• No results found

NGOs en het verlenen van steun aan lokale organisaties : een studie naar de redenen dat de ene kandidaat voor steun van een NGO deze steun wel toegewezen krijgt, en de andere kandidaat niet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "NGOs en het verlenen van steun aan lokale organisaties : een studie naar de redenen dat de ene kandidaat voor steun van een NGO deze steun wel toegewezen krijgt, en de andere kandidaat niet"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NGOs en het verlenen van steun aan

lokale organisaties

Een studie naar de redenen dat de ene kandidaat voor steun van een NGO deze steun wel toegewezen krijgt, en de andere kandidaat niet

                       

Naam: Thari A.M. de Kleuver Studentnummer: 5909139

Studiedeel: Masterscriptie Internationale Betrekkingen Begeleider: Dhr. M.C. Hanegraaff

(2)

Inhoudsopgave

Lijst van afkortingen

1

Lijst van figuren

2

1. Introductie

3

1.1 Achtergrond onderzoek 3 1.2 Aanleiding voor het onderzoek 3

1.2.1 Maatschappelijke verantwoording 3 1.2.2 Wetenschappelijke verantwoording 4

1.3 Doelstelling van het onderzoek 5

1.4 Leeswijzer 5

2. Theoretisch kader

7

2.1 Altruïsme 7

2.2 Efficiency 9

2.3 Strategisch belang van een NGO 12 2.4 Strategische mogelijkheden van lokale organisaties 14 2.5 Het structuur – actor debat 17

3. Methoden

20

3.1 Onderzoeksstrategie 20 3.1.1 Theoriegefundeerd onderzoek 20 3.1.2 Bureauonderzoek 21 3.2 Onderzoeksmateriaal 22 3.2.1 Definiëring kernbegrippen 22

3.2.2 Soorten gegevens en bronnen 22

3.2.3 De ontsluiting van bronnen 23

3.3 Dataverzameling en –analyse 24 3.3.1 Dataverzameling 24 3.3.2 Data-analyse 27

4. Resultaten interviews

28

4.1 Altruïsme 30 4.2 Efficiency 33

4.3 Strategisch belang van een NGO 36 4.4 Strategische mogelijkheden van lokale organisaties 40

4.5 Conclusie 44

5. Resultaten documenten van Nederlandse (afdelingen van internationale)

NGOs

46

5.1 Altruïsme 49

5.2 Efficiency 51

5.3 Strategisch belang van een NGO 54 5.4 Strategische mogelijkheden van lokale organisaties 58

(3)

6. Conclusie, aanbevelingen en discussie

63

6.1 Conclusie 63

6.2 Implicaties 68

6.3 Discussie 68

(4)

Lijst van afkortingen

CBF Centraal Bureau Fondsenwerving

NASF Stichting Nederlands Albert Schweitzer Fonds NGO Non gouvernementele organisatie

(5)

Lijst van figuren

Figuur 1. Strategieën van bewegingen om steun van NGOs te genereren Figuur 2. Bestaande theorieën

Figuur 3. Geïnterviewde medewerkers van NGOs Figuur 4. Gevonden documenten NGOs

Figuur 5. Beschrijving NGOs waar geïnterviewden werkzaam zijn Figuur 6. Kenmerken NGOs waarvan medewerkers zijn geïnterviewd Figuur 7. Theorieën benoemd in interviews met medewerkers NGOs Figuur 8. Officiële documenten NGOs en bruikbaarheid

Figuur 9. Kenmerken NGOs waarvan documenten zijn geanalyseerd Figuur 10. Theorieën benoemd in officiële documenten NGOs

Figuur 11. Aantal theorieën benoemd in interviews door medewerkers NGOs Figuur 12. Aantal theorieën benoemd door NGOs in documenten

(6)

1. Introductie

1.1 Achtergrond onderzoek

Hoewel het aantal non-gouvernementele organisaties (NGOs) en het budget waarover zij beschikken de afgelopen jaren zijn gestegen, geven zelfs de meeste prominente NGOs aan dat ze niet aan lokale tekorten en overweldigende hulpvraag van lokale organisaties kunnen voldoen (Bob 2005: 16 – 17). Één van de belangrijkste NGOs op het gebied van

mensenrechten, Human Rights Watch, geeft aan dat ze ‘simpelweg de capaciteiten missen om vele serieuze schendingen van mensenrechten aan te kaarten’. De hedendaagse problemen gaan de mogelijkheden van wereldwijde instituties die deze trachten op te lossen ver te boven. Hoewel het verantwoordelijkheidsgevoel van de wereld volgens Human Rights Watch groter lijkt te zijn geworden, is hiermee de uitdaging niet minder groot geworden (Human Rights Watch, 2001). Met hen zijn er vele andere NGOs die aangeven met dit probleem te kampen te hebben. The International Bank for Reconstruction and Development / The World Bank geeft in haar rapport uit 2001 aan dat de omvang en diepgang van armoede wereldwijd er voor zorgt dat bronnen niet toereikend zijn (The International Bank for Reconstruction and Development / The World Bank, 2001). Er blijkt dus een groot verschil tussen ‘vraag en aanbod’ te bestaan. Dit roept de vraag op, op basis waarvan NGOs selecteren welke problemen zij aan de kaak willen stellen. Oftewel: waarom steunen NGOs de ene lokale organisatie wel en de andere niet?

1.2 Aanleiding voor het onderzoek

1.2.1 Maatschappelijke relevantie

Zoals beschreven in paragraaf 1.1 bestaat er een aanzienlijk verschil tussen de vraag naar hulp en de daadwerkelijke mogelijkheden die NGOs hebben om hulpbehoevenden van hulp te voorzien. Echter er is maar weinig bekend over waarom sommige lokale NGOs steun van westerse NGOs weten te genereren terwijl vele andere organisaties hier niet in weten te slagen. Wat doet NGOs ervoor kiezen om de ene organisatie wel steun te bieden en de andere niet? Opvallend hierbij is dat lokale organisaties onderling vrijwel gelijk kunnen zijn, hun doelen kunnen bijvoorbeeld hetzelfde zijn en de situatie waarin de groep die ze

vertegenwoordigen zich bevindt, kan tevens gelijk zijn. Toch betekent dit niet dat beide organisaties automatisch op dezelfde steun kunnen rekenen (Bob 2005: 1 – 2).

(7)

Over het hoe en waarom de ene lokale organisatie wel steun van NGOs weet te genereren en de andere niet, is relatief weinig bekend. Dit terwijl steun van NGOs voor dergelijke organisaties en hun achterban letterlijk van levensbelang kan zijn. Hoewel de steun van NGOs hard nodig is, blijkt deze niet gemakkelijk te verkrijgen (Bob 2005: 1 – 6). Niet alleen voor deze organisaties en hun achterban is dit belangrijk, maar ook voor donoren en NGOs. Wetende dat NGOs te kampen hebben met gelimiteerde bronnen en er dus keuzes gemaakt moeten worden, is het belangrijk te weten hoe deze keuzes tot stand komen. Weten aan wat voor organisaties NGOs steun verlenen kan beleidsmakers en donoren helpen om te begrijpen hoe NGOs werken, op wie ze gericht zijn en wat hun prioriteiten zijn als

organisaties. Dit is met name belangrijk omdat het aantal NGOs in ontwikkelingslanden nog altijd groeit en als non-statelijke actoren maken zij steeds meer deel uit van statelijke

besluitvorming en implementatie over de hele wereld (Brass 2012).

Ondanks de groei in het bedrag dat NGOs uitkeren aan lokale organisaties bestaat er een aanzienlijk gebrek aan begrip over de toewijzingscriteria, als die er zijn, die NGOs volgen wanneer zij steun verlenen aan lokale organisaties. Het begrijpen van de toewijzingscriteria en hoe dit zou kunnen verschillen per type NGO is zeer belangrijk. Mocht er blijken dat NGOs efficiency en betrouwbaarheid belonen bij het toewijzen van steun zou dit serieuze implicaties kunnen hebben voor het gedrag van lokale organisaties die op zoek zijn naar steun. Met meer efficiënte en betrouwbare lokale organisaties, zal de kans groter zijn dat NGOs fondsen en donaties krijgen (Bougheas, Isopi & Owens 2012).

1.2.2 Wetenschappelijke relevantie

Er is relatief weinig bekend over de totstandkoming van keuzes van NGOs om bepaalde lokale organisaties wel van steun te voorzien en andere niet. Ondanks de grote en groeiende rol die NGOs spelen in het financieren van lokale organisaties is er weinig bewijs in de literatuur over of NGOs toewijzingscriteria gebruiken bij het toewijzen van steun (Bougheas, Isopi & Owens 2012). Gegeven de potentiële economische en sociale impact van NGOs en lokale organisaties, zouden hun activiteiten de interesse moeten wekken van zowel beleidsmakers als academici (Bougheas, Isopi & Owens 2012). In de literatuur die er bestaat over dit onderwerp is een tweedeling aan te brengen. Namelijk wetenschappers die

verklaringen vooral in de structuur zoeken, bijvoorbeeld of zij hun wortels hebben in een strategisch gelegen locatie voor NGOs of niet en wetenschappers die verklaringen vooral zoeken op het niveau van de actor, in dit geval de NGOs en lokale organisaties zelf, zoals

(8)

strategieën die zij hanteren. In mijn scriptie tracht ik de relevante bestaande theorieën op dit gebied te toetsen om zo de verklarende waarde van iedere theorie te achterhalen. Daar de bestaande theorieën veelal uitgaan van de verklarende waarde van hetzij structuur, hetzij actor en geen onderscheid maken tussen verschillende types NGOs vermoed ik dat de bestaande theorieën incompleet zijn. Ik vergelijk de theorieën dan ook met de praktijk. Dit zal ik doen door middel van interviews met mensen binnen NGOs en door het analyseren van

documenten van NGOs. Op deze manier hoop ik bij te kunnen dragen aan het opvullen van een leemte in de huidige wetenschappelijke literatuur.

1.3 Doelstelling van het onderzoek

Het doel van dit onderzoek is een bijdrage te leveren aan het komen tot een theorie welke de keuze van NGOs voor het steunen van een bepaalde lokale organisatie verklaart. Dit wordt gedaan door het toetsen van bestaande theorieën aangaande dit onderwerp. De

verklarende waarde van deze theorieën zal ik testen aan de hand van interviews met mensen binnen Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs die zich met het beoordelen van steunaanvragen bezig houden en door documenten van Nederlandse (afdelingen van

internationale) NGOs te analyseren. De onderzoeksvraag van het onderzoek luidt dan ook als volgt: “waarom verlenen Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs de ene lokale

organisatie wel steun, en de andere niet?”.

Een antwoord op deze hoofdvraag dient gevonden te worden door de interviews en documenten te analyseren. De resultaten die uit het onderzoek zullen voortkomen, dienen bij te dragen aan de huidige theorievorming omtrent het onderwerp.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 zullen allereerst de relevante bestaande theorieën omtrent de vraag waarom Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs de ene lokale organisatie wel steunen en de andere, vergelijkbare, lokale organisatie niet, besproken worden. Het gaat hier om theorieën op verschillende niveaus, namelijk theorieën die meer de nadruk leggen op de actor en meer structurele benaderingen. Vanwege de eenzijdige focus die de bestaande theorieën veelal hebben, het gebrek aan overtuigende bewijzen, het gebrek aan onderscheid tussen verschillende types NGOs en de tegenstellingen onderling plaats ik twijfels bij de verklarende waarde van elke afzonderlijke theorie. De vier theorieën die in dit hoofdstuk

(9)

besproken worden, zullen in het onderzoek dan ook getoetst worden. De methoden die gebruikt worden voor deze toetsing zijn in hoofdstuk 3 uiteen gezet. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op zowel de onderzoeksstrategie, als het onderzoeksmateriaal en de dataverzameling en –analyse. De belangrijkste bronnen voor het onderzoek zijn interviews met medewerkers van Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs en documenten van Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het analyseren van de interviews besproken en in hoofdstuk 5 volgen de resultaten van het analyseren van de documenten. De conclusies die af te leiden zijn uit hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 volgen in hoofdstuk 6. In dit hoofdstuk zijn tevens implicaties opgenomen en ook is er een discussie te vinden.

(10)

2. Theoretisch kader

Hoewel het aantal NGOs snel is toegenomen in de afgelopen decennia en belangrijke politieke actoren zijn geworden in ontwikkelingslanden, hebben politicologen relatief weinig bijgedragen aan literatuur over NGOs. Hierdoor zijn er nog een hoop vragen onbeantwoord gebleven (Clarke 1998: 36 – 38).

Om een verklaring te bieden voor het feit dat de ene lokale organisatie wel steun weet te genereren van een westerse NGO en de andere niet, hebben verschillende wetenschappers onderzoek gedaan naar dit fenomeen. Men is echter nog niet tot consensus gekomen

(Bougheas, Isopi & Owens 2012: 4). Dit hoofdstuk is als volgt georganiseerd. Allereerst zal ik bestaande verklaringen voor het toewijzen van steun door NGOs aan lokale organisaties bespreken. Bij het verkennen van de bestaande relevante literatuur waren er vier theorieën die vaak terug kwamen, te weten altruïsme, efficiency, strategisch belang van de NGO en

strategische mogelijkheden van de lokale organisatie. Dit zijn dan ook de vier theorieën die in dit onderzoek zijn meegenomen en in dit hoofdstuk worden besproken. Vervolgens bespreek ik een valkuil waar deze theorieën niet aan hebben weten te ontsnappen.

2.1 Altruïsme

De theoretici die ik onder de categorie altruïsme plaats verklaren de keuze van NGOs in Nederland om steun te verlenen aan een lokale organisatie op basis van altruïsme. Dit betekent in grote lijnen dat de organisatie gekozen wordt, die daar werkzaam is waar de nood het hoogst is. Er worden organisaties gesteund die werken waar ze nodig zijn en waar

dienstverlening ontbreekt (Brass 2012: 389).

NGOs gaan bij het bepalen welke lokale organisatie zij willen steunen uit van de veronderstelling dat lokale organisaties altruïstische liefdadigheidsinstellingen zijn. NGOs verlenen steun aan projecten die werken op locaties waar de nood van ontvangers erg groot is en andere vormen van service verlening niet bestaan of niet afdoende zijn. Deze verklaring komt overeen met de missie statements van de meeste NGOs (Brass 2012: 389).

Deze verklaring komt tevens overeen met de reden die veel (hoog opgeleide) medewerkers van NGOs geven voor hun beslissing om te werken voor een NGO. NGO

(11)

medewerkers hebben vaak de vaardigheden en capaciteiten om een aanzienlijk hoger inkomen te verdienen door een baan in de private sector, maar kiezen er om humanitaire of altruïstische redenen voor om voor een NGO aan de slag te gaan (Brass 2012: 389).

De meeste NGOs claimen dan ook dat hun keuze voor organisaties gebaseerd is op objectieve nood. In onderzoeken die deze theorie testen wordt nood vaak geoperationaliseerd door te kijken naar het percentage van de populatie dat geen toegang heeft tot schoon

drinkwater, het percentage van de populatie dat geen toegang heeft tot gezondheidszorg en naar analfabetisme onder volwassenen (Brass 2012: 392). De resultaten van deze onderzoeken zijn echter zelden overtuigend. Veelal blijkt dat geen van bovenstaande factoren duidelijk aantonen dat lokale organisaties werkzaam in gebieden die hoog scoren of bovengenoemde variabelen vaker steun ontvangen van NGOs dan lokale organisaties die in gebieden

werkzaam zijn die minder hoog scoren op de genoemde variabelen. Uit een onderzoek

gepubliceerd in 2012 blijkt dat zowel analfabetisme onder volwassenen als het percentage van de populatie dat geen toegang heeft tot schoon drinkwater niet significant gecorreleerd zijn aan het wel of niet verkrijgen van steun van NGOs. Het percentage van de populatie dat geen toegang heeft tot gezondheidszorg blijkt enkel significant wanneer er gecontroleerd wordt voor andere metingen van infrastructuur (het percentage van de populatie dat geen toegang heeft tot gezondheidszorg dient zowel armoede als de behoefte aan infrastructuur te meten) (Brass 2012: 390 - 395).

Jennifer Brass, die het onderzoek dat gepubliceerd werd in 2012 uitvoerde, heeft naast landelijke statistieken ook gebruik gemaakt van interviews met NGO medewerkers voor haar onderzoek. Bij het bekijken van deze kwalitatieve data bleek dat NGO medewerkers de altruïstische theorie wel steunen (Brass 2012: 390 - 395). Om deze reden is het plausibel om aan te nemen dat de factor ‘nood’ wel een belangrijke motivatie is voor NGOs wanneer zij een keuze maken om een bepaalde lokale organisatie te steunen, maar dat de altruïstische theorie geen sluitende verklaring biedt.

Uit een ander onderzoek gepubliceerd in 2012 komt echter naar voren dat NGOs bij het verlenen van steun geen voorkeur hebben voor een lokale organisatie die zich specifiek richt op armen. Internationale steunverleners, zo blijkt uit het onderzoek, lijken geen belang te hechten aan gerichtheid op armoede (Bougheas, Isopi & Owens 2012: 19).

(12)

Burger en Owens geven zelfs aan dat lokale organisaties die steun ontvangen significant vaker worden gezien als egoïstische organisaties, in plaats van organisaties ontstaan uit altruïstische motieven (Burger & Owens 2012: 21). Zij concluderen dan ook dat altruïsme niet van belang lijkt te zijn voor het ontvangen van steun. Dit trekt de claim dat steun wordt verleend aan de meer altruïstisch gemotiveerde organisaties in twijfel (Burger & Owens 2012: 24).

2.2 Efficiency

Een tweede theorie die een mogelijke verklaring biedt voor de keuze van NGOs voor bepaalde lokale organisaties ten opzichte van andere lokale organisaties schaar ik onder de noemer efficiency. De term efficiency heb ik overgenomen uit het artikel van Bougheas, Isopi & Owens uit 2012 (Bougheas, Isopi & Owens 2012: 4). De theorie behelst dat NGOs kiezen voor het verlenen van steun aan de meest efficiënte lokale organisaties.

NGOs steunen wellicht lokale organisaties die op strategische plekken werkzaam zijn, namelijk in gebieden waar zij relatief gemakkelijk toegang hebben tot een grote groep

benadeelde mensen. De theorie beweert dan ook dat NGOs kiezen voor het steunen van organisaties die werkzaam zijn in gebieden waar een grote groep mensen bereikt kan worden, omdat in ontwikkelingslanden veel mensen in nood zijn is het aannemelijk dat NGOs op deze manier de meeste mensen hopen te bereiken met de door hen verleende steun. Dit zou dan ook worden gezien als een goede motivatie door besluitvormers binnen NGOs (Brass 2012: 394).

Een andere indicator die aanhangers van deze theorie gebruiken om efficiency te operationaliseren zijn enkele kenmerken van managers van lokale organisaties. De ervaring en kwalificaties van managers blijken van belang te zijn volgens onderzoek van Fafchamps en Owens. Hiermee zouden NGOs de competentie van lokale organisaties trachten te

achterhalen. Dit suggereert volgens hen in eerste instantie dat steun vaak naar de meer competente lokale organisaties gaan. Wanneer ze echter dieper ingaan op de invloed van de verschillende kenmerken van een manager van een lokale organisatie blijkt dat niet ieder kenmerk even belangrijk is. Het verkrijgen van steun van NGOs lijkt volgens Fafchamps en Owens dan vooral bepaald te worden door de kennis die een manager bezit, waarbij zij geen enkel bewijs hebben gevonden dat bevoegdheden van een manager van belang zijn

(13)

Naast de ervaring van de manager van een lokale organisatie, wordt ook de ervaring van een lokale organisatie als geheel gezien als proxy voor efficiency van een lokale

organisatie. Fafchamps en Owens constateerden dat ervaring van een lokale organisatie wel van belang is, maar pas na drie jaar (Fafchamps & Owens 2006: 28).

Over de variabelen voor het meten van efficiency van NGOs bestaat geen consensus onder academici. Zo beweren onderzoekers Bougheas, Isopi en Owens dat internationale NGOs vaak gebruik maken van imperfecte proxies voor de efficiency van zowel managers van lokale organisaties en/of de organisaties zelf. Wel worden lokale organisaties op basis van deze indicatoren, die geacht worden efficiency te meten, beloond met vormen van steun. Internationale NGOs blijken, volgens het onderzoek van Bougheas, Isopi en Owens, te

reageren op het opleidingsniveau van de manager, het benoemingsproces van een manager, de financiële transparantie en de betrouwbaarheid van een organisatie (Bougheas, Isopi en Owens 2012: 7 - 8).

In hun onderzoek beschouwen Bougheas, Isopi en Owens de financiële structuur en de kenmerken van een manager als proxies voor de transparantie en betrouwbaarheid van lokale organisaties. De transparantie en betrouwbaarheid dienen iets te zeggen over de efficiency van een dergelijke organisatie (Bougheas, Isopi & Owens 2012: 13). Internationale NGOs blijken uit het onderzoek positief te worden beïnvloed door een goede financiële structuur van een organisatie. De lokale organisaties die geregistreerd staan als belastingbetaler blijken vaker steun te verkrijgen dan organisaties die niet geregistreerd staan als belastingbetaler (Bougheas, Isopi & Owens 2012: 15).

Daarnaast vinden ook zij, evenals Fafchamps en Owens in eerder onderzoek, dat het opleidingsniveau van een manager van een NGO van belang is. Hoe hoger het niveau van de opleiding is, hoe hoger de internationale steun is die de lokale organisatie waarschijnlijk ontvangt. Ook de benoeming van de manager door een formeel proces gaat vaak gepaard met een hoger peil van internationale steun (Bougheas, Isopi & Owens 2012: 16).

Een andere variabele die vaak gehanteerd wordt bij het toetsen van de efficiency theorie zijn evaluaties van buitenstaanders. Bougheas, Isopi en Owens ontdekten dat internationale NGOs vertrouwen op onafhankelijke evaluaties, en niet uit gaan van de

(14)

om de steun te vergroten als de lokale gemeenschap de performance van de NGO positief evalueert (Bougheas, Isopi & Owens 2012: 17).

Ook het laten controleren van de jaarrekening vergroot de kans op steun van internationale NGOs volgens aanhangers van de efficiency theorie. Dit suggereert volgens Bougheas, Isopi en Owens wederom dat internationale NGOs (zelfs imperfecte) signalen van efficiency gebruiken om steun toe te wijzen (Bougheas, Isopi & Owens 2012).

De efficiency theorie beweert dus dat internationale NGOs bij het toewijzen van steun uitgaan van kenmerken die proxies zijn voor zowel de lokale organisatie zelf als de manager. Het gaat hierbij om het opleidingsniveau van de manager, de benoemingsprocedure, de externe feedback op de performance van lokale organisaties en of de lokale organisatie

respect toont voor de controle- en transparantieprocedure van de NGO, zoals het geregistreerd staan als belastingbetaler of het laten controleren van jaarrekeningen (Bougheas, Isopi & Owens 2012: 17).

Opvallend is dat uit onderzoek van Burger en Owens, eveneens gepubliceerd in 2012, juist blijkt dat er weinig bewijs gevonden kan worden voor een ‘markt mechanisme’ in de NGO sector, waarbij de effectievere lokale organisaties beloond worden met een groter deel van de te verkrijgen steun en zo hun kans op voortbestaan kunnen vergroten (Burger & Owens 2012: 18). Wel blijkt uit hun onderzoek dat lokale organisaties die steun ontvangen over het algemeen groter zijn dan lokale organisaties die geen steun ontvangen. Ook zijn de lokale organisaties die steun ontvangen ouder dan degenen die geen steun ontvangen (Burger & Owens 2012: 20).

Wel blijkt uit het onderzoek van Burger en Owens, evenals uit het onderzoek van Bougheas, Isopi en Owens, dat verscheidene kenmerken van de manager van een lokale organisatie van belang zijn. Ook Burger en Owens constateerden dat managers van lokale organisaties die steun ontvangen vaak langer een opleiding hebben genoten dan managers van lokale organisaties die geen steun ontvangen (Burger en Owens 2012: 20). Hun bevinding dat deze managers vaak ook meer ervaring hebben (Burger en Owens 2012: 20) is dan wel weer in strijd met het onderzoek van Fafchamps en Owens, die hier geen bewijs voor konden vinden (Fafchamps & Owens 2006: 28). Burger en Owens beweren, gebaseerd op hun onderzoek gepubliceerd in 2012, juist dat managers van lokale organisaties die steun ontvangen vaak significant langer voor de organisatie gewerkt hebben dan managers van

(15)

organisaties die geen steun ontvangen. De toewijding van een manager aan een organisatie, die gerepresenteerd wordt door het aantal jaren dat hij/zij werkzaam is voor de organisatie, is volgens hen een factor die de kansen op het ontvangen van steun kan vergroten (Burger & Owens 2012: 24).

Enkele kenmerken van de manager van een lokale organisatie worden door Burger en Owens als enige factoren gezien die van invloed zijn op de keuze van een NGO voor het steunen van een lokale organisatie. Verder vinden zij geen bewijzen die duiden op systemen waarbij steun wordt toegewezen op basis van prestaties, verdiensten en efficiency van een lokale organisatie (Burger & Owens 2012: 25).

2.3 Strategisch belang van een NGO

De theorieën die in de categorie strategisch belang van de NGO gerangschikt worden gaan er vanuit dat NGOs bij het kiezen van lokale organisaties om steun aan te verlenen met name letten op de eigen belangen. Bij het selecteren van lokale organisaties om steun aan te verlenen zouden NGOs met name letten op de gevolgen die dit zou hebben voor het eigen voortbestaan en het werk dat het steunen van een bepaalde lokale organisatie zou opleveren voor de NGO (Brass 2012: 389 - 390).

Ook beweren aanhangers van deze theorie dat NGOs hun keuze voor projecten of organisaties baseren op mogelijkheden tot het voortbestaan van de eigen NGO. Deze bewering komt voort uit een claim van de organisatie theorie, welke aangeeft dat

doelverplaatsing kan optreden. Dit houdt in dat de middelen die gebruikt worden om een doel te bereiken onbedoeld belangrijker worden dan het doel zelf, of doelen op zich worden (Brass 2012: 390).

Deze theorie wordt vaak getest door te kijken of NGOs vaker organisaties steunen die werkzaam zijn binnen een bepaalde afstand van het lokale kantoor van een NGO. Uit

onderzoek van Jennifer Brass blijkt dat er daadwerkelijk meer organisaties die steun ontvangen te vinden zijn rondom het lokale hoofdkantoor van een internationale NGO. Wanneer de dichtheid van het wegennetwerk omhoog gaat, gaat ook het aantal gesteunde lokale organisaties in het gebied omhoog (Brass 2012: 392 – 393).

Tevens heeft Brass gekeken naar internationale NGOs die ter plekke medewerkers werkzaam stellen. Zij heeft onderzocht of het van belang is of lokale organisaties makkelijk te

(16)

bereiken zijn en of de toegankelijkheid van elite goederen van belang is bij het toewijzen van steun of niet. Ze test het fysieke comfort en de kwaliteit van leven voor NGO medewerkers door te kijken naar de verstedelijking van een gebied, omdat stadsgebieden significant hogere niveaus van elite goederen hebben dan plattelandsgebieden (Brass 2012: 391 – 392). Het kunnen verkrijgen van elite goederen blijkt uit het onderzoek van Brass een voorkeur te zijn van NGOs die medewerkers ter plaatse hebben. Dit is echter als er gekeken wordt naar het absolute aantal lokale organisaties die steun ontvangen. Als er gekeken wordt naar de

aanwezigheid van lokale organisaties die steun ontvangen per hoofd van de bevolking, is die groter in dunbevolkte gebieden (Brass 2012: 394).

Een andere variabele waarnaar wordt gekeken bij het toetsen van de strategisch belang van een NGO theorie, betreft het netwerk van een lokale organisatie. Lidmaatschap van een netwerk of overkoepelende organisatie is vaker aanwezig bij lokale organisaties die steun ontvangen. Dit zou te maken hebben met het gemak dat een netwerk oplevert voor NGOs. Wanneer een lokale organisatie al bekend is binnen het netwerk, scheelt dit kosten bij het controleren en doorlichten van een lokale organisatie. Formele registratie als NGO van een lokale organisatie is dan ook significant hoger onder steun ontvangende organisaties (Fafchamps & Owens 2006: 28).

Tevens blijkt dat er grote en significante verschillen bestaan tussen de aantallen van personeel dat speciaal gewijd is aan steunwerving en het indienen van steunaanvragen. Bij nader onderzoek blijkt echter dat er weinig bewijs is dat externe interventies, zoals het meer aandacht besteden aan steunaanvragen of het aansluiten bij een netwerk of overkoepelende organisatie, een verschil zal maken (Burger & Owens 2012: 21).

Wel is er bewijs gevonden dat duidt op een systeem waar steun wordt toegewezen op basis van gewoonte. Dit houdt in dat, wanneer een organisatie eenmaal steun heeft weten te genereren, de kans groot is dat de organisatie steun zal blijven ontvangen. Dit suggereert dat er twee groepen lokale organisaties zijn: één waarbij de inkomsten laag, variabel en moeilijk te verkrijgen zijn en één waarbij de inkomsten hoog, meer stabiel en toegankelijk zijn. Daarbij lijkt het erop dat de overgang van de eerste naar de laatste groep moeilijk is (Burger & Owens 2012: 25).

(17)

2.4 Strategieën van de lokale organisaties

De vierde en laatste categorie van verklaringen voor het toewijzen van steun door NGOs aan lokale organisaties heb ik in dit onderzoek strategieën van de lokale organisaties genoemd. In wat volgt zal ik met name de theorie van Clifford Bob beschrijven. Bob verklaart de toewijzing van steun door NGOs aan lokale organisaties door te wijzen op strategieën die lokale organisaties zelf in (kunnen) zetten. Deze theorie wijkt dus af van de bovenstaande drie, omdat de focus ligt op de mogelijkheden van lokale organisaties in plaats van mogelijke motivaties die NGOs hebben voor de toewijzing van steun aan lokale organisaties.

Om de kansen op steun van internationale NGOs te vergroten zullen lokale

organisaties volgen Bob twee marketingstrategieën inzetten: het vergroten van het bewustzijn van NGOs over de lokale beweging en het op zo’n manier framen van hun belangen dat ze overeenkomen met de belangrijkste kenmerken van een NGO. Deze tactieken worden op verschillende manieren ingezet (zie figuur 1) (Bob 2005: 22 – 23).

Figuur 1. Strategieën van bewegingen om steun van NGOs te genereren

Het vergroten van het bewustzijn van

NGOS over de lokale organisatie Framing zodat de lokale organisatie bij een NGO ‘past’

1. Gerichte lobby 1. Doelen

2. Wijdverspreide bewustwording (met name

door gebruik van media) 2. Cultuur 3. Tactieken 4. Ethiek

5. Organisatorische behoeften Hoewel naamsbekendheid alleen niet voldoende is om steun te verkrijgen, is

internationaal bewustzijn wel een noodzakelijke voorwaarde. Het vergroten van internationaal bewustzijn gebeurt op twee manieren: gerichte lobby naar aanstaande steunverleners en wijdverspreide bewustwording. De eerstgenoemde manier maakt gebruik van direct persoonlijk contact, vaak in het land van de aanstaande steunverlener. De tweede manier gebruikt tussenpersonen, vaak de internationale pers, om de activiteiten van de beweging bekend te maken (Bob 2005: 23).

Op welke manier een organisatie dan ook aandacht genereert, succes is niet verzekerd. Om te verklaren wanneer een groepering steun van een overzeese NGO zal genereren moeten beide partijen volgens Bob apart worden bekeken op vijf punten: inhoudelijke doelen,

(18)

Hoe meer overeenkomsten tussen de internationale NGO en de lokale beweging op deze vijf punten, hoe groter de kans is dat de NGO steun zal verlenen aan de lokale organisatie. Het feit dat beide partijen in de relatie gescheiden organisaties zijn en hun eigen voortbestaan en groei als eerste prioriteit hebben, ligt aan deze verbintenis ten grondslag (Bob 2005: 26).

Het grote belang dat gehecht wordt aan het matchen op bovenstaande vijf punten maakt dat lokale organisaties waarvan de kenmerken aansluiten bij die van NGOs een groot voordeel hebben. Interactie tussen beiden is uiterst strategisch, waarbij mogelijke kandidaten voor steun van NGOs hun zaken framen zodat ze aansluiten bij de belangen en kenmerken van transnationale NGOs. Met framing wordt meestal bedoeld dat een groepering de eigen doelen zo doet voorkomen dat ze overeenkomen met die van derden, maar het concept framing kan ook op de overige vier punten worden toegepast (Bob 2005: 27 – 28).

Een bepalende kwestie in de ontwikkeling van een transnationaal verbond is overlap tussen de inhoudelijke doelstellingen van beide partijen. Een NGO die steun kan bieden zal de schaarse tijd en bronnen die er zijn volgens het onderzoek van Bob alleen besteden aan een lokale organisatie wiens doelen passen bij het mandaat van de NGO (Bob 2005: 28).

Onder het brede publiek in de ontwikkelde wereld bestaat altijd een tijdelijke consensus over de hedendaagse belangrijkste maatschappelijke problemen. Deze vormen samen de huidige dominante gebieden waar NGOs mee aan de slag gaan. Lokale bewegingen wiens belangen niet binnen het dominante probleemgebied vallen, hebben een kleine kans op verkrijgen van steun van een NGO. Hierop inspelend beginnen lokale groeperingen hun zoektocht naar steun vaak met een ‘marktonderzoek’. Hun verzoeken om steun gaan

vervolgens uit naar potentiële steunverleners wiens identiteit en doel enigszins overeenkomt met de eigen identiteit en doelen (Bob 2005: 29 – 31).

Ongeacht wat hun doelen zijn weerspiegelen lokale bewegingen dominante culturele patronen in hun thuisland. Diezelfde patronen kunnen echter ongepast of onacceptabel zijn in de ontwikkelde wereld, waar de meeste NGOs hun thuishaven hebben. Vaak hebben

gelijkgestemde groeperingen, groeperingen die het meest lijken op en handelen zoals NGO-personeel, de meeste kans op steun. De meeste NGOs hebben een voorkeur voor het werken met lokale groepen wiens organisatie lijkt op de eigen organisatie (Bob 2005: 33 - 34).

De gebruikelijke werkwijze van een NGO komt niet altijd overeen met die van een mogelijke kandidaat voor steun. NGOs onderscheiden zich middels de manier waarop zij

(19)

trachten hun doelen te bereiken en hun ‘cliënten’ te helpen. Contact zoeken met een NGO wiens werkwijze niet aansluit bij de behoeften van een groepering kan erg kostbaar en nutteloos zijn. Om dit te voorkomen zullen bewegingen met toegang tot kennis van

verscheidene NGOs hun focus leggen op NGOs die hen het meest kunnen helpen en vragen om hulp die een potentiële steunverlener regelmatig verschaft. Op die manier dalen de kosten en vergroot de kans op het verkrijgen van steun (Bob 2005: 34 – 35).

NGOs zullen hoogstwaarschijnlijk groeperingen steunen die ‘acceptabele’ middelen inzetten om hun doelen te bereiken. Voor lokale organisaties zijn dit echter niet altijd de meest efficiënte methodes. Hoewel geraffineerde NGOs dit soms wel inzien, laat hun ethische standaard het vaak toch niet toe om bewegingen te steunen die radicaal andere regels

toepassen dan de NGO zelf. Dit is met name belangrijk als het gaat om het onderscheid tussen gewelddadige en vreedzame methodes. Voor mogelijke kandidaten van steun creëert het belang van ethische koppeling een dilemma: om de kans op steun te vergroten is het

belangrijk om geen onacceptabele middelen in te zetten, maar hierdoor loopt de organisatie wel het risico geïsoleerd te raken (Bob 2005: 35 – 37).

Een laatste aspect waarop NGO en lokale organisaties dienen te matchen is het organisatorische aspect. NGOs zullen sneller steun verlenen aan bewegingen die hen niet zullen beschadigen, maar juist kunnen helpen. Hiertoe worden kosten/baten analyses gemaakt. Natuurlijk ligt het hierbij niet zo simpel als financieel gewin of verlies. Kosten worden vaak gemeten in termen van het verliezen van vertrouwen of de goede reputatie, en baten in het behalen van doelen of missies. Uiteindelijk is het belang van het voortbestaan van de NGO erg belangrijk in de keuze over het wel of niet steunen van een bepaalde beweging. De kosten van steun behelzen vier aspecten: de directe en onmiddellijke uitgaven ter

ondersteuning van een beweging, de lange termijn risico’s van associatie met een beweging, de kosten voor het verzamelen van informatie die nodig is voor het besluiten tot steunen en alternatieve kosten die komen kijken bij het creëren van mogelijkheden voor een relatief nieuwe organisatie. De baten van het verlenen van steun dienen op te wegen tegen deze kosten (Bob 2005: 37 – 41).

(20)

Figuur 2. Bestaande theorieën

Theorie Verwachting Indicatoren

Altruïsme NGOs steunen lokale organisaties die daar werkzaam zijn waar de nood hoog is en weinig hulpverlening is

o Percentage van de populatie dat geen toegang heeft tot schoon drinkwater o Percentage van de populatie dat geen

toegang heeft tot gezondheidszorg o Percentage van de bevolking dat

analfabeet is

o Gerichtheid op armoede o Altruïstische beweegredenen o Noodzaak

Efficiency NGOs steunen lokale organisaties die het meest efficiënt zijn

o Strategische vestigingsplaats lokale organisaties (groot bereik)

o Kenmerken manager o Ervaring lokale organisatie o Financiële transparantie &

betrouwbaarheid lokale organisatie o Juridische registratie

o Controle jaarrekening o Structuur & grootte lokale

organisatie

o Rapportages lokale organisatie o Strategisch plan lokale organisatie o Referenties

Strategische belangen NGOs

NGOs steunen lokale organisaties welke het minst hun eigen strategische belangen zal beschadigen

o Aanwezigheid instrumentale middelen

o Mogelijkheden voortbestaan NGO o Afstand tot lokaal hoofdkantoor

NGO

o Bereikbaarheid lokale organisatie o Toegankelijkheid elite goederen o Netwerk lokale organisaties o Steun ontvangen in verleden Strategische

mogelijkheden lokale organisaties

Lokale organisaties hebben meer kans op steun wanneer zij naamsbekendheid hebben bij NGOs en zich aanpassen aan NGOs

o Gerichte lobby o Wijdverspreide bewustwording o Aanpassing doelen o Aanpassing cultuur o Aanpassing tactieken o Aanpassing ethiek o Aanpassing organisatorische behoeften

2.5 Het structuur – actor debat

De afzonderlijke bewijzen voor bovenstaande theorieën zijn overwegend niet overtuigend. Daarnaast is in mijn optiek de eenzijdige focus van de theorieën op ofwel

(21)

actoren ofwel structuur een zwak punt. Een focus op actoren doet het belang van (sociale) structuren bij het nemen van beslissingen of het vormen van gebeurtenissen te kort.

Dergelijke structuren worden binnen bovenstaande theorieën op zijn minst gebagatelliseerd. Hoewel er binnen sommige verklaringen, zoals de theorie van Clifford Bob, wel aandacht is voor de wisselwerking tussen NGOs en lokale organisaties, wordt er niet dieper ingegaan op de manier waarop deze wisselwerking gestructureerd kan zijn op manieren die systematisch sommige groepen en belangen marginaliseren of uitsluiten van het beïnvloeden van de wisselwerking. Er wordt in tegenstelling vaak gewezen op strategieën waarop lokale organisaties het verkrijgen van steun van NGOs kunnen bewerkstelligen (McAnnula 2002: 278). Een focus op structuur, de context of materiële omstandigheden die de mogelijkheden tot actie waarover actoren beschikken bepalen (McAnnula 2002: 271), bagatelliseert of soms zelfs negeert de mogelijkheden van individuen of groepen om op effectieve wijze te handelen los van structuren (McAnnula 2002: 276. Een voorbeeld hiervan is te zien in de strategisch belang van een NGO theorie, wanneer wordt gesproken over het bestaan van twee groepen lokale organisaties waar moeilijk tussen te switchen is.

Deze kritiek heeft betrekking op het structuur – actor debat. Het debat betreft de vraag in hoe verre actoren de mogelijkheid hebben om hun lot te bepalen en in hoe verre onze levens gestructureerd worden door factoren buiten onze eigen controle. Actoren kiezen de omstandigheden niet, maar moeten wel binnen deze omstandigheden handelen. Toch hebben ze wel enige ruimte om strategieën te kiezen om met deze uitdaging om te gaan. Veel van de belangrijkste debatten binnen de politicologie draaien om vraagstukken die gaan over welk type factoren, structuur of actor, het belangrijkst is bij het verklaren van gebeurtenissen (McAnnula 2002: 271 - 272).

Theoretici zouden duidelijk moeten zijn over hun positie binnen dit debat, daar het onmogelijk is om geen positie aan te nemen wanneer je iets tracht te verklaren. Sociale wetenschappers zullen bij het verklaren van gebeurtenissen altijd moeten bepalen hoeveel waarde zij hechten aan de verklarende waarde van zowel structuur als actor. Onderzoekers zouden bij het verklaren van gebeurtenissen, zoals het toewijzen van steun door NGOs aan lokale organisaties, een positie in moeten nemen aangaande het structuur – actor debat en daarbij moeten aangeven hoeveel waarde ze hechten aan de verklarende waarde van zowel structuur als actor (McAnnula 2002: 273 - 274).

(22)

Doordat structuur en actor duidelijk verschillend zijn is een analytisch onderscheid tussen beide vereist. Structuren functioneren op bepaalde manieren, terwijl actoren op andere manieren functioneren. Margaret Archer stelt dat structuur en actor unieke eigenschappen en krachten uitoefenen en daarom onoverwinnelijk van elkaar zijn. Ze zijn als twee verschillende entiteiten die met elkaar ineenstrengelen. Archer geeft aan dat de sleutel tot het vermijden van structuralisme (een eenzijdige focus op structuur) of intentionalisme (een eenzijdige focus op actor) is te toetsen hoe structuur en actor tot elkaar in verband staan na verloop van tijd. Enkel op deze manier kan de wisselwerking tussen structuur en actor worden vastgesteld

(McAnnula 2002: 285 - 286).

Daarnaast wordt er binnen de verschillende theorieën geen onderscheid gemaakt tussen NGOs. Kenmerken van NGOs, en hoe NGOs hierin kunnen verschillen, worden niet genoemd. Stilzwijgend wordt er vanuit gegaan dat iedere NGO dezelfde selectiecriteria hanteert bij het selecteren van een lokale organisatie om steun aan te verlenen. In dit onderzoek zal ik tevens trachten te controleren of deze stilzwijgende aanname correct is, of dat verschillende types NGOs ook verschillende selectiecriteria hanteren. Om deze reden zal ook de grootte van NGOs (gemeten door het totaal de inkomsten die de in het onderzoek meegenomen NGOs in 2013 hadden), het percentage van de inkomsten dat bestond uit staatsteun, het beleidsterrein waarop de NGO actief was (specifiek/algemeen) en de identiteit van de NGOs bekeken worden. Vervolgens zal worden onderzocht of deze kenmerken van invloed zijn op de selectiecriteria die NGOs hanteren bij het selecteren van een lokale organisatie om steun aan te verlenen.

In mijn onderzoek zal ik trachten te bepalen welke van bovenstaande verklaringen het dichtst bij de werkelijkheid komt door middel van het interviewen van NGO medewerkers die zich bezig houden met het toewijzen van steun aan lokale organisaties. Op deze manier hoop ik een sluitende verklaring te kunnen opstellen aangaande het al dan niet succesvol genereren van steun van NGOs door lokale organisaties, waarbij ik recht doe aan de complexiteit van de sociale werkelijkheid.

(23)

3. Methoden

3.1 Onderzoeksstrategie

In dit onderzoek is gekozen voor een combinatie van onderzoeksstrategieën. Er is getracht om zowel breedte als diepgang in het onderzoek te brengen. Dit maakt generalisering van de resultaten mogelijk waarbij geen beperkingen worden opgelegd aan de diepgang en detaillering van de resultaten. Hiervoor is gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek. Dit vraagt om het gebruik van meerdere methodes. De doelstelling van dit onderzoek is het leveren van een bijdrage aan het komen tot een theorie welke de keuze van NGOs voor het steunen van een lokale organisatie verklaart. Het gaat dus om een theoriegericht project.

3.1.1 Theoriegefundeerd onderzoek

Er is dan ook gekozen voor een aanpak die bekend staat als de gefundeerde theoriebenadering. In het onderzoek worden voortdurend de verschillende zaken die in de werkelijkheid waargenomen zijn met elkaar en met theoretische uitgangspunten vergeleken, om te zien vanuit welke theorie de overeenkomsten en verschillen zijn te duiden of te verklaren. Dit deel van het onderzoek zal de diepgang moeten vergroten. Een onderzoek uitgevoerd volgens de gefundeerde theoriebenadering is namelijk een manier om te komen tot nieuwe theoretische inzichten. (Verschuren & Doorewaard 2007: 192 – 201).

In dit deel van het onderzoek zal een kritische houding worden gehanteerd ten aanzien van de bestaande theorie en wordt deze voortdurend vergeleken met empirische gegevens. Datgene wat zal worden aangetroffen zal steeds worden vergeleken met wat anderen hebben geschreven. Ik vergelijk een verschijnsel (de keuze van Nederlandse (afdelingen van

internationale) NGOs om aan sommige lokale organisaties wel steun te verlenen en aan anderen niet) met theorieën hierover van andere onderzoekers. Er worden op deze manier verbindingen gelegd tussen de verkregen kennis en bestaande theorieën op dit terrein (Verschuren & Doorewaard 2007: 192 – 201).

De gefundeerde theoriebenadering is geschikt om een theorie te ontwikkelen op een nog weinig onderzocht terrein. Door te kiezen voor deze manier van onderzoeken wordt getracht een bijdrage te leveren aan het komen tot een theorie welke de keuze van NGOs voor het steunen van een lokale organisatie verklaart. Deze bijdrage zal op basis van bestaande praktijken worden ontwikkeld. Ook is de methode geschikt om een meer totaal beeld van een

(24)

complexe situatie te krijgen. Een gevaar kan zijn dat deze complexiteit juist te veel wordt. Daarom is besloten om tevens gebruik te maken van bureauonderzoek (Verschuren & Doorewaard 2007: 192 – 201).

3.1.2 Bureauonderzoek

Bij een bureauonderzoek wordt gebruik gemaakt van door anderen geproduceerd materiaal. Dit materiaal wordt gebruikt vanuit een ander perspectief dan waarmee het werd geproduceerd. In dit onderzoek gaat het om ambtelijk statistisch materiaal. Dit is data die periodiek of continu worden verzameld voor een breder publiek. Dit deel van het onderzoek zal de breedte van het onderzoek en de mogelijkheid tot generalisering moeten vergroten (Verschuren & Doorewaard 2007: 201 – 207).

In dit onderzoek wordt grotendeels gebruik gemaakt van data die periodiek of continu worden verzameld voor een breder publiek, namelijk jaarverslagen en strategische plannen van Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs. Deze bestaande data wordt vanuit een nieuw gezichtspunt geanalyseerd en geïnterpreteerd. Het betreft dus secundair onderzoek. De te gebruiken data dient in wetenschappelijk opzicht betrouwbaar te zijn (Verschuren & Doorewaard 2007: 201 – 207). Alle in dit onderzoek meegenomen NGOs zijn aangesloten bij het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) en beschikken tevens over een keurmerk van het CBF. Het CBF beoordeelt op bestuur, beleid, fondsenwerving, besteding van middelen, verslaglegging en verantwoording (Website Goede Doelen, laatst geraadpleegd 19 januari 2015).

Een bureauonderzoek heeft verschillende voor- en nadelen. Een duidelijk voordeel is dat er gemakkelijk over het te onderzoeken materiaal beschikt kan worden. Een secundaire analyse op officiële documenten van NGOs is mogelijk binnen de tijd die voor het onderzoek is ingeruimd. Het materiaal is echter wel voor andere doeleinden geschreven en er kan dan ook niet precies bepaald worden welke gegevens gegenereerd worden. Om deze reden is er tevens gekozen voor theoriegefundeerd onderzoek, waarbij gebruik zal worden gemaakt van interviews. De uitwerking van beide strategieën zal in de komende paragrafen worden besproken.

(25)

3.2 Onderzoeksmateriaal

In deze paragraaf zal worden besproken wat voor soort materiaal er gebruikt is in dit onderzoek en op welke wijze dit is bemachtigd. Vanuit de onderzoeksvraag dient te worden gekomen tot het relevante onderzoeksmateriaal. De definiëring van kernbegrippen uit de onderzoeksvraag is dan ook erg belangrijk.

3.2.1 Definiëring kernbegrippen

Ik focus mij op NGOs, of afdelingen van NGOs, die gevestigd zijn in Nederland en steun verlenen aan organisaties in landen elders, met name ontwikkelingslanden.

Onder lokale organisaties of mogelijke kandidaten voor steun van NGOs versta ik in een bepaald (ontwikkelings)land gestationeerde organisaties die opkomen voor de belangen van kansarme bevolkingsgroepen. De meeste van deze organisaties zijn non gouvernementeel, maar voor de duidelijkheid gebruik ik de term NGO slechts voor de, in dit geval Nederlandse (afdelingen van internationale), organisaties die steun verlenen, in plaats van voor deze lokale bewegingen (Bob 2005: 8).

Het verlenen van steun kan op verschillende manieren gebeuren. Het gaat in dit onderzoek om duurzame en aanzienlijke overdrachten van geld, materieel en kennis door een Nederlandse (afdeling van internationale) NGO of NGO-netwerk naar een organisatie zoals hierboven gedefinieerd, alsmede verstrekking van publiciteit, belangenbehartiging en lobby namens de organisatie (Bob 2005: 8 – 9).

3.2.2 Soorten gegevens en bronnen

In sociaalwetenschappelijke onderzoeken zijn personen veelal belangrijke bronnen van data en informatie. Dit omdat personen een grote diversiteit van informatie kunnen

verschaffen, welke op relatief snelle wijze verkregen kan worden. Ook in dit onderzoek dienen personen als belangrijke bron van informatie. Zij fungeren als ervaringsdeskundigen van het proces waarin een NGO ervoor kiest om een bepaalde lokale organisatie wel of niet te steunen (Verschuren & Doorewaard 2007: 217 – 219). Alle personen die hun medewerking hebben verleend aan het onderzoek zijn werkzaam bij NGOs en hebben te maken met het verlenen van steun aan lokale organisaties in hun werkzaamheden.

(26)

Voordelen van het gebruiken van personen als informatiebron is de snelheid waarmee de informatie beschikbaar is. Dit omdat een onderzoeker iemand kan stimuleren tot het geven van de informatie die nodig is voor het onderzoek. Bovendien heeft de onderzoeker, in verband met de relatief grote stuurbaarheid die gepaard gaat met de onderzoeksstrategie, vrij veel zekerheid dat er een antwoord op de onderzoeksvraag gevonden zal worden (Verschuren & Doorewaard 2007: 217 – 219).

Naast personen zullen ook documenten in dit onderzoek als informatiebron worden gebruikt. Documenten zijn vaak gemakkelijk te verkrijgen en bovendien is er geen sprake van uitgelokt gedrag. Dit kan wel het geval zijn wanneer personen als informatiebron worden gebruikt. Dit heeft te maken met het feit dat documenten veelal tot stand komen zonder dat de makers zich realiseren dat ze gebruikt zullen worden voor een onderzoek. Ze worden dus al helemaal niet gemaakt met juist deze onderzoeksvraag in gedachten. Documenten kunnen veel aanvullende informatie opleveren. Wel zal er waarschijnlijk veel materiaal door gezocht moeten worden om de benodigde informatie te verkrijgen. Dit is weer iets dat bij personen als informatiebron niet zo’n probleem is, daar aan personen gerichte vragen gesteld kunnen worden (Verschuren & Doorewaard 2007: 224 – 226).

3.2.3 De ontsluiting van bronnen

In deze paragraaf zal uiteen worden gezet op welke manier bij de gekozen bronnen de gewenste informatie naar voren is gehaald.

Om de gewenste informatie te krijgen van de geselecteerde personen is, zoveel mogelijk, gekozen voor een face-to-face individueel interview. In het interview was sprake van een geringe mate van voorstructurering en een open wijze van vraagstelling. Er werd slechts gebruik gemaakt van een lijstje met onderwerpen welke afgeleid zijn uit het

theoretisch kader (zie hoofdstuk 2). Hierdoor bestond de mogelijkheid voor interactie met de geïnterviewde. Er kon van beide kanten om verduidelijking en/of toelichting worden gevraagd en tevens bestond er de mogelijkheid om tijdens het interview nieuwe en/of aanvullende vragen te formuleren. Er is zoveel mogelijk gekozen voor face-to-face interviews. Dit om de kans te verkleinen op korte antwoorden (Verschuren & Doorewaard 2007: 230 – 234). Wel is een face-to-face interview tijdrovender dan bijvoorbeeld enquêtes, waardoor minder mensen bereikt kunnen worden. Hier staat tegenover dat in een interview dieper op een fenomeen ingegaan kan worden. Een ander belangrijk nadeel is dat het kan zijn dat personen

(27)

strategische antwoorden geven. Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen is er gekozen voor meerdere technieken van ontsluiting te gebruiken (Verschuren & Doorewaard 2007: 242 – 245).

Naast face-to-face interviews met ervaringsdeskundigen zal er gebruikt worden gemaakt van inhoudsanalyse. Dit is een techniek waarmee informatie wordt verkregen uit onder andere documenten. Allereerst zijn de documenten onderzocht op bruikbare informatie. Vervolgens wordt de overgebleven informatie onderzocht op het belang van bepaalde thema’s en benaderingen welke afgeleid zijn uit de te toetsen theorieën (zie hoofdstuk 2). Doordat documenten vaak vrij gemakkelijk toegankelijk zijn, vormen zij een goede aanvulling op interviews (Verchuren & Doorewaard 2007: 238 – 239). Een ander voordeel van

inhoudsanalyse ten opzichte van interviews, is dat het bronnen zijn die los van de onderzoeker tot stand komen. Wel kunnen documenten een editing ondergaan hebben (Verschuren & Doorewaard 2007: 242 – 245).

3.3 Dataverzameling en -analyse

In wat volgt zal worden beschreven hoe het onderzoeksmateriaal verkregen is en hoe dit materiaal vervolgens verwerkt is.

3.3.1 Dataverzameling

Voor dit onderzoek was het streven om 10 medewerkers van Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs te interviewen. Dit leek een realistisch aantal met het oog op de gestelde periode waarbinnen het onderzoek loopt. Op donderdag 27 november 2014 zijn 20 NGOs aangeschreven (ActionAid, Care Nederland, Cordaid, Edukans, Gered Gereedschap, Habitat for Humanity, HomePlan, Kinderfonds MAMAS, Liliane Fonds, MIVA/oneMen, Oxfam Novib, Pax voor Vrede / IKV Pax Christi, Plan Nederland, Red een Kind, SOS Kinderdorpen, Stop Aids Now, Terre des Hommes, Unicef, VSO en War Child). De

benaderde NGOs beschikken allemaal over een CBF keurmerk en werken samen met lokale organisaties. Naar alle organisaties is een bericht gezonden waarin het onderzoek kort uiteen is gezet en waarin de vraag werd gesteld of de organisaties tijd vrij wilden maken voor een gesprek omtrent de selectiecriteria waar een lokale organisatie aan dient te voldoen alvorens in aanmerking te komen voor steun van de NGO.

(28)

Twee NGOs (Plan Nederland en Unicef) gaven per mail aan niet in te kunnen gaan op interviews in verband met de vele aanvragen. Vijf NGOs bleken de komende maanden te druk te zijn om tijd vrij te maken voor gesprek, veelal in verband met campagnetijd (Edukans, Kinderfonds MAMAS, SOS Kinderdorpen, Terre des Hommes en VSO). Gered Gereedschap heeft een interview toegezegd en hiermee is dan ook een afspraak gemaakt. Oxfam Nobib stond eveneens open voor een interview en ook met Oxfam Novib is een afspraak gemaakt. De overige organisaties zijn op maandag 9 december 2014 gebeld. ActionAid gaf telefonisch aan tijd vrij te willen maken voor een interview. Habitat for Humanity gaf aan geen

informatie hierover te kunnen geven, omdat de selectie van lokale organisaties plaatselijk gebeurt. De medewerkers van Habitat for Humanity in Nederland kunnen hier om deze reden niet veel over vertellen. Stop Aids Now en Liliane Fonds gaven telefonisch meerdere malen geen gehoor. Ook op mails werd niet gereageerd. Care Nederland, MIVA/oneMen, Pax voor Vrede / IKV Pax Christi en War Child gaven aan terug te zullen bellen. Dit telefoontje bleef uit. Bij nogmaals bellen werd aangegeven dat de benodigde persoon voor het onderzoek een volle agenda had. HomePlan en één andere NGO welke op verzoek niet bij naam genoemd wordt vroegen mij de mail nogmaals te sturen. De NGO welke mij verzocht hun naam niet te vermelden heeft vervolgens contact gezocht om een afspraak te maken. HomePlan gaf aan enkel schriftelijk vragen te kunnen beantwoorden, in verband met gebrek aan tijd. Cordaid gaf telefonisch aan dat de mail in behandeling was. In verband met ziekte van twee medewerkers werd de tijdsdruk zo groot dat ook dit interview schriftelijk plaats heeft moeten vinden.

Figuur 3. Geïnterviewde medewerkers van NGOs

Naam Functie NGO Wijze van interviewen

René Rutte Algemeen Coördinator Gered Gereedschap Face-to-face Wim Stoffers Manager Global Link Oxfam Novib Face-to-face Liesbeth van Brink Manager Programma’s ActionAid Face-to-face Op aanvraag anoniem Adviseur kind ontwikkeling Op aanvraag niet vermeld Face-to-face Marike van Seeters Algemeen directeur HomePlan Schriftelijk Rosa Vargas Program Expert

Cordaid Urban Matters

Cordaid Nederland Schriftelijk

Tevens is op zoek gegaan naar officiële documenten van 40 Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs (ActionAid, ADRA, AMREF Flying Doctors, Care Nederland, Cordaid, Edukans, Gered Gereedschap, Habitat for Humanity, Heifer Nederland, HomePlan, ICS, Kerk in Actie, KidsRights, Kinderfonds MAMAS, Leprastichting, Leprazending, Liliane

(29)

Fonds, MAF, MIVA/oneMen, Open Doors, Oxfam Novib, Pax voor Vrede / IKV Pax Christi, Plan Nederland, Red een Kind, Rode Kruis, Save the Children, Simavi, Solidaridad, SOS Kinderdorpen, Stichting Nederlands Albert Schweitzer Fonds (NASF), Stichting Vluchteling, Tear, Terre des Hommes, Unicef, VSO, War Child, War Trauma, Wereldouders, Wilde Ganzen, Woord en Daad en ZOA). In eerste instantie is met name gezocht naar jaarverslagen en strategische meerjarenplannen en/of beleidsplannen. Indien er verdere informatie werd verstrekt omtrent eventuele selectiecriteria voor lokale organisaties op de website van de NGOs is ook deze informatie meegenomen.

Figuur 4. Gevonden documenten NGOs

NGO Gevonden documenten

ActionAid Jaarverslag, internationaal strategisch plan, Nederlands strategisch plan

ADRA Jaarverslag, website

AMREF Flying Doctors Jaarverslag

Care Nederland Jaarverslag, strategisch plan

Cordaid Jaarverslag

Edukans Jaaroverzicht, jaarverslag, strategisch plan, website, Edukans Assessment Tool

Gered Gereedschap Jaarverslag, aanvraagformulier, ranking formulier

Habitat for Humanity Jaarverslag

Heifer Nederland Jaarverslag, strategisch plan

HomePlan Jaarverslag, website

ICS Jaarverslag, beleidsplan

Kerk in Actie Jaarverslag

KidsRights Jaarverslag

Kinderfonds MAMAS Jaarverslag, website

Leprastichting Jaarverslag

Leprazending Jaarverslag, strategisch plan

Liliane Fonds Jaarbeeld

MAF Jaarverslag

MIVA/oneMen Jaarverslag

Open Doors Jaarverslag

Oxfam Novib Strategisch plan, monitoring report, about us, our work

Pax voor Vrede / IKV Pax Christi Jaarverslag, strategisch meerjarenplan

Plan Nederland Jaarverslag

Red een Kind Jaarverslag, strategisch plan

Rode Kruis Jaarverslag

Save the Children Jaarverslag

Simavi Geen

Solidaridad Jaarverslag

(30)

bereik

NASF Jaarverslag, voorwaarden

Stichting Vluchteling Jaarverslag

Tear Jaarverslag

Terre des Hommes Jaarverslag, strategisch plan

Unicef Jaarverslag, strategisch plan, mid-term

strategisch plan

VSO Jaarverslag, strategisch plan internationaal, strategisch plan Nederland

War Child Jaarverslag, strategisch plan

War Trauma Jaarverslag

Wereldouders Jaarverslag

Wilde Ganzen Jaarverslag, website, aanvraagformulier, voorwaarden

Woord en Daad Jaarverslag, beleidsplan

ZOA Jaarverslag

Niet alle documenten bleken bruikbaar voor het onderzoek. Dit omdat niet alle documenten verslag werd gedaan van de keuze van NGOs om wel of niet over te gedaan op het steunen van een lokale organisatie (zie figuur 3).

3.3.2 Data-analyse

Deze verkregen informatie uit de interviews met medewerkers van NGOs en de

documenten van NGOs is vervolgens geanalyseerd met behulp van een categorieënstelsel. Het categorieënstelsel bestaat uit concrete zaken waarop bij het bestuderen van inhouden op gelet dient te worden. Deze concrete zaken zijn afgeleid uit de theorieën die besproken zijn in hoofdstuk 2. Per theorie zijn hier indicatoren genoemd. Deze zijn gebruikt als

categorieënstelsel. De informatie verkregen uit de interviews en documenten zijn

gekarakteriseerd door ze een plaats te geven in het categorieënstelsel, oftewel ze onder te verdelen binnen de theorieën besproken in hoofdstuk 2. De resultaten van deze analyse zijn te vinden in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5.

(31)

4. Resultaten interviews

Voor dit hoofdstuk zijn 6 medewerkers van Nederlandse (afdelingen van

internationale) NGOs geïnterviewd welke zich in hun werkzaamheden bezig houden met het selecteren van lokale organisaties om steun aan te verlenen (zie figuur 3. Geïnterviewde medewerkers van NGOs). Van de 6 interviews hebben er 4 face-to-face plaatsgevonden en 2 schriftelijk. In de interviews is hen gevraagd naar de selectiecriteria die de NGO waarvoor zij werkzaam zijn hanteert bij het selecteren van lokale organisaties om steun aan te verlenen. Hierbij zijn zo min mogelijk sturende vragen gesteld.

Figuur 5. Beschrijving NGOs waar geïnterviewden werkzaam zijn

NGO Werkwijze Focus Uitgaven Inkomsten

Gered Gereedschap

Praktische ontwikkelingshulp door het inzamelen,

opknappen en versturen van gereedschap naar ontwikkelingslanden o Bevorderen zelfredzaamheid & zelfstandigheid o Duurzaam hergebruik gereedschap o Bevorderen maatschappelijke participatie €38.789,- €123.498,- Oxfam

Novib o Samenwerking met lokale partnerorganisaties o Beleidsbeïnvloeding o Campagne

o Recht op duurzame middelen van bestaan o Recht op sociale basisvoorzieningen o Recht op leven en veiligheid o Recht op maatschappelijke en politieke participatie o Recht op een identiteit

€201.246.000,- €206.855.000,-

ActionAid o Vergroten invloed en inspraak kwetsbare groepen in Afrika, in het bijzonder vrouwen o Mobiliseren Nederlands

publiek om werk te steunen

o Vergroten slagkracht door diverse inkomstenbronnen aan te boren

o Efficiënt werken en medewerkers in staat stellen doelen te halen

o Educatie o Voedselzekerheid o Mijnbouw o Economische rechtvaardigheid o Noodhulp o Vrouwenrechten €2.572.645,- €2.500.338,- Op aanvraag

niet vermeld o Vooral met lokale partners o Regionale samenwerking

o Kansen voor kinderen vergroten

(32)

o Relevante sponsorprogramma’s o Beleidsbeïnvloeding o Vangnet voor kwetsbare gezinnen o Verbetering van omstandigheden van gezinnen, binnen hun eigen dorp

HomePlan o Huisvestingsprojecten voor allerarmsten in samenwerking met sterke lokale partners o Fondsenwervende focus gericht op vermogensfondsen en bedrijfsleven o Vergroten naamsbekendheid op particuliere markt

HomePlan bouwt huizen voor de allerarmsten in ontwikkelingslanden. Uitgangspunt daarbij is dat beter wonen een begin is naar een beter leven.

HomePlan werkt vanuit een kleine, effectieve

organisatie, zodat zoveel mogelijk inkomsten aan de allerarmsten besteed worden.

€1.023.883 €921.131

Cordaid o Opzetten nieuwe programma’s

o Managen, coördineren en monitoren projecten o Samenwerking (met lokale

partners)

o Fondsenwerving

o Healthcare

o Child & Education o Food security o Security & justice o Women’s leadership o Disaster response and

resilience o Urban matters o Extractives o Investments o Entrepreneurship o Poverty in the Netherlands €181.054.000,- €176.811.000,-

Tevens wordt gekeken naar een aantal eigenschappen van de NGOs om te controleren of dit verschil maakt. Er zal worden onderzocht of bepaalde eigenschappen van NGOs

bepalend zijn voor de waarde die zij hechten aan elk van de verklaringen die de vier theorieën bieden. Gekeken zal worden naar de grootte van NGOs, de identiteit/grondslag van de NGOs, de hoeveelheid staatsteun die zij ontvangen en beleidsterreinen waarmee ze zich bezig

houden.

Figuur 6. Kenmerken NGOs waarvan medewerkers zijn geïnterviewd

NGO Identiteit Beleidsterrein Staatsteun Inkomsten %

staatsteun Gered Gereedschap - Praktische ontwikkelingshulp - €123.498,- - Oxfam - Armoede €141.776.000,- €206.855.000,- 69%

(33)

Novib ActionAid - Armoede en onrecht €1.605.145,- €2.500.338,- 64% Op aanvraag niet vermeld Christelijk Kwetsbare kinderen, jongeren en gezinnen €3.220.000,- €11.220.000,- 29% HomePlan - Huizenbouw - €921.131,- -

Cordaid Christelijk Fragiele contexten en (post-)conflict gebieden

€130.744.000,- €181.054.000,- 72%

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van de interviews met medewerkers van Nederlandse NGOs worden gepresenteerd. Allereerst zullen de individuele theorieën besproken worden. Daarna volgt een analyse waarin een afweging wordt gemaakt tussen de verschillende verklaringen.

Figuur 7. Theorieën benoemd in interviews met medewerkers NGOs

Theorie Benoemd door aantal geïnterviewden

Altruïsme 5/6

Efficiency 6/6

Strategisch belang van een NGO 5/6 Strategische mogelijkheden van lokale organisaties 6/6

4.1 Altruïsme

In deze paragraaf zal worden onderzocht of op basis van de gedane interviews kan worden bepaald of NGOs in Nederland op basis van altruïsme steun verlenen aan lokale organisaties. Uit de interviews zal moeten blijken of NGOs inderdaad lokale organisaties steunen die daar werkzaam zijn waar de nood het hoogst is en dienstverlening ontbreekt.

De geïnterviewden gaven allen aan dat er wordt gekeken naar de activiteiten van lokale organisaties waaraan mogelijk steun zal worden verleend. Deze dienen te passen bij de doelstellingen van de NGO zelf. Ook de motivatie moet enigszins overeen komen met de ideologie van de NGO. Vaak heeft de Nederlandse NGO een visie en missie en de werkzaamheden en activiteiten dienen hierbij aan te sluiten.

“Er wordt gekeken naar de projecten van lokale organisaties: wat houdt het project in en komt dit overeen met ons doel?” (Interview 1 René Rutte)

(34)

Sommige NGOs hebben bepaalde thema’s vastgesteld die voor hen belangrijk zijn en een lokale organisatie dient eveneens aan deze thema’s te werken wanneer zij kans willen maken op steun van de NGO. Het gaat hier dan veelal om altruïstische thema’s. Uit de interviews komt naar voren dat dit één van de eerste dingen is waar op wordt gelet bij het bekijken van steunaanvragen, of bij het op zoek gaan naar een eventuele lokale partner voor samenwerking.

“Om in aanmerking te komen voor steun van ons dient een lokale partner herkomstig te zijn uit een land waarin wij werkzaam zijn en dienen de projecten van een lokale partner te passen binnen de thema’s waaraan wij werken.” (Interview 2 Wim Stoffers)

De geïnterviewden geven dus wel aan dat de NGOs bij het toewijzen van steun letten op het werk van lokale organisaties en of dit al dan niet past bij wat zij belangrijk vinden, maar geen van allen heeft gesproken over een onderzoek naar de nood onder de begunstigden. Slechts één van de geïnterviewden gaf aan dat zij zich enkele jaren geleden hebben terug getrokken uit een groot aantal landen. Dit had te maken met gebrek aan financiën. Om te bepalen in welke landen de NGO actief wilde blijven is gekeken naar de situatie in de landen. De NGO is meer gaan letten op waar hulp enorm nodig is.

“Landen en organisaties in Latijns Amerika zijn vaak beter af. Latijs Amerika kent een betere geschiedenis qua bestuur en maatschappij. Vandaar dat wij ons hier hebben terug getrokken. In Afrika en Azië zijn fragielere landen en bestaat meer armoede. Fragiel ook als in bestuur. Dit is voor ons geen reden om er geen lokale organisaties te steunen, maar juist een factor op basis waarvan wij besluiten om een samenwerking met een lokale organisatie aan te gaan.” (Interview 2 Wim Stoffers)

Dit citaat roept de vraag op of situaties waarin extreme behoeften bestaan en de nood erg hoog is een ‘no-go’ kunnen zijn voor NGOs. Een andere geïnterviewde zei hierover het volgende:

“De landen waarin wij actief zijn, worden gekozen op basis van behoeften, maar ook op de mogelijkheden ter plaatse. Soms wordt er wel gekeken naar de streek waar een lokale organisatie gevestigd is, maar dit is niet altijd enorm belangrijk. Wij werken bijvoorbeeld niet in oorlogsgebied, dit omdat het simpelweg niet onze expertise is.” (Interview 4)

(35)

Uit de interviews blijkt dat altruïstische beweegredenen zeker belangrijk zijn voor NGOs bij het toewijzen van steun aan lokale organisaties, maar er komt niet duidelijk naar voren dat dit een bepalende factor is. Alle geïnterviewden geven aan dat het een

noodzakelijke voorwaarde is. De voorwaarde dat een lokale organisatie altruïstische

beweegredenen moet hebben, is echter niet de enige voorwaarde. Hoewel lokale organisaties dus wel altruïstische beweegredenen dienen te hebben, blijkt dit niet van doorslaggevende waarde te zijn. De theorie dat (alleen) altruïsme bepaalt of een organisatie al dan niet steun weet te genereren kan (alleen) op basis van deze interviews niet worden bewezen.

Er is op basis van de interviews geen verschil waar te nemen tussen kleine en grote organisaties als het gaat om altruïsme. Geen van de geïnterviewden geeft aan dat er op erg specifieke indicatoren gelet wordt (percentage van de populatie dat geen toegang heeft tot schoon drinkwater, het percentage van de populatie dat geen toegang heeft tot

gezondheidszorg en het percentage van de populatie dat analfabeet is). De algemenere indicatoren (altruïstische beweegredenen, gerichtheid op armoede en noodzaak) worden door zowel medewerkers van kleine, als middelgrote en grote NGOs genoemd. De grootte van een NGO lijkt dus geen verschil uit te maken als het gaat om de verklarende waarde van deze theorie.

Ook lijkt een sterke identiteit van een NGO niet mee te spelen bij het verlenen van steun aan een lokale organisatie. Uit de interviews is niet op te maken dat de twee NGOs met een Christelijke grondslag lokale organisaties op een andere manier selecteren en beoordelen dan de NGOs die geen binding hebben met een specifieke religie of levensovertuiging.

Het percentage van de inkomsten dat bestaat uit staatsteun lijkt tevens niet van invloed te zijn op de waarde die NGOs hechten aan altruïsme van lokale organisaties. Op basis van de interviews kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de staatsteun die NGOs ontvangen van invloed is voor de verklarende waarde van de theorie altruïsme.

Er zijn twee NGOs welke werkzaam zijn op een specifiek beleidsterrein (Gered Gereedschap en de NGO waarvan op aanvraag de naam niet vermeld is), de overige vier NGOs zijn werkzaam op een aanzienlijk breder beleidsterrein. Dit blijkt echter geen verschil te maken voor de verklarende waarde van de theorie altruïsme. Alle vier de geïnterviewden geven aan dat zij belang hechten aan altruïstische beweegredenen, gerichtheid op armoede en de noodzaak voor hulp.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dc Pacifistisch Socialistische Partij kan niet beschikken honderdduizenden guldens voor het voeren van een verkiezingsactie. Voor drukwerk,

Deze moeder is trots op wat haar kind heeft bereikt en zij weet maar al te goed dat niet alle ouders dit over hun kinderen kunnen zeggen.. Niet uit kranten, maar uit eerste hand

- De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden de Tweede Kamer oproept de lokale autonomie van gemeenteraden te erkennen bij hebt invullen van de lokale rekenkamer.. - Landelijk

Allen hebben er belang bij dat het sociaal werk in Nederland een stevig fundament krijgt en geen speelbal wordt van de beleidsmakers of van de economische schommelingen..

• Deze kinderen hebben behoefte aan een bondgenoot die er speciaal voor hen is en die een neutrale positie kan innemen ten opzichte van de (beoogde) voogd of pleegouder en

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

De linguistiek zoals wij die kennen is eenmaal begroet als een bevrijding. Het was de eenvoud die een systeem mogelik maakte, dat geen andere lacune vertoonde, dan aan de

VERBINDINGEN MET ANDERE ACTIES Het Huis is op verschillende domeinen een (eerste) aanspreekpunt binnen de Brusselse zorg, niet enkel voor zorgprofessionals en beleid, maar ook