-Cremers & Van der Gaag, 2010).

Na verscheidene innamen van het middel is het mogelijk dat het verschijnsel

gewenning optreedt (Wijngaarden-Cremers & Van der Gaag, 2010). Dit houdt in dat er een steeds grotere hoeveelheid van het middel nodig is om hetzelfde prettige gevoel te ervaren. Bij het proces gewenning speelt sensitisatie een rol (Robinson & Berridge, 2008). Sensitisatie zorgt voor een vermindering van de hoeveelheid DA receptoren in de NcA. Hierdoor is er meer DA nodig, en dus een sterkere prikkel, om hetzelfde beloningsgevende gevoel te ervaren. Een gevolg hiervan is dat alledaagse prikkels niet meer kunnen zorgen voor een prettig gevoel, omdat er niet genoeg DA vrijkomt (Volkow & Fowler, 2000).

Om het prettige gevoel toch te kunnen ervaren moet er naar alternatieven worden gezocht, waarbij het opnieuw gebruiken van het middel een mogelijkheid is. Als er tijdens het verlangen naar het prettige gevoel weinig tot geen cognitieve controle over het gedrag is, is het voor de gebruiker moeilijk om het innemen van het middel te stoppen (Volkow & Fowler, 2000). Hierdoor zal er een grote kans bestaan dat het individu opnieuw kiest voor het

gebruiken van het middel om het prettige gevoel te ervaren, wat kenmerkend is voor een verslaving.

Een manier om de verslavende component van complimenten te onderzoeken is om een vergelijking te maken tussen de hersenprocessen die betrokken zijn bij een

middelenverslaving en de hersenprocessen die betrokken zijn bij het ontvangen van een compliment. Er zijn vier hersencircuits betrokken bij het proces van verslaving, namelijk het beloningscircuit, het motivatiecircuit, het geheugen- en leercircuit en het controlecircuit (Volkow, Fowler, & Wang, 2003).

Het Beloningscircuit

(7)

zoals cocaïne verhogen het DA gehalte in de NcA (Volkow et al., 1999; Volkow, Fowler, Wang, & Swanson, 2004). Dit doen ze door de DA transporteurs, die DA absorberen of afbreken, te blokkeren. Wanneer een middel herhaaldelijk heeft gezorgd voor stimulatie van DA in de NcA, zullen er verbanden worden gevormd tussen het ervaren van het prettige gevoel en het middel of een herinnering hieraan (Di Chiara, 2002). Hierdoor kunnen gebruikers bij een herinnering aan het middel een sterk verlangen naar het gevoel en het middel ervaren.

Het Motivatiecircuit

Het motivatiecircuit bestaat voornamelijk uit de orbitofrontale cortex (OFC) (Volkow et al., 2003). De OFC is cruciaal in het signaleren van de waarde van verwachte uitkomsten of van de gevolgen van een stimulus (Schoenbaum, Roesch, & Stalnaker, 2006). Hierbij

evalueert het welke beloning tegenover de stimulus staat en hoe groot de kans op deze beloning is. Bij een middelenverslaving wordt de waarde van het middel regelmatig hoger ingeschat dan de waarde van alledaagse bekrachtigers, waardoor de motivatie om het middel te verkrijgen kan overheersen over de motivatie voor dagelijkse stimuli (Volkow, Fowler, & Wang, 2004).

Als wordt gekeken naar wanneer de OFC actief is tijdens een middelenverslaving, blijkt dat cocaïneverslaafden tijdens verlengde onthouding een verlaagde activiteit in de OFC vertonen (Schoenbaum et al., 2006). Mogelijk heeft dit te maken met dat er gedurende een onthoudingsperiode geen aanleiding voor de OFC is om een middelgerelateerde beloning te evalueren, waardoor de OFC zijn functie niet hoeft uit te voeren. Verhoogde activiteit is waar te nemen tijdens het ervaren van een intens verlangen naar het middel ofwel een craving (Schoenbaum et al., 2006). Blootstelling aan het middel of aan middelgerelateerde stimuli zorgt tevens voor het activeren van de OFC (Volkow et al., 2003). Dit kan verklaard worden doordat op bovengenoemde momenten een evaluatie van de beloning van het middel wel op

(8)

z’n plaats is. Op basis van deze evaluatie zal de keuze voor gedrag worden gemaakt (London, Ernst, Grant, Bonson, & Weinstein, 2000).

Het Geheugen- en Leercircuit

Het derde circuit is het geheugen- en leercircuit en bestaat uit de amygdala en de hippocampus (Volkow et al., 2003). Het blijkt dat de amygdala en de hippocampus

gezamenlijk een geheugen kunnen ontwikkelen voor de context waarin het middelengebruik voorkomt (Goldstein & Volkow, 2002). Een persoon, plek of aanwijzing kan leiden tot een herinnering aan een middel, waardoor er een intens verlangen naar het middel kan ontstaan. Dit is terug te zien in de hersenen, wat blijkt uit een verhoogde activiteit in de amygdala en de hippocampus bij een confrontatie met een middel of een herinnering eraan (Goldstein & Volkow, 2002).

