• No results found

Relatieve deprivatie als moderator in de relatie tussen positieve en negatieve humor en de attitude ten opzichte van vluchtelingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Relatieve deprivatie als moderator in de relatie tussen positieve en negatieve humor en de attitude ten opzichte van vluchtelingen"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Relatieve Deprivatie als Moderator in

de Relatie tussen Positieve en

Negatieve Humor en de Attitude ten

opzichte van Vluchtelingen

Bachelorproject

Naam: Livia Hofland Universiteit van Amsterdam Afdeling Sociale Psychologie Studentnummer: 10358927 Begeleider: Allard Feddes Aantal woorden: 8612

(2)

Abstract

Grote getalen Syrische vluchtelingen verlaten hun land en het merendeel komt richting Europa. De attitude ten opzichte van vluchtelingen is wisselend, maar de vraag is of deze beïnvloed kan worden door humor. In dit onderzoeksverslag (N=77) werd een onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve humor. Het effect van humor werd voor één van de eerste keren getoetst op attitude en relatieve deprivatie. Daarnaast werd relatieve deprivatie (RD) als moderator onderzocht in de relatie tussen positieve/negatieve humor en attitude ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Dit werd beredeneerd aan de hand van de relatieve deprivatietheorie van Crosby (1976). Humor werd geoperationaliseerd door een negatieve en positieve cartoon. De deelnemers kregen de cartoon te zien waarna ze een aantal vragenlijsten moesten invullen. Deze maten de attitude en individuele en collectieve deprivatie (RD). Uit de resultaten bleek dat humor geen effect had op attitude en geen effect had op RD. Ook bleek RD geen significante moderator te zijn. Er werd enkel een significant exploratief resultaat gevonden van collectieve deprivatie op attitude. Oftewel, aan de hand van dit onderzoek werkt relatieve deprivatie niet als moderator in de relatie tussen humor en de attitude ten opzichte van vluchtelingen. Het effect van humor op attitude ten opzichte van vluchtelingen is nog niet eerder getest. Dit onderzoek is één van de eerste in zijn soort.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Pilotstudie

Methode 11

Resultaten & Discussie 13

Hoofdstudie Methode 15 Resultaten 17 Discussie 22 Literatuurlijst 26 Appendix Appendix A 30 Appendix B 31 Appendix C 32

(4)

Inleiding

Sinds de burgeroorlog waardoor duizenden mensen Syrië moesten verlaten, zijn vluchtelingen het gesprek van de dag. De houding van Nederlandse burgers is niet altijd positief. Mensen zijn bang dat hun banen worden afgepakt. Mensen vrezen voor hun betaalde belastinggeld en voor aantasting van de Nederlandse cultuur. Onderzoek suggereerde al eerder een negatievere houding ten opzichte van vluchtelingen in Nederland (Verkuyten, 2011). Deze neerwaartse ontwikkeling is niet enkel in Europa een probleem. In de Verenigde Staten geven immigranten en vluchtelingen aan zich steeds vaker gehaat te voelen door autochtone Amerikanen. Ook blijken er steeds meer criminele acties jegens immigranten plaats te vinden (Stacey, Carbone-López, &, Rosenfeld, 2011).

Mede door deze criminele acties, krijgt de vluchtelingensituatie in Nederland veel aandacht van de media. Zo wordt er dagelijks gespeculeerd over het wel of niet sluiten van de grenzen. Er worden demonstraties georganiseerd en in oktober is de Duitse burgemeesterskandidaat Henriette Reker om politieke reden neergestoken (Leijten, 2015). Later bleek dat Reker was onder meer verantwoordelijk voor de vluchtelingenopvang in de Keulen. De dader was een fel tegen de komst en opvang van vluchtelingen. Deze gewelddadige actie diende als vorm van protest. Eén van de vele voorvallen. Wanneer iets een grote rol speelt in de actualiteit, is de kans aanwezig dat er cartoons en grappen over ontstaan. Zo ook in dit geval. In dit onderzoek zal de invloed van humor, aan de hand van cartoons, worden onderzocht op de algemene attitude van Nederlanders ten opzichte van vluchtelingen. Ook zal er een onderscheid worden gemaakt tussen negatieve en positieve humor. Daarbij zal de rol van relatieve deprivatie als moderator worden onderzocht op de relatie tussen de verschillende soorten humor en attitudes ten opzichte van vluchtelingen, zie Figuur 1.

Figuur 1. Onderzoeksopzet Schematisch Weergegeven. Afhankelijke Variabele is Attitude t.o.v. Syrische Vluchtelingen. Onafhankelijke Variabele is Positieve of Negatieve Humor. Relatieve Deprivatie is de Moderator.

(5)

Regelmatig worden attitudes ten opzichte van vluchtelingen of immigranten in het algemeen verklaard aan de hand van realistisch en symbolische dreiging. Attitude is evaluatieve dimensie en houdt een bepaalde houding naar derden in (Fishbein & Raven, 1962). Wat iemand van een ander of anderen denkt en vindt. Realistische dreiging is een bedreiging van het welvaren van de ingroup. Een voorbeeld hiervan is politieke macht die als onzeker ervaren wordt door de komst van de immigranten (Rohmann, Florack &, Piontkowski, 2006). Symbolische dreiging heeft niet een direct zichtbare impact op het leven van de ingroup, maar bedreigt de culturele waarden en wereldbeeld. Als deze twee typen dreiging niet of nauwelijks aanwezig zijn, zal de attitude ten opzichte van Syrische vluchtelingen waarschijnlijk niet negatief zijn. Als beide dreigingen in hoge mate worden ervaren door de ingroup, zal de attitude negatief zijn. In dit onderzoek zal de mate van zowel realistisch als symbolische dreiging onderzocht worden.

Naast attitudes, wordt humor onderzocht en over de definitie van humor bestaat in de literatuur veel onenigheid. Sommigen zeggen dat “het een verbale of non-verbale activiteit betreft die een positief cognitieve of effectieve reactie bij de luisteraar veroorzaakt” (Meyer, 1990, p. 76-79). Anderen zijn van mening dat humor daarbij een effectief copingsmechanisme is voor stress en een middel om een relatie aan te gaan met anderen (Lefcourt, 2001). Onderzoekers zijn het echter oneens over de stelling dat humor te allen tijde een positieve respons teweeg brengt. Als iemand beledigd of vernederd wordt middels een grap zal zijn reactie hoogstwaarschijnlijk allesbehalve positief zijn. Mogelijk bestaan er meerdere soorten humor, met voor elk een passende reactie. Op het onderscheid in humorstijlen zal hieronder uitgebreider worden ingegaan, nadat eerdere onderzoeken naar het effect van humor in het algemeen besproken zijn.

Wat het daadwerkelijke effect is van humor op attitudes ten opzichte van vluchtelingen is nog niet onderzocht. Het feit dat er nog geen empirisch onderzoek is gedaan, geeft aan dat het van wetenschappelijk belang is dat dit wel gebeurt. Cartoons en humor worden vaak gebruikt om mensen kritisch te laten kijken naar een bepaalde actuele situatie, maar wat het met iemand zijn/haar attitude doet is nog onduidelijk. In dit onderzoek zal het effect van zowel positieve als negatieve humor getoetst worden. Ook zal de eventueel modererende werking van de relatieve deprivatie onderzocht worden. In het middendeel zal onder andere het verband tussen humor en attitudes uiteengezet worden. Attitudes op interpersoonlijk niveau, omdat er weinig onderzoek is gedaan naar het effect van humor op groepsniveau. Het verband tussen humor, attitudes en emotie zal vervolgens besproken worden. Emotie vormt de link tussen humor en relatieve deprivatie. Het is niet als variabele

(6)

meegenomen in de onderzoeksopzet omdat het anders een te complexe constructie zou worden. Tenslotte wordt er gekeken naar de invloed van relatieve deprivatie op attitudes. Aan de hand van eerder onderzoek is geprobeerd de onderzoeksopzet (Figuur 1) te onderbouwen.

De Relatie tussen Humor en Attitudes

Aangezien het onderzoek naar het effect van humor beperkt is, zal hier het effect van humor op interpersoonlijke attitudes aan de hand van eerdere literatuur besproken worden. Uit een aantal onderzoeken bleek de positieve werking van humor. Eerder werd al onderzoek gedaan naar het effect van humor in de vorm van cartoons. Murstein en Brust (1985) toetsten het verband tussen humor en interpersoonlijke aantrekkingskracht. De deelnemers kregen een reeks cartoons, stripverhalen en moppen te zien. Voordat de effecten van deze entiteiten werden bestudeerd, werd gecontroleerd in hoeverre mensen ze als grappig beoordeelden. Hieruit bleek dat hoe grappiger de deelnemers de cartoons vonden, hoe hoger ze scoorden op de vragenlijsten voor waardering, liefhebben en houding tegenover het huwelijk. Op basis van deze resultaten kan gesuggereerd worden dat cartoons en het ervaren van humor kunnen leiden tot een positieve aantrekkingskracht ten opzichte van een ander persoon. Oftewel, een positief effect van humor op interpersoonlijke relaties.

Ook bleek uit onderzoek dat het gebruik van humor in advertenties een positief effect kan hebben op de attitude ten opzichte van een bepaald product (Weinberger & Gulas, 1992). Zij onderzochten verschillenden effecten van humor door middel van een overzicht van een aantal artikelen. Humor bleek een positief effect te hebben op onder andere begrip, bronbetrouwbaarheid en verleiding tot kopen. De onderzoekers suggereerden echter wel een kanttekening: het effect van humor zou door een aantal factoren beïnvloed worden. De interpretatie en integratie van het ‘grappige’ bericht, zou afhangen van de humorstijl (Speck, 1987). Uit dit onderzoek bleek bijvoorbeeld dat negatieve en agressieve humor voor minder waardering zouden zorgen. Daarnaast bleek dat positieve humor voor een vergrote aandacht zou zorgen, terwijl sentimentele humor juist voor een vermindering in aandacht zou zorgen. De bovenstaande gevonden effecten wezen erop dat er rekening dient te worden gehouden humor en de verschillende humorstijlen. Het artikel van Weinberger en Gulas bood echter enkel een overzicht van eerdere onderzoeken en het onderzoek van Speck (1987) werd wegens methodologische redenen niet uitgegeven. Ondanks deze minpunten suggereerden de bovenstaande artikelen wel een positief effect van humor op de algemene evaluatie van een ander persoon. Deze resultaten gaven andere onderzoekers wel reden om de effect van de verschillende humorstijlen te toetsen.

(7)

Zo deden Dyck en Holtzman (2013) onderzoek naar humor en bevestigde dat er een onderscheid in humorstijlen te maken viel namelijk: positieve en negatieve humor. Onder de positieve humorstijl vallen twee soorten humor namelijk affiliatieve en zelfbeeld-verrijkende humor (Dyck & Holtzman, 2013). Positieve humor heeft verschillende positieve gevolgen zoals het beter om kunnen gaan met dagelijkse stress en het vergroten van het menselijk welzijn (Samson & Gross, 2009). Bovenal worden interpersoonlijke relaties aan de hand van positieve humor gefaciliteerd (Martin et al., 2003). Met negatieve humorstijl wordt gedoeld op agressieve en zelfbeeld-afbrekende humor. Consequenties hiervan zijn vaak een grotere mate van angst, depressie, vijandigheid en agressief gedrag naar andere mensen (Martin et al., 2003). Aan de hand van twee onderzoeken wordt hieronder duidelijk te gemaakt wat nu precies de effecten zijn van positieve en negatieve humor.

Naar aanleiding van een model over humor, ontwikkeld door Meyer (2000), onderzochten Cann, Zapata en Davis (2009) het onderscheid in positieve en negatieve humorstijlen. Het model van Meyer stelt dat er enerzijds een soort humor bestaat die mensen van elkaar verwijdert en er anderzijds een soort bestaat die juist mensen dichterbij elkaar brengt. In het artikel van Cann, Zapata en Davis (2009) werd derhalve onderzocht wat het effect was van positieve en negatieve humor op de evaluatie van iemand anders’ gevoel voor humor. Uit de resultaten bleek dat als mensen positieve humor gebruikt, dit leidt tot een positievere evaluatie van hun gevoel voor humor; als mensen negatieve humor gebruiken, leidt dit tot een negatievere evaluatie. Dit suggereert dat het gebruik van positieve humor zorgt voor een verbetering van interpersoonlijke relaties. Negatieve humor zou op deze manier de band met een ander verslechteren. Volgens de resultaten van dit onderzoek heeft humor dus een positief effect op de evaluatie van iemand anders. Wellicht geldt dit effect ook op evaluatie op groepsniveau. Aan de hand van dit artikel werd in ieder geval wel duidelijk dat in vervolgonderzoek rekening gehouden moest worden met de verschillende effecten van de verschillende humorstijlen.

Naar aanleiding van het bovenstaande kan nu gesteld worden dat positieve en negatieve humor waarschijnlijk voor andere gevolgen zorgen. De evaluatie van een derde wordt verbeterd door middel van positieve humor, waar negatieve humor het tegenovergestelde effect teweegbrengt. Nu is het is er ook onderzoek gedaan het effect van humor op emoties. Deze onderzoeken komen in de volgende alinea aan bod, waarna aan de hand van emoties de brug geslagen kan worden naar relatieve deprivatie (Figuur 1). De emoties worden niet meegenomen in de opzet, maar emotie verklaart wellicht wel de relatie tussen humor, relatieve deprivatie en attitudes. Het effect van zowel positieve als negatieve

(8)

humor op emotie zal naar voren komen. Daarnaast zal de invloed van emotie op gedrag naar een minderheidsgroep uiteengezet worden. Gedrag is iets anders dan attitude, maar is acties zijn wel vaak het gevolg van een bepaald standpunt (Mason, 2003). Uiteindelijk blijkt ook dat emoties direct effect hebben op de mening ten opzichte van (een) derde(n).

Humor, Emoties en Attitudes ten opzichte van een Outgroup

In het artikel van Samson en Gross (2009) werd het verband tussen de verschillende humorstijlen en emoties duidelijk. Zo onderzochten zij het effect van zowel positieve als negatieve humor op emotieregulatie. De deelnemers moesten een negatief geladen foto bekijken en vervolgens òf positieve òf negatieve humor ondergaan. Tenslotte moesten ze hun emotionele status beoordelen. Uit de resultaten bleek dat het gebruik van positieve humor de ervaring van negatieve emoties verlaagde. Negatieve humor zorgde ook voor een verminderde ervaring van negatieve emotie, maar dit effect was een stuk kleiner dan van positieve humor. Oftewel positieve humor zorgt voor een sterkere emotieregulatie in vergelijking met negatieve humor. De twee typen humor hebben dus een hele andere uitwerking op emotieregulatie.

Humor beïnvloedt volgens eerder onderzoek dus niet enkel interpersoonlijke evaluaties maar ook welke emoties mensen ervaren en in welke mate. Emotie heeft op den duur weer effect op het gedrag. Hieronder zal eerder onderzoek aangehaald worden over het effect van emotie op attitudes ten opzichte van een outgroup. Op deze manier kan het effect van humor op attitudes ten opzichte van vluchtelingen beredeneerd worden. Daarbij hebben emoties effect op de mate van ervaren relatieve deprivatie, maar hier wordt later op teruggekoppeld.

Emoties hebben volgens Tausch et al. (2011) een invloed op hoe mensen zich gedragen ten opzichte van de outgroup, minderheid. De te onderzoeken emotionele uitingen waren woede en minachting. Het gedrag kon normatief of non-normatief zijn. Normatief gedrag is, in tegenstelling tot non-normatief, door de maatschappij geaccepteerd en overschrijdt geen grenzen. Een vorm hiervan is het deelnemen aan demonstraties in verband met politieke beslissingen. Een voorbeeld van non-normatieve actie is geweld of agressiviteit jegens de outgroup. Uit de resultaten in relatie met emoties bleek dat woede enkel correleerde met normatieve actie. Minachting correleerde voornamelijk sterk met non-normatieve actie en ook met een non-normatieve attitude. De ervaring van minachting zorgt voor het ontstaan van psychologische afstand en het ontbreken van saamhorigheid (Fischer & Roseman, 2007). Minachting gaat hand in hand met een negatieve attitude ten opzichte van de outgroup.

(9)

Volgens Mason (2003) is minachting op zichzelf een morele attitude die naar andere mensen wordt geuit. Naar aanleiding van het bovenstaande kan wellicht gesteld worden dat emotie gedrag beïnvloed. Daarbij worden attitudes gedeeltelijk gebaseerd emoties en zijn sommige emoties de attitude (bv. in het geval van minachting).

Er bestaat dus empirisch bewijs voor het effect van zowel positieve als negatieve humor op emotieregulatie. Verder wijzen sommige onderzoeksresultaten op het bestaan van een mogelijke invloed van emoties op acties ten opzichte van een outgroup. Ook is de sterke relatie tussen emotie en attitude naar voren gekomen. Nu duidelijk is dat humor effect heeft op ervaren emoties, is wellicht de link gelegd tussen humor en de ervaren relatieve deprivatie. Emoties beïnvloeden namelijk in grote mate relatieve deprivatie. In de volgende alinea zal relatieve deprivatie uitgebreid aan bod komen, aangezien het modererende effect van dit construct in de verslag zal worden getoetst (zie Figuur 1).

Relatieve deprivatie en het Effect ervan op Attitudes

Relatieve deprivatie houdt in dat mensen zich minder voelen dan anderen (Crosby, 1976). Dit gevoel komt tot stand door het niet behalen van bepaalde doelen en dit vervolgens niet wijten aan eigen falen. Falen dat ontstaan is door het ontbreken van bepaalde vaardigheden, wordt gewijd aan situationele factoren (Crosby, 1976). De relatieve deprivatie theorie (RDT) stelt dat concurrentie tussen groepen teweeg wordt gebracht door twee factoren: waargenomen stabiliteit en legitimiteit. Waargenomen stabiliteit betreft de beschikbaarheid en uitvoerbaarheid van alternatieve oplossingen. Legitimiteit gaat over het ontbreken van bewustzijn bij een persoon dat een negatieve situatie aan hem zelf te wijten is (Kus, Liu &, Ward, 2013). Relatieve deprivatie kan ervaren worden op zowel individueel als groepsniveau. Het eerste wordt individuele deprivatie genoemd en wordt veroorzaakt door het op een negatieve wijzen vergelijken van de eigen situatie met directe personen direct om iemand heen. Het tweede, collectieve deprivatie, houdt een negatieve vergelijking in tussen in- en outgroup (Veldhuis & Bakker, 2007). Aan dit hand van collectieve relatieve deprivatie kan de brug worden gelegd naar een attitude op groepsniveau in plaats van interpersoonlijk niveau. Het modererende effect van zowel collectieve als individuele deprivatie op de relatie tussen humor en attitude zal in dit onderzoek getoetst worden, zie Figuur 1.

Er wordt dus nagegaan of relatieve deprivatie een significante rol bij het effect van positieve dan wel negatieve humor op attitudes ten opzichte van vluchtelingen. Naar aanleiding van het voorgaande kan gesuggereerd worden dat humor gevolgen voor emotie heeft. Daarnaast bestaat ook er bewijs voor het verband tussen emotie, ervaren deprivatie en

(10)

attitude ten opzichte van een andere groep. In een onderzoek van Leach, Iyer en Pedersen (2011) kwam naar voren dat relatieve deprivatie correleert met (groep gebaseerde) woede. Zij toetsten het mediërende effect van woede op de attitude van niet-Aboriginal Australiërs ten opzichte van Aboriginal Australiërs. De bereidheid om de eeuwenlange achterstelling van Aboriginals te compenseren/goed te maken, weerspiegelde de bestaande attitude. Uit de resultaten bleek dat woede grotendeels verklaarde hoe relatieve deprivatie de bereidheid tot compenseren sterk verminderde. Oftewel, het ervaren van relatieve deprivatie roept (op de groep gebaseerde) woede op en deze factoren zorgen samen voor een negatieve(re) attitude ten opzichte van de outgroup. Dit onderzoek suggereert dat er een verband bestaat tussen emotie (woede), relatieve deprivatie en attitudes ten opzichte van een outgroup. Emotie correleert met collectieve relatieve deprivatie, maar ook met humor. Dit zou kunnen betekenen dat humor door middel van emotie, maar rekening houdend met relatieve deprivatie, de attitude ten opzichte van een andere groep beïnvloedt.

Naar aanleiding van de beschreven theorieën en onderzoeken kan een aantal stellingen geponeerd worden. Zo is naar voren gekomen dat positieve en negatieve humor verschillende effecten kunnen hebben op interpersoonlijke evaluatie en attitude. Dit is geen bewijs voor een relatie tussen humor en attitude op groepsniveau, maar het suggereert een verband. Alle ideeën binnen een groep komen immers voort uit de individuele leden van de groep (Fishbein & Raven, 1962). Daarbij is er sprake van een sterk verband tussen humor en het ervaren van een bepaalde emotie (Samson & Gross, 2009). Emotie heeft daarbij invloed op gedrag en attitude ten opzichte van een outgroup (Tausch et al., 2011). Voorgaande literatuur laat ook zien dat relatieve deprivatie een rol speelt bij emotie en attitudes ten opzichte van een outgroup (Leach, Iyer &, Pedersen, 2011).

Huidig onderzoek: de Pilotstudie en de Hoofdstudies

Op basis van de hiervoor aangehaalde onderzoeksresultaten kan een aantal hypotheses worden geformuleerd over het effect van humor op de attitude van Nederlanders ten opzichte van vluchtelingen. De eerste is dat humor effect zal hebben op de attitude (Hypothese 1). Zo zal positieve humor leiden tot een positievere attitude ten opzichte van vluchtelingen. Negatieve humor zal een negatief effect hebben op de attitude. Daarnaast wordt er verwacht dat de verschillende humorstijlen ook effect zullen hebben op de mate van ervaren deprivatie (Hypothese 2). Positieve emotie zal dan leiden tot een verminderde mate van zowel individuele als collectieve deprivatie. Negatieve humor zal een positief effect hebben op individuele en collectieve deprivatie, oftewel een grotere mate van ervaren deprivatie

(11)

teweegbrengen. Hypothese 2 is exploratief om meer te ontdekken over de effecten van humor. Dit omdat er bijna niets bekend is over de invloed van de verschillende humorstijlen. Tenslotte zal relatieve deprivatie als moderator werken op de relatie tussen humor en attitude ten opzichte van vluchtelingen (Hypothese 3). Hoe groter de ervaren relatieve deprivatie, hoe groter het effect van negatieve humor en hoe kleiner het effect van positieve humor. Hoe kleiner de mate van ervaren relatieve deprivatie, hoe groter het positieve effect van positieve humor op attitude en hoe kleiner het negatieve effect van negatieve humor op attitude.

Eerst wordt een pilotstudie gedaan om twee cartoons te vinden: één die positieve humor en één die negatieve humor representeert. Deze twee stimuli dienen gelijk te zijn in complexiteit en grappigheid, maar te verschillen in valentie (negativiteit). Daarnaast wordt voorspeld dat de Smokkelaar-, Arnold- en Kolonisatie-cartoon door de deelnemers negatiever beoordeeld zullen worden dan Menselijk Kapitaal- en Harry Potter-cartoon. In de Hoofdstudie worden de twee cartoons gebruikt die in de pilotstudie als meest positief en meest negatief naar voren waren gekomen. Het effect van beide cartoons op attitude is onderzocht.

Pilotstudie

Uit vorig onderzoek blijkt dat er nog geen goede manipulatie was gevonden voor positieve en negatieve humor. Aan de hand van de pilotstudie is er geprobeerd twee cartoons te vinden die significant van elkaar verschillen op negativiteit, maar gelijk zijn in mate van grappigheid en complexiteit. Er zijn op voorhand 5 cartoons geselecteerd en deze zijn door de deelnemers op basis van 9 dimensies beoordeeld.

Methode

Deelnemers. Aan deze pilotstudie deden 42 mensen mee, waarvan 33 vrouwen en 11 mannen. Er mochten enkel autochtone Nederlanders deelnemen, waardoor er uiteindelijk 3 mensen met een buitenlandse ouder afvielen. De attitude van Nederlanders ten opzichte van vluchtelingen werd immers onderzocht. Een immigranten hebben waarschijnlijk een andere kijk op de massale vluchtelingenstroom vanwege hun eigen ervaring met immigratie. De deelnemers werden verzameld op verschillende plekken: het Rijksmuseum, op de werkvloer en op universiteiten. Nederlandse ouders hebben, was het enige vereiste voor deelname. Er deed een gevarieerd publiek mee aan het onderzoek. Er bestond één conditie die alle deelnemers logischerwijs hebben doorlopen. Men kreeg geen vergoeding of beloning voor hun deelname.

(12)

Materiaal.

