• No results found

6.1 Conclusie

In dit onderzoek is een antwoord gezocht op de vraag waarom Nederlandse

(afdelingen van internationale) NGOs wel steun verlenen aan de ene internationale organisatie en niet aan een, vergelijkbare, andere lokale organisatie. Het doel hiervan is bij te dragen aan een antwoord op de vraag waarom de ene lokale organisatie wel internationale steun weet te genereren en de andere, vergelijkbare, lokale organisatie niet en een verklarende theorie aangaande dit onderwerp op te stellen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn een tweetal onderzoeksstrategieën ingezet om tezamen een antwoord op de onderzoeksvraag te geven.

Om richting te geven aan het onderzoek zijn bestaande theorieën naast elkaar gezet en vergeleken. De bestaande literatuur over het verlenen van steun door internationale, met name westerse, NGOs aan lokale organisaties bleken in grote lijnen in vier categorieën in te delen. De eerste categorie, altruïsme, gaat er vanuit dat NGOs bij het selecteren van lokale

organisaties letten op de nood in de omgeving waar een lokale organisatie werkzaam is. Lokale organisaties die daar werkzaam zijn waar de nood het hoogst is en waar verdere dienstverlening ontbreekt, maken de meeste kans op steun van NGOs, volgens theorieën in de categorie altruïsme. Een tweede categorie die onderscheiden kan worden is de categorie efficiency. Aanhangers van deze theorie geven aan dat NGOs ervoor zullen kiezen om lokale organisaties te steunen die het meest efficiënt zijn. Het gaat hier dan om de betrouwbaarheid, (financiële) transparantie en resultaten van de organisatie. Een derde categorie theoretici beweren dat het NGOs met name gaat om het eigen strategische belang. NGOs zouden volgens deze theorie vooral streven naar het eigen voortbestaan en hier oog voor hebben bij het kiezen van een lokale organisatie om steun aan te verlenen. De laatste categorie die in dit onderzoek is meegenomen, betreft de mogelijkheden die lokale organisaties zelf hebben om steun van NGOs te genereren. De kans dat lokale organisaties steun verkrijgen van NGOs zou groter zijn wanneer lokale organisaties het bewustzijn van NGOs over de eigen beweging weten te vergroten en wanneer zij zich zo neerzetten dat ze bij een NGO ‘passen’.

Vervolgens is de verklarende waarde van de genoemde theorieën getoetst door middel van het interviewen van medewerkers van Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs die in hun werkzaamheden te maken hebben met het selecteren van lokale organisaties en

door documenten van Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs te analyseren. De informatie die dit opleverde is vergeleken met behulp van een categorieënstelsel afgeleid van de vier theorieën.

Uit de interviews kwam naar voren dat altruïstische beweegredenen belangrijk zijn voor NGOs bij het toewijzen van steun aan lokale organisaties. Dit is echter niet het enige dat voor NGOs van belang bleek te zijn. De geïnterviewden gaven veelal aan dat altruïstische beweegredenen één van de voorwaarden zijn waaraan een lokale organisatie dient te voldoen om steun te ontvangen. Alle geïnterviewden vertelden dat er een groot belang wordt gehecht aan de efficiency van lokale organisaties. NGOs letten op de organisatiestructuur, (financiële) transparantie en de resultaten van het geleverde werk. Het hebben van een goed track record is een noodzakelijke voorwaarde waaraan lokale organisaties moeten voldoen om steun te krijgen van NGOs, zo blijkt uit de interviews. Ook de efficiency theorie blijkt dus van verklarende waarde te zijn. De derde theorie, de strategische belangen van NGOs zelf, is wellicht lastiger te toetsen middels interviews met medewerkers van NGOs in verband met het mogelijk verkrijgen van sociaal wenselijke antwoorden. Toch is uit de interviews naar voren gekomen dat de NGOs gevolgen voor het eigen voortbestaan van het verlenen van steun aan een kandidaat steunontvanger meenemen in de overweging. Hoewel geïnterviewden minder stellig waren over deze theorie, blijkt dat ook deze theorie van verklarende waarde is. Ook bij de laatste theorie moet worden opgemerkt dat de interviews een gekleurd beeld zouden kunnen geven. Het gaat hier namelijk om de strategische mogelijkheden van een lokale organisatie zelf. Dit zou zich buiten het zicht van medewerkers van NGOs in

Nederland kunnen afspelen. Zo ziet geen van de geïnterviewden een hevige concurrentiestrijd tussen lokale organisaties, maar tegelijkertijd geven zij aan dat lokale organisaties wel bereid zijn zich aan te passen aan NGOs om zo meer steun te genereren. Ook vertellen zij dat de doelstellingen van lokale organisaties aan dienen te sluiten bij die van de NGO. Dit wijst erop dat framing zeker een strategie is die lokale organisaties kunnen inzetten.