Het Controlecircuit

Het laatste circuit is het controle circuit, welke onder andere bestaat uit de prefrontale cortex (Volkow et al., 2003). De prefrontale cortex is betrokken bij het maken van

beslissingen en het inhiberen van gedrag (Royall et al., 2002). Uit onderzoek komt naar voren dat ondermaats presteren van de prefrontale cortex kan voorkomen bij middelenverslaafden (Casey, Jones, & Hare, 2008). Dit kan gedrag als gevolg hebben dat zich richt op beloningen op de korte termijn, in plaats van beloningen op de lange termijn. Ook kan verstoring van de prefrontale cortex zorgen voor beperkte controle over de inname van een middel, doordat de inhibitie van gedrag moeilijker te handhaven is (Goldstein & Volkow, 2002).

Het blijkt dat gebruik van een middel als cocaïne zorgt voor verhoogde activiteit in de prefrontale cortex (Goldstein & Volkow, 2011). Dit betekent mogelijk dat de prefrontale cortex op dat moment bezig is met beslissen over welk gedrag het na de inname gaat vertonen en of de inname moet worden gestopt of niet. Tevens vertoont de prefrontale cortex

(9)

stimulus (Goldstein & Volkow, 2011). Bij dit laatste moet het individu beslissen of het na aanleiding van de stimulus kiest voor de inname van het middel of onthouding, wat de activiteit in de prefrontale cortex kan verklaren.

Naast de prefrontale cortex bestaat het controlecircuit uit de anterior cingulate gyrus (CG; Volkow et al., 2003). Uit onderzoek naar de anterior CG komt naar voren dat

verslaafden bij langdurige onthouding verlaagde activiteit in dit gebied vertonen, terwijl bij blootstelling aan het middel of aan een middelgerelateerde aanwijzing de activiteit in de anterior CG juist verhoogd is (Volkow, Fowler, & Wang, 2004; Volkow et al., 1991; Wang et al., 1999). De anterior CG speelt net als de prefrontale cortex een rol bij het vermogen om gedrag te inhiberen en is gedurende een middelenverslaving ontregelt (Volkow, Fowler, & Wang, 2004). Hierdoor is het mogelijk dat de inname van een middel minder goed kan worden geïnhibeerd. De activiteit tijdens blootstelling aan het middel kan betekenen dat het individu op dat moment gedrag, zoals het innemen van het middel, probeert te stoppen of te voorkomen.

Wanneer bovenstaande wordt samengevat blijkt dat de bij een middelenverslaving betrokken hersenprocessen opgedeeld kunnen worden in vier circuits. Hieronder vallen het beloningscircuit, het motivatiecircuit, het geheugen- en leercircuit en het controlecircuit. Deze gebieden kunnen tijdens een middelenverslaving ontregeld zijn, waardoor onder andere verlangens naar het middel kunnen ontstaan en de bekrachtigende waarde van het middel als hoger kan worden geschat. Ook is het mogelijk dat er een geheugen voor het middel kan worden opgebouwd en dat het inhiberen en controleren van middelgerelateerd gedrag minder goed kan verlopen.

Hersenprocessen Betrokken bij het Ontvangen van Complimenten

Het onderzoek naar de actieve hersencircuits tijdens het ontvangen van complimenten is op te delen in onderzoek dat zich daadwerkelijk richt op complimenten, onderzoek dat zich

(10)

richt op positief geladen woorden en onderzoek dat zich richt op het ontvangen van feedback of een sociale beoordeling. Feedback en sociale beoordelingen bevatten beide net als

complimenten een evaluatief element. Daarnaast worden bij het ontvangen van positief geladen woorden mogelijk dezelfde bijvoeglijk naamwoorden gebruikt als in complimenten. Hierdoor zal in dit literatuuronderzoek onderzoek worden besproken wat zich richt op al deze variabelen. De invloed van negatief geladen woorden en negatieve feedback op verschillende hersencircuits wordt in dit onderzoek niet beschreven, gezien deze qua inhoud niet

vergelijkbaar zijn met een compliment. Het Beloningscircuit

Als eerste wordt het beloningscircuit besproken, welke voornamelijk betrekking heeft op de NcA. Uit onderzoek dat zich heeft gericht op het effect van positieve en negatieve woorden op activiteit in de NcA blijkt dat alleen al het zien van positieve woorden zorgt voor activiteit in de NcA (Hamann & Mao, 2001). Ander onderzoek heeft zich gefocust op

activiteit in de hersenen als reactie op het ontvangen van positieve of negatieve verbale feedback (Kirsch et al., 2003). De feedback bestond uit de mededeling dat personen snel of langzaam hadden gereageerd op een taak. Uit de resultaten van het onderzoek is naar voren gekomen dat het striatum, wat onder andere bestaat uit de NcA, activiteit vertoont als reactie op positieve feedback.

Ander onderzoek naar activiteit in het striatum is gedaan door Izuma, Saito en Sadado (2008). Hierin werd onderzocht wat de invloed van een positieve sociale beoordeling op activiteit in verschillende hersengebieden is. Proefpersonen namen in dit experiment een videofragment op waarin zij zichzelf voorstelden. Later kregen zij een foto van zichzelf terug met daarbij een impressie over henzelf die een ander had gevormd. Deze impressie was vooraf vastgesteld en bestond uit een uitspraak over eigenschappen van de proefpersoon. Hierbij was het mogelijk om een positieve of negatieve beoordeling te ontvangen, waarbij

(11)

positief werd geclassificeerd als een hoge sociale beoordeling en negatief als een lage sociale beoordeling. Het bleek dat wanneer een proefpersoon een hoge sociale beoordeling ontving, er significant verhoogde activiteit in het striatum waar te nemen was.