De onafhankelijke variabele betrof positieve en negatieve humor in de vorm van cartoons. Vijf verschillende cartoons die allemaal het vluchtelingenprobleem aankaartten. De eerste heette ‘Smokkelaar’. Hierin was een groep vluchtelingen te zien die door de zee trokken op naar het beloofde land aangestuurd door ISIS-strijder op een kluis. Met als onderliggende boodschap dat vluchtelingen komen naar Europa om het te koloniseren en te vernietigen. De naam van de tweede cartoon was ‘Menselijk kapitaal’. Er waren drie bestuursleden te zien aan een vergadertafel waar er één (in een tekstballon) vertelde over de ontwikkeling van een nieuwe overlevingsevaluatie. Als vluchtelingen instaat zijn verschillende erbarmelijke omstandigheden te overwinnen, bezitten ze over de benodigde competenties voor stressvolle banen. Daarna volgde de ‘Harry Potter’ cartoon. Er was een groep vluchtelingen op een boot te zien waar er één sprekend op Harry Potter (Daniel Radcliffe) leek. Onderaan de cartoon was een tekst box te zien waarin stond: Harry Potter en de gevangenen van Afghanistan. De vierde cartoon die volgde was ‘Arnold’. Arnold Schwarzenegger werd hier op twee manieren afgebeeld. Bovenaan met een bazooka in de arm zogenaamd op de wacht voor ISIS en onderaan netjes gekleed op zoek naar asiel. Daarmee wil gezegd worden dat vluchtelingen onbetrouwbaar zijn. Eerst waren ze nog ISIS-strijder waren en nu komen ze hun heil zoeken in Europa. Tenslotte kregen ze een cartoon te zien waar een Syrisch gezin was afgebeeld (‘Kolonisatie’). Hierin vraagt het zoontje waarom ze niet naar buurlanden in het Midden-Oosten reizen in plaats van Europa. Vervolgens wijst de vader op een negatieve manier hem op de vingers. “Het trekken naar Europa stond al lang op de planning en men heeft er ook recht op uitkeringen.”. Er bestond één conditie waar alle deelnemers alle bovengenoemde cartoons in dezelfde volgorde moesten beoordelen. In Tabel 1 is de betrouwbaarheid van alle vijf de cartoons terug te vinden, uitgerekend aan de hand van de Cronbach’s alpha. Een item is betrouwbaar bij een α van .7 of hoger. In tegenstelling tot de Smokkelaar-, Harry Potter- en Arnold-cartoon voldeden zowel de Menselijk Kapitaal-cartoon als de Kolonisatie-cartoon niet aan deze eis. Een α van .68 ligt echter zo dicht bij .7 dat deze cartoon alsnog als redelijk betrouwbaar werd beschouwd.

Tabel 1.

De Betrouwbaarheid van de Vijf cartoons aan de hand van Cronbach’s Alpha α

Smokkelaar .85

(13)

Harry Potter .81

Arnold .87

Kolonisatie .68

De cartoons werden door de deelnemers op negen dimensies geëvalueerd: in hoeverre deze grappig was, positief, respecterend, vredelievend, aanstootgevend, duister, vernederend, complex en warm. De dimensies werden op een vijf-punt-Likertschaal beantwoord, variërend van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Maximumscore per item betrof 5 en de minimumscore was 1.

Procedure

De deelnemers werden benaderd en gevraagd mee te doen met het onderzoek. Wanneer zij toegezegd hadden, kregen zij de papieren survey. Op de eerste pagina stond wat algemene informatie over het onderzoek en werden de deelnemers alvast bedankt voor hun deelname. Daarop volgde de evaluatie van de vijf cartoons. Deze werden altijd in dezelfde volgorde aan de verschillende deelnemers getoond. Als zij dit onderdeel hadden voltooid, volgden er op de laatste pagina een aantal afsluitende vragen. Hierin werd gevraagd naar hun leeftijd, geslacht, opleiding en hoogst genoten op leiding van zowel moeder als vader. Het land van herkomst van zowel moeder als vader werd ook gevraagd om te checken of de deelnemer autochtone Nederlanders was. Tenslotte moesten de deelnemers op een vijf-punt-Likertschaal aangeven in hoeverre ze zelf vonden dat ze geïnteresseerd waren in het vluchtelingenprobleem. De studie eindigde voor de deelnemers met optie om hun e-mailadres op te geven als ze wensten meer informatie te krijgen over de resultaten van het onderzoek.

Resultaten & Discussie

Aanvankelijk deden er 45 mensen mee aan het onderzoek. Eén vrouwelijke en twee mannelijke deelnemers vielen uiteindelijk af omdat ze niet autochtone Nederlanders waren. Eén of beide ouders waren in dat geval afkomstig uit een ander land. Verder voldeed iedereen aan de eisen en had niemand zo’n extreme score dat diegene moest worden uitgesloten van het onderzoek. Uit eindelijk werd de data van 42 deelnemers geanalyseerd. De gemiddelde leeftijd was 28.85 (SD = 13.71), waar de jongste deelnemer 17 jaar oud was en de oudste deelnemer 63 jaar oud.

(14)

Zoals eerder vermeld, werd de nadruk gelegd op grappigheid, negativiteit en complexiteit. Negativiteit maakte geen deel uit van de 9 dimensies waarop de deelnemers de cartoon moesten beoordelen. Daarom werden de scores op positiviteit omgescoord. De scores op negativiteit waren op die manier precies het tegenovergestelde van de scores op positiviteit. De gemiddelde scores en standaarddeviaties op grappigheid, negativiteit en complexiteit werden voor alle vijf de cartoons berekend, Tabel 2. De verschillen op het gebied van negativiteit waren minder groot dan in eerst instantie werd verwacht. Op basis van de gemiddelden kan wel gesuggereerd worden dat de Menselijk Kapitaal-cartoon en de Harry Potter-cartoon het minst negatief werden beoordeeld, wat in lijn lag met de voorspelling.

Tabel 2.

Gemiddelde Scores en Bijbehorende Standaardafwijkingen (tussen Haakjes) van Grappigheid, Negativiteit en Complexiteit op de Vijf Cartoons

Cartoons Grappigheid Negativiteit Complexiteit

Smokkelaar 1.95 (.89) 3.92 (.48) 3.76 (1.24)

Menselijk Kapitaal 3.02 (1.26) 3.23 (.90) 2.49 (1.08)

Harry Potter 3.59 (1.40) 3.40 (.82) 2.12 (1.21)

Arnold 2.10 (1.20) 3.45 (.58) 2.90 (1.22)

Kolonisatie 2.29 (1.19) 3.93 (.57) 2.61 (1.28)

Om te onderzoeken of de cartoons op basis van deze drie dimensies verschilden, werd elke cartoon onderling met elkaar vergleken aan de hand van een Paired Sample T-test. Zo bleek uit de resultaten dat de Harry Potter-cartoon en de Kolonisatie-cartoon het meest op elkaar leken op grappigheid en het minst op negativiteit. Er was een significant verschil in de scores van de Harry Potter-cartoon (M = 3.40, SD = .815) en de Kolonisatie-cartoon (M = 3.93, SD = .57) op negativiteit, t (40) = - 4.08, p < .001. Er was geen significant verschil in de scores van de Harry Potter-cartoon (M = 3.59, SD = 1.40) en de Kolonisatie-cartoon (M = 2.29, SD = 1.19) op grappigheid, t (40) = 4.77, p < .001. Op basis hiervan kan gesuggereerd worden dat de Harry Potter-cartoon en de Kolonisatie-cartoon qua grappigheid redelijk overeenkwamen en op het gebied van negativiteit juist van elkaar verschilden. Dit ligt op een lijn met de verwachting die inhield dat twee van de vijf cartoons op deze dimensies op elkaar leken en verschilden. Er was wel een significant verschil tussen de Harry Potter-cartoon (M = 2.12, SD=1.21) en de Kolonisatie-Potter-cartoon (M = 2.61, SD = 1.28) op complexiteit, t (40) = - 3.38, p = .002. Dat betekent dat de twee gekozen wel van elkaar

(15)

verschilden op basis van moeilijkheidsgraad en misschien niet iedereen de cartoons even goed begreep. Alle cartoons verschilden echter significant van elkaar op complexiteit. Dit in tegenstelling tot de verwachting die voorspelde dat de cartoons juist niet zouden verschillen op complexiteit. Het verschil tussen de Harry Potter-cartoon en de Kolonisatie was wel het kleinst.

Op basis van de resultaten van de pilotstudie is gekozen voor de Harry Potter-cartoon gebruiken als manipulatie van positieve humor in de studie naar het effect van humor op attitudes ten opzichte van vluchtelingen. Daarnaast is de Kolonisatie-cartoon geselecteerd voor de manipulatie van negatieve humor. Er kwam geen cartoon-duo naar voren dat significant verschilde in positiviteit en niet verschilde in mate van grappigheid en complexiteit. Vooral de mate van complexiteit vormde een probleem. Dat de cartoons verschilden op deze dimensie kan voor een verschil in effect zorgen. Er is nu niet met zekerheid te zeggen dat de effect wat door de cartoons teweeg wordt gebracht, te wijten valt aan het verschil in negativiteit. Het verschil in complexiteit kan door meerdere factoren teweeg zijn gebracht. Enerzijds zou het zo kunnen zijn dat de vijf cartoons allemaal moeilijk te begrijpen waren. Anderzijds gaf een groot deel van de deelnemers achteraf aan niet bekend te zijn met het woord complex en de definitie daarvan. Nu is het onduidelijk of dat de cartoons daadwerkelijk niet overeenkwamen op deze dimensie of dat mensen niet naar waarheid hebben ingevuld aangezien ze het woord niet begrepen. Voor vervolgonderzoek is het wellicht een idee om de definitie van het woord complex in ieder geval duidelijk aan te geven of te vervangen met “ingewikkeld”. Op deze manier kunnen er geen misverstanden ontstaan onder de respondenten. Dan is het meteen helder of de dimensies daadwerkelijk van elkaar verschillen of dat er enkel sprake was van een confound.

Hoofdstudie

In deze studie werden er meerdere effecten onderzocht. Om te beginnen werd het effect van positieve en negatieve humor op de attitude ten opzichte van vluchtelingen gemeten. Ook werd het effect van humor op de ervaren relatieve deprivatie getoetst. Tenslotte werd het moderatie-effect van relatieve deprivatie gemeten op de relatie tussen positieve en negatieve humor en attitude.

(16)

Deelnemers. Aan dit onderzoek deden in totaal 120 autochtone Nederlanders mee aan het onderzoek, waarvan X vrouwen en X mannen. Ook hier werd weer streng gecontroleerd op afkomst, aangezien dit de enige eis was waar de deelnemers aan moesten voldoen. Opleiding, leeftijd en geslacht speelden wederom geen rol bij de selectie van mensen voor het onderzoek. De mensen werden random verdeeld over de positieve humor-, negatieve humor- of controle conditie. Men kreeg geen vergoeding of beloning voor hun deelname.

Materialen

Humor. De onafhankelijke variabele betrof in dit onderzoek positieve en negatieve humor. In de pilotstudie waren er twee cartoons geselecteerd die deze twee humorstijlen representeerden. Zo was de Harry Potter cartoon de positieve humor stimuli die 10 seconden aan een deel van de deelnemers werd laten zien.

Attitude. Attitude ten opzichte van Syrische vluchtelingen was de afhankelijke variabele en werd aan de hand van verschillende vragenlijsten gemeten. Om te beginnen een vragenlijst van Tougas, De La Sablonnière, Lagacé en Kocum (2003). Deze mat attitude ten opzichte van vluchtelingen in het algemeen aan de hand van vier items. Voorbeelden zijn: “Ik ben voor het openen van de grenzen voor vluchtelingen” en “Ik ben voor het beleid om de vluchtelingen te weigeren zolang de werkloosheid is gereduceerd”. De antwoordmogelijkheden liepen van 1 tot 5 (vijf-punt-Likertschaal), waarbij een score 1 ‘heel erg mee oneens’ betekent en een score van 5 ‘heel erg mee eens. De betrouwbaarheid van de attitudevragenlijst was voldoende, Cronbach’s α = .78.

Relatieve deprivatie. Relatieve deprivatie werd onderzocht als mogelijke moderator tussen positieve en negatieve humor en attitude ten opzichte van vluchtelingen. Hierbij werden twee soorten onderzocht, namelijk individuele (IRD) en collectieve deprivatie (CRD) (Doosje, Loseman & Van den Bos, 2013). Beide vragenlijsten bestonden uit 4 items en konden aan de hand van een vijf-punt-Likertschaal worden ingevuld. Voorbeelden van items uit de IRD-vragenlijsten zijn: “Vergeleken met andere mensen in Nederland word ik slechter behandeld” en “Vergeleken met andere mensen in Nederland wordt ik vaker gediscrimineerd”. Voorbeelden van CRD-vragenlijsten zijn: “Vergeleken met andere groepen in Nederland worden Nederlanders slechter behandeld” en “Vergeleken met andere groepen in Nederland krijgen Nederlanders minder kansen”. De antwoordmogelijkheden liepen van 1 tot 5 (vijf-punt-Likertschaal), waarbij een score 1 ‘heel erg mee oneens’ betekent en een score

(17)

van 5 ‘heel erg mee eens’. De maximumscore was 5 en de minimumscore was 1. De betrouwbaarheid van de IRD-vragenlijst was voldoende, Cronbach’s α = .84 en van de CRD-vragenlijst ook, Cronbach’s α = .77.

Procedure

De deelnemers kregen een e-mail toegestuurd van de onderzoekers waarin hun werd gevraagd deel te nemen aan het onderzoek door op de link naar de online vragenlijst te drukken. Aan het begin van het onderzoek kregen de deelnemers de vraag of ze akkoord gingen met deelname aan het onderzoek. Hiermee gaven zij toestemming voor hun deelname. De enquête begon met een vragenlijst die emoties in het algemeen mat. Vervolgens kregen de deelnemers een beetje informatie over het onderwerp van het onderzoek. Hierna volgde de random toewijzing aan de condities. Een deel kreeg in het de positieve humor conditie 10 seconden de Harry Potter-cartoon te zien. In de negatieve humor conditie werden de deelnemers 10 seconden blootgesteld aan de Kolonisatie-cartoon. Als men in de controle conditie zat, kregen zij geen stimuli te zien.

Na de toewijzing aan condities, volgde eerst algemene attitude vragen over vluchtelingen. Aan de hand van een aantal vragen werd vervolgens aan de deelnemers gevraagd in hoeverre ze zichzelf of hun groep ondergewaardeerd voelden ten opzichte van anderen of andere groepen. Er volgde een aantal laatste vragen wat betreft attitude ten opzichte van vluchtelingen in het algemeen. Tenslotte werd er nog naar een aantal gegevens gevraagd. Deelnemers moesten hun geslacht, leeftijd en hoogst genoten opleidingen noteren. De studie eindigde voor de deelnemers met optie om hun e-mailadres op te geven als ze wensten meer informatie te krijgen over de resultaten van het onderzoek. De volgorde van de stimulus en vragen was voor elke deelnemer hetzelfde. Aangezien het onderzoek een online survey was en deelnemers een link per e-mail werd verstuurd, waren de proefleiders in geen geval aanwezig. Er was wel een zekere mate van controle, aangezien de deelnemers verplicht alle vragen moesten invullen. Anders konden de antwoorden niet worden opgestuurd. Deelname duurde ongeveer 10 minuten. Voordat het onderzoek van startte, is er toestemming gegeven door de ethische commissie (referentie: 2015-SP-4690).

Resultaten

(18)

Er deden in beginsel 78 mensen mee aan het onderzoek. Eén persoon is afgevallen aangezien hij/zij meer dan de helft van de vragen niet had ingevuld. De rest van de deelnemers hebben zich gehouden aan de alle regels van het onderzoek. Er waren geen respondenten met zulke extreme scores dat ze moesten worden uitgesloten van het onderzoek. Dit leidde ertoe dat het uiteindelijke deelnemersaantal 77 betrof, waarvan 34 mannen en 43 vrouwen. Er is op voorhand een aantal factoren gecontroleerd. Er is nagekeken of leeftijd, geslacht en opleidingsniveau verschilden over de condities. Na de controle bleek dat de deelnemers goed waren verdeeld over de condities. Zie in Tabel 3 de verdeling van sekse over de drie condities.

Tabel 3.

Verdeling van Sekse over de Harry-, de Kolonisatie- en Controle Conditie en de Totaalverdeling over de Condities

Man Vrouw Totaal

Harry 7 12 19

Kolonisatie 13 14 27

Controle 14 17 31

Totaal 34 43 77

Het Effect van Conditie op Attitude

In eerste instantie werd in dit onderzoek het effect van de conditie, humor, op attitude getoetst. Attitude werd gemeten aan de hand van een vragenlijst bestaande uit 4 items. Zo werden voor iedere conditie de gemiddelden en de bijbehorende standaarddeviaties berekend De gemiddelde score betrof in de Harry Potter-conditie 2.91 (SD = .99), in de Kolonisatie-conditie 3.07 (SD = .85) en in de controle Kolonisatie-conditie 3.03 (SD = 1.07). Het gemiddelde van de gehele steekproef betrok 3.03 (SD = .97).

(19)

Om te kijken of conditie effect had op attitude, werd er een univariate variantieanalyse op het effect van conditie uitgevoerd over deze gemiddelden. Uit de resultaten bleek dat conditie geen effect had op de attitude, F (2, 74) = .08, p = .928, η2 =.00. Het effect van de Harry Potter-cartoon verschilde dus niet significant van het effect van de Kolonisatie-cartoon. Het zien van een cartoon had in het geheel geen effect op de attitude, ook niet in vergelijking met de scores uit controle conditie, waar de deelnemers niets te zien kregen. In Figuur 2 worden ter verduidelijking de gemiddelde scores op de attitude-vragenlijst weergegeven. Aangezien de verschillen tussen de scores per conditie onduidelijker werden bij het

weergeven van de standaarddeviaties, zijn deze weggelaten. Dit omdat de standaarddeviaties veel groter waren dan de verschillen in gemiddelden, waardoor deze uitgevlakt werden.

Figuur 2. Gemiddelde scores op de attitude-vragenlijst voor de Harry Potter-, Kolonisatie- en controle conditie.

Op voorhand werd verwacht dat conditie wel een significant effect zou hebben op de attitude-score (Hypothese 1). De resultaten kwamen daarmee niet overeen met de voorspellingen. Ook de richting van de (niet-significante) resultaten kwam niet overeen met de verwachting. Deze stelde namelijk dat mensen in de Harry Potter-conditie hoger zouden scoren op de attitude-vragenlijst in vergelijking met de andere twee condities. Van de deelnemers in de Kolonisatie-conditie werd verwacht dat ze juist lager zouden scoren. Het tegenoverstelde bleek het geval. De deelnemers uit de Harry Potter-conditie scoorden gemiddeld een stuk lager op de attitude-vragenlijst dan de deelnemers uit de Kolonisatie-conditie. In de Kolonisatie-conditie werd zelfs het hoogst gescoord en in de Harry Potter-conditie het laagst. De controle-Potter-conditie scoorden hier tussenin.

(20)

Het Effect van Conditie op Individuele Deprivatie en Collectieve Deprivatie

Ook werd het effect van conditie op relatieve deprivatie onderzocht. Relatieve deprivatie werd zoals eerder gezegd onderverdeeld in twee soorten, namelijk individuele deprivatie (IRD) en collectieve deprivatie (CRD). Voor beide variabelen werd een vragenlijst gebruikt bestaande uit vier items. Zo werden voor iedere conditie de gemiddelden en de bijbehorende standaarddeviaties berekend, zie Tabel 4. Een lage score betekende voor beide variabelen een lage mate van ervaren deprivatie. Een hoge score betekende logischerwijs een hoge mate van ervaren deprivatie.

Tabel 4.

Gemiddelde Scores en Bijbehorende Standaarddeviaties (tussen Haakjes) op de IRD- en CRD-vragenlijst voor Harry-, Kolonisatie- en Controle Conditie

IRD CRD Harry 1.34 (.14) 1.41 (.16) Kolonisatie 1.32 (.12) 1.52 (.13)

Controle 1.23 (.11) 1.50 (.12)

Om te onderzoeken of conditie een effect had op attitude, werd er een univariate variantieanalyse op het effect van conditie uitgevoerd over de gemiddelden van zowel de IRD-vragenlijst als de CRD-vragenlijst. Om te beginnen bleek uit de resultaten dat conditie geen effect had op individuele deprivatie score, F (2, 74) = .23, p = .79, η2=.01. Het effect van de Harry Potter-cartoon verschilde dus niet significant van het effect van de Kolonisatie-cartoon. Het maakte voor de score van deelnemers op de IRD-vragenlijst niet uit of ze wel of niet een cartoon kregen te zien. Ook bleek dat conditie geen effect had op de collectieve deprivatie score, F (2, 74) = .16, p = .85, Np2 =.00. Welke cartoon de deelnemers te zien kregen had geen invloed op de CRD-score. In Figuur 3 en Figuur 4 worden ter verduidelijking de gemiddelde scores en bijbehorende standaarddeviaties op de vragenlijsten weergegeven.

(21)

Figuur 3. Gemiddelde scores en bijbehorende Figuur 4. Gemiddelde scores en bij- standaarddeviaties op de IRD-vragenlijst van behorende standaarddeviaties op de

de drie condities. CRD-vragenlijst van de drie condities.

In beginsel werd verwacht dat conditie wel een effect zou hebben op de scores van de deelnemers op zowel de IRD-vragenlijst als de CRD-vragenlijst (Hypothese 2). Ondanks dat er geen significante effecten zijn gevonden, komt de richting van de gevonden resultaten wel deels overeen met de voorspellingen. Dit geldt enkel voor de scores op de CRD-vragenlijst. Zoals verwacht scoorden de deelnemers in de Kolonisatie-conditie het hoogst en de deelnemers in de Harry Potter-conditie het laagst. De richting van gemiddelde scores op de IRD-vragenlijst strookten daarentegen niet met de verwachtingen. Deelnemers uit de Harry Potter-conditie scoorden zelfs enigszins hoger op de vragenlijst dan diegenen uit de Kolonisatie-conditie, maar dit verschil was zeer klein.

Het Moderatie-effect van Conditie en Relatieve Deprivatie op Attitude

Tenslotte werd het effect van relatieve deprivatie als moderator onderzocht tussen conditie en attitude. Het effect van conditie op attitude zou dan afhangen de mate van ervaren relatieve deprivatie. Modererende effect van zowel individuele deprivatie (IRD) als collectieve deprivatie (CRD) werd getoetst. Er werden eerst twee nieuwe variabelen geproduceerd. Om te beginnen werd een nieuwe variabele creëert door attitude met IRD te vermenigvuldigen. De tweede nieuwe variabele kwam tot stand door attitude met CRD te vermenigvuldigen. De bestaande variabelen werden van tevoren gestandaardiseerd.

Om te onderzoeken of er sprake was van een moderatie-effect van relatieve deprivatie tussen conditie en attitude, werd een regressieanalyse uitgevoerd. Om te beginnen bij IRD als moderator. Uit de resultaten bleek dat de verklaarde variantie (R2 = .025) niet significant afweek van nul (F (3,73) = .63, p = .599), zie Tabel 5. Dit betekent dat het effect van conditie op de score op de attitude-vragenlijst niet afhangt van de behaalde score op de IRD-vragenlijst.

Tabel 5.

De Regressieanalyse Resultaten van het Moderatie-effect van Conditie en IRD op Attitude Attitude

Variabele Model 1

(22)

Constant 3.31 .54 -- 6.18 .000 Conditie .01 .14 .01 .10 .919 IRD -.26 .19 -.16 -1.35 .180 Conditie x IRD .01 .11 .01 .06 .955 R2 .025 F .63

Noot. N = 77, B = ongestandaardiseerde coëfficiënt, SE(B) = standaardfout van de ongestandaardiseerde coëfficiënt, β = gestandaardiseerde coëfficiënt, t = t-waarde, p = p-waarde.

-- = geen waarde beschikbaar.

Om het mogelijke moderatie-effect van relatieve deprivatie tussen conditie en attitude te toeten, werd er wederom een regressieanalyse uitgevoerd. Ditmaal met CRD als moderator. Uit de resultaten bleek dat de verklaarde variantie (R2 = .150) wél significant afweek van nul (F (3,73) = 4.29, p = .008), zie Tabel 6. Dit betekent dat het effect van conditie op de score op de attitude-vragenlijst dus wel afhangt van de behaalde score op de CRD-vragenlijst.

Tabel 6.

De Regressieanalyse Resultaten van het Moderatie-effect van Conditie en CRD op Attitude Attitude Variabele Model 1 B SE (B) β t p Constant 3.65 .48 -- 7.70 .000 Conditie .05 .13 .04 .35 .731 CRD -.52 .16 -.36 -3.26 .002 Conditie x CRD -.08 .12 -.07 -.64 .528 R2 .150 F 4.29

Noot. N = 77, B = ongestandaardiseerde coëfficiënt, SE(B) = standaardfout van de ongestandaardiseerde coëfficiënt, β = gestandaardiseerde coëfficiënt, t = t-waarde, p = p-waarde.

(23)

De gevonden resultaten komen wederom niet overeen met de voorspellingen die op voorhand zijn gedaan (Hypothese 3). Verwacht werd dat zowel IRD als CRD een modererend effect zouden hebben tussen conditie en attitude. Uit de resultaten blijkt dat zowel IRD als CRD niet fungeerde als moderator in de relatie tussen conditie en attitude. In Tabel 6 komt echter wel naar voren de CRD een significant effect heeft op attitude (p = .002). In eerder onderzoek is dit effect al vaker naar voren gekomen, dus bevestigt dit resultaat conclusies voor voorgaande literatuur, namelijk dat CRD effect heeft op de attitude.

Discussie

In deze studie werd om te beginnen het effect van positieve en negatieve humor op attitude ten opzichte van vluchtelingen onderzocht. Daarbij werd het moderatie effect getoetst dat relatieve deprivatie heeft op het effect van humor op attitude. Vooraf werd voorspeld dat positieve humor een positief effect zou hebben op de attitude en negatieve humor een negatief effect. Aan de hand van de resultaten werd duidelijk dat dit effect niet optrad. Oftewel, er was geen verschil in invloed tussen positieve en negatieve humor op attitude ten opzichte van vluchtelingen. Daarmee werd Hypothese 1 weerlegd. Daarnaast werd het effect van de verschillende humorstijlen op de mate van ervaren relatieve deprivatie onderzocht. Hierbij bestond de verwachting dat de positieve humor een negatief effect zou hebben op zowel individuele deprivatie als collectieve deprivatie. Na de scores te hebben geanalyseerd bleek dat de verschillende humorstijlen ook geen invloed hadden op de mate van ervaren relatieve deprivatie. Daarmee werd Hypothese 2 ook weerlegd. Tenslotte werd de voorspelling gedaan dat relatieve deprivatie (IRD én CRD) als moderator zou werken tussen positieve en negatieve humor en de attitude ten opzichte van vluchtelingen. Na de analyse bleek dat er geen sprake van een moderatie-effect van relatieve deprivatie. Daarmee werd uiteindelijk dus ook Hypothese 3 weerlegd. Er werd enkel een exploratief onderzoeksresultaat gevonden, namelijk het effect van CRD op attitude.

Eerder in dit onderzoek werd een theorie aangehaald: de relatieve deprivatie theorie (RDT). Deze stelde dat er een bepaald negatief gevoel tot stand komt door het niet behalen van bepaalde doelen en vervolgens verkeerd attribueren van het falen (Crosby, 1976). Door middel van humor kunnen mensen zich bewust worden van hun positie in de maatschappij. Door negatieve humor kan het gevoel worden gegeven dat vluchtelingen de autochtone Nederlanders benadelen, waardoor een hogere mate van relatieve deprivatie kan ontstaan.

(24)

Positieve humor kan aan de andere kant ervoor zorgen dat Nederlanders juist medelijden ervaren naar de vluchtelingen toe. De mate van ervaren bedreiging neemt in zekere mate af, waardoor men zich juist minder gedepriveerd zal voelen. Dit effect kan volgens de theorie zowel op individueel als collectief niveau plaatsvinden (Veldhuis & Bakker, 2007). Er is zoals eerder benoemd geen moderatie-effect werd gevonden van relatieve deprivatie, maar relatieve deprivatie heeft wel voor invloed gezorgd, namelijk het effect van CRD op attitude. Dit resultaat werd in eerste instantie niet onderzocht, maar is na exploratieve analyses toch naar voren gekomen. Om die reden wordt de RTD toch deels bevestigd. De mate waarin mensen zich gedepriveerd voelen in vergelijking met een andere groep, heeft dus invloed op de attitude ten opzichte van die outgroup. Een bevinding die in lijn ligt met wat de RTD stelt.

Toch is er een aantal factoren te noemen die de resultaten van dit onderzoek mogelijk hebben kunnen beïnvloed. Zo kan er wat aangemerkt worden op de manier waarop humor is gemanipuleerd, namelijk aan de hand van cartoons. Vaak geven mensen aan cartoons niet grappig te vinden, zo ook het merendeel van de deelnemers van dit onderzoek. Cartoons worden vaak gebruikt om maatschappelijke problemen aan de kaak te stellen en mensen kritisch te laten kijken naar een bepaalde situatie. Hoewel mensen vaak het idee hebben dat een cartoon grappig moet zijn, is dit niet het directe doel. De cartoons die in dit onderzoek zijn gebruikt, werden door de deelnemers niet als humoristisch beoordeeld. Wellicht is deze vorm van manipuleren van humor niet de geschikte. Humor is überhaupt een erg subjectief begrip. Sommige mensen beschikken bijvoorbeeld over (zeer) duistere humor en beschouwen humor die andere zachtaardige mensen grappig vinden mogelijk als slap of soft. Zo werd in het artikel van Crawford en Gressley (1991) duidelijk dat er bijvoorbeeld een groot verschil is in de evaluatie van humor tussen mannen en vrouwen. In hun onderzoek hebben ze van tevoren een uitgebreide analyse gedaan van de deelnemers hun voorkeur voor een bepaald soort humor. Op basis daarvan hebben de onderzoekers vormen van humor geselecteerd die paste bij ieders voorkeur. Hieronder vielen cartoons, maar ook bijvoorbeeld verhalen, grappen en sarcasme. In hun onderzoek kwam wellicht om deze reden een duidelijker effect van humor naar voren. Op deze manier is met meer zekerheid vast te stellen dat de manipulatie van humor ook daadwerkelijk de ervaring van humor teweegbrengt. Als suggestie voor vervolgonderzoek is het in ieder geval verstandig om op voorhand met meer zekerheid vast te stellen of de deelnemers de stimuli daadwerkelijk als grappig ervaren (score op dimensie “grappig” was in dit geval aan de lage kant). Naast de manipulatie van humor, zijn er ook nog wat kanttekeningen te maken wat betreft het effect van humor.

(25)

Zo bestaan er wat artikelen die onderzoek hebben gedaan naar het effect van humor. In het artikel van Nabi, Moyer-Gusé en Byrne (2007) kwam naar voren dat er een sleeper effect optreed in het geval van humor. Dit betekent dat de invloed die humor uitoefent op mensen hun attitude zich pas een week later uit. In dit onderzoek werden de deelnemers blootgesteld aan de humor stimulus (Harry Potter- of Kolonisatie-cartoon) en werd ongeveer direct daarna het effect hiervan gemeten aan de hand van een attitudevragenlijst. Het bovengenoemde sleeper effect is in meer onderzoeken naar voren gekomen. Wellicht was het effect van humor nog niet eens opgetreden, dus kan er niet met zekerheid worden vastgesteld of humor daadwerkelijk niet de attitude beïnvloed of dat dit effect uit blijft aangezien het een week duurt voordat dit zich uit. In komend onderzoek is het van belang om het sleeper effect van humor te onderzoeken. Wellicht kan zowel de attitude worden opgemeten direct na het zien van de stimulus en een week later nogmaals. Op deze manier kan met meer zekerheid het effect van humor op attitude worden vastgesteld.

Voor vervolgonderzoek is het interessant om ook te rol van emotie in het verband van humor, attitude en relatieve deprivatie te onderzoek. Er is eerder geprobeerd een verband te leggen tussen humor en relatieve deprivatie aan de hand van emotie. Zo bleek uit onderzoek van Francis (1993) dat humor interpersoonlijk interactie faciliteert. Dit effect komt tot stand doordat humor zowel de emoties van de persoon zelf als van een derde reguleert. Echter, is dit effect nog onduidelijk op groepsniveau, maar het bovenstaande suggereert wel een bepaalde relatie tussen humor en emoties. In eerdere literatuur is naar voren gekomen dat emotie in ieder geval bij alle drie de constructen een belangrijke rol speelt. Zo werd in het boek van Walker en Smith (2002) ook duidelijk dat relatieve deprivatie in zekere mate emoties tussen groepen beïnvloed. Ook bij het vormen van attitude op groepsniveau spelen emoties een rol. Esses en Dovidio (2002) kwamen in hun artikel tot de conclusie dat attitudes van de ingroup ten opzichte van de outgroup gebaseerd waren op affectieve staat op groepsniveau. Na dit gezegd te hebben, is het voor vervolg onderzoek interessant om de rol van emoties te onderzoeken, aangezien dit wellicht de latente variabele is waardoor attitude, humor en relatieve deprivatie beïnvloed worden.

Dit onderzoek was één van de eerste in zijn soort. Syrische vluchtelingen en het op hen gerichte beleid spelen een hoofdrol in de hedendaagse media. Een deel van de autochtone Nederlanders heeft het idee dat hun iets ontnomen wordt wat in eerste instantie van hen was en niet van de vluchtelingen. Ze voelen zich benadeeld, in zekere mate gedepriveerd. Alle hypotheses die in dit onderzoek vooraf werden gesteld, zijn weerlegd. Zo bleek relatieve deprivatie geen moderatie-effect te hebben op de relatie tussen humor en attitude ten opzichte

(26)

van vluchtelingen. Ook bleef een effect van humor op de ervaren relatieve deprivatie uit. Dit is mogelijkerwijs te wijten aan de niet gekalibreerde manipulatie van de verschillende humorstijlen. Er is enkel een effect gevonden van een exploratieve analyse. Zo bleek collectieve deprivatie invloed te hebben op attitude. Een resultaat wat eerder onderzoek bevestigd (Górska & Bilewicz, 2015). In eerder onderzoek is het positieve effect van humor op interpersoonlijke relaties vaak naar voren gekomen. Zeker omdat het vluchtelingenprobleem voor veel onrust zorgt, is het van belang dat het onderzoek naar het effect van humor voortgezet wordt. Wellicht zorgt humor ervoor dat mensen zich minder gedepriveerd voelen en op die manier tot een positievere attitude komen ten opzichte van de outgroup.

(27)

Literatuurlijst

Cann, A., Zapata, C. & Davis, H. (2009). Positive and negative styles of humor in communication: evidence for the importance of considering both styles. Communication Quarterly, 57(4), 452-468.

Crosby, F. (1976). A model of egoistic deprivation. Psychological Review, 83, 85–113.

Crawford, M. & Gressley, D. (1991). Creativity, Caring, and Context: Women's and Men's Accounts of Humor Preferences and Practices. Psychology of Women Quarterly, 15, 217-231.

Doosje, B., Loseman, A. & van den Bos, K. (2013). Determinants of Radicalization of Islamic Youth in the Netherlands: Personal Uncertainty, Perceived Injustice, and Perceived Group Threat. Journal of Social Issues, 69(3), 586-604.

Dyck, K. & Holtzman, S. (2013). Understanding humor styles and well-being: The importance of social relationships and gender. Personality and Individual

Differences, 55(1), 53-58.

Esses, V. & Dovidio, J. (2002). The Role of Emotions in Determining Willingness to Engage in Intergroup Contact. Pers Soc Psychol Bull, 28(9), 1202-1214.

Francis, L. (1993). Laughter, the Best Mediation: Humor as emotion management in interaction. Symbolic Interaction, 17(2),147-163.

Fischer, A., & Roseman, I. (2007). Beat them or ban them: The characteristics and social

functions of anger and contempt. Journal of Personality and Social Psychology, 93, 103–115.

Fishbein, M. & Raven, B. (1962). An operational definition of belief and attitude. Human Relations, 15 (1), 35-44.

(28)

Górska, P. & Bilewicz, M. 2015). When “a group in itself” becomes “a group for itself”: Overcoming inhibitory effects of superordinate categorization on LGBTQ individuals. Journal of Social Issues, 71(3), 554-575.

Kus, L., Liu, J. & Ward, C. (2013). Relative deprivation versus system justification: Polemical social representations and identity positioning in a post-Sovjet society. European Journal of Social Psychology, 43(5), 423-437.

Leach, C., Iyer, A. & Pedersen, A. (2007). Angry opposition to government redress: When the structurally advantaged perceive themselves as relatively deprived. British Journal of Social Psychology, 46(1), 191-204.

Lefcourt, H. (2001). Humor: The psychology of living Buoyantly. Waterloo: Kluwer Academic/Plenum Publishers.

Leijten, J. (2015). ‘Dader aanslag politica Keulen had politiek motief’. Geraadpleegd op 17 oktober, 2015 van http://www.nrc.nl/nieuws/2015/10/17/dader-aanslag-

politica-keulen-had-politiek-motief.

Lopes, P., Brackett, M., Nezlek, J., Schutz, A., Sellin, I. & Salovev, P. (2004). Emotional intelligence and social interaction. Personality and Social Psychology Bulletin, 30, 1018-1034.

Martin, R., Puhlik-Doris, P., Larsen, G., Gray, J. & Weir, K. (2003). Individual differences in uses of humor and their relation to psychological well-being: Development of the humor styles questionnaire. Journal of Research, 37(1), 48-75.

Mason, M. (2003). Contempt as a moral attitude. The University of Chicago Press, 113(2), 55-65.

Meyer, J. (1990). Ronald Reagan and humor: A politician’s velvet weapon. Communication Studies, 41(1), 76-88.

(29)

Murstein, B. & Brust, R. (1985). Humor and interpersonal attraction. Journal of Personality Assessment, 9(6), 637-640.

Nabi, R., Moyer-Gusé, E., & Byrne, S. (2007). All Joking Aside: A Serious Investigation into the Persuasive Effect of Funny Social Issue Messages. Communication Monographs, 74(1), 29-54.

Reysen, S., Puryear, C., Katzarska-Miller, I., Kamble, S. V., & Vithoji, N. (2014). Socio-structural intergroup characteristics and group-based emotions in three

countries. International Journal of Intercultural Relations, 43, 239-252.

Samson, A. & Gross, J. (2012). Humour as emotion regulation: The differential consequences of negative versus positive humour. Cognition and Emotion, 26(2), 375-384.

Speck, P. (1987). On humor and humor in Advertising. Unpublished doctoral dissertation, Texas Tech University.

Stacey, M., Carbone-López, K. & Rosenfeld, R. (2011). Demographic Change and Ethnically Motivated Crime: The Impact of Immigration on Anti-Hispanic Hate Crime in the United States. Journal of Contemporary Criminal Justice, 27(3), 278-298.

Stephan, W. G., Ybarra, O., & Bachman, G. (1999). Prejudice Toward Immigrants1. Journal

of Applied Social Psychology, 29(11), 2221-2237.

Tausch, N., Becker, J., Spears, R., Christ, O., Saab, R., Singh, P. & Siddiqui, R. (2011). Explaining radical group behavior: Developing emotion and efficacy routes to normative and nonnormative collectiv action. Journal of Personality and Social Psychology, 101(1), 129–148.

(30)

Tougas, F., De La Sablonnière, R., Lagacé, M. & Kocum, L. (2003). Intrusiveness of Minorities: Growing Pains for the Majority Group? Journal of Applied Social Psychology, 33(2), 283-298.

Veldhuis, T., & Bakker, E. (2007). Causale factoren van radicalisering en hun onderlinge samenhang. Vrede en Veiligheid, 33(4), 447-470.

Verkuyten, M. (2011). Justifying discrimination against Muslim immigrants: Out-group ideology and the five-step social identity model. The British Psychological Society,

52(2), 345-360.

Walker, I. & Smith, H. (2002). Relative deprivation: specification, development and integration. Cambridge: Cambridge University Press.

Weinberger, M. & Gulas, C. (1992). The impact of humor in advertising: A review. Journal

(31)

Appendix A Cartoons

Positieve Cartoon: Harry Potter

(32)

Appendix B

Attitude (Tougas, De La Sablonnière, Lagacé & Kocum, 2003)

Attitude tegenover immigranten

Heel erg mee oneens 1 2 3 4 5 Heel erg mee eens 1. Ik ben voor het openen van de grenzen voor vluchtelingen

2. Ik ben voor het beleid om de vluchtelingen te weigeren zolang de werkloosheid is gereduceerd

3. Ik zou een petitie ondertekenen die eist dat criminele vluchtelingen terug worden gestuurd naar land van herkomst.

4. Ik zou een petitie ondertekenen die eist dat de overheid strenger wordt in het selecteren van de vluchtelingen.

(33)

Appendix C

Relatieve deprivatie (Doosje, Loseman & Van den Bos, 2013)

Individuele deprivatie

Vergeleken met andere mensen in Nederland...:

Heel erg mee oneens 1 2 3 4 5 Heel erg mee eens 1. Vergeleken met andere mensen in Nederland word ik slechter behandeld. 2. Vergeleken met andere mensen in Nederland heb ik het minder goed.

3. Vergeleken met andere mensen in Nederland word ik vaker gediscrimineerd. 4. Krijg ik minder kansen.

Collectieve deprivatie

Vergeleken met andere groepen in Nederland…:

Heel erg mee oneens 1 2 3 4 5 Heel erg mee eens 1. Worden Nederlanders slechter behandeld.

2. Hebben Nederlanders het minder goed. 3. Worden Nederlanders vaker gediscrimineerd. 4. Krijgen Nederlanders minder kansen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Overall, 14 C characteristics of iso- and brGDGTs and the inferred turnover times that are far longer than those of dis- crete POM (free light density fraction) and signature lipids

Abstract: Background: The Dietary Approach to Stop Hypertension (DASH) and potassium sup- plementation have been shown to reduce the risk of death with a functioning graft (DWFG)

Considering that users might have particular activity habits during the different days of the week, the new feature of the Activity Coach auto- matically sets daily goals based

Brand loyalty towards sports shoe brands Consumer factors Brand factors Social factors Variety seeking Social pressures Risk Aversion.. Perceived

In the event that an arbitrator is aware of the involvement of a Funder (Scenario 1) and that fact may give rise to doubts as to his independence and impartiality in the eyes of

Implantable Body Sensor Network MAC Protocols Using Wake-up Radio Evaluation in Animal Tissue. In: Proceedings of the 9th International Symposium on Medical Information and

Mense moet dus gemotiveer word om hulle status bekend te maak terwyl die gemeenskap onderrig moet word rakende MlVNlGS sodat hulle persone wat met die virus leef, kan

Mijn dank gaat verder uit naar de overige collega’s van de Heelkunde. Ik was een beetje een ‘vreemde vogel’ als onderzoeker op het secretariaat. Maar jullie waren altijd bereid om