Figuur 11. Aantal theorieën benoemd in interviews door medewerkers NGOs

Aantal geïnterviewden

1 theorie 0/6

2 theorieën 0/6

3 theorieën 1/6

Uit de interviews blijkt dan ook dat alle vier de theorieën van verklarende waarde zijn. Iedere theorie op zichzelf is volgens de geïnterviewden niet voldoende, de indicatoren die binnen één genoemd worden blijken van belang te zijn, maar niet genoeg om daadwerkelijk steun te verlenen. Op basis van de interviews kan worden geconcludeerd dat iedere theorie op zichzelf wel van waarde is, maar de keuze van een NGO niet volledig kan verklaren. De theorieën tezamen echter lijken een completer beeld te tonen. Uit dit deel van het onderzoek blijkt dat een onderzoek dat slechts de effectiviteit van één van de theorieën meet,

waarschijnlijk niet volledig is.

Naast interviews zijn documenten jaarverslagen, strategische meerjarenplannen, beleidsplannen, websites etc.) van Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs gebruikt als bron. Ook uit deze documenten kwam naar voren dat indicatoren uit iedere theorie minstens door de helft van de NGOs in documenten benoemd werden als factor waarop gelet wordt bij het verlenen van steun aan een lokale organisatie. Bijna alle NGOs schrijven in hun documenten dat zij bij selecteren van lokale organisaties om steun aan te verlenen meenemen in hoe verre de kandidaat steunontvanger ingaat op de nood van de begunstigden. De theorie altruïsme blijkt dan ook zeker van verklarende waarde. Evenals uit de interviews bleek ook uit de documenten dat NGOs enorm veel belang hechten aan de efficiency van een lokale organisatie. Slechts één NGO gaat hier niet op in, in de documenten. Van deze theorie kan dan ook gezegd worden dat hij van hoge verklarende waarde is. Iets meer dan de helft van de NGOs benoemt in de documenten een indicator van een strategisch belang van een NGO zelf als selectiecriteria waaraan een lokale organisatie dient te voldoen om in aanmerking te komen voor steun van de NGO. Zoals gezegd moet er bij deze categorie rekening mee worden gehouden dat dit aantal in werkelijkheid nog wel eens hoger zou kunnen liggen, in verband met het controversiële aspect dat aan deze theorie kleeft voor NGOs. Gezien er toch al sprake is van meer dan de helft kan worden geconcludeerd dat ook deze theorie van verklarende waarde is. Tot slot is de informatie in de documenten ook

vergeleken met de vierde theorie, welke de strategische mogelijkheden van lokale organisaties zelf als verklaring ziet. Hoewel deze theorie het minste naar voren komt in de documenten, schrijft wel meer dan de helft van de (13 van de 22 in het onderzoek meegenomen NGOs) dat een lokale organisatie bij de NGO dient te passen. Nog eens vier NGOs schrijven dit niet letterlijk, maar laten het wel tussen de regels door blijken. Hier uit valt op te maken dat er zeker ruimte is voor lokale organisaties om zich zo te framen dat ze bij een NGO passen. Ook deze theorie blijkt daarom van verklarende waarde.

Figuur 12. Aantal theorieën benoemd door NGOs in documenten Aantal NGOs 1 theorie 2/22 2 theorieën 3/22 3 theorieën 5/22 4 theorieën 12/22

De documenten bevestigen het beeld dat uit de interviews naar voren komt: geen van de theorieën is op zich zelf in staat de keuze van NGOs om een bepaalde lokale organisatie te steunen en de andere niet, te verklaren. Wel is iedere theorie van verklarende waarde. Evenals uit de interviews blijkt ook uit de documenten dat een onderzoek naar de effectiviteit van één theorie waarschijnlijk niet voldoende is. In figuur 5 is te zien dat veruit de meeste NGOs alle vier de theorieën benoemen in hun documenten. Uit dit onderzoek kan dan ook worden geconcludeerd dat de vier theorieën tezamen de hoogste verklarende waarde hebben.

Zowel uit de interviews als uit de documenten van NGOs komt naar voren dat de verklarende waarde van de theorie efficiency het hoogste is. Hoewel alle theorieën van verklarende waarde zijn, lijkt de efficiency theorie het meest doorslaggevend. Wanneer een lokale organisatie op dit gebied niet voldoet aan de selectiecriteria lijken de NGOs niet bereid om steun te verlenen. Wanneer een organisatie op één van de andere gebieden (altruïsme, strategisch belang van een NGO en strategische mogelijkheden voor lokale organisaties) niet volledig overeen komt met de selectiecriteria lijken de NGOs bereid om hier samen met een lokale organisatie aan te werken en de lokale organisatie alsnog van steun te voorzien.

De kenmerken van een NGO blijken niet uit te maken voor de waarde die zij hechten aan altruïstische beweegredenen van een lokale organisatie. Hoewel de kenmerken van de NGOs wel verschil lijken te maken als het gaat om het aantal indicatoren dat NGOs inzetten om de efficiency van een lokale organisatie, zijn er geen duidelijke conclusies te trekken. Uit de interviews blijkt dat NGOs die op een specifiek beleidsterrein werkzaam zijn, NGOs die geen staatsteun ontvangen en kleine NGOs minder indicatoren hanteren. Dit komt niet naar voren uit de documenten van NGOs. Ook blijkt uit de interviews dat Christelijke NGOs meer indicatoren gebruiken om de efficiency van lokale organisaties te achterhalen. Het

tegenovergestelde, namelijk dat Christelijke organisaties minder indicatoren inzetten, komt naar voren uit de documenten van NGOs. Uit de interviews blijkt dat kleine en middelgrote NGOs meer indicatoren hanteren om het eigen strategisch belang te beschermen bij het

selecteren van een lokale organisatie om steun te verlenen. Uit de documenten komt dit niet zozeer naar voren, maar wel dat kleine NGOs meer waarde hechten aan vooraf aanwezige instrumentale middelen. Dit bevestigen de documenten. Daarnaast geven de geïnterviewden medewerkers van kleine NGOs niet aan dat zij letten op het netwerk van lokale organisaties. Uit de documenten van kleine NGOs komt naar voren dat dit wel gedaan wordt. Uit zowel de interviews als de documenten van NGOs blijkt dat ongeveer de helft van de Christelijke NGOs waarde hecht aan een eenzelfde cultuur/identiteit bij de NGO als de lokale organisatie. Uit de interviews komt naar voren dat NGOs waarvan meer dan 50% van het inkomen uit staatsteun bestaat vaker waarde hechten aan een overeenkomst tussen de ethiek van de NGO en de lokale organisatie. Daarnaast blijkt dat zij vaker letten op de organisatorische behoeften van de NGO die ingevuld kunnen worden door de lokale organisatie. De documenten van NGOs bevestigen dit beeld niet. Hieruit blijkt enkel dat grotere NGOs en NGOs die werkzaam zijn op een vrij breed beleidsterrein meer waarde hechten aan de ethiek van een lokale organisatie. Het percentage van de inkomsten van een NGO dat bestaat uit staatsteun lijkt op basis van de documenten van NGOs geen verschil uit te maken.

De grootte van NGOs (op basis van de inkomsten die zij in 2013 hadden) blijkt geen eenduidig effect te hebben op de waarde die NGOs hechten aan de verschillende theorieën. Resultaten uit de interviews en resultaten van de analyse van documenten komen niet met elkaar overeen en kunnen dan ook niet als gegeneraliseerd worden. Ditzelfde geldt voor een eventuele invloed van het beleidsterrein waarop NGOs actief zijn en het percentage van het inkomen dat bestaat uit staatsteun. Ook deze kenmerken van NGOs hebben geen duidelijk effect op de selectiecriteria die NGOs hanteren bij het kiezen voor een lokale organisatie om steun aan te verlenen. Wanneer gekeken wordt naar de cultuur/identiteit van NGOs valt op dat de helft van de NGOs met binding met een specifieke religie of levensbeschouwing, het belangrijk vindt dat de cultuur en/of identiteit van de lokale organisatie overeen komt met die van henzelf. Geen van de onderzochte NGOs zonder binding met een specifieke religie of levensbeschouwing geeft aan dit belangrijk te vinden. Het feit dat uit het onderzoek blijkt dat de kenmerken van NGOs er weinig toe doen als het gaat om de selectiecriteria die NGOs hanteren bij het kiezen van een lokale organisatie om steun aan te verlenen, maakt dat de resultaten uit het onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden.

6.2 Implicaties

De wetenschap dat alle theorieën van verklarende waarde zijn, heeft implicaties voor onder andere lokale organisaties. In plaats van zich te kunnen focussen op één factor,

bijvoorbeeld de effectiviteit en betrouwbaarheid van de organisatie, betekent dit dat lokale organisaties zich moeten inzetten op alle vier de gebieden.

Omdat er nog weinig bekend was over het proces waarin NGOs kiezen voor het steunen van de ene lokale organisatie ten opzichte van de andere, waren eventuele

selectiecriteria wellicht ook bij donoren van NGOs niet bekend. Met de kennis dat NGOs aandacht besteden aan zowel altruïstische beweegredenen, efficiency, de eigen strategische belangen en dat er ook strategische mogelijkheden bestaan voor de lokale organisaties kan hier bewuster mee worden omgegaan door zowel donoren als NGOs. Naast jaarverslagen en jaarrekeningen hebben donoren, met dit inzicht, ook kennis van eerdere stappen in de keten van het werk van NGOs, die leiden tot het toekennen van steun.

Gezien het feit dat de doelstelling van dit onderzoek is een bijdrage te leveren aan de theorievorming omtrent het verlenen van steun van NGOs aan lokale organisaties, is de eerste en wellicht belangrijkste implicatie van het onderzoek dat onderzoekers die de effectiviteit van slechts één van de theorieën toetsen waarschijnlijk niet volledig zijn. Dit is een

interessante uitkomst van het onderzoek, omdat de bewijzen voor ieder theorie afzonderlijk niet sluitend waren. Uit dit onderzoek blijkt dat dit waarschijnlijk zal komen door het ontbreken van de overige theorieën als aanvullende verklarende factoren. Verder onderzoek op grotere schaal zou moeten uitwijzen of dit daadwerkelijk het geval is.

6.3 Discussie

Hoewel dit onderzoek een duidelijke conclusie oplevert, moeten er tevens

kanttekeningen bij geplaatst worden. Deze kanttekeningen hebben met name te maken met de onderzoeksstrategieën.

In eerste instantie werd er voor dit onderzoek gestreefd naar om en nabij tien interviews. In verband met zowel drukte en gebrek aan tijd bij NGOs als onbereikbaarheid zijn dit er uiteindelijk zes geworden. Vier hiervan hebben face-to-face plaatsgevonden en twee zijn schriftelijk afgenomen. Meer interviews zou de betrouwbaarheid van het onderzoek gunstig hebben beïnvloed.

Bovendien kunnen er in interviews strategische antwoorden worden gegeven. Ook documenten kunnen een editing ondergaan. In dit onderzoek zou dit met name kunnen gebeuren met informatie over de derde theorie, namelijk de strategische belangen van NGOs zelf. Hoewel uit zowel de interviews als de documenten toch wel bleek dat de eigen

strategische belangen belangrijk zijn voor NGOs bij het kiezen van een lokale organisatie, zou het waardevol zijn hier ook gesprekken over te hebben met lokale organisaties. Dit was in het tijdsbestek en de mogelijkheden voor dit onderzoek niet mogelijk, maar zou wel een goede aanvulling zijn.

Onderzoek onder zowel NGOs als lokale organisaties zou ook de toetsing van de vierde theorie, de strategische mogelijkheden van lokale organisaties zelf, completer maken. NGOs hebben hier misschien geen volledige kijk op. Het zou interessant zijn om te

onderzoeken hoe lokale organisaties zelf hierover denken.

Tot slot is het onderzoek alleen onder Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs uitgevoerd. Verder onderzoek zou gedaan moeten worden om de onderzoeksgroep uit te breiden. Door niet alleen te kijken naar NGOs in Nederland, kan worden bekeken of eenzelfde conclusies voor NGOs in overige (westerse) landen geldt.

Literatuurlijst

Interviews

‘Interview 1 René Rutte, algemeen coördinator Gered Gereedschap, 9 december 2014’ ‘Interview 2 Wim Stoffers, manager global link Oxfam Novib, 15 december 2014’ ‘Interview 3 Liesbeth van Brink, manager programma’s, 19 december 2014’ ‘Interview 4, adviseur kind ontwikkeling, 6 januari 2015’

‘Interview 5 Marike van Seeters, algemeen directeur Stichting HomePlan, 12 januari 2015’ ‘Interview 6 Rosa Vargas, program expert Cordaid urban matters, 27 januari 2015’

Publicaties

ActionAid, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: ActiondAid. [23 januari 2015]

AMREF Flying Doctors (2014). Het verschil maken. Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: AMREF Flying Doctors. [11 januari 2015]

Bob, Clifford (2005) The Marketing of Rebellion. Insurgents, Media, and International

Activism. New York: Cambridge University Press

Bougheas, S., Isopi, A. & Owens, T. (2012) How do Donors Allocate Funds to NGOs? Evidence from Uganda. Credit Research Paper, 12 (8)

Brass, Jennifer N. (2012) Why Do NGOs Go Where They Go? Evidence from Kenya.

Elsevier, 40 (2): 387–401.

Burger, R. & Owens, T. (2012). ‘Receive Grants or Perish? The Survival Prospects of African Nongovernmental Organizations’. Journal of Development Studies, 11 (7)

Clarke, Gerard (1998) Non-Governmental Organizations (NGOs) and Politics in the Developing World. Political Studies, XLVI: 36–52.

Cordaid, Cordaid Annual Report 2013. Focus on Fragility. Beschikbaar via: Cordaid. [11 januari 2013]

Edukans, Edukans Assessment Tool. Beschikbaar via: Edukans. [15 januari 2015]

Edukans, Jaarrekening 2013 Stichting Edukans. Beschikbaar via: Edukans. [11 januari 2015] Edukans, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Edukans. [13 januari 2015]

Fafchamps, M. & Owens, T. (2006). Is International Funding Crowding Out Charitable Contributions in African NGOs? Economics Series Working Papers, GPRG-WPS-055 Gered Gereedschap, Gered Gereedschap Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Gered

Gered Gereedschap, Gered Gereedschap ranking formulier. Beschikbaar via: Gered Gereedschap. [13 januari 2015]

Heifer Nederland, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Heifer Nederland. [11 januari 2015] Human Rights Watch, Human Rights Watch World Report 2000 (2001). Geraadpleegd op 12

december 2014, van Human Rights Watch Website: http://www.hrw.org/legacy/wr2k1/intro/index.html

HomePlan, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: HomePlan. [13 januari 2015] Kerk in Actie, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Kerk in Actie. [11 januari 2015] KidsRights, Financieel verslag 2013. Beschikbaar via: KidsRights. [11 januari 2015] Kinderfonds MAMAS, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Kinderfonds MAMAS. [11

januari 2015]

Leprazending, Herstel gaat verder dan genezing. Jaarverslag 2013 met volledige jaarcijfers. Beschikbaar via: Leprazending. [25 januari 2015]

Leprazending, TLM Netherlands Strategic Plan 2011 – 2015. Beschikbaar via: Leprazending. [13 januari 2015]

Liliane Fonds, Jaarbeeld 2013. Beschikbaar via: Liliane Fonds. [13 januari 2015]

Liliane Fonds, Liliane Fonds Jaarrekening 2013. Beschikbaar via: Liliane Fonds. [11 januari 2015]

McAnulla, Stuart (2002). Structure and Agency. In: David Marsh & Gerry Stoker e.

Theory and Methods in Political Science. Hampshire: Palgrave Macmillan, pp. 271 -

291

MIVA/oneMen, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: MIVA/oneMen. [11 januari 2015] Oxfam Novib, Influencing the Future. Financial Statements 2013 – 2014. Beschikbaar via:

Oxfam Novib. [11 januari 2015]

Pax voor Vrede / IKV Pax Christi, Annual Account 2013. Beschikbaar via: Pax voor Vrede / IKV Pax Christi. [11 januari 2015]

Pax voor Vrede / IKV Pax Christi, Annual Report 2013. Beschikbaar via: Pax voor Vrede / IKV Pax Christi. [11 januari 2015]

Red een Kind, Jaarverslag 2013. Groei mee! Beschikbaar via: Red een Kind. [14 januari 2015]

Red een Kind, Meerjarenplan 2011 – 2015 Publieksversie. Beschikbaar via: Red een Kind. [11 januari 2015]

SOS Kinderdorpen, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: SOS Kinderdorpen. [15 januari 2015] Stichting ADRA Nederland, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Stichting ADRA Nederland.

[11 januari 2015]

Stichting Nederlands Albert Schweitzer Fonds, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Stichting Nederlands Albert Schweitzer. [13 januari 2015]

Stichting Vluchteling, Financieel Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Stichting Vluchteling. [11 januari 2015]

Stichting Vluchteling, Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Stichting Vluchteling. [13 januari 2015]

Terre des Hommes, Een rechtvaardige wereld… De verantwoordelijkheid van ons allemaal!

Jaarverslag 2013. Beschikbaar via: Terre des Hommes. [13 januari 2015]

The International Bank for Reconstruction and Development / The World Bank, World Development Report 2000/2001. Attacking Poverty (2001). Geraadpleegd op 12 december 2014, van Social Science Computing Cooperative Website:

http://www.ssc.wisc.edu/~walker/wp/wp-content/uploads/2012/10/wdr2001.pdf Verschuren, Piet & Doorewaard, Hans. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Den Haag: