• No results found

5. Resultaten documenten van Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs

5.4 Strategische mogelijkheden van een lokale organisatie

De vierde en laatste theorie die in dit onderzoek getoetst wordt betreft de theorie van Clifford Bob. Clifford Bob benadrukt in zijn theorie de mogelijkheden die lokale organisaties zelf hebben om steun te genereren van NGOs. Het gaat dan met name om (verschillende manieren om) de naamsbekendheid van de lokale organisatie te vergroten en wijzen waarop een lokale organisatie zich kan aanpassen om bij een NGO aan te sluiten (zie paragraaf 2.4).

Deze theorie is het minst genoemd in officiële documenten van NGOs. Dit is dan ook de enige theorie die de nadruk legt op de mogelijkheden van lokale organisaties in plaats van op de criteria gesteld door NGOs. Om deze reden is de theorie lastiger te toetsen door te kijken naar informatie verstrekt door NGOs. Zo benoemt geen enkele NGO in de officiele documenten de naamsbekendheid van een lokale organisatie. Dit zou goed te maken kunnen hebben met het feit dat het creëren van naamsbekendheid waarschijnlijk een proces is dat al heeft plaats gevonden wanneer een lokale organisatie in het vizier van een NGO komt.

Voor deze paragraaf is dan ook met name gekeken naar de mogelijkheden die NGOs tussen de regels door laten doorschijnen voor lokale organisaties om zich aan te passen aan de NGO. Het gaat dan met name om het benoemen van NGOs van de vijf thema’s die Clifford Bob beschrijft (doelen, cultuur, tactieken, ethiek en organisatorische behoeften) en het belang dat NGOs hieraan hechten.

Veruit het meest genoemde punt waarop lokale organisaties overeen dienen te komen met de NGO om kans te maken op steun betreffen de doelstellingen en de identiteit van de NGO. Dit wordt expliciet benoemt in de officiële documenten van 9 NGOs. Nog eens 4 NGOs zijn in dit onderzoek niet tot de 13 NGOs gerekend die deze theorie in hun officiële documenten benoemen daar dit niet duidelijk gebeurt, maar belangrijke thema’s voor de NGOs worden wel aangestipt. Voorbeelden van NGOs die in hun officiële documenten aangeven dat de doelstellingen en identiteit van de lokale organisatie overeen dienen te komen met die van henzelf zijn Pax voor Vrede / IKV Pax Christi (“Voor de komende jaren

zullen wij ons focussen op de drie kernthema’s: veiligheid en ontwapening; grondstoffen en conflict; verzoening en vredesopbouw. IKV Pax Christi werkt op basis van haar missie en centrale waarden samen met partners in gebieden waar de human security bedreigd wordt.”)

(Pax voor Vrede / IKV Pax Christi 2014), Red een Kind (“Wat betekent de partnerrelatie

Bijbelse waarden en een christelijk wereldbeeld.”) (Red een Kind 2014) en HomePlan (“Op basis van projectaanvraag, onze doelstellingen en de begroting maakt HomePlan een zorgvuldige keuze of het project kan worden uitgevoerd.”) (HomePlan 2014).

Ook een overlapping van de ethiek en daarmee het inzetten van acceptabele middelen door lokale organisaties wordt een aantal keer genoemd door NGOs. Het gaat hier om 5 NGOs. Tot deze 5 NGOs behoren onder andere Kerk in Actie (“Ook geldt voor alles het

principe ‘do no harm’. Steun van Kerk in Actie moet helpen problemen op te lossen en moet ze niet vergroten. Dit principe is vooral van belang in conflictgebieden.”) (Kerk in Actie

2014) en Terre des Hommes (“Alle partners dienen daarom de Child Safeguarding Policy te

ondertekenen, waarbij bijvoorbeeld is gegarandeerd dat een kind nooit alleen met een volwassene in één ruimte is. kinderen beschermen tegen de ergste vormen van uitbuiting betekent dat hun veiligheid in onze projecten de hoogste prioriteit heeft.”) (Terre des

Hommes 2014).

Een overeenstemming van tactieken en werkwijze wordt door 3 NGOs benoemd in de officiële documenten. In geen van de officiële documenten is te lezen dat de cultuur van de lokale organisatie enigszins hetzelfde dient te zijn als die van de NGO en ook eenzelfde organisatorische behoeften zijn niet in de officiële documenten te vinden.

Indicatoren van deze theorie worden het minst vaak benoemd door NGOs (13 van de 22 NGOs benoemen de theorie in officiële documenten), maar op basis hiervan kan niet direct geconcludeerd worden dat lokale organisaties enkel bij net iets meer dan de helft van de 22 NGOs strategieën kunnen inzetten om de kans op steun te vergroten. Het niet altijd expliciet benoemen van bijvoorbeeld een overlapping tussen de inhoudelijke doelstellingen en de identiteit van lokale organisaties en NGOs zelf, betekent niet per se dat NGOs dit niet

wenselijk achten. Het is logischerwijs aannemelijk dat NGOs enkel samenwerken met lokale organisaties welke dezelfde doelen nastreven. Bovendien benoemen 13 van de 22 NGOs de theorie wel in hun officiële documenten. Dit impliceert dat ook de theorie strategische mogelijkheden van lokale organisaties van verklarende waarde is als het gaat om het toekennen van steun aan lokale organisaties door NGOs.

Er is geen verschil waargenomen wat betreft de strategische mogelijkheden die NGOs lokale organisaties lijken te geven tussen NGOs met een verschillend percentage van de inkomsten dat bestaat uit staatsteun.

Geen van de NGOs welke geen binding hebben met een specifieke religie of

levensbeschouwing geeft aan dat er een overeenstemming dient te zijn tussen de cultuur en/of identiteit van de lokale organisatie en de NGO. Van de NGOs met een Christelijke grondslag geven er 3 van de 5 aan dit wel belangrijk te vinden. De hardheid van deze eis verschilt van het onderschrijven van het Christelijke karakter tot het alleen steun verlenen aan Christelijke instellingen. Op basis van de documenten van de onderzochte NGOs kan dan ook gezegd worden dat een overeenkomst tussen cultuur en/of identiteit van de lokale organisatie en de NGO belangrijker is voor NGOs met een binding met een specifieke religie of

levensbeschouwing dan voor de NGOs waarbij een dergelijke binding ontbreekt. Dit betekent dat lokale organisaties met een binding met een specifieke religie of levensbeschouwing in aanmerking komen voor steun bij een breder scala aan NGOs.

Bij het vergelijken van de strategische mogelijkheden die lokale organisaties hebben om de kans op steun te vergroten kwam één verschil naar voren tussen NGOs die verschillen in grootte. Grote NGOs (NGOs waarvan de inkomsten in 2013 tussen de €10.000.000 en de €50.000.000 lagen) blijken een overeenstemming van de ethiek van de lokale organisatie en de NGO zelf vaker belangrijk te vinden dan NGOs met een lager inkomen in 2013. Dit houdt in dat voor het ontvangen van steun van grote organisaties meer aanpassing vereist van lokale organisaties dan voor het ontvangen van steun van kleine(re) NGOs, daar zij niet op de ethiek van de lokale organisaties letten.

Dit verschil, het belang dat NGOs hechten aan een overeenkomst van de ethiek, zou ook kunnen liggen aan het beleidsterrein waarop een NGO actief is. Uit de analyse blijkt namelijk tevens dat NGOs welke actief zijn op een breder beleidsterrein een overeenkomst tussen de ethiek van de lokale organisatie en de NGO belangrijker vinden dan NGOs die op een specifiek beleidsterrein actief zijn.

5.5 Conclusie

In dit hoofdstuk is de verklarende van elke in hoofdstuk 2 beschreven theorie

onderzocht op basis van documenten van Nederlandse (afdelingen van internationale) NGOs. Deze conclusies van de resultaten van deze analyse volgen in deze paragraaf.

Uit de documenten van de in het onderzoek meegenomen NGOs blijkt dat de theorie altruïsme mee weegt voor een NGO bij het selecteren van een lokale organisatie om steun aan

te verlenen. In de documenten beschrijven de NGOs niet duidelijk hoe zwaar altruïstische beweegredenen meewegen, maar het is wel zeker dat de theorie verklarende waarde heeft. Van de efficiency theorie wordt wel duidelijk dat indicatoren die in deze theorie benoemt worden enorm belangrijk zijn voor NGOs. Het blijkt een hele belangrijke motivatie voor de keuze voor een bepaalde organisatie. De theorie is dan ook zeker van verklarende waarde. Vrijwel alle NGOs, op één na, onderschrijven deze theorie. De theorie die het strategisch belang van een NGO aanstipt wordt minder genoemd door NGOs dan altruïsme & efficiency, maar is een controversiële theorie. Desondanks komt de theorie in meer dan de helft van de documenten van de NGOs voor. Ook deze theorie blijkt dus van verklarende waarde. De laatste theorie die in dit onderzoek getoetst wordt, de strategische mogelijkheden van lokale organisaties, is het minst genoemd door NGOs. Zoals eerder beschreven is het belangrijk om bij deze theorie tussen de regels door te lezen welke mogelijkheden NGOs open laten voor lokale organisaties om de kans op steun te vergroten. Dan blijkt dat meer dan de helft van de NGOs zoeken naar een lokale organisatie met een aantal overeenkomsten met de eigen NGO. Hier liggen kansen voor lokale organisaties en om deze reden blijkt ook deze theorie van verklarende waarde.

Op basis van de onderzochte documenten acht ik de efficiency theorie de belangrijkste theorie om de keuze van NGOs om de ene lokale organisatie wel van steun te voorzien, en de andere niet, te verklaren. Dit omdat indicatoren verbonden aan deze theorie het meest

genoemd worden in de documenten. Daarnaast zijn NGOs het meest specifiek over de selectiecriteria die zij hanteren om de efficiency van een lokale organisatie te achterhalen. Ook de theorie altruïsme komt vaak naar voren in de documenten van NGOs. Hier staat dan niet altijd expliciet bij dat lokale organisaties aan dezelfde doelstellingen moeten werken als de NGO. Wel worden deze thema’s zo nadrukkelijk benoemd dat het er sterk op lijkt dat de activiteiten van lokale organisaties hier binnen moeten passen om in aanmerking te komen voor steun. Zoals gezegd acht ik alle theorieën van verklarende waarde, omdat de efficiency theorie zo vaak, nadrukkelijk en specifiek benoemd wordt, lijkt het erop dat omtrent deze factoren geen risico wordt genomen door NGOs. De overige theorieën zijn belangrijk, maar NGOs lijken bij de overige theorieën meer ruimte te laten voor eventuele afwijkingen.

Er zijn vier kenmerken van NGOs bekeken om te onderzoeken of verschillen tussen NGOs op deze kenmerken leiden tot een verschil in de waarde die zij hechten aan de theorieën. Er is geen verschil ontdekt in de waarde die NGOs hechten aan het altruïsme van

lokale organisaties, ook al verschillen de NGOs in grootte, beleidsterrein waarop ze actief zijn, het percentage van de inkomsten dat uit staatsteun bestaat en de grondslag van de NGO. Ook bij efficiency werden weinig verschillen geconstateerd. Er bleek enkel dat Christelijke NGOs minder indicatoren gebruiken om de efficiency van lokale organisaties te achterhalen. Wel werden er een aantal verschillen ontdekt als het gaat om het beschermen van het eigen strategisch belang van de NGO bij het selecteren van een lokale organisatie om steun aan te verlenen. Kleine NGOs hechten meer waarde aan de instrumentale middelen die vooraf aan het verlenen van steun al aanwezig zijn bij een lokale organisatie. Daarnaast bleken NGOs waarvan minder dan 10% van de inkomsten bestaat uit staatsteun meer indicatoren te hanteren voor het beschermen van het strategisch belang van de NGO zelf bij de keuze voor een lokale organisatie. Wat betreft de strategische mogelijkheden van lokale organisaties blijkt dat Christelijke organisaties een overeenkomst qua cultuur en/of identiteit tussen de NGO en de lokale organisatie belangrijk vinden, waar NGOs zonder binding met een specifieke religie of levensbeschouwing hier geen waarde aan hechten. Daarnaast blijken grote NGOs en NGOs die werkzaam zijn op een breed beleidsterrein te letten op de ethiek van een lokale

organisatie.

Het percentage van de inkomsten van NGOs dat uit staatsteun bestaat, lijkt van invloed te zijn op de hoeveelheid indicatoren die NGOs hanteren om het eigen strategisch belang te beschermen. Hoe hoger het percentage van de inkomsten dat uit staatsteun bestaat, hoe minder indicatoren men inzet om het eigen strategisch belang te beschermen. De identiteit van donoren geeft een verschil aan voor de efficiency en de strategische mogelijkheden voor lokale organisaties. Christelijke organisaties blijken minder indicatoren te hanteren om de efficiency van lokale organisaties te achterhalen. Daarnaast blijken zij vaker een

overeenkomst tussen de cultuur en/of identiteit belangrijk te vinden. De grootte van een NGO is bepalend voor in hoeverre NGOs kijken naar de aanwezigheid van instrumentale middelen bij de lokale organisatie. Daarnaast blijken grotere NGOs vaker te letten op een overeenkomst tussen de ethiek van de NGO en de lokale organisatie. Het werkzaam zijn van een NGO op een specifiek of breed beleidsterrein blijkt weinig verschil uit te maken. Enkel dat NGOs die werkzaam zijn op een vrij algemeen beleidsterrein meer kijken naar de ethiek van een lokale organisatie.