• No results found

4. Resultaten interviews

4.3 Strategisch belang van een NGO

In paragraaf 2.3 staat beschreven dat onder de categorie strategisch belang van een NGO theorieën worden verstaan die beweren dat NGOs bij het toewijzen van steun met name hun eigen belangen behartigen. In deze paragraaf zal, aan de hand van interviews, worden onderzocht hoe belangrijk het strategisch belang van een NGO is ten opzichte van de andere verklaringen en wat de verklarende waarde van de theorie is.

Hierbij dient rekening te worden gehouden met het feit dat dit wellicht een controversiële verklaring is en dat NGOs misschien niet snel zullen toegeven dat voornamelijk het eigen strategische belang belangrijk is bij het toezeggen van steun aan lokale organisaties.

In eerste instantie komt uit de interviews naar voren dat deze theorie niet van toepassing is op de NGOs waarvan medewerkers voor dit onderzoek aan een interview hebben meegewerkt. Geen van allen geeft aan dat er bij het selecteren van lokale organisaties om steun aan te verlenen wordt gekeken naar de in de theorie genoemde belangen van de eigen organisatie. Wel is het belangrijk dat enorme risico’s worden vermeden.

“Corruptie is een heel belangrijk fenomeen. Grote NGOs werken vaak niet direct samen met lokale organisaties. Dit vanwege de angst voor corruptie en de controle die ze dan

moeten uitvoeren. Het risico bestaat dat het geld blijft hangen bij een lokale organisatie. Dan is de NGO het geld kwijt, omdat de wetgeving op dit gebied in ontwikkelingslanden vaak veel minder goed geregeld is.” (Interview 4)

“We steunen liever niet veel kleine organisaties. Het is namelijk duurder om dit goed te begeleiden. Bij grote partners is minder controle nodig. Wel betekenen grote organisaties meer risico’s. Middelgrote organisaties zijn eigenlijk ideaal.” (Interview 4)

In die zin blijkt het voortbestaan van de eigen NGO dus wel van belang. Daarnaast worden indicatoren als de afstand van de vestigingsplaats van een lokale organisatie tot een eventueel lokaal hoofdkantoor van een NGO of de dichtbevolktheid van een gebied door geen van de geïnterviewden als criteria naar voren gebracht. Wel blijkt dat de organisaties kijken naar wat mogelijk is en wat niet, waarbij rekening wordt gehouden met het werk dat een NGO zelf in de organisatie zou moeten steken.

“Het is handig als de lokale organisaties die steunaanvragen ingediend hebben geografisch bij elkaar in de buurt liggen. Dit omdat het voor ons handig is om meerdere organisaties in één gebied te steunen.” (Interview 1 René Rutte)

“Als we overwegen steun te verlenen aan een lokale organisatie en we komen een fout tegen in één van de rapporten van de organisatie dan zullen we hier eerst naar vragen en de organisatie eventueel helpen en trainen om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen. Als er een gebrek aan bepaalde kennis is, kan dat wel getraind worden. Dit hoeft bij ons niet per se een probleem te vormen. Als een grote NGO een fout ontdekt in een rapport van een lokale organisatie dan is het over en uit. Die hebben geen tijd voor zulke trainingen en zoeken dan een andere lokale organisatie.” (Interview 4)

Een ander criteria dat aanhangers van deze theorie naar voren brengen is het netwerk van een lokale organisatie. Lidmaatschap van een overkoepelende organisatie of netwerk zou vaker aanwezig zijn bij lokale organisaties die steun ontvangen van NGOs, daar dit een NGO het gemak oplevert dat er minder controle uitgevoerd hoeft te worden. Alle geïnterviewden gaven aan dat het hebben van een netwerk zeer voordelig is voor een lokale organisatie.

“Voor lokale organisaties is het enorm belangrijk om een netwerk op te bouwen. Voor kleine organisaties die zich ver buiten de kringen van westerse NGOs bevinden is het veel lastiger om steun te verkrijgen. Ze kunnen dus het beste investeren in het creëren van een

breed netwerk. Er wordt namelijk gewerkt vanuit een soort keten. Dit maakt het lastig voor organisaties in het zuiden die niet echt bekend zijn en geen groot netwerk hebben. Tenzij ze workshops kunnen volgen waar NGOs en organisaties samen komen. Voor grote

bijeenkomsten en conferenties bestaan echter wel genodigdenlijsten. Hier kunnen

organisaties wel opkomen als ze zich aan de rand van een netwerk bevinden. Vervolgens kunnen ze op deze bijeenkomsten en conferenties NGOs ontmoeten. NGOs willen namelijk een soort beeld bij een organisatie.” (Interview 3 Liesbeth van Brink)

Ook het hebben van een netwerk door een lokale organisatie lijkt voor een NGO belangrijk te zijn in verband met de tijd die daardoor bespaard kan worden op het controleren van de efficiency en betrouwbaarheid van een organisatie.

“Het scheelt als de lokale organisatie al steun ontvangt van een internationale NGO. Dan hoeft er minder controle uitgevoerd te worden. Dit wil niet zeggen dat het een must of een voorwaarde is.” (Interview 4)

De theorie geeft aan dat er een systeem lijkt te bestaan waarin steun wordt toegewezen op basis van gewoonte. Wanneer een organisatie eenmaal steun ontvangt, zou de kans veel groter zijn dat deze organisatie steun blijft ontvangen. Dit laatste blijken de interviews te bevestigen. Het biedt een groot voordeel om al eens eerder steun te hebben ontvangen van een NGO. Veel van de geïnterviewden geven aan dat de lokale organisatie dan vertrouwd wordt en het daarom kosten en moeite scheelt om wederom steun te verlenen. Vele controles die bij nieuwe lokale organisaties uitgevoerd dienen te worden kunnen achterwege blijven bij organisaties waarmee al een vertrouwensband bestaat.

“Een heel zacht criteria is dat we altijd bekijken of we al een vertrouwensband hebben met de organisatie. Een recente goedkeuring van een steunaanvraag was bijvoorbeeld omdat de lokale organisatie al bij ons bekend was. Hierdoor was bekend dat de lokale organisatie kwaliteit en goede rapportages levert. Het is een partner met capaciteit en een bekende aanvrager.” (Interview 3 Liesbeth van Brink)

“Één van de punten waar we altijd naar kijken is of de lokale organisatie bij ons bekend is. Bestaat er al een vertrouwensband tussen ons beide. Het voordeel is dat we dan geen heel systeem hoeven op te zetten met controles.” (Interview 4)

Uit de interviews blijkt echter dat een netwerk niet een bepalende factor is. Het is manier om met een NGO in contact te komen. Zonder netwerk, ofwel zonder contacten te hebben in de juiste kringen, kan het zijn dat een lokale organisatie niet van het bestaan van een NGO weet of dat ze argwanend bejegend worden door een NGO.

“Het netwerk van een organisatie is belangrijk om te zoeken naar mogelijkheden voor steun van NGOs. In die zin is het netwerk dus enorm belangrijk om in aanraking te komen met NGOs, maar dat is niet waar het uiteindelijk om draait. Het draait uiteindelijk om de

efficiëntie. Een netwerk zorgt slechts voor een ingang.” (Interview 4)

Wanneer de geïnterviewden direct wordt gevraagd of het strategisch belang van de eigen NGO belangrijk is als het gaat om het toewijzen van steun aan lokale organisaties geven allen een ontkennend antwoord. Zoals aan het begin van deze paragraaf beschreven staat, moet er hier echter rekening mee worden gehouden dat dit wellicht een strategisch antwoord is. Om deze reden is de geïnterviewden ook minder direct naar het strategisch belang van de eigen organisatie gevraagd. Daarbij werd wel verteld dat instrumentale middelen om service te verlenen, de mogelijkheden voor het voortbestaan van de eigen NGO, het netwerk van een lokale organisatie en de gewoonte om steun aan een bepaalde lokale organisatie te verlenen van belang zijn. Wel geeft het overgrote deel van de geïnterviewden hierbij aan dat deze factoren niet van bepalende waarde zijn. Omdat ze wel onderzocht worden bij het selecteren van een lokale organisatie om steun aan te verlenen acht ik de theorie wel van verklarende waarde, zij het op zichzelf niet volledig bepalend.

De grootte van NGOs lijkt mee te spelen in het belang dat NGOs hechten aan het eigen strategische belang. De medewerkers van kleine en middelgrote NGOs waar mee gesproken is, noemden allen bij het indirect vragen naar de afweging omtrent het eigen strategisch belang bij het selecteren van lokale organisaties om steun aan te verlenen een aantal factoren die meespelen. De medewerkers van grote NGOs deden dit niet tot minder. Dit zou betekenen dat grote NGOs minder rekening houden met het eigen strategisch belang bij het verlenen van steun aan lokale organisaties. Wellicht dat dit verklaart kan worden doordat de (economische) belangen van een grote NGO minder snel schade oplopen dan die van NGOs waar veel minder geld in om gaat. Een interessante vraag zou zijn of grote NGOs daardoor ook vaker een samenwerking aan gaan met een lokale organisatie die uiteindelijk slecht voor hen uitpakt. Daarnaast blijkt dat kleine en grote NGOs minder waarde hechten aan het hebben van een netwerk en referenties. De geïnterviewden die werkzaam zijn bij

middelgrote NGOs gaven nadrukkelijker aan dat het belangrijk is dat lokale organisaties bezitten over een netwerk en dat zij referenties kunnen leveren.

Er is geen verschil waargenomen tussen het belang van NGOs die geen binding hebben met een specifieke religie of levensbeschouwing en de NGOs met een Christelijke grondslag. Het belang dat volgens de geïnterviewden door de NGOs aan efficiency wordt gehecht bij het selecteren van lokale organisaties om steun aan te verlenen is niet verschillend tussen beide type NGOs.

Een duidelijk verschil tussen NGOs die geen staatsteun ontvangen, NGOs waarvan minder dan 50% van het inkomen uit staatsteun bestaat en NGOs waarvan meer dan 50% van het inkomen uit staatsteun bestaat is niet naar voren gekomen uit de interviews.

Medewerkers van NGOs die werkzaam zijn op een specifiek beleidsterrein geven in de interviews niet aan dat zij belang hechten aan een netwerk van lokale organisaties bij het verlenen van steun. Ook komt er uit de interviews met deze NGOs niet naar voren dat zij actief zoeken naar referenties van anderen omtrent het presteren van lokale organisaties. De geïnterviewden die werkzaam zijn op een minder specifiek beleidsterrein brengen dit wel naar voren in de interviews.