De NcA zorgt bij een middelenverslaving voor het opwekken van herinneringen waaronder het middelengebruik plaatsvond en is verantwoordelijk voor het geven van een prettig gevoel aan de gebruiker (Wijngaarden-Cremers & Van der Gaag, 2010). Dat de NcA tevens activiteit vertoont tijdens het ontvangen van een compliment kan betekenen dat de ontvanger een prettig gevoel ervaart en zich andere gebeurtenissen kan herinneren waarin complimenten werden ontvangen.

Het Motivatiecircuit

Er is tevens onderzoek wat zich richt op het motivatiecircuit. Uit een studie van Kirsch et al. (2003) komt naar voren dat bij het horen van positieve feedback de OFC een verhoogde activiteit vertoont. Deze bevinding bevestigt eerder onderzoek, waaruit tevens blijkt dat de activiteit in de OFC toeneemt wanneer positieve feedback wordt gegeven (Elliott, Frith, & Dolan, 1997). In het onderzoek van Elliot et al. (1997) werd feedback gegeven als reactie op het gegeven antwoord op een taak. De feedback bestond uit de uitspraak dat de proefpersoon het juiste of onjuiste antwoord had gekozen. Activiteit werd gemeten in de OFC en in

hersendelen die niet relevant zijn voor deze bespreking.

De functie van de OFC bestaat uit het evalueren van welke beloning tegenover de stimulus staat en hoe groot de kans op deze beloning is (Schoenbaum et al, 2006). Op basis van deze evaluatie ontstaat er motivatie voor gedrag dat gericht kan zijn op het verkrijgen of afweren van de beloning (London et al., 2000). Het vertonen van activiteit in de OFC bij het ontvangen van een compliment kan inhouden dat dit gebied bezig is of is geweest met het inschatten van de kans op het verkrijgen van het compliment. Als gevolg hiervan wordt het individu gemotiveerd voor het proberen te verkrijgen of afweren van het compliment.

(12)

Het Geheugen- en Leercircuit

Ander onderzoek richt zich op het geheugen- en leercircuit, waar de amygdala en de hippocampus onder vallen. Hooley et al. (2009) hebben onderzoek gedaan bij jonge vrouwen naar de activiteit van de anterior CG, de dorsolaterale prefrontale cortex en de amygdala bij het ontvangen van kritiek en complimenten. Hieruit komt naar voren dat de amygdala onder andere actief is tijdens het ontvangen van complimenten. In dit onderzoek werden de

complimenten gegeven in de vorm van geluidsfragmenten, waarin werd omschreven wat de moeder het meest aan haar dochter waardeerde. De dochters ontvingen het compliment zonder een prestatie te hebben uitgevoerd.

In eerder onderzoek naar het geheugen- en leercircuit is gekeken naar de activiteit in de amygdala en het striatum bij het zien van positief, neutraal en negatief emotioneel geladen woorden (Hamann & Mao, 2001). Er komt naar voren dat het zien van positieve en negatieve woorden voor grotere activiteit in de linker amygdala zorgt dan het zien van neutrale

woorden. Dit onderzoek vindt tevens activiteit in de NcA na het zien van positieve woorden, waardoor eerder beschreven bevindingen over de NcA worden bevestigd.

De amygdala is onder andere betrokken bij het vormen van een geheugen voor de context waarin het middelengebruik plaatsvindt (Goldstein & Volkow, 2002). De activiteit die in dit gebied optreedt bij het zien van emotioneel opwindende woorden kan duiden op dat het individu zich een eerdere gebeurtenis herinnert waarin een compliment werd ontvangen. Echter heeft de amygdala vele functies, waardoor de interpretatie van de waargenomen activiteit niet eenduidig is (Pitkänen, Savander, & LeDoux, 1997).

Het Controlecircuit

Als laatste is er ook onderzoek bekend dat zich richt op het controlecircuit, oftewel de prefrontale cortex en de anterior CG. Het blijkt dat er activiteit is in de dorsolaterale

(13)

ontvangen zonder dat ze hiervoor een taak of opdracht hebben uitgevoerd (Hooley, Gruber, Scott, Hiller, Yurgelun-Todd, 2005; Hooley et al., 2009). Tevens blijkt dat positieve en negatieve feedback zorgt voor activiteit in dit gebied (Kirsch et al., 2003). De prefrontale cortex is samen met de anterior CG verantwoordelijk voor het inhiberen van gedrag en het maken van beslissingen over gedrag (Royall et al., 2002). Activiteit in dit gebied bij het ontvangen van een compliment betekent mogelijk dat de prefrontale cortex bezig is met het afwegen van een beslissing over welk gedrag uitgevoerd zal worden of met het inhiberen van gedrag.

Samenvattend blijkt dat het ontvangen van complimenten vaak leidt tot activiteit in dezelfde hersengebieden als het innemen van een middel doet. Het is mogelijk dat een middelenverslaving en een verslaving aan complimenten een gedeeld onderliggend

mechanisme hebben. De activiteit die plaatsvindt in de verschillende hersengebieden bij een middelenverslaving weerspiegelt dat elk gebied een bepaalde functie heeft in dit proces. Een mogelijkheid is om aan te nemen dat de functies van de hersengebieden hetzelfde zijn bij een middelenverslaving als bij een verslaving aan complimenten. Dit betekent dan dat bij het ontvangen van een compliment het individu een prettig gevoel kan ervaren en het verkrijgen van een compliment kan evalueren op basis van de soort en de kans erop. Tevens is het mogelijk dat het individu een geheugen ontwikkelt voor de context waarin complimenten worden ontvangen, en zijn gedrag met betrekking tot het vermijden of het verkrijgen van een compliment kan sturen en stoppen.

Echter zijn kenmerken van een middelenverslaving als gewenning en sensitisatie op basis van dit vergelijkend onderzoek niet aangetroffen bij het ontvangen van complimenten. Sensitisatie en gewenning zorgen ervoor dat gebruikers op zoek gaan naar het prettige gevoel en een steeds grotere stimulus nodig hebben om dit gevoel te ervaren (Van Wijngaarden-Cremers & Van der Gaag, 2010). Het is niet te zeggen of personen met een

(14)

complimentenverslaving ditzelfde gedrag vertonen. Een volledige vergelijking tussen een middelenverslaving en een complimentenverslaving is zodoende niet mogelijk, echter lijken de meeste componenten van een middelenverslaving wel op te kunnen treden bij een

complimentenverslaving.

Toepasbaarheid van Complimentenverslaving op Kinderen

Volgens de definitie van complimenten bevatten complimenten een evaluatie van een persoonlijk product, prestatie of karaktertrek (Kanouse et al., 1981, geciteerd in Henderlong & Lepper, 2002). Hieruit komt naar voren dat een individu bewust moet zijn van het zelf en in staat moet zijn om deze te evalueren, wil een compliment invloed kunnen uitoefenen. Beide kenmerken kunnen worden samengevat onder het begrip zelfconcept, wat de perceptie van een persoon over zichzelf inhoudt (Shavelson & Bolus, 1982). Deze zelfpercepties zijn gevormd door ervaringen met en interpretaties van de omgeving. Ze bestaan uit verschillende componenten die ieder op een verschillende leeftijd ontwikkelen (Stipek, Gralinski, & Kopp, 1990). De componenten die hier worden besproken zijn het zelfbewustzijn, het betrekken van andermans evaluaties in het zelfconcept en de sociale cognities.

Zelfbewustzijn

Als eerste ontwikkelen zich vroege vormen van het zelf gedurende het eerste en tweede levensjaar (Stipek, Gralinski, & Kopp, 1990). Onder deze vroege vormen van het zelf vallen bijvoorbeeld het bewustzijn van de fysieke eigen verschijning en het besef dat ieder individu een eigen, kenmerkende verschijning heeft. Kinderen die deze vroege vormen van het zelf hebben ontwikkeld kunnen in hun taalgebruik naar zichzelf verwijzen, door middel van hun naam of persoonlijk voornaamwoord (Stipek et al., 1990). Deze uitingen betekenen dat kinderen een representatie van zichzelf hebben gevormd, waarin ze zichzelf zien als een eenheid met onderscheidbare, verbaal te verwoorden kenmerken.

(15)

en evalueren van het zelf (Stipek et al., 1990). Evaluerende opmerkingen over het zelf zijn bij de meeste kinderen waar te nemen op een leeftijd van 30 maanden. Ze kunnen bestaat uit evaluaties op basis van absolute normen, zoals het ideaal, of relatieve normen zoals die van leeftijdsgenoten of significante anderen (Shavelson & Bolus, 1982). Omstanders zijn betroken bij het vormen van de normen voor het individu, door hun eigen normen over te dragen of door die van het individu te bekritiseren.

Deze ontwikkeling van zelfbewustzijn gaat samen met het uiten van zelfbewuste, complexe emoties als schuld, schaamte en trots (Tracy & Robins, 2004; Asendorpf &

Baudonnière, 1993). Het uiten van deze emoties vereist dat kinderen hun eigen gedrag kunnen evalueren op basis van normen (Stipek et al., 1990; Lewis et al., 1992). Vanaf driejarige leeftijd zijn kinderen in staat zijn om deze emoties te uiten, wat bevestigt dat kinderen gemiddeld vanaf deze leeftijd beschikken over evaluatieve vermogens.

Betrekken van Andermans Evaluaties in Zelfconcept

Naast het zelf kunnen evalueren is het vermogen om andermans evaluaties te

betrekken in de zelfevaluatie belangrijk bij het begrijpen van complimenten. Hieraan vooraf gaat het bewustzijn dat de gedachten, wensen en overtuigingen van een ander te

onderscheiden zijn van die van het zelf (Asendorpf & Baudonnière, 1993). Theory of Mind speelt hierbij een belangrijke rol (Leslie, 1987). Dit begrip verwijst naar de vaardigheid van individuen om zich te kunnen verplaatsen in de gevoelens, gedachten, wensen en bedoelingen van anderen. Begrip van de invloed van deze mentale toestanden op het gedrag van

individuen valt tevens hieronder (Wellman, Cross, & Watson, 2001). Kortom, het bewustzijn van anderen berust op het begrijpen dat het gedrag van een individu voorkomt uit zijn of haar cognities en emoties.

Er bestaat discussie over de leeftijd waarop Theory of Mind, en zodoende het

(16)

dat kinderen op een leeftijd van drie en een half jaar en jonger meestal falen op de taken die Theory of Mind meten (Wellman et al., 2001). Echter presteren zij op deze taken correct wanneer zij een leeftijd van vier jaar en ouder hebben bereikt. Dit houdt in dat kinderen gemiddeld rond deze leeftijd in staat zijn om mentale toestanden van anderen te begrijpen. Sociale Cognities

Sociale cognities zijn tevens onderdeel van het vermogen om andermans evaluaties te betrekken in de zelfevaluatie. Sociale cognities zijn manieren waarop mensen informatie selecteren, interpreteren, onthouden en gebruiken om voorwerpen, evenementen en personen te beoordelen en besluiten te nemen (Scourfield, Martin, Lewis, & McGuffin, 1999).

Hieronder valt het vormen van een beeld over de relatie tussen het individu zelf en een ander (Adolphs, 2001). Op basis van dit beeld zal gedrag van het individu worden gestuurd.

Aangezien de prefrontale cortex betrokken is bij het sturen van gedrag, is dit gebied ook actief bij het vormen van sociale cognities (Saxe, 2006). De prefrontale cortex blijkt bij kinderen nog niet volledig ontwikkeld te zijn. Hierdoor kan gedurende de kinderjaren niet optimaal gebruik worden gemaakt van functies van dit gebied, zoals het vormen van sociale cognities en het controleren en inhiberen van gedrag (Anderson, Anderson, Northam, Jacobs, & Catroppa, 2001; Blakemore & Chaudhury, 2006).

Kortom, uit informatie over de ontwikkeling van het zelfbewustzijn blijkt dat kinderen vanaf vierjarige leeftijd in staat kunnen zijn om complimenten te begrijpen. Complimenten kunnen gedurende de ontwikkeling al meer invloed hebben op het zelfbeeld, doordat de prefrontale cortex steeds beter in staat is om sociale cognities te vormen. Het hersenonderzoek wat in dit literatuuronderzoek is gebruikt is in grote mate toepasbaar op kinderen. Dit komt doordat hersenonderdelen als de NcA, de amygdala en de hippocampus al vroeg in de

ontwikkeling uitontwikkeld zijn (Casey et al., 2008). Informatie over de prefrontale cortex en de anterior CG is vanwege de late ontwikkeling van deze gebieden waarschijnlijk niet

(17)

toepasbaar op kinderen. Kinderen kunnen zodoende vanaf vierjarige leeftijd vatbaar zijn voor een bepaalde mate van verslaving aan complimenten. Echter bestaan er individuele

verschillen in de ontwikkeling van cognitieve vermogens als zelfconcept en ToM, waardoor de leeftijd van vier jaar geen vast gegeven is.

Conclusie en discussie

In dit literatuuronderzoek is onderzocht in hoeverre het ontvangen van complimenten verslavend is. Dit is gedaan door de hersenprocessen die betrokken zijn bij een verslaving te vergelijken met de hersenprocessen die betrokken zijn bij het ontvangen van complimenten. Uit deze vergelijking blijkt dat, op uitzondering van de hippocampus, alle besproken

hersendelen activiteit vertonen als reactie op beide vormen van stimulatie. De activiteit in de gebieden kan betekenen dat bij het ontvangen van een compliment het individu een prettig gevoel ervaart en het verkrijgen van een compliment evalueert op basis van het soort en de kans erop. Tevens is het mogelijk dat het individu een geheugen ontwikkelt voor de context waarin complimenten worden ontvangen en dat het zijn gedrag met betrekking tot het vermijden of het verkrijgen van een compliment stuurt en mogelijk inhibeert. Echter zijn kenmerken van een middelenverslaving als sensitisatie en gewenning niet aangetroffen bij het ontvangen van complimenten.

Afgezien van de focus van het hersenonderzoek op volwassenen, kan het besproken onderzoek ook in grote mate op kinderen vanaf vier jaar toepasbaar te zijn. Dit komt doordat de besproken hersenonderdelen die bij een complimentenverslaving betrokken kunnen zijn, zich al vroeg in de kindertijd hebben ontwikkeld. Uitzonderingen hierop vormen de

prefrontale cortex en de anterior CG. Een complimenten verslaving blijkt vanaf vierjarige leeftijd mogelijk te zijn bij kinderen, aangezien zij op deze leeftijd het eigen gedrag kunnen evalueren op basis van normen, besef hebben van andermans mentale toestanden en een beeld kunnen vormen van de relatie met een ander.

(18)

Zoals blijkt uit bovenstaande zijn kenmerken van een middelenverslaving als gewenning en sensitisatie op basis van dit vergelijkend onderzoek niet aangetroffen bij het ontvangen van complimenten. Deze kenmerken zijn belangrijk voor gedragingen als het zoeken naar het middel en aanpassingen in de hersenen (Van Wijngaarden-Cremers & Van der Gaag, 2010). Sensitisatie en gewenning blijken echter processen te zijn die zich afspelen in een gevorderd stadium van een verslaving, waarbij herhaaldelijk gebruik heeft gezorgd voor een verandering in de hoeveelheid DA receptoren (Van Wijngaarden-Cremers & Van der Gaag, 2010). De beschreven onderzoeken hebben zich niet gericht op het meten van activiteit in hersendelen over langere tijd, waardoor de afwezigheid van processen als sensitisatie en gewenning niet opmerkelijk is. Om vast te kunnen stellen of deze processen plaatsvinden bij het ontvangen van complimenten is het nodig om longitudinaal onderzoek te verrichten bij kinderen die regelmatig complimenten ontvangen. Hierbij is het van belang dat de hersenactiviteit in het beloningscircuit wordt gemeten, aangezien sensitisatie en gewenning in dit circuit plaatsvinden.

Naast het feit dat niet al het beschreven hersenonderzoek zich specifiek heeft gericht op het ontvangen van complimenten, blijkt dat het meeste onderzoek zich vooral richt op één hersenonderdeel of circuit. Hierdoor is het niet mogelijk om conclusies te trekken over of er in alle besproken hersencircuits tegelijkertijd activiteit plaatsvinden bij het ontvangen van complimenten. Het verdient aanbeveling om in longitudinaal vervolgonderzoek gelijktijdig de activiteit in de verschillende hersencircuits als reactie op het ontvangen van complimenten te meten. Met deze vorm van onderzoek kan inzicht worden verkregen in de locaties waar gelijktijdig activiteit plaatsvindt en het verloop van activiteit over de tijd heen.

Het is van belang om bovenstaand en ander vervolgonderzoek uit te voeren bij kinderen van tussen de vier en achttien jaar oud, aangezien er over deze leeftijdscategorie weinig tot geen hersenonderzoek bekend is. Daarnaast zijn de hersenprocessen van

(19)

volwassenen anders dan die van kinderen, doordat de hersenen zich gedurende de kindertijd en adolescentie nog sterk ontwikkelen (Lenroot & Giedd, 2006). Gedurende de kindertijd is met name de prefrontale cortex nog niet uitontwikkeld, wat onder andere gevolgen heeft voor het controleren en inhiberen van gedrag (Paus, 2005). Dit is van belang voor de kans op een complimentenverslaving, aangezien dit zou kunnen betekenen dat kinderen hun gedrag met betrekking tot het verkrijgen of vermijden van een compliment niet goed kunnen reguleren. Een verslaving zou op deze manier eerder tot stand kunnen komen bij deze doelgroep.

Ook is er in de neurowetenschappen en in dit literatuuronderzoek geen onderscheid gemaakt in verschillende vormen van complimenten. Echter is het voor de gevolgen van complimenten voor kinderen van belang waar de complimenten op zijn gericht (Brummelman et al., 2013). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen persoonsgerichte en procesgerichte complimenten. Bij persoonsgerichte complimenten worden de persoonlijke kwaliteiten, zoals vermogen, gecomplimenteerd en bij procesgerichte complimenten wordt gedrag, zoals inzet, gecomplimenteerd (Kamins & Dweck, 1999). Het blijkt dat het geven van complimenten gericht op persoonlijke kwaliteiten van een kind kan leiden tot vermijding van het zoeken van uitdagingen, vertonen van minder doorzettingsvermogen, minder plezier beleven aan een taak en slechter presteren op een taak, in vergelijking met kinderen die inzet of procesgerichte complimenten ontvangen. (Pomerantz & Kempner, 2013; Mueller & Dweck, 1998).

Tevens wordt uit onderzoek geconcludeerd dat persoonsgerichte complimenten ervoor kunnen zorgen dat de zelfwaardering van kinderen afhankelijk wordt van hun prestatie

(Kamins & Dweck, 1999). Uit persoonsgerichte complimenten kunnen kinderen afleiden dat ze alleen waardevol zijn als ze goed presteren, waardoor ze het idee hebben dat ze zichzelf continue moeten bewijzen om deze goedkeuring te ontvangen. Hierdoor lijkt een verslaving aan persoonsgerichte complimenten eerder een mogelijkheid dan een verslaving aan

(20)

hersenactiviteit als reactie op beide vormen van complimenten is gewenst.

Samenvattend heeft dit onderzoek beargumenteerd dat complimenten mogelijk een verslavende component bevatten. Gezien de invloed die complimenten kunnen uitoefenen op motivatie en cognitie, verdient het aanbeveling om hiermee in onderwijssettings rekening te houden. Tevens heeft de mogelijk verslavende werking van complimenten implicaties voor de opvoedingssituatie, waarin voornamelijk bij Westerse ouders het idee heerst van de algemeen positieve werking van complimenten. Wanneer dit geloof blijft bestaan, zullen complimenten veelvuldig worden gegeven. Een mogelijk gevolg hiervan is dat in een bepaalde mate een verslaving aan complimenten ontstaat, waarbij kinderen verlangen naar het ontvangen van een compliment en hun gedrag richten op het verkrijgen ervan. Dit kan ten koste gaan van de onderwijsleertijd en de opvoeding thuis. Voorzichtigheid in het geven van complimenten is op z’n plaats, waarbij baad het niet dan schaadt het wél belangrijk is om in gedachte te houden.

(21)

Referenties

Adolphs, R. (2001). The neurobiology of social cognition. Current Opinion in Neurobiology, 11(2), 231-239. doi:10.1016/S0959-4388(00)00202-6

Anderson, V. A., Anderson, P., Northam, E., Jacobs, R., & Catroppa, C. (2001). Development of executive functions through late childhood and adolescence in an Australian

sample. Developmental Neuropsychology, 20(1), 385-406. doi:10.1207 /S15326942DN2001_5

Asendorpf, J. B., & Baudonnière, P. M. (1993). Self-awareness and other-awareness: Mirror self-recognition and synchronic imitation among unfamiliar peers. Developmental Psychology, 29(1), 88-95. doi:10.1037/0012-1649.29.1.88

Blakemore, S. J., & Choudhury, S. (2006). Development of the adolescent brain: implications for executive function and social cognition. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 47(3‐4), 296-312. doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01611.x

Brummelman, E., Thomaes, S., Overbeek, G., Orobio de Castro, B., van den Hout, M. A., & Bushman, B. J. (2014). On feeding those hungry for praise: Person praise backfires in children with low self-esteem. Journal of Experimental Psychology: General, 143(1), 9-14. doi:10.1037/a0031917

Casey, B. J., Jones, R. M., & Hare, T. A. (2008). The adolescent brain. Annals of the New York Academy of Sciences, 1124(1), 111-126. doi:10.1196/annals.1440.010 Di Chiara, G. (2002). Nucleus accumbens shell and core dopamine: differential role in

behavior and addiction. Behavioural brain research, 137(1), 75-114. doi:10.1016 /S0166-4328(02)00286-3

Edwards, G., Arif, A., & Hadgson, R. (1980). Nomenclature and classification of drug-and alcohol-related problems: a WHO Memorandum. Bulletin of the World Health Organization, 59(2), 225-242. Verkregen van http://europepmc.org

(22)

Elliott, R., Frith, C. D., & Dolan, R. J. (1997). Differential neural response to positive and negative feedback in planning and guessing tasks. Neuropsychologia, 35(10), 1395 -1404. doi:10.1016/S0028-3932(97)00055-9

Goldstein, R. Z., & Volkow, N. D. (2002). Drug addiction and its underlying neurobiological basis: neuroimaging evidence for the involvement of the frontal cortex. American Journal of Psychiatry, 159(10), 1642-1652. doi:10.1176/appi.ajp.159.10.1642 Goldstein, R. Z., & Volkow, N. D. (2011). Dysfunction of the prefrontal cortex in addiction:

neuroimaging findings and clinical implications. Nature Reviews Neuroscience, 12(11), 652-669. doi:10.1038/nrn3119

Henderlong, J., & Lepper, M. R. (2007). The effects of person versus performance praise on children’s motivation: Gender and age as moderating factors. Educational Psychology, 27(4), 487-508. doi:10.1080/01443410601159852

Hooley, J. M., Gruber, S. A., Parker, H. A., Guillaumot, J., Rogowska, J., & Yurgelun-Todd, D. A. (2009). Cortico-limbic response to personally challenging emotional stimuli after complete recovery from depression. Psychiatry Research: Neuroimaging, 171(2), 106-119. doi:10.1016/j.pscychresns.2008.04.001

Hooley, J. M., Gruber, S. A., Scott, L. A., Hiller, J. B., & Yurgelun-Todd, D. A. (2005). Activation in dorsolateral prefrontal cortex in response to maternal criticism and praise in recovered depressed and healthy control participants. Biological Psychiatry, 57(7), 809-812. doi:10.1016/j.biopsych.2005.01.012

Izuma, K., Saito, D. N., & Sadato, N. (2008). Processing of social and monetary rewards in the human striatum. Neuron, 58(2), 284-294. doi:10.1016/j.neuron.2008.03.020 Kamins, M. L., & Dweck, C. S. (1999). Person versus process praise and criticism:

implications for contingent self-worth and coping. Developmental Psychology, 35(3), 835-847. doi:10.1037/0012-1649.35.3.835

(23)

Kirsch, P., Schienle, A., Stark, R., Sammer, G., Blecker, C., Walter, B., ... & Vaitl, D. (2003). Anticipation of reward in a nonaversive differential conditioning paradigm and the brain reward system: an event-related fMRI study. Neuroimage, 20(2), 1086-1095. doi:10.1016/S1053-8119(03)00381-1

Kohn, A. (2001). Five Reasons to Stop Saying" Good Job". Young Children, 56(5), 24-30. Verkregen van www.merrymontessori.com

Lenroot, R. K., & Giedd, J. N. (2006). Brain development in children and adolescents:

insights from anatomical magnetic resonance imaging. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 30(6), 718-729. doi:10.1016/j.neubiorev.2006.06.001

Leslie, A. M. (1987). Pretense and representation: The origins of" theory of mind.". Psychological Review, 94(4), 412-436. doi:10.1037/0033-295X.94.4.412

Lewis, M., Alessandri, S. M., & Sullivan, M. W. (1992). Differences in shame and pride as a function of children's gender and task difficulty. Child Development, 63(3), 630-638. doi:10.1111/j.1467-8624.1992.tb01651.x

London, E. D., Ernst, M., Grant, S., Bonson, K., & Weinstein, A. (2000). Orbitofrontal cortex and human drug abuse: functional imaging. Cerebral Cortex, 10(3), 334-342.

doi:10.1093/cercor/10.3.334

Mueller, C. M., & Dweck, C. S. (1998). Praise for intelligence can undermine children's motivation and performance. Journal of Personality and Social Psychology, 75(1), 33 -52. doi:10.1037/0022-3514.75.1.33

NU.nl (2014, Januari 4). Te veel lof van ouders heeft averechts effect. Nu.nl. Verkregen van http://www.nu.nl

Paus, T. (2005). Mapping brain maturation and cognitive development during adolescence. Trends in Cognitive Sciences, 9(2), 60-68. doi:10.1016/j.tics.2004.12.008

(24)

Pitkänen, A., Savander, V., & LeDoux, J. E. (1997). Organization of intra-amygdaloid circuitries in the rat: an emerging framework for understanding functions of the amygdala. Trends in Neurosciences, 20(11), 517-523. doi:10.1016/S0166 -2236(97)01125-9

Pomerantz, E. M., & Kempner, S. G. (2013). Mothers’ daily person and process praise: Implications for children’s theory of intelligence and motivation. Developmental Psychology, 49(11), 2040-2046. doi:10.1037/a0031840

Royall, D. R., Lauterbach, E. C., Cummings, J. L., Reeve, A., Rummans, T. A., Kaufer, D. I., ... & Coffey, C. E. (2002). Executive control function: A review of its promise and challenges for clinical research. A report from the Committee on Research of the American Neuropsychiatric Association. The Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences, 14(4), 377-405. doi:10.1176/appi.neuropsych.14.4.377

Saxe, R. (2006). Uniquely human social cognition. Current Opinion in Neurobiology, 16(2), 235-239. doi:10.1016/j.conb.2006.03.001

Schoenbaum, G., Roesch, M. R., & Stalnaker, T. A. (2006). Orbitofrontal cortex, decision making and drug addiction. Trends in Neurosciences, 29(2), 116-124. doi:10.1016 /j.tins.2005.12.006

Scourfield, J., Martin, N., Lewis, G., & McGuffin, P. (1999). Heritability of social cognitive skills in children and adolescents. The British Journal of Psychiatry, 175(6), 559-564. doi:10.1192/bjp.175.6.559

Shavelson, R. J., & Bolus, R. (1982). Self concept: The interplay of theory and methods. Journal of Educational Psychology, 74(1), 3-17. doi:10.1037/0022-0663.74.1.3 Stipek, D. J., Gralinski, J. H., & Kopp, C. B. (1990). Self-concept development in the toddler

(25)

Tracy, J. L., & Robins, R. W. (2004). "Putting the Self Into Self-Conscious Emotions: A Theoretical Model". Psychological Inquiry, 15(2), 103-125.doi:10.1207

/s15327965pli1502_01

Van Wijngaarden-Cremers, P. J., & Van der Gaag, R. J. (2010). Verslaving als

ontwikkelingsstoornis. Kind & Adolescent, 31(4), 174-187. doi:10.1007/s12453-010 -0720-8

Volkow, N. D., & Fowler, J. S. (2000). Addiction, a disease of compulsion and drive:

involvement of the orbitofrontal cortex. Cerebral Cortex, 10(3), 318-325. doi:10.1093 /cercor/10.3.318

Volkow, N. D., Fowler, J. S., & Wang, G. J. (2003). The addicted human brain: insights from imaging studies. The Journal of Clinical Investigation, 111(10), 1444-1451. doi:10 .1172/JCI18533

Volkow, N. D., Fowler, J. S., & Wang, G. J. (2004). The addicted human brain viewed in the light of imaging studies: brain circuits and treatment strategies. Neuropharmacology, 47(1), 3-13. doi:10.1016/j.neuropharm.2004.07.019

Volkow, N. D., Fowler, J. S., Wang, G. J., & Swanson, J. M. (2004). Dopamine in drug abuse and addiction: results from imaging studies and treatment implications. Molecular Psychiatry, 9(6), 557-569. doi:10.1038/sj.mp.4001507

Volkow, N. D., Fowler, J. S., Wolf, A. P., Hitzemann, R., Dewey, S., Bendriem, B., ... & Hoff, A. (1991). Changes in brain glucose metabolism in cocaine dependence and withdrawal. American Journal of Psychiatry, 148(5), 621-626. Verkregen van http://ajp.psychiatryonline.org

Volkow, N. D., Wang, G. J., Fowler, J. S., Logan, J., Gatley, S. J., Wong, C., ... & Pappas, N. R. (1999). Reinforcing effects of psychostimulants in humans are associated with increases in brain dopamine and occupancy of D2receptors. Journal of Pharmacology

(26)

and Experimental Therapeutics, 291(1), 409-415. Verkregen van http://jpet.aspetjournals.org

Wang, G. J., Volkow, N. D., Fowler, J. S., Cervany, P., Hitzemann, R. J., Pappas, N. R., ... & Felder, C. (1999). Regional brain metabolic activation during craving elicited by recall of previous drug experiences. Life Sciences, 64(9), 775-784. doi:10.1016/S0024 -3205(98)00619-5

Wellman, H. M., Cross, D., & Watson, J. (2001). Meta‐analysis of theory‐of‐mind development: the truth about false belief. Child Development, 72(3), 655-684. doi:10.1111/1467-8624.00304

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderbouwing personele, materiële en overige kosten: op aanvraag beschikbaar Co-financierende partij: geen.. Programma

Door een gebrek aan mosselen van lengte 58-70 mm in de Eems-Dollard is de klasse 5 niet door het RIKZ aangeleverd, dit jaar konden mosselen van deze lengte wel in de

PZJ-zorgvelener handelt (pro)actief en vervult verschillende rollen zoals die van ‘signa- leerder’, ‘begeleider’, ‘behandelaar’, ‘belangenbehartiger van het kind’

He, je bent niet afgeleid in het gebouw waar zoveel mensen; dat is voor mij persoonlijk, hé…ik word altijd heel snel afgeleid door de mensen die om je heen ..die willen even gauw

Deze zou alleen voor 2018 en 2019 gelden, maar wordt met een jaar verlengd om de nodige stappen te kunnen zetten.. Op pagina 18 lezen we echter dat de verhoging structureel in de

Divergent Quiescent Transition Systems (DQTSs) are labelled transition sys- tems that model quiescence, i.e., the absence of outputs or internal transitions, via a special

De effectiviteit van deze twee vormen van complimenten is onderzocht in schoolsituaties, waarbij gevonden werd dat gelabelde complimenten weinig worden gebruikt door de

Eugenie Dekkers, Programmamanager neonatale hielprikscreening RIVM - Centrum voor Bevolkingsonderzoek Utrecht, 28 juni 2017 Onderwerp: