• No results found

Flexibel rechtenbeheer voor de muziekauteur binnen het collectieve rechtenbeheer in Nederland. Een loze belofte? : Een rechtswetenschappelijk onderzoek naar de mate van flexibiliteit die de muziekauteur in Nederland wor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Flexibel rechtenbeheer voor de muziekauteur binnen het collectieve rechtenbeheer in Nederland. Een loze belofte? : Een rechtswetenschappelijk onderzoek naar de mate van flexibiliteit die de muziekauteur in Nederland wor"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Chelsea Bruijn | Begeleider: mr. dr. L. Guibault | MA Informatierecht

Flexibel rechtenbeheer voor de

muziekauteur binnen het collectieve

rechtenbeheer in Nederland.

Een loze belofte?

Een rechtswetenschappelijk onderzoek naar de mate van flexibiliteit die de

muziekauteur in Nederland wordt geboden binnen het collectieve rechtenbeheer van

(2)

1

Inhoudsindicatie

Ten aanzien van het collectieve rechtenbeheer van muziekauteursrechten heerst bij Europese muziekauteurs al enige tijd de behoefte aan flexibeler rechtenbeheer. Het model van collectief rechtenbeheer is ontstaan in een tijdperk waarin slechts sprake was van traditionele exploitatie, zoals het uitzenden van muziekwerken via de radio. Europese CBO’s nemen van oudsher vaak een monopoliepositie in jegens de muziekauteur. Nu online exploitatievormen zich hebben aangetreden, dienen collectieve beheersorganisaties hun leden de gewenste flexibiliteit te bieden. Op grond van het Europese mededingingsrecht mogen CBO’s muziekauteurs geen beperkingen opleggen met betrekking tot de beschikkingsvrijheid over diens werken, tenzij het in dat geval noodzakelijk is voor het doelmatig kunnen vervullen van hun functie.

Daarnaast vestigt de recente Europese richtlijn “Richtlijn Collectief Beheer” twee rechten die de muziekauteur meer flexibiliteit geven binnen het collectief beheer van diens werken. Dit onderzoek kijkt of de Nederlandse implementatie van voorgenoemde regels, overeenkomt met de Europese opvattingen omtrent dit onderwerp. Hierbij gaat het om de mededingingsrechtelijke en auteursrechtelijke maatstaven die voortvloeien uit Europese jurisprudentie en regelgeving op het gebied van flexibel rechtenbeheer voor de muziekauteur.

In dit onderzoek is allereerst gekeken naar de traditionele functies die CBO’s vervulden tegenover muziekauteurs. Hierbij blijkt het te gaan om een economische, culturele en sociale functie. Door middel van een onderzoek uit intern perspectief naar de Europese mededingingsrechtelijke en auteursrechtelijke maatstaven met betrekking tot de flexibiliteit die de CBO de muziekauteur zou moeten bieden, is een Europees juridisch kader gevormd. Daarbij is vooral gekeken naar de mogelijkheden die muziekauteurs toekomen bij het online exploiteren van diens werken. Uitgangspunt is dat de CBO de beschikkingsvrijheid van de muziekauteur niet verder mag beperken dan voor zover noodzakelijk is voor het doelmatig kunnen vervullen van diens functies.

Vervolgens is gekeken naar de Nederlandse implementatie van de bepalingen op het gebied van flexibel rechtenbeheer uit de Richtlijn Collectief Beheer, waarbij het volgende wordt geconcludeerd. Het Nederlandse mededingingsrechtelijke toezichtsorgaan lijkt, bij het toepassen van de maatstaven die volgen uit de Europese mededingingsrechtelijke jurisprudentie, onvoldoende rekening te houden met het belang van de muziekauteur. Zij lijkt het belang dat de muziekauteur zou kunnen hebben bij een maximale beschikkingsvrijheid over diens werken enigszins te miskennen. Bovendien blijkt dat de Nederlandse CBO op het gebied van muziekauteursrechten, Buma/Stemra, haar leden onvoldoende in staat stelt om licenties te verlenen voor niet-commercieel gebruik. De definitie van “commercieel” die de CBO hanteert is ten eerste dermate ruim, dat het verlenen van een niet-commerciële licentie

(3)

2

vrijwel onmogelijk is. Bovendien blijkt Buma/Stemra haar leden onvoldoende te informeren omtrent hun mogelijkheden op het gebied van flexibel rechtenbeheer. Uit onderzoek blijkt namelijk dat slechts 28 procent van haar leden bekend is met het flexibel rechtenbeheer. Al met al kan gesteld worden dat Buma/Stemra zich enigszins flexibeler zou kunnen opstellen jegens haar leden.

(4)
(5)

4

Inhoudsopgave

Inhoudsindicatie ... 1

Inhoudsopgave ... 4

1.

Inleiding ... 6

2.

De muziekauteur in relatie tot de CBO ... 10

2.1

de muziekauteur ... 10

2.2

de Collectieve Beheersorganisatie ... 11

2.2.1

Economische voordelen ... 12

2.2.2

Bevorderen culturele diversiteit ... 13

2.2.3

Versterken onderhandelingspositie muziekauteur ... 13

2.3

van traditionele exploitatie naar online exploitatie ... 14

3.

Flexibel rechtenbeheer in Europa ... 17

3.1

Europees mededingingsrechtelijke aspecten ... 17

3.1.1

Beschikkingsvrijheid auteur versus functiebelang CBO ... 18

3.1.2

Online exploitatie ... 20

3.2

Beschikkingsvrijheid auteur binnen Richtlijn Collectief Beheer ... 23

3.2.1

Flexibel rechtenbeheer binnen Europese soft-law ... 24

3.2.2

Flexibel rechtenbeheer binnen Europese richtlijn ... 25

3.3

Individueel rechtenbeheer bij online exploitatie ... 27

3.3.1

Economische functie ... 28

3.3.2

Culturele diversiteit ... 29

3.3.3

Onderhandelingspositie muziekauteur bij online exploitatie ... 29

3.4

Concluderende ... 30

4.

Flexibel rechtenbeheer in Nederland ... 32

4.1

Nederlandse codificatie ... 32

4.2

Buma/Stemra ... 34

4.2.1

“Toegeëigende” monopoliepositie ... 34

4.2.2

Mededingingsrechtelijke geschiedenis aansluitbeleid Buma/Stemra ... 35

4.2.3

Huidig beleid: opt-out mogelijkheden ... 37

4.2.4

Huidig beleid: toestaan niet-commercieel gebruik ... 39

4.3

Concluderende ... 41

5.

Conclusie ... 43

(6)

5 Literatuur ... 45

Overige literatuur ... 48

Regelgeving ... 48

Overige regelgeving ... 49

Jurisprudentie ... 52

(7)

6

1. Inleiding

Van oudsher vertegenwoordigen collectieve beheersorganisaties (“CBO’s”) de exploitatierechten van muziekauteurs. De taken van CBO’s komen, kort gezegd, neer op het beheren, innen en verdelen van licentiegelden.1 Het model van collectief rechtenbeheer is ontstaan in de tijd waar slechts sprake was

van traditionele exploitatiemogelijkheden.2 Het verveelvoudigen van muziekwerken geschiedde bijvoorbeeld nog middels het drukken van albums.3 Het openbaar maken van muziek omvatte het

uitvoeren en het openbaar maken van muziekwerken en geschiedde doorgaans via radio en televisie.4 Kenmerkend aan deze vormen van exploitatie was dat het voor de muziekauteur onmogelijk is om zijn rechten hierbij zelf te exploiteren, oftewel licenties te verlenen en te handhaven. Dit zou zoveel kosten met zich meebrengen, dat het voor de muziekauteur onmogelijk zou zijn om geld te verdienen. Muziekauteurs waren sterk afhankelijk van omroepen om luisteraars te kunnen bereiken.5

In Nederland is “Buma/Stemra” de collectieve beheersorganisatie voor muziekauteurs, welke enerzijds bestaat uit de vereniging “Buma” die ziet op het openbaar maken van muziekwerken en anderzijds de stichting “Stemra” die ziet op het verveelvoudigen van muziekwerken. Doordat Buma/Stemra alle muziekauteursrechten in Nederland vertegenwoordigde, maakte zij het proces efficiënter voor muziekauteurs. Daarnaast beschermden zij muziekauteurs tegen machtige marktpartijen in de muziekindustrie en bevorderen zij de culturele diversiteit in de samenleving door alle muziekwerken aan toegankelijk te maken voor muziekgebruikers. Deze voordelen die het alle muziekauteurs bood, rechtvaardigden de overdracht van hun rechten aan CBO’s, zo was het algemene uitgangspunt ten tijde van het ontstaan van Buma/Stemra.

Echter hebben zich sinds die tijd technologische ontwikkelingen voor gedaan, waardoor getwijfeld zou kunnen worden aan in hoeverre de hiervoor genoemde traditionele opvattingen omtrent collectief rechtenbeheer nog relevant zijn.6 Vooral op het gebied van openbaar maken, is als gevolg van de komst van het internet het een en ander veranderd. De Auteursrechtrichtlijn heeft bijvoorbeeld een nieuwe vorm van openbaar maken geïntroduceerd: het beschikbaar stellen aan derden.7 Dit houdt in dat onder openbaar maken van werken, tevens wordt verstaan het toegankelijk maken voor het publiek aan door hen gewenste tijdstippen op het internet. Het internet heeft de afstand tussen de muziekauteur en het publiek verkleind.

1 Gervais 2010, p. 10. 2 Koelman 2004, p. 2. 3 Artikel 13 Auteurswet. 4 Artikel 12 Auteurswet. 5 Hugenholtz 2002, p. 4. 6 Koelman 2005, p. 4.

7 Artikel 3 lid 2 en 3 van de richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei

2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 2001, L 167/10).

(8)

7

Het gebruik van muziekwerken op het internet kan eenvoudig worden gevolgd, door technologieën op het gebied van identificatie en tracking. Dit stelt muziekauteurs in staat om hun rechten zelf te exploiteren en handhaven op het internet.8 Waar CBO’s bij traditionele exploitatie de muziekauteurs uit noodzaak voorzien van vergoedingen, biedt het internet de muziekauteur mogelijkheden voor de muziekauteur om vergoedingen te verkrijgen door middel van individuele elektronische betalingen van het publiek rechtstreeks aan de muziekauteur. Indien het gehele openbaarmakingsrecht bij de CBO rust, is de muziekauteur niet meer in staat om zijn werk zelf nog openbaar te maken.9 De muziekauteur kan daardoor niet profiteren van de promotionele voordelen die het internet hem kan bieden doordat hij zijn muziekwerk oneindig en kosteloos kan verspreiden.10

Tegenover de muziekauteur nemen CBO’s een monopoliepositie in. Zij zijn de enige partijen op een grondgebied bij wie zij hun rechten kunnen onderbrengen. In Nederland zorgt een wettelijk vergunningsstelsel ervoor dat Buma/Stemra de enige partij is die mag bemiddelen bij de traditionele vormen van openbaarmakingen. In de praktijk bleek Buma/Stemra zich echter door middel van bepalingen in haar aansluitcontracten tevens een monopolie op de online exploitatierechten van haar leden toe te eigenen. Pas vanaf 2014 biedt zij muziekauteurs de mogelijkheid om categorieën van rechten uit te sluiten van collectief beheer. Op Europees niveau bestaat rechtspraak op het gebied van het mededingingsrecht omtrent de functie van de CBO tegenover de muziekauteursrechthebbende. De gangbare opvatting hieromtrent houdt kort gezegd in dat, gezien de aard van het auteursrecht, de beschikkingsvrijheid van de auteur over zijn werken, slechts mag wijken voor het functiebelang van de CBO indien dit volstrekt noodzakelijk is en niet op een andere manier zou kunnen worden bewerkstelligd. In 2014 werd een Richtlijn gepubliceerd met betrekking tot collectief rechtenbeheer. Deze Richtlijn omvatte een bepaling waarin is vastgelegd dat auteurs het recht toekomt om bepaalde categorieën van rechten en soorten werken terug te trekken uit collectief beheer en een bepaling die auteursrechthebbenden de mogelijkheid geeft om niet-commerciële licenties te verlenen. Een en ander met het oog op de komst van online exploitatie.11 Deze twee mogelijkheden worden aangeduid als

“flexibel rechtenbeheer”, nu het de muziekauteur meer flexibiliteit biedt bij het beheren van diens rechten.

Het is belangrijk om bij een muziekwerk onderscheid te maken tussen de auteur en de artiest. Een muziekwerk zit juridisch gezien vrij complex in elkaar. Neem bijvoorbeeld het afspelen van een willekeurig Nederlands liedje op de radio. Naast auteursrechten, rusten hier tevens naburige rechten op in de vorm van vergoedingsrechten voor de artiest en producent. Bij op commerciële basis uitgebrachte platen komen de uitvoerende kunstenaren en de producenten hiervan beide namelijk, op

8 Beschikking van de Commissie van 8 oktober 2002, nr. 2003/300/EG, PbEG L 107/58 (IFPI “Simulcasting”), par. 31. 9 Guibault 2008, p. 10-12.

10 Vázquez-Lopez 2010, p. 12. 11 COM(2012)372 final, p. 10-15.

(9)

8

grond van de Wet naburige rechten, het recht op een billijke vergoeding toe voor het uitzenden of ten gehore brengen van het liedje.12 Het is belangrijk om deze rechthebbenden te onderscheiden van de

muziekauteur, die bijvoorbeeld niet per se degene hoeft te zijn die het liedje zingt. Waar muziekartiesten nog geld verdienen met andere bijkomstigheden zoals concerten en merchandise, hebben de muziekauteurs deze mogelijkheid doorgaans niet.13

Het is van belang dat muziekauteurs ook daadwerkelijk billijke vergoedingen krijgen voor hun creaties, zodat zij muziekwerken kunnen blijven schrijven en maken. Deze scriptie zal zich dan ook richten op de positie van de muziekauteur, oftewel de creatieve “motor” achter muziekwerken.14

Verantwoording methodologische keuzes

De vraag die in deze scriptie centraal staat is of, met het oog op Europese relevante rechtspraak en regelgeving, de muziekauteur in Nederland voldoende flexibiliteit wordt geboden met betrekking tot de online exploitatie van diens werken in haar relatie tot een CBO. Door middel van literatuur- en jurisprudentieonderzoek, met een normatief kader als grondslag, zal vanuit intern perspectief antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag. Bij de Nederlandse situatie zal gekeken worden naar de wettelijke implementatie van relevante bepalingen uit de Richtlijn, de mate van flexibiliteit die Buma/Stemra muziekauteurs biedt bij het beheren van diens rechten en de mededingingsrechtelijke rechtspraak van het ACM omtrent het aansluitingsbeleid van Buma/Stemra. Allereerst dient echter een relevant Europees juridisch kader te worden geschetst omtrent de mate van flexibiliteit die de muziekauteur geboden zou moeten worden. Daarvoor is tevens vereist dat de positie van de muziekauteur in relatie tot de CBO wordt geschetst en een duidelijk beeld wordt geschetst van hoe de offline exploitatie zich verhoudt tot de online exploitatie van auteursrechten. De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt dan ook:

“Voldoet de mate van flexibiliteit die de muziekauteur in Nederland wordt geboden bij het collectief

rechtenbeheer van diens muziekwerken, aan de auteursrechtelijke en mededingingsrechtelijke maatstaven die volgen uit de relevante jurisprudentie en regelgeving van de Europese Unie?”

Hoofdstuk 2 zal de positie van de muziekauteur en de voordelen die de CBO haar biedt, oftewel welke functies de CBO vervult jegens de muziekauteur, verduidelijken. Vervolgens wordt de ontwikkeling van offline exploitatie naar online exploitatie uitgelegd. Hierbij luidt de deelvraag: “

Welke traditionele rol vervult de CBO jegens de muziekauteur?”

12 Artikel 7 wet op de naburige rechten. NB: het gaat hierbij om het verspreiden door middel van een omroeporganisatie, of

het door een instelling gelijktijdig uitzenden hiervan. Voor het beschikbaar stellen voor het publiek is, behoudens uitzonderingen, toestemming vereist van de uitvoerende kunstenaar en producent.

13 Tenzij de muziekauteur uiteraard gelijk is aan de muziekartiest. Denk hierbij aan DJ’s of singer-songwriters.

14 In deze scriptie zal “muziekauteur” worden gebruikt indien de situatie specifiek ziet op muziekauteurs. Indien van

toepassing op alle auteurs afwisselend worden gesproken over “auteurs” en indien van toepassing op alle auteursrechthebbenden afwisselend over “auteursrechthebbenden”.

(10)

9

Hoofdstuk 3 heeft als doel het Europees juridisch kader omtrent de mate van beschikkingsvrijheid die een muziekauteur dient toe te komen bij het beheren van diens werken binnen de sfeer van het collectief rechtenbeheer te schetsen. Het gaat hierbij om mededingingsrechtelijke en auteursrechtelijke aspecten uit de Europese mededingingsrechtelijke rechtspraak en uit Europese regelgeving. Vervolgens wordt dit toegespitst op de mogelijkheden voor de muziekauteur om diens online exploitatierechten individueel te beheren. Hierbij luidt de deelvraag: “Wat is het Europees

juridisch kader omtrent de beschikkingsvrijheid van de muziekauteurs over diens werken binnen het collectief rechtenbeheer.”

In hoofdstuk 4 zal de Nederlandse mate van flexibiliteit die de muziekauteur wordt geboden binnen het collectief beheer van diens rechten worden afgewogen tegen het Europees juridisch kader dat volgt uit hoofdstuk 3. Hierbij wordt met name gekeken naar de Nederlandse codificatie van artikel 5 uit de Richtlijn Collectief Beheer. Vervolgens wordt gekeken naar Buma/Stemra’s geschiedenis omtrent haar aansluitbeleid met bijbehorende verplichte rechtenoverdracht van muziekauteurs aan Buma/Stemra en haar huidige beleid. Tevens wordt Nederlandse rechtspraak met betrekking tot de relatie van Buma/Stemra jegens aangeslotenen besproken. Hierbij luidt de deelvraag: Strookt de

Nederlandse mate van flexibiliteit die de muziekauteur wordt geboden binnen het collectief rechtenbeheer met de vastgestelde Europeesrechtelijke maatstaven?

(11)

10

2. De muziekauteur in relatie tot de CBO

Teneinde een beeld te vormen waarom behoefte is aan flexibel rechtenbeheer voor de muziekauteur bij online exploitatievormen, is het belangrijk te begrijpen welke positie de muziekauteur inneemt in relatie tot de CBO. De (historische) functies die de CBO vervult ten opzichte van de muziekauteur zullen dan ook worden besproken. Dit hoofdstuk gaat uit van de muziekauteur, oftewel de schepper van het werk en de originele verkrijger van het auteursrecht. Hierbij wordt zowel het Nederlandse als Europese recht besproken. Tevens zal de verschuiving van traditionele exploitatie naar online exploitatie worden toegelicht.

2.1 de muziekauteur

Op grond van de Nederlandse Auteurswet is de muziekauteur de schepper van het muziekwerk.15 Een

muziekwerk heeft doorgaans meerdere auteurs, te weten: de componist en de tekstschrijver. De auteur komt het exclusieve recht toe zijn werk te exploiteren. Dit betekent dat het, behoudens wettelijke uitzonderingen, verboden is voor derden om het werk te verveelvoudigen of openbaar te maken, zonder toestemming van de auteur.16 Dit recht wordt ook wel aangeduid als het verbodsrecht. Het exclusieve recht op het verveelvoudigen en openbaar maken van het werk, is omvangrijk en vormt de basis van de muziekauteur zijn inkomen. Doordat het auteursrecht bewerkstelligt dat muziekauteurs billijk worden gecompenseerd voor het gebruik van hun werken, blijft de creatieve maker geprikkeld om muziekwerken te blijven maken.17

Het auteursrecht heeft dus als doel prikkels te geven voor de auteurs om werken te maken en zodoende creativiteit te stimuleren.18 Dit volgt ook uit overweging 11 van de Auteursrechtrichtlijn, waarin wordt benadrukt dat het waarborgen van de onafhankelijkheid en waardigheid van creatieve makers van belang is binnen het auteursrecht.19 Indien een muziekwerk meerdere auteurs heeft, is

toestemming van hen allen nodig teneinde het muziekwerk rechtmatig te kunnen verveelvoudigen of openbaar maken. Deze toestemming wordt ook wel ‘licentie’ genoemd. De auteur exploiteert zijn auteursrecht door licenties af te sluiten met gebruikers van zijn muziekwerken onder de door hen opgestelde voorwaardes.20

Muziekauteurs exploiteren hun rechten ook door middel van het sluiten van een overeenkomst met een muziekuitgever. De muziekuitgever exploiteert, administreert en promoot de composities en teksten van de muziekauteur in ruil voor het recht op een deel van de inkomsten.21 De muziekuitgever

15 Artikel 1 Auteurswet. 16 Artikel 12 en 13 Auteurswet. 17 ASCAP 2008, p. 10-13. 18 Koelman 2005, p. 2.

19 Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de

harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 2001, L 167/10), overweging 11.

20 Gielen 2014, p. 467. 21 Vázquez-Lopez 2010, p. 690.

(12)

11

kenmerkt zich doorgaans door goede internationale contacten waardoor hij in staat is om de inkomsten uit muziekwerken te stimuleren.22

2.2 de Collectieve Beheersorganisatie

Zoals uit de vorige paragraaf volgt, is voor het verveelvoudigen en openbaar maken van muziekwerken een licentie vereist van de auteur(s). Gezien het grootschalige gebruik van muziek zou dit in de praktijk inhouden dat een radiostation elke auteur van wie hij de muziekwerken wil afspelen, apart om toestemming zou moeten vragen. Dit zou resulteren in een onmiskenbaar tijdrovend, en derhalve kostbaar, proces.23 Daartegenover staat dat de auteur continu radiostations en

horecagelegenheden in de gaten zou moeten houden, om te controleren of zijn muziek niet zonder diens toestemming wordt gebruikt, hetgeen ook niet bepaald als een ideale situatie valt aan te merken. Met het bovenstaande in het achterhoofd, brengen auteurs de rechten op hun muziekwerken dan ook veelal onder bij een zogenoemde collectieve beheersorganisatie (“CBO”). Dit betreft een organisatie die als vertegenwoordiger opkomt voor de rechten van de auteurs die aan haar zijn overgedragen en de exploitatie hiervan uitoefent.24 Een CBO verkrijgt de bevoegdheid een repertoire aan te bieden aan

gebruikers, verschaft licenties aan gebruikers en verzamelt gebruiksinformatie voor het innen en uitkeren van gelden.25 De CBO kenmerkt zich vaak door een monopoliepositie binnen haar grondgebied, wettelijk al dan niet feitelijk.26 Deze positie neemt zij in twee verhoudingen in, namelijk

tegenover de gebruiker en de auteursrechthebbende.27

De behoefte aan collectief rechtenbeheer is ontstaan in het tijdperk waar slechts traditionele exploitatiemogelijkheden bestonden. Zeker op het gebied van openbaar maken was het voor de muziekauteur erg lastig om zijn rechten effectief te exploiteren. Door de weg naar muziekgebruikers, en daardoor luisteraars, te vergemakkelijken, helpen CBO’s de muziekauteurs om geld te verdienen met hun muziekwerken. Teneinde dit te bewerkstelligen, luidde de traditionele opvatting omtrent collectief rechtenbeheer dat auteurs hun rechten exclusief dienden over te dragen aan CBO’s. Voor de muziekauteur betekent dit dat, voor zover hij zijn rechten exclusief in beheer brengt bij de CBO, hij zijn zeggenschap tot de exploitatie van het muziekwerk verliest. De vrijheid en macht die het verbodsrecht de muziekauteur geeft om te bepalen wat er met zijn muziekwerk gebeurt, wordt dus ingeruild voor een collectief systeem van rechtenbeheer.28 De auteur kan zich niet meer bij een andere CBO aansluiten, of direct met andere rechthebbenden en gebruikers contracteren.29 Zoals zal blijken

22 Kretschmer 2002, p. 8-10; Gyertánfy 2010, p. 64. 23 Koelman 2004, p. 1-3. 24 Kretschmer 2002, p. 2. 25 Gervais 2010, p. 8-15. 26 Riis 2011, p. 482; Koelman 2005, p. 193. 27 Guibault & Gompel 2006, p.

28 Dietz 2005, p. 2. 29 Handke 2013, p. 9.

(13)

12

uit deze paragraaf wordt dit gerechtvaardigd door de economische, culturele en sociale rol die het collectief rechtenbeheer inneemt voor de muziekauteur.30

2.2.1 Economische voordelen

De eerste functie van collectief rechtenbeheer is van economische aard. Zoals reeds besproken zou het een kostbaar proces zijn als de auteur zijn rechten individueel zou moeten exploiteren. Voor traditionele openbaarmakingen, zoals radio uitvoeringen, is het onmogelijk voor de auteur om bij te houden waar en wanneer er zonder zijn toestemming gebruik wordt gemaakt van zijn werk: de auteur kan moeilijk elke dag alle radiostations beluisteren ter controle. Om deze reden is ervoor gekozen om alle auteursrechten bij één partij onder te brengen, die deze rechten vervolgens collectief exploiteert en behartigt.

Vanuit economisch oogpunt worden dergelijke monopolies als onwenselijk gezien, aangezien een gebrek aan concurrentie de economische groei belemmert. De “rechtvaardiging” voor de monopoliepositie van CBO’s wordt echter gevonden in de gedachte dat het collectieve rechtenbeheer de enige mogelijkheid is voor auteurs om hun rechten uit te oefenen.31 Het door één organisatie

exploiteren van alle auteursrechten wordt namelijk als de goedkoopste optie beschouwd. Dit valt economisch te verklaren door de theorie van ‘natuurlijke’ monopolies. Deze theorie houdt in dat monopolies op de markt uit zichzelf ontstaan, doordat een product goedkoper kan worden aangeboden naarmate er meer van wordt geproduceerd. De situatie waarin meerdere aanbieders dezelfde dienst zouden verlenen, zou tot een aanzienlijk minder efficiënt resultaat leiden. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘schaalvoordeel’ genoemd. 32 Het is echter wel van belang dat wordt gewaakt voor misbruik van dergelijke machtsposities.33 Het mededingingsrecht is hier bijvoorbeeld op gericht.

Doordat CBO’s als enige organisatie binnen hun grondgebied de auteursrechten beheren en handhaven jegens gebruikers, besparen zij zogenoemde transactiekosten.34 Dit zijn de kosten die

moeten worden gemaakt alvorens tot een transactie, of in dit geval meer concreet: een licentie, te komen. Gebruikers kloppen aan bij een CBO om een licentie te verkrijgen die hen het recht geef om alle muziekwerken, die tot het repertoire van die CBO behoren, onverstoord te gebruiken. Auteurs laten het handhaven van hun exclusieve rechten over aan één centrale partij. Dit scheelt beide partijen tijd en geld en biedt hen daarmee schaalvoordelen.35 Om deze reden wordt het collectief rechtenbeheer als een efficiënt middel gezien.36

30 Mededeling Europese Commissie 2004, p. 4. 31 Hugenholtz 2002, p. 1-3.

32 Koelman 2004, p. 10-16. 33 Kretschmer 2002, p 2-3. 34 Binker & Holzmüller 2010, p. 2. 35 Riis 2011, p. 484.

(14)

13

2.2.2 Bevorderen culturele diversiteit

Het creatieve karakter van het auteursrecht maakt dat auteurs cultuur en creativiteit stimuleren. Naast de economische functie, hebben CBO’s ook een culturele functie. Door de werken toegankelijk te maken voor gebruikers, bevordert dit het gebruik en dus de verspreiding ervan. Dit leidt ertoe dat muziekauteurs worden vergoed voor hun creatieve prestaties en gestimuleerd worden dit te blijven doen.

Blijkens overweging 11 van de Auteursrechtrichtlijn wordt een effectief systeem van het beschermen van auteursrechten gezien als het primaire middel om culturele en creatieve werken te stimuleren. Belangrijk daarvoor is dat de belangen en onafhankelijkheid van creatieve makers worden behartigd.37 Het Europees Parlement (“Parlement”) heeft de rol van CBO’s in het bevorderen van culturele diversiteit meerdere malen benadrukt. Zij stelt dat dat de collectieve bescherming van auteursrechten door CBO’s in Europa de culturele en taalkundige verscheidenheid en creativiteit bevordert.38 Doordat

Europese CBO’s onderling hun muziekrepertoires samenbundelen ter exploitatie binnen hun grondgebied middels zogenoemde wederkerigheidsovereenkomsten, heeft iedere gebruiker per lidstaat gelijke toegang tot hetzelfde repertoire.39 Dit biedt alle rechthebbenden dezelfde mate van

bescherming en waarborgt daarmee de culturele diversiteit in de interne Europese markt.40

Naast de onderlinge samenwerking tussen Europese CBO’s, behartigt de manier van hoe een CBO op nationaal niveau licenties verschaft tevens een cultureel belang.41 Gebruikers verkrijgen een licentie voor het gebruik van haar gehele muziekrepertoire binnen haar grondgebied. Doordat het voor gebruikers onmogelijk is om bij het verkrijgen van een licentie een onderscheid te maken tussen muziekwerken binnen het repertoire van de CBO, hebben alle gebruikers middels hun licentie toegang tot het gehele repertoire. Dit vergroot de kans op de verspreiding van minder populaire muziekwerken, hetgeen de diversiteit van cultuuruitingen binnen de samenleving waarborgt.42 Dit

soort licentie wordt ook wel aangeduid als “blanket license”, oftewel blanco licentie.43

2.2.3 Versterken onderhandelingspositie muziekauteur

Voor het daadwerkelijk kunnen verkrijgen van een vergoeding die investering in nieuwe werken mogelijk maakt, zijn muziekauteurs sterk afhankelijk van CBO’s.44 Zonder collectief rechtenbeheer zou elke auteur afzonderlijk met muziekgebruikers moeten onderhandelen, wat tot nadelige voorwaardes aan de kant van muziekauteurs zou kunnen leiden. De onderhandelingspositie van een

37 Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de

harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 2001, L 167/10), overweging 11.

38 EP 2002 2274 INI par. 22-25. 39 Hilty & Nérisson 2013, p. 8-10.

40 EP Report on the Commission Rec A6 0053 2007. 41 Brinker & Holzmuller 2010, p. 2-3.

42 Overweging 2 Richtlijn Collectief Beheer. 43 Koelman 2004, p. 16; Hugenholtz 2003, p. 204. 44 Handke 2013, p. 2.

(15)

14

muziekauteur tegenover muziekgebruikers wordt namelijk als zwak beschouwd, waardoor lage vergoedingen en onwenselijke contractvoorwaardes zouden kunnen worden overeengekomen.45

Uiteraard zijn er muziekauteurs met populaire muziekwerken waar zoveel vraag naar is dat hun onderhandelingspositie juist sterk is, maar dit zijn slechts uitzonderingen.46 Er valt een soort

solidariteitsbeginsel te destilleren uit deze functie van CBO’s.47 Uit solidariteit tussen makers onderling worden alle auteursrechten op één hoop gegooid zodat iedere auteur, populair of minder populair, diens auteursrechten effectief kan exploiteren.48

Zoals besproken in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk, komt het vaak voor dat auteurs

uitgavecontracten sluiten met muziekuitgevers. Muziekuitgevers zijn vaak ook

auteursrechthebbenden, maar hun belang staat niet altijd gelijk aan die van de auteurs.49 Door middel

van zijn monopoliepositie vormt de CBO een tegengewicht voor de invloedrijke muziekuitgever en de gebruiker.50

2.3 van traditionele exploitatie naar online exploitatie

In de tijd waarin CBO’s ontstonden, waren de middelen om muziekwerken openbaar te maken nog vrij beperkt. De hiervoor geschetste functies die CBO’s vervullen ten opzichte van de muziekauteur zijn daardoor vooral toegespitst op het model van traditionele openbaarmakingen. Door technologische ontwikkelingen zijn inmiddels echter nieuwe manieren ontstaan om muziek openbaar te maken, zoals ‘online’ exploitatie via kabel of satelliet. Deze vorm van exploitatie behelst zowel het openbaar maken van een muziekwerk, als het verveelvoudigen van een muziekwerk.51 Dit heeft het

licentieproces voor muziekgebruikers bij online gebruik van muziekwerken gecompliceerd.52

Het internet maakt oneindige distributie van muziekwerken mogelijk tegenover aanzienlijk lagere kosten dan het geval was bij de traditionele exploitatiemogelijkheden, zoals het drukken van cd’s of het ten gehore brengen van muziek op de radio.53 Bijkomstig nadeel hiervan was de aanzienlijke

opkomst van niet-legale aanbieders van gratis muziekwerken op het internet, waardoor muziekauteurs vergoedingen mislopen.54 Dit heeft verstrekkende economische gevolgen gehad voor de

45 Hugenholtz & Guibault 2004, p. 25; Riccio & Codiglione 2013, p. 292; Handke, Quintais & Balasz 2013, p. 7; Kretschmer

2002, p. 128.

46 ASCAP 2008, p.10. 47 Cohen Jehoram 1991, p. 134 48 Brinker & Holzmüller 2010, p. 2-3. 49 Guibault & van Gompel 2010, p. 13.

50 Nérisson 2015, p. 2; Gyertánfy 2010, p. 64; Handke & Towse 2007, p. 10. 51 Hugenholtz 2003, p. 208.

52 Gervais 2010, p. 9-11; Dehin 2010, p. 221-222.

53 Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement

en de Raad betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt (COM(2012) 372 final) paragraaf 4.6.

(16)

15

muziekindustrie. De consument verkiest de gratis consumptie van illegaal aangeboden muziekwerken boven de consumptie van legaal aangeboden muziekwerken tegen een vergoeding.55

Naast de nadelen die de muziekmarkt ondervindt door piraterij, biedt het internet muziekauteurs echter ook voordelen bij het exploiteren van muziekwerken.56 In de online wereld is de drempel

tussen de muziekauteur en de gebruikers van muziek laag. Dit uit zich bijvoorbeeld in financieringsoproepen door gebruikers die behoefte hebben aan nieuwe muziekwerken van de auteur. Dit is voor bepaalde muziekauteurs erg interessant, aangezien dit hen een nieuwe bron van inkomsten zou kunnen opleveren.57 Bovendien maakt het internet samenwerkingen tussen auteurs mogelijk van

over de hele wereld.58 Dit vereenvoudigt en bevordert het creatieproces van muziekwerken, hetgeen bijdraagt aan de culturele diversiteit.59

De Auteursrechtrichtlijn introduceert in 2002 een speciaal op het internet toegespitste categorie van auteursrechtelijke openbaarmakingen: het beschikbaarstellingsrecht.60 Oftewel, het voor het publiek

op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk stellen van werken. Waar de consument bij het luisteren naar de radio afhankelijk is van welke muziek dat radiostation op dat moment draait, kan de consument op het internet zelf kiezen welke muziek hij luistert. Hierdoor kan de muziekauteur theoretisch gelijk in contact komen met de luisteraar, in plaats van afhankelijk te zijn van muziekgebruikers, zoals het radiostation, die diens werken verspreiden. Daardoor verschilt tevens het licentiemodel op het internet van het licentiemodel bij traditionele openbaarmakingen. Het geeft de muziekauteur meer macht en vrijheid om de voorwaardes van het muziekgebruik op het internet te bepalen, waarbij het met het oog op publiciteitsdoeleinden niet ondenkbaar is dat hij bepaalde muziekwerken gratis beschikbaar stelt aan luisteraars. Uiteindelijk zou dit namelijk kunnen bijdragen aan zijn inkomsten uit andere of toekomstige muziekwerken.61 Tevens kan de muziekauteur zijn werken, en daarmee illegaal gebruik daarvan, makkelijk monitoren op het internet.62

Kortom, bij de traditionele exploitatie van muziekwerken, bijvoorbeeld het uitzenden door een radiostation, is de muziekauteur sterk afhankelijk van de vertegenwoordiging door een CBO. Zonder de functies die een CBO hierbij vervult, zou de muziekauteur zijn rechten onmogelijk kunnen

55 Weda e.a. 2012, p. 10-11. 56 Gyertánfy 2010, p. 89. 57 ASCAP 2008, p. 12. 58 Vázquez-Lopez 2010, p. 690-691. 59 ASCAP 2008, p. 14.

60 Artikel 3 lid 1 en 2 van de Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei

2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 2001, L 167/10).

61 ASCAP 2008, p. 18.

(17)

16

exploiteren. Bij online exploitatie zou die afhankelijkheid van een CBO voor de muziekauteur kleiner kunnen zijn, nu het hem andere mogelijkheden biedt.63

(18)

17

3. Flexibel rechtenbeheer in Europa

Het verbodsrecht geeft de muziekauteur de macht en vrijheid om te bepalen wat er met zijn muziekwerk gebeurt en tegen welke voorwaardes. In Europa is het gebruikelijk dat de muziekauteur zijn verbodsrecht inlevert indien hij zich aansluit bij een CBO. Traditioneel gezien eisen Europese CBO’s namelijk dat de muziekauteur zijn rechten aan hen overdraagt. Zoals uit het vorige hoofdstuk is gebleken, bestaat op het gebied van exploitatie van muziekauteursrechten een verschil tussen de praktijk ten tijde van het ontstaan van het systeem omtrent collectief rechtenbeheer en de huidige praktijk.

Op Europees niveau worden collectieve beheersorganisaties geacht een belangrijke rol te spelen bij het beschermen van het auteursrecht en het waarborgen van diens doelen.64 Uit onderzoek bleek

echter dat het systeem van collectief rechtenbeheer in Europa niet geheel vlekkeloos verliep.65 CBO’s

boden weinig transparantie over diens werkzaamheden, waardoor auteursrechthebbenden nadelen ondervonden. Uit overweging 17 van de Auteursrechtrichtlijn volgt de auteursrechtelijke noodzaak dat collectieve beheersorganisaties zich aanpassen aan de digitale omgeving en derhalve een hoger niveau van rationalisatie en doorzichtigheid bereiken jegens haar leden. CBO’s dienen bij te dragen aan de effectieve exploitatie door auteursrechthebbenden, in plaats van deze te belemmeren.66 In 2014 is de Richtlijn Collectief Beheer gepubliceerd, welke een Europees wettelijk kader introduceert omtrent het collectief rechtenbeheer. Vóór het publiceren van die richtlijn, waren CBO’s slechts op Europees niveau gereguleerd door het mededingingsrecht.

Dit hoofdstuk bespreekt de op Europees niveau heersende juridische opvattingen omtrent de mate van flexibiliteit die de muziekauteur dient toe te komen in haar relatie tot de CBO. Dit zal worden aangetoond aan de hand van mededingingsrechtelijke aspecten die voortvloeien uit Europese jurisprudentie en specifieke bepalingen van de Europese wetgever die volgen uit de Richtlijn Collectief Beheer en daar voorafgaande soft-law.

3.1 Europees mededingingsrechtelijke aspecten

De CBO neemt doorgaans een machtspositie in jegens de muziekauteur die zijn rechten wenst te (laten) exploiteren. Doordat een gebrek aan concurrentie ondernemingen veel macht oplevert, heeft het mededingingsrecht als doel te waarborgen dat hier geen misbruik van wordt gemaakt.

Kort gezegd heeft het mededingingsrecht het algemene doel om effectieve concurrentie te bewerkstelligen. Zoals bij het bespreken van de Europese jurisprudentie zal blijken, is vooral artikel

64 Overweging 11 Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001

betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 2001, L 167/10),

65 SWD (2012) 204 final, p. 9-15.

66 Overweging 17 Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001

betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 2001, L 167/10),

(19)

18

102 Verdrag betreffende de Werking Europese Unie (“VWEU”) relevant voor de muziekauteur. Dit artikel verbiedt ondernemingen om misbruik te maken van hun machtspositie door concurrentiebeperkende handelingen te verrichten. Het mededingingsrecht is van toepassing op ondernemingen, ongeacht of zij een winstoogmerk hebben.67 Met het beheren en exploiteren van de

rechten van auteursrechthebbenden, nemen CBO’s deel aan het economisch verkeer. Dit maakt dat zij binnen de reikwijdte van het mededingingsrecht vallen.68

De vraag is echter wanneer de CBO zich, bij het uitvoeren van diens werkzaamheden, zodanig gedraagt jegens de muziekauteur, dat dit een misbruik op grond van artikel 102 VWEU oplevert. Deze paragraaf werpt, aan de hand van Europese jurisprudentie omtrent dit artikel, een mededingingsrechtelijke blik op de beschikkingsvrijheid van de muziekauteur over zijn werken binnen het collectief rechtenbeheer. Ter beeldvorming zullen eerst de meer algemene mededingingsrechtelijke aspecten omtrent de positie van de auteur in relatie tot de CBO worden besproken. Daarna zal dieper worden ingegaan op de positie van de auteur in relatie tot de CBO met betrekking tot online exploitatie.

3.1.1 Beschikkingsvrijheid auteur versus functiebelang CBO

Om in Europese lidstaten lid te worden van een CBO was het jarenlang vereist dat auteursrechthebbenden hun exclusieve en toekomstige exploitatierechten met betrekking tot alle gebruiksvormen van een muziekwerk overdroegen. In de zogenoemde GEMA-beschikkingen stond centraal in hoeverre deze praktijk toelaatbaar is op grond van de artikel 102 VWEU. Het ging hier om drie beschikkingen, hierna aangeduid als GEMA I69, GEMA II70 en GEMA III71.

GEMA is een Duitse CBO op het gebied van muziekauteursrechten en had op haar grondgebied een dominante marktpositie.72 Het aansluitcontract bij GEMA vereiste dat de auteur alle rechten exclusief aan GEMA overdroeg. Was de auteur eenmaal lid van GEMA, bestond er voor de muziekauteur gedurende zes jaar geen mogelijkheid om diens rechten uit beheer te halen. De Commissie oordeelde dat GEMA hiermee haar machtspositie misbruikte en dat aangeslotenen bij CBO’s zouden moeten kunnen kiezen welke rechtencategorieën zij door een CBO vertegenwoordigd willen zien. In deze beschikking werden zeven verschillende soorten rechtencategorieën geïntroduceerd met betrekking waartoe de auteur keuzevrijheid toekomt in haar relatie tot CBO’s.73 Daarnaast dienen muziekauteurs, volgens de Commissie, de mogelijkheid te hebben om rechten onder te brengen bij andere beheersorganisaties en dienen zij redelijkerwijs in staat te worden gesteld om rechten of categorieën van rechten uit beheer terug te trekken. De oorspronkelijke aansluitvoorwaarden overschreden

67 Towse 2016, p. 5-7.

68 Guibault & van Gompel 2010, p. 4-6.

69 Beschikking van de Commissie van 2 juni 1971, nr. 71/224/EEG, PbEG 1971 L134/15 (GEMA I). 70 Beschikking van de Commissie van 6 juli 1972, nr. 72/268/EEG, PbEG 1972, L166/22 (GEMA II). 71 Beschikking van de Commissie van 4 december 1981, nr. 82/204/EEG, PbEG 1982, L94/12 (GEMA III). 72 “Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte”

(20)

19

hetgeen noodzakelijk is voor het bereiken van de doelen van GEMA. Vervolgens borduurde de Commissie hierop voort in GEMA II en benadrukte nog eens het belang van de CBO om auteurs keuzevrijheid te geven bij het in beheer brengen van hun rechten. Het was slechts geoorloofd om de overdracht van alle werken van een auteur binnen een bepaalde categorie of exploitatierecht te vereisen met als doel het waarborgen van effectief beheer door de CBO.74

In GEMA III maakte de Commissie een afweging tussen het functiebelang van GEMA en de beschikkingsvrijheid van muziekauteurs. Als functiebelang van de CBO werd in dit geval aangenomen dat zij muziekauteurs de noodzakelijke bescherming dient te bieden tegen de gevaren van machtige afnemers.75 Daartegenover wordt de beschikkingsvrijheid van muziekauteurs gesteld. Hiermee wordt gedoeld op het belang dat muziekauteurs hebben bij de vrijheid hun rechtsbetrekkingen de vorm te geven die zij wensen. Het belang van de gemeenschappelijke uniforme exploitatie door GEMA gaat in dit geval echter voor, omdat zij in dit geval beoogt het machtsevenwicht tussen gerechtigden en gebruikers te herstellen.76

De belangenafweging tussen het functiebelang van de CBO en de beschikkingsvrijheid van muziekauteurs, ontleent de Commissie aan een eerdere uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJEU”), namelijk: BRT/SABAM.77 Deze zaak betrof een geschil tussen de Belgische CBO SABAM en het Belgische radiostation BRT. BRT had met twee muziekauteurs een overeenkomst gesloten waarin bepaalde muziekauteursrechten voor de duur van twee jaar exclusief aan haar werden afgestaan. De muziekauteurs waren echter aangesloten bij SABAM en hadden daarvoor hun exclusieve rechten overgedragen aan SABAM. De Brusselse Rechtbank stelde het Hof de prejudiciële vraag of, kort gezegd, een statutaire bepaling van een CBO die vereist dat auteurs hun exclusieve en toekomstige rechten overdragen, misbruik van machtspositie aan de kant van de CBO kan opleveren.78

De Advocaat-Generaal (“AG”) wordt gehoord alvorens uitspraak te doen. De AG merkt op dat op het gebied van radio en televisie, persoonlijk beheer volslagen onmogelijk is voor muziekauteurs. Om persoonlijk beheer te bewerkstelligen zouden zij namelijk over zeer sterke middelen moeten beschikken en daardoor ongetwijfeld te veel kosten maken. Muziekauteurs kunnen geen toezicht houden op de verschillende mogelijke manieren waarop er van zijn werk gebruik kan worden gemaakt. Bovendien nemen de muziekgebruikers zulke sterke posities in op de markt, dat zij de

74 Beschikking van de Commissie van 2 juni 1971, nr. 71/224/EEG, PbEG 1971 L134/15 (GEMA I) beoordeling II. 75 Beschikking van de Commissie van 2 juni 1971, nr. 71/224/EEG, PbEG 1971 L134/15 (GEMA I) beoordeling II;

beschikking van de Commissie van 4 december 1981, nr. 82/204/EEG, PbEG 1982, L94/12 (GEMA III) overweging 37.

76 Beschikking van de Commissie van 4 december 1981, nr. 82/204/EEG, PbEG 1982, L94/12 (GEMA III) overwegingen

40-43.

77 Beschikking van de Commissie van 4 december 1981, nr. 82/204/EEG, PbEG 1982, L94/12 (GEMA III). overwegingen

36-45.

(21)

20

auteurs en componisten van zich afhankelijk kunnen maken door afstand te verlangen van bepaalde werken.79 Dit zou een rechtvaardiging kunnen vormen voor een dergelijke statutaire bepaling.

Vervolgens ging het Hof over tot oordelen of de statutaire voorwaarden van SABAM een misbruik van machtspositie konden worden geschaard. Bij het beoordelen daarvan is het noodzakelijk alle betrokken belangen in aanmerking te nemen.80 Er dient een evenwicht te worden bereikt tussen enerzijds de maximale vrijheid voor de auteurs, componisten en uitgevers om over hun werk te beschikken81 en anderzijds het doeltreffend beheer van die rechten door een CBO82.83 Het doeltreffende bescherming van de rechten en belangen van aangeslotenen, verlangt dat de positie van de CBO erop is gebaseerd dat muziekauteurs hun rechten aan haar afstaan. Dit is slechts toegestaan voor zover noodzakelijk is om het optreden van de CBO de nodige draagwijdte en kracht te geven.84

Het belang van de individuele auteur om over zijn werk te beschikken mag niet meer dan noodzakelijk worden beperkt door de CBO.85 Indien de CBO haar aangeslotenen een verplichting

oplegt die ter bereiking van haar maatschappelijke doel niet onontbeerlijk is en daarmee op onbillijke wijze inbreuk maakt op de beschikkingsvrijheid, is er sprake van misbruik van een machtspositie.86 Het doel mag dus op geen enkele andere manier kunnen worden bereikt. In dit geval zag het maatschappelijke doel van de CBO op het beschermen van de zwakkere auteur tegen belangrijke muziekgebruikers en verspreiders.87 Hierbij werden radio-omroepen en grammofoonplaatfabrikanten als voorbeeld genoemd.88 Van misbruik zoals bedoeld in artikel 102 VWEU was daarom geen sprake.

3.1.2 Online exploitatie

Concluderende op grond van voorgaande jurisprudentie, valt uit het Europese mededingingsrecht een soort evenredigheidsbeginsel af te leiden bij het beoordelen van in hoeverre de CBO de muziekauteur verplichtingen mag opleggen. De beschikkingsvrijheid van auteurs mag namelijk niet verder worden beperkt dan voor zover dat noodzakelijk is voor het effectief kunnen beheren van diens rechten door de CBO. Deze twee belangen dienen tegen elkaar te worden afgewogen. Daarbij speelt aan de kant van de CBO vooral het belang van efficiëntie en bescherming tegen machtige muziekgebruikers een rol. Echter heeft de hiervoor besproken jurisprudentie louter betrekking op de traditionele exploitatie van muziekwerken. Bij deze vorm van muziekgebruik staat centraal dat muziekauteurs dit met geen enkele mogelijkheid zelf zouden kunnen beheren. De vraag is echter hoe het evenredigheidsbeginsel zich verhoudt met de online exploitatie van muziekwerken, nu technologische ontwikkelingen op dit

79 Conclusie van Advocaat-Generaal Mayras van 12 december 1973, C-127-73(BRT/Sabam) p. 323-326. 80 HvJ EG 27 maart 1974, C-127/73, Jur. 1974 (BRT/Sabam) r.o. 7

81 Hierna aangeduid als ‘beschikkingsvrijheid’. 82 Hierna aangeduid als ‘functiebelang’.

83 beschikking van de Commissie van 4 december 1981, nr. 82/204/EEG, PbEG 1982, L94/12 (GEMA III) overweging 36. 84 HvJ EG 27 maart 1974, C-127/73, Jur. 1974 (BRT/Sabam) r.o. 8.

85 HvJ EG 27 maart 1974, C-127/73, Jur. 1974 (BRT/Sabam) r.o. 11 86 HvJ EG 27 maart 1974, C-127/73, Jur. 1974 (BRT/Sabam) r.o. 15. 87 HvJ EG 27 maart 1974, C-127/73, Jur. 1974 (BRT/Sabam) r.o. 9

(22)

21

gebied het individueel beheer door de muziekauteur mogelijk zou kunnen maken. Concurrentie zou wellicht mogelijk moeten worden gemaakt op het gebied van online exploitatie. In de praktijk boden CBO’s hun leden deze flexibiliteit echter niet tot nauwelijks.

Een treffend voorbeeld hiervan vormt de Daft Punk-zaak uit 2002.89 Daft Punk is een elektronisch

muziekduo uit Frankrijk dat internationale bekendheid geniet. De Franse CBO SACEM vertegenwoordigde de exploitatierechten van het duo. In haar statuten had SACEM een bepaling opgenomen die inhield dat aangeslotenen die hun rechten uit beheer wensten terug te trekken, dit slechts konden doen indien zij bewijs aanleverden waaruit bleek dat het beheer van die rechten zijn toevertrouwd aan een andere CBO.90 Het terugtrekken uit beheer van categorieën van rechten was daardoor alleen mogelijk als de rechten vervolgens bij een andere CBO in beheer werden gebracht. Toen het duo hun online exploitatierechten individueel wensten te beheren, en derhalve geen bewijs konden aanleveren dat de rechten werden overgeheveld naar een andere beheersorganisatie, werd hun verzoek dan ook geweigerd. SACEM gaf aan met deze bepaling auteurs te beschermen tegen onredelijke verzoeken vanuit de muziekwereld, waaronder het dwingen tot overdracht van de meest waardevolle rechten.91 Zoals uit eerder besproken jurisprudentie naar voren is gekomen, kan de

noodzaak voor CBO’s om auteurs te beschermen tegen machtige partijen als rechtvaardigheidsgrond fungeren voor het beperken van de beschikkingsvrijheid van de auteur.92 De Commissie concludeert echter dat die rechtvaardigingsgrond in casu niet opgaat.93

Bij het toelichten van deze conclusie benadrukt de Commissie, wellicht ietwat cynisch, dat het standpunt van SACEM omtrent individueel rechtenbeheer sinds de jaren ’70 hetzelfde is gebleven. Dit standpunt heeft de strekking dat het één van de doelen van collectief rechtenbeheer is om de auteur te beschermen tegen de machtige muziekindustrie. Indien muziekauteurs in de gelegenheid zouden worden gesteld om hun rechten individueel te beheren, zouden, aldus SACEM, multinationale platenmaatschappijen hun kans schoon zien om muziekauteurs contractueel te dwingen de meest lucratieve rechten terug te trekken uit collectief beheer. Tevens stelt de CBO meer algemeen dat het individueel rechtenbeheer in strijd is met de gedachte van solidariteit die schuil gaat achter het collectief rechtenbeheer.94

89 Beschikking van de Europese Commissie van 12 augustus 2002, COMP/C2/37.219, Bull. EU 2002-7/8 (Banghalter &

Homen Christo/SACEM).

90 Beschikking van de Europese Commissie van 12 augustus 2002, COMP/C2/37.219, Bull. EU 2002-7/8 (Banghalter &

Homen Christo/SACEM) p. 1.

91 Beschikking van de Europese Commissie van 12 augustus 2002, COMP/C2/37.219, Bull. EU 2002-7/8 (Banghalter &

Homen Christo/SACEM) p. 3.

92 Beschikking van de Commissie van 4 december 1981, nr. 82/204/EEG, PbEG 1982, L94/12 (GEMA III) overweging 36. 93 Beschikking van de Europese Commissie van 12 augustus 2002, COMP/C2/37.219, Bull. EU 2002-7/8 (Banghalter &

Homen Christo/SACEM) p. 8-10.

94 Beschikking van de Europese Commissie van 12 augustus 2002, COMP/C2/37.219, Bull. EU 2002-7/8 (Banghalter &

(23)

22

De Commissie volgt deze standpunten echter niet en betwijfelt of een verbod tot individueel beheer van online exploitatierechten het in de jurisprudentie ontwikkelde evenredigheidsbeginsel respecteert. De Commissie is van mening dat de destijds heersende angst met betrekking tot de gevolgen van het individuele beheer door muziekauteurs, inmiddels zou kunnen worden weggenomen door technische vooruitgangen in het digitale domein en nieuwe vormen van gebruik van muziek op het internet. Digitale technologie gaat gepaard met een significante vermindering van transactiekosten, waardoor individueel beheer voor auteurs haalbaar wordt en hen de administratiekosten van CBO’s bespaard kan blijven.95

Bovendien wordt de door SACEM uitgesproken vrees dat machtige platenmaatschappijen misbruik zouden maken van de terugtrekmogelijkheid voor auteurs uit collectief beheer ontkracht door de Commissie. Zij maakt namelijk de observatie dat een groot aantal CBO’s in Europa haar

aangeslotenen reeds opt-out mogelijkheden biedt en dat het aantal aangeslotenen bij die CBO’s amper is afgenomen. De Commissie ziet de mogelijkheid tot individueel beheer juist als een competitieve prikkel voor CBO’s om de kwaliteit van hun beheersdiensten te optimaliseren teneinde haar aangeslotenen te behouden.

Naast de vermindering van transactiekosten, noemt de Commissie een ander belangrijk voordeel die het individueel rechtenbeheer de muziekauteur zou kunnen opleveren. Namelijk dat individueel rechtenbeheer het morele component van het auteursrecht bevordert. Hiermee doelt de Commissie op het feit dat de muziekauteur bij individueel rechtenbeheer zelf haar verbodsrecht kan uitoefenen. Dit stelt de muziekauteur in staat om te bepalen hoe en door wie haar werken worden gebruikt. De auteur als schepper van het voortbrengsel kan dan zelf overwegen in hoeverre het gebruik van het werk verenigbaar is met het artistieke doel en de waardigheid van haar werk.96

Gelet op het bovenstaande concludeert de Commissie dat het door SACEM in haar statuten opgelegde verbod aan auteurs om hun online exploitatierechten individueel te gaan beheren, aandoet als een oneerlijke handelsvoorwaarde en daarmee een misbruik van een machtspositie oplevert op grond van artikel 102 VWEU. Echter, nu SACEM in de tussentijd de oorspronkelijke bepaling middels een statutenwijziging heeft aangepast, wordt de klacht van Daft Punk alsnog afgewezen door de Commissie. De nieuwe statutaire bepaling creëert namelijk een opt-out mogelijkheid voor auteurs, doordat het hen in de gelegenheid stelt een verzoek in te dienen bij SACEM om bepaalde rechtencategorieën terug te trekken uit haar beheer. Aangezien in casu geen feitelijk bewijs bestaat van machtsmisbruik door SACEM met betrekking tot de verzoekprocedure uit de nieuwe bepaling, kan de Commissie een handeling conform artikel 102 VWEU niet aannemen. Dat Daft Punk

95 Beschikking van de Commissie van 8 oktober 2002, nr. 2003/300/EG, PbEG L 107/58 (IFPI “Simulcasting”) ro 31. 96 Beschikking van de Europese Commissie van 12 augustus 2002, COMP/C2/37.219, Bull. EU 2002-7/8 (Banghalter &

(24)

23

betwijfelt of de verzoekprocedure er daadwerkelijk toe zal leiden dat zij haar rechten individueel kan beheren, is voor het mededingingsrecht irrelevant.97

3.2 Beschikkingsvrijheid auteur binnen Richtlijn Collectief Beheer

Ook al volgen uit de hiervoor besproken jurisprudentie maatstaven waarnaar Europese CBO’s zich dienen te gedragen in hun relatie tot muziekauteurs, bleken dit in de praktijk niet correct te worden nageleefd.98 In veel lidstaten bleken CBO’s echter ineffectief en inefficiënt te functioneren. Op het

gebied van het auteursrecht, ziet het Parlement het systeem van collectief rechtenbeheer als onmisbaar en minstens zo belangrijk als het auteursrecht en de regels omtrent haar handhaving zelf. Zoals het Europees Parlement ook stelt, is een adequaat systeem van rechtenverwerving vereist teneinde het cultureel en economisch succes van het auteursrecht voor alle betrokkenen te kunnen waarborgen.99

Hierdoor bestond behoefte aan een uniform Europees wettelijk kader met betrekking tot de werkzaamheden van CBO’s binnen de interne markt, met name op het gebied van rechtenbeheer en transparantie bij het vervullen van haar functie jegens auteursrechthebbenden.100

Binnen de EU wordt, met het oog op het doel van het auteursrecht, veel belang gehecht aan de beschikkingsvrijheid van de auteur over diens werken. In 1995 erkende de Commissie reeds het belang van de individuele vrijheid van auteurs om over hun werk te beschikken en dat CBO’s dit niet zonder meer mogen tegenwerken.101 Ook het Parlement hecht belang aan de keuzevrijheid voor

auteursrechthebbenden bij het kiezen van een geschikte aanpak voor het beheer van hun rechten, individueel dan wel collectief.102

In 2012 publiceert de Commissie haar voorstel tot de Richtlijn Collectief Beheer. Het richtlijnvoorstel heeft als doel een passend wettelijk kader voor het collectieve beheer van rechten in Europa tot stand te brengen. Uit de bijbehorende effectenbeoordeling blijkt dat hierbij twee soorten problemen in overweging zijn genomen, te weten: problemen met betrekking tot de algemene werking van rechtenbeheerders en specifieke problemen inzake het verlenen van multiterritoriale licenties voor de online-exploitatie van muziekwerken.103 De Commissie stelt het tweede probleem slechts te kunnen

oplossen, als ook het eerste probleem wordt opgelost. Het probleem omtrent de licenties blijkt namelijk een gevolg van het gebrek aan transparantie van CBO’s jegens rechthebbenden.104 De Richtlijn valt dan ook uiteen in twee aparte gedeeltes: enerzijds vormt het maatstaven voor het goed beheer en transparantie van CBO’s in Europa en anderzijds vormt het een kader voor het

97 Beschikking van de Europese Commissie van 12 augustus 2002, COMP/C2/37.219, Bull. EU 2002-7/8 (Banghalter &

Homen Christo/SACEM) p. 14. 98 SWD (2012) 204 final, p. 12-14. 99 P5_TA(2004)0036, p. 2. 100 SWD (2012) 204 final, p. 15. 101 COM (95) 382 def, p. 77. 102 A5-0478/2003, p. 6. 103 COM(2012)372 final, p. 1-3. 104 SWD (2012) 204 final, p. 10-15.

(25)

24

bewerkstelligen van een multi-territoriaal licentiemodel in Europa. Gezien het bereik van de scriptie, richt deze paragraaf zich op het eerste gedeelte van de Richtlijn Collectief Beheer. Het flexibel rechtenbeheer valt tenslotte aan te merken als een aspect van goed beheer.105

3.2.1 Flexibel rechtenbeheer binnen Europese soft-law

In de aanloop naar de uiteindelijke Richtlijn, hebben zowel de Commissie als het Parlement een aantal soft law-documenten gepubliceerd. Dit zijn vastgestelde gedragsregels waaraan geen verbindende kracht is toegekend, maar alsnog een rol zouden kunnen spelen bij het door lidstaten toepassen van bestaand Europees recht.106 In 2005 publiceert de Commissie een aanbeveling met bijbehorende studie

op het gebied van het collectief rechtenbeheer van online muziekrechten in de interne markt (“Aanbeveling”).107 Zij publiceert deze Aanbeveling naar aanleiding van een eerdere resolutie van het

Parlement, waarin de Commissie, met het oog op het samenstellen van een richtlijn, werd geadviseerd over een aantal beleidspunten. In deze resolutie wordt onder andere het belang van een rechtvaardige en professionele gang van zaken binnen CBO’s jegens auteursrechthebbenden benadrukt. De situatie van CBO’s in Europa bleek namelijk dusdanig slecht, dat CBO’s hun functies jegens auteursrechthebbenden onmogelijk konden vervullen. Gegevens met betrekking tot de uitbetalingen aan auteursrechthebbenden bleken bijvoorbeeld onvoldoende transparant en de democratische inspraak van auteurs binnen CBO’s minimaal.108

Met haar Aanbeveling beoogt de Commissie concurrentie tussen Europese CBO’s teweeg te brengen bij het werven van leden. Zij was ervan overtuigd dat dit tot een gunstige situatie zou leiden, omdat CBO’s zouden gaan concurreren op basis van hun efficiëntie, transparantie en betrouwbaarheid jegens muziekauteurs. Daarbij spoort de Commissie de lidstaten en CBO’s aan om, in lijn met haar eerdere mededingingsrechtelijke beschikkingen, muziekauteurs te laten kiezen welke categorieën van online exploitatierechten zij in collectief beheer wensen te brengen.109 De Aanbeveling heeft echter weinig

verandering gebracht aan de wetgeving binnen lidstaten, nu het niet-naleven ervan geen rechtsgevolgen heeft.110 Doordat de Commissie koos voor het publiceren van een aanbeveling, in

plaats van een richtlijn, omzeilde zij het reguliere wetgevingsproces waarbij het Parlement en de Raad van Ministers dienen te worden geconsulteerd alvorens de wet kan worden aangenomen.111 Vanaf het

publiceren van de Aanbeveling, heeft het Parlement onder andere kritiek geuit over de keuze van de

105 Overweging 19 van de richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het

collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PbEU 2014, L 84/72).

106 Koelman 2005, p. 2.

107 Aanbeveling van de Commissie van 18 oktober 2005 betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van

auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige onlinemuziekdiensten (voor de EER relevante tekst)(PbEU 2005, L 276/54).

108 Guibault & van Gompel 2010, p. 19. 109 Koelman 2005, p. 193; Study p. 34. 110Mazzioti 2013, p. 762-764. 111Mazzioti 2013, p. 764-765.

(26)

25

Commissie om concurrentie toe te laten op het niveau van auteursrechthebbenden.112 Indien er

geconcurreerd wordt tussen CBO’s bij het verkrijgen van muziekrepertoire, zou dit ten koste gaan van de culturele diversiteit.113

3.2.2 Flexibel rechtenbeheer binnen de Europese richtlijn

In haar Digitale Agenda uit 2010 gaf de Commissie reeds aan dat zij meer aandacht wil gaan besteden aan het collectieve rechtenbeheer, met als doel de ontwikkeling van de eengemaakte markt te bevorderen.114 Binnen de ideale eengemaakte markt heeft de consument meer toegang tot een brede variëteit van culturele goederen en diensten en maakt de auteursrechthebbende meer winst doordat hij zijn werken op brede schaal kan promoten.115 Na een aantal amendementen door te hebben gevoerd in het voorstel, wordt op 26 februari 2014 de Richtlijn Collectief Beheer ingestemd door het Parlement en de Raad van de Europese Unie.116

Qua problemen met betrekking tot de werking van collectieve rechtenbeheer in Europa, noemt de effectenbeoordeling vooral het gebrek aan transparantie en controle voor auteursrechthebbenden ten opzichte van hun CBO’s. Ook al bestond reeds op grond van jurisprudentie een Europees juridisch kader omtrent het bestuur en de transparantie van CBO’s, bleven de problemen bestaan en zich verder ontwikkelen. De relevante beginselen uit de jurisprudentie bleken niet op uniforme en juiste wijze te worden toegepast en rechtenbeheerders werden onvoldoende gecontroleerd. Bovendien werden auteursrechthebbenden niet volledig op de hoogte gebracht van de activiteiten van hun CBO’s, met name omtrent het innen, beheer en verdelen van royalty’s.117 Dit belemmerde auteursrechthebbenden

om effectief controle uit te oefenen, doordat hen simpelweg geen inzicht werd geboden in het beheren van diens rechten door de CBO. Als gevolg van slecht functionerende rechtenbeheerders, liepen auteursrechthebbenden inkomsten mis.118

De vergroting van controlemogelijkheden door rechthebbenden over hun rechtenbeheerders speelde dan ook een belangrijke rol bij het kiezen van de meest geschikte beleidsoptie. Enkel het codificeren van de bestaande beginselen werd onvoldoende geacht om de controle te verbeteren, waardoor tevens een uitgebreid kader van regels met betrekking tot goed bestuur en transparantie werd opgenomen.119

Nu de Richtlijn onder andere het bewerkstelligen van meer controle voor auteursrechthebbenden ten opzichte van hun CBO als verbeterpunt heeft, ligt het hiermee in lijn dat artikel 5 van de Richtlijn een aantal rechten codificeert voor de auteursrechthebbende. Deze rechten beogen de auteursrechthebbende meer flexibiliteit en zeggenschap te bieden binnen het collectief beheer van

112Brinker & Holzmüller 2010, p. 4.

113 PE513.142v01-00 (COM(2012)0372 – C7 0183/2012 – 2012/0180(COD)) par 30-32. 114 COM(2010) 0245 final/2 115 Mazzioti 2013, p. 803-805. 116 P7_TA(2014)0056, p. 1-3. 117 SWD (2012) 204 final, p. 34. 118 SWD (2012) 204 final, p. 25. 119 SWD (2012) 204 final, p. 32.

(27)

26

diens rechten. Uit de effectenbeoordeling blijkt dat de Richtlijn bestaande EU-regels en niet-bindende aanbevelingen op het gebied van het collectieve rechtenbeheer codificeert, aangevuld met een specifiek beheers- en transparantiekader. Deze aanvulling ziet voornamelijk op het verbeteren van de financiële aspecten van het collectieve rechtenbeheer.120

In het kader van een flexibeler rechtenbeheer voor de auteursrechthebbende, codificeert artikel 5 vier relevante beginselen.121 Allereerst vestigt lid 2 van artikel 5 het recht voor auteursrechthebbenden om

een CBO van hun keuze te machtigen, ongeacht diens nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging. Daarbij hebben auteursrechthebbenden keuzevrijheid met betrekking tot welke rechten, rechtencategorieën of soorten werk en andere materie van hun keuze zij in beheer willen brengen. Lid 4 van het artikel bepaalt vervolgens dat rechthebbenden de hiervoor bedoelde machtiging kunnen beëindigen of elk van de rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere materie van hun keuze kunnen terug trekken voor de grondgebieden van hun keuze. Hierbij dient een redelijke opzegtermijn in acht te worden genomen van ten hoogste zes maanden. De CBO kan hierbij besluiten dat dit slechts per einde van het boekjaar mogelijk is. Deze drie beginselen hangen min of meer samen met elkaar, nu zij auteursrechthebbenden meer flexibiliteit geven bij het proces van het in en uit beheer brengen van diens rechten. De beschikkingsvrijheid voor de auteur ziet hierbij slechts op de keuze tussen het individueel beheren of het collectief laten beheren van diens rechten.

Lid 3 van artikel 5 biedt auteursrechthebbenden een mogelijkheid om individueel te licentiëren binnen het collectief beheer van diens rechten. Deze bepaling verleent auteursrechthebbenden namelijk het recht om, buiten het collectief rechtenbeheer om, licenties te verlenen voor niet-commercieel gebruik van diens werken. Het kan hierbij gaan om het gebruik van alle rechten, categorieën van rechten of soorten werk en andere materie die zij kiezen.122 De Richtlijn schept hiermee geen verplichting voor CBO’s om niet-commerciële licenties voor het gebruik van individuele werken toe te staan. Doordat de Richtlijn bovendien nalaat een duidelijke definitie van de term “niet-commercieel” te geven, wordt het aan CBO’s overgelaten om onderscheid te maken tussen “niet-commercieel” en “commercieel” gebruik.123 In hoeverre deze bepaling de auteursrechthebbende daadwerkelijk meer flexibiliteit biedt binnen het collectief beheer van diens rechten, is derhalve zeer afhankelijk van hoe zij zal worden geïmplementeerd door Europese lidstaten en CBO’s.

Bij haar advies met betrekking tot het Richtlijnvoorstel, belichte het Europees Economisch en Sociaal Comitée (“EESC”) reeds het belang voor auteurs om binnen collectief rechtenbeheer de onlinepromotie en daarmee de opbrengsten van hun werken beter in de hand moeten kunnen houden. Doordat het verspreiden van werken op het internet tegenwoordig zo eenvoudig is, zouden

120 SWD (2012) 204 final, p. 32. 121 Guibault & van Gompel 2016, p. 20.

122 Artikel 5 lid 3 van de richtlijn 2014/26/EU (PbEU 2014, L 84/72). 123 Overweging 19 van de richtlijn 2014/26/EU (PbEU 2014, L 84/72).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien kan een toevertrouwd belang volgens de memorie van toelichting niet alleen zijn gelegen in rechtstreeks uit de wet verkregen taken, maar even- eens in

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

De illusie van transparantie: een onderzoek naar het gebruik van eigen medische gegevens onder chirurgische patiënten.. van den Broek, Elmira; Sergeeva, A.;

In de eerste plaats moet het vaccin ervoor zorgen dat de dieren niet meer ziek worden, legt Bianchi uit, maar ook moet duidelijk worden of het virus zich via de ge

De voorgestelde tariefbeginselen zijn niet veel meer dan een vastlegging van de criteria die in de praktijk reeds door de CBO’s worden gehanteerd respectievelijk in de

De Geschillenkamer oordeelt op basis van het recht, en zal derhalve onder meer de in de wet ver- ankerde normen en tariefbeginselen tot uitgangspunt dienen te nemen. De

rostriformis bugensis (dashed line) depending on lake morphometry, based on data that zebra mussels reach their maximum density in 2.5 ± 0.2 years and quagga mussels reach their