• No results found

De wet DBA en de problemen in de fiscale behandeling van de zzp’er

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De wet DBA en de problemen in de fiscale behandeling van de zzp’er"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De wet DBA en de problemen in de fiscale behandeling van de zzp’er

Naam : Bram Hulsbosch

Studentnummer : 10631232

Adres : Rooseveltlaan 199hs, 1079 AR Amsterdam E-mailadres : bram_hulsbosch@hotmail.com

(2)

1

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Bram Frederik Hulsbosch, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

2

Inhoudsopgave…..

……….2

1. Inleiding ... 4

1.1 Aanleiding en introductie van het onderwerp ... 4

1.2 Centrale vraag en deelvragen ... 6

1.3 Onderzoeksopzet ... 7

Hoofdstuk 2: De definitie van zzp’er en de problematiek rondom de zzp’er ... 8

2.1 Inleiding ... 8

2.2 Oorzaken ontbreken definitie ... 8

2.2.1 Verschillende definities ... 9

2.2.2 Dienstbetrekking ... 10

2.2.3 Gezagsverhouding ... 11

2.3 Problematiek door fiscale behandeling zzp’er ... 12

2.3.1 Ontwikkelingen in de arbeidsmarkt ... 12

2.3.2 Institutionele verschillen ... 14

2.3.3 Sociale zekerheid en arbeidsongeschiktheid ... 15

2.3.4 Pensioen... 17

2.3.5 Houdbaarheid overheidsfinanciën ... 18

2.4 Conclusie ... 19

Hoofdstuk 3: De wet DBA en haar gevolgen op betrokken partijen ... 20

3.1 Inleiding ... 20

3.2 De wet DBA ... 20

3.3 Soorten (model)overeenkomsten ... 22

3.4 Gebruik van de modelovereenkomst ... 23

3.5 Reden van invoering wet DBA ... 23

3.6 Gevolgen voor de zzp’er ... 24

3.7 Gevolgen voor de opdrachtgever ... 26

3.8 Gebreken in de modelovereenkomsten ... 27

3.9 Gevolgen voor de intermediair ... 29

3.10 Gevolgen voor de Belastingdienst ... 32

3.11 Conclusie ... 32

Hoofdstuk 4: Oplossingen op het gebied van fiscaliteit en sociale zekerheid ... 34

4.1 Inleiding ... 34

4.2 Oplossingen fiscaliteit ... 35

4.3 Oplossingen pensioen ... 38

(4)

3

4.5 Conclusie ... 42

Hoofdstuk 5: Conclusie ... 43

5.1 Aanbevelingen ... 44

(5)

4

1. Inleiding

1.1 Aanleiding en introductie van het onderwerp

Medio 2015 begon een discussie tussen PostNL en haar pakketbezorgers. De pakketbezorgers waren ontevreden over de lage vergoeding voor hun werk. De pakketbezorgers werden als zzp’er ingeschakeld door PostNL, terwijl zij zichzelf als werknemer kwalificeerden. Enerzijds leek sprake te zijn van een dienstbetrekking, omdat de pakketbezorgers, met PostNL als enige opdrachtgever, economisch afhankelijk waren van PostNL. Daarnaast kregen de pakketbezorgers gedetailleerde instructies, moesten zij werkkleding dragen met het logo van PostNL en werkten zij volgens een door PostNL bepaald rooster. Anderzijds hadden de pakketbezorgers een investeringsrisico gelopen en waren zij vrij vervangbaar door andere bezorgers. De rechters van Rechtbank van Amsterdam stonden voor de lastige opdracht om twee rechtszaken te beoordelen. Steeds moesten alle feiten en omstandigheden in onderling verband worden bezien, om te oordelen of sprake was van een dienstbetrekking of van ondernemerschap.1’2 In zaken waarin een pakketbezorger onterecht als zzp’er waren behandeld, was schijnzelfstandigheid aan de orde.

Staatssecretaris Wiebes wijt de oorzaak van schijnzelfstandigheid aan de slechte mogelijkheid tot handhaving van de VAR.3 De VAR-wuo en VAR-dga gaven de opdrachtgever een vrijwaring van de inhouding van loonheffing en premies. In situaties waarin sprake is van schijnzelfstandigheid kan de Belastingdienst niet naheffen bij de opdrachtgever. Bij de opdrachtnemer kan wel gecorrigeerd worden voor de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, echter dit is een arbeidsintensieve taak. Vanaf 1 mei 2016 konden opdrachtnemers geen VAR meer aanvragen. Vanaf dat moment zijn de modelovereenkomsten van de wet DBA te gebruiken. De wet DBA dient de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en de opdrachtnemer in balans te brengen. De modelovereenkomst geeft de opdrachtgever niet de vrijwaring die de VAR had. Het ontbreken van deze vrijwaring moet leiden tot een betere handhaving in geval van schijnzelfstandigheid. Voorts kan er efficiëntere handhaving bij een opdrachtgever plaatsvinden in plaats van bij elke opdrachtnemer afzonderlijk.4

De omvang van schijnzelfstandigheid is lastig bepaalbaar. De wet DBA is hoe dan ook nodig om een betere handhaving van de wet mogelijk te maken. De wet DBA kan wel zorgen voor een beter onderscheid tussen werknemers en zzp’ers, waardoor schijnzelfstandigheid zich minder voordoet. Een

1 ECLI:NL:RBAMS:2016:152 2

ECLI:NL:RBAMS:2016:153

3 Aanhangsel handelingen II, 2016, kenmerk: 2016Z01330 4 Memorie van Antwoord I, 2016, 34046, C, p. 7

(6)

5 strikt onderscheid kan gewenst zijn vanwege de verschillende fiscale behandeling van zzp’ers en werknemers. De huidige fiscale behandeling van de zzp’er is niet in evenwicht vergeleken met de fiscale behandeling van de werknemer. Zzp’ers zijn zelf verantwoordelijk voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en pensioenopbouw. Een werknemer is al verplicht verzekerd en bouwt verplicht pensioen op. 5 Door een toename van het aantal zzp’ers wordt de werknemer als het ware uit de markt geconcurreerd door de zzp’er.6 De vraag is of de wet DBA bijdraagt aan de totstandkoming van een evenwichtigere fiscale behandeling van de zzp’er en werknemers.

5

IBO ZZP 2015, p. 70

6 Brief van Minister van SZW en Minister van EZ aan voorzitter Tweede Kamer, betreft: aanpak

(7)

6

1.2 Centrale vraag en deelvragen

De wet DBA kan leiden tot een betere handhaving bij de Belastingdienst en daarmee kan het schijnzelfstandigheid bestrijden. Zoals in de inleiding is uitgelicht, blijkt dat er meer problemen zijn die door de fiscale behandeling van de zzp’er ontstaan. De wet DBA kan bijdragen aan het onderscheiden van werknemer en ondernemers, waardoor de balans tussen deze groepen herstelt. De hoofdvraag luidt daarom:

In hoeverre draagt de wet DBA bij aan het creëren van een balans in de fiscale behandeling van zzp’ers op de arbeidsmarkt?

De deelvragen zijn als volgt, chronologisch te benoemen:

- Wat is de definitie van een zzp’er en tot welke problematiek leidt de fiscale behandeling van de zzp’er? - Op welke wijze leidt de wet DBA tot een betere handhaving van de wet en wat zijn de gevolgen van de wet op de betrokken partijen?

- Welke oplossingsrichtingen zijn denkbaar om een evenwichtigere fiscale en sociaalrechtelijke behandeling van zzp’ers en werknemers te bewerkstelligen?

(8)

7

1.3 Onderzoeksopzet

De beantwoording van de hoofd- en deelvragen vindt plaats door middel van een kwalitatief literatuuronderzoek. Allereerst wordt er in hoofdstuk twee een definitie van de zzp’er gegeven. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van onderzoeksrapporten, vakliteratuur en boeken. Bovendien wordt onderzocht tot welke problematiek de fiscale behandeling van de zzp’er leidt. De ontwikkelingen in de arbeidsmarkt worden beschreven, alsook de problemen in de fiscaliteit en de sociale zekerheid. In hoofdstuk drie wordt de focus gelegd op de wet DBA. De werking van de wet DBA wordt besproken. Voorts wordt gekeken naar gevolgen van de wet DBA op betrokkene partijen. In hoofdstuk drie wordt vooral gebruik gemaakt van Kamerstukken. Hierin is de totstandkoming van de wet DBA, met de daarbij behorende kritische vragen, terug te vinden. Om op de hoogte te zijn van kritische noten buiten de politiek om wordt vakliteratuur geraadpleegd.

In hoofdstuk vier worden oplossingen aangedragen om te komen tot een evenwichtigere fiscale behandeling van de zzp’er. Daarnaast wordt ook ingegaan op oplossingen in het sociale zekerheidstelsel. In dit hoofdstuk wordt vooral gebruik gemaakt van onderzoeksrapporten van de SER en het CPB. Tot slot wordt in hoofdstuk vijf aan de hand van deelconclusies op de deelvragen, een antwoord geformuleerd op de hoofdvragen.

(9)

8

Hoofdstuk 2: De definitie van zzp’er en de problematiek rondom de

zzp’er

2.1 Inleiding

In 2012 vroeg het kabinet aan de Sociaaleconomische Raad (SER) om een eenduidige definitie van het begrip zzp’er. De tot dan toe gebruikte definities verschilden in het arbeidsrecht, sociale zekerheidsrecht en het belastingrecht. Voor zzp’ers zorgden de verschillende definities voor onzekerheid, zij wisten niet wanneer zij zzp’er en wanneer zij werknemer zijn.7 Vanwege het belang van een eenduidig begrip, wordt er in dit hoofdstuk onderzocht wat de definitie van een zzp’er is. Daarbij worden de belangrijkste verschillen tussen het werknemers- en het ondernemersbegrip in kaart gebracht. Daarna worden de veranderingen in de arbeidsmarkt omschreven. De toename van het aantal zzp’ers gaat gepaard met schijnzelfstandigheid en problemen die door de fiscale behandeling van de zzp’er ontstaan. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een analyse van deze problemen in het sociale zekerheidstelsel, de pensioenopbouw en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

2.2 Oorzaken ontbreken definitie

Er is geen definitie van zzp’er in de wet opgenomen. Hier zijn twee oorzaken voor aan te duiden. Enerzijds wordt de verschijningsvorm zzp’er vanuit verschillende perspectieven belicht. Deze verschillende perspectieven laten zich terugzien in de wet. In het belastingrecht is de zzp’er als resultaatgenieter of ondernemer te categoriseren. In het sociale zekerheidsrecht is de zzp’er aan te merken als zelfstandige en in het arbeidsrecht wordt gesproken over iemand met een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk.8

Anderzijds is de groep zzp’ers geen homogene groep.9 De zzp’er vertoont zich in een variëteit aan verschijningsvormen, van bakker tot medisch specialist. Bovendien wordt een onderscheid gemaakt tussen de klassieke zzp’er en de nieuwe zzp’er. De nieuwe zzp’er onderscheid zich van de klassieke, doordat hij flexibel inzetbaar is voor zijn arbeid, kennis en expertise. De klassieke zzp’er verhandelt producten en heeft een businessplan, kapitaal en een voorraad. Deze nieuwe vorm van zzp-schap is nauw verwant aan werknemerschap.10

7 Kamerstukken II 2014-15, 31311, Nr. 91 8

SER 2010, Zzp’ers in beeld, p. 43

9 IBO ZZP 2015, p. 8

(10)

9

2.2.1 Verschillende definities

De verschillende perspectieven op het begrip zzp’er leiden tot uiteenlopende definities. Vanuit fiscaal perspectief wordt de zzp’er door de Belastingdienst anders gezien dan bij het CBS vanuit economisch perspectief. De Belastingdienst vermeldt geen definitie van zzp’er op haar website. Bij de beoordeling van arbeidsrelaties maakt zij gebruik van de wet Inkomstenbelasting en de wet Loonbelasting. De wet Loonbelasting wordt in de volgende paragraaf behandeld. Binnen de wet Inkomstenbelasting zijn drie groepen inkomensgenieters te onderscheiden: de resultaatgenieter, de ondernemer en de werknemer. Door te letten op bepaalde vereisten zoals het maken van winst, het aantal opdrachtgevers en het ondernemersrisico, bepaalt de Belastingdienst in welke groep een zzp’er valt.11 In deze scriptie wordt aangesloten op het begrip ondernemer van de wet IB 2001.

Het CBS definieert zelfstandigen zonder personeel, als personen die voor eigen rekening en risico arbeid verricht in eigen bedrijf of in praktijk. In deze definitie wordt de directeur-grootaandeelhouder ook als zzp’er opgevat. Deze ruime definitie vergroot de meetbaarheid van de CBS-statistieken. Een zzp’er die ook werknemer is, wordt beschouwd als zzp’er, als dit zijn hoofdactiviteit is. 12

Door de toename van het aantal nieuwe zzp’ers is het onderscheid tussen zzp’ers en werknemers kleiner geworden. De vraag naar een eenduidige definitie van zzp’er is daardoor groter.13 Op verzoek van het kabinet heeft de Sociale Economische Raad (hierna: SER) de gevolgen van de toename van het aantal zzp’ers op de arbeidsmarkt onderzocht. In dit onderzoek is tevens geprobeerd een eenduidige definitie van de zzp’er gegeven. Een zzp’er is volgens de SER, een ondernemer die voldoet aan de volgende criteria:

■ zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan; ■ het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden;

■ het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst; ■ bekendmaking van het ondernemerschap;

■ het streven naar meerdere opdrachtgevers.

De criteria zijn gedeeltelijk ontleend aan art. 3.4 wet IB 2001. De toepassing van deze criteria maakt een onderscheid tussen de ondernemer en de directeur-grootaandeelhouder, resultaatgenieter en winstgenieter mogelijk. Zo is een winstgenieter in tegenstelling tot een ondernemer niet verbonden voor de rechtstreekse verbintenissen van de onderneming. Daarnaast geniet een resultaatgenieter slechts van incidentele baten en ontbreekt het duurzame karakter dat een onderneming heeft. Tot slot is een DGA

11

SER 2010, Zzp’ers in beeld, p. 43

12 Panteia & CBS 2012, p. 17 13 SER 2010, Zzp’ers in beeld, p. 51

(11)

10 een werknemer en handelt hij in tegenstelling tot de ondernemer niet voor eigen rekening en risico maar voor die van de bv.14

Volgens de Tweede Kamer is de definitie die de SER hanteert niet breed genoeg. De SER-definitie leidt tot het toetsen van ondernemerschap aan alleen kwantitatieve criteria, zoals de Belastingdienst al hanteert bij de uitgifte van de VAR. Voorbeelden van deze kwantitatieve criteria zijn: het aantal opdrachtgevers, de omvang van investeringen en de tijd die gestopt wordt in een onderneming. Een nadeel van de toetsing door middel van kwantitatieve criteria is dat het gauw leidt tot onterechte uitsluiting van het ondernemersbegrip. Een onderneming met één opdrachtgever voldoet niet aan de kwantitatieve criteria, maar andere factoren om het ondernemingsbegrip te toetsen kunnen belangrijker zijn. Het gaat uiteindelijk om de toetsing aan het ondernemingsbegrip. Zo kan er wel degelijk, in het licht van alle feiten en omstandigheden, een onderneming zijn als er één opdrachtgever is.15 Een zzp’er kan bijvoorbeeld een opdracht voor de duur van een half jaar bij één opdrachtgever hebben.

De huidige open norm van het begrip onderneming in de wet IB maakt het mogelijk om aan de hand van feiten en omstandigheden te beoordelen of sprake is van ondernemerschap. Ook ter invulling van het werknemersbegrip worden feiten en omstandigheden in afweging genomen. Jurisprudentie vormt een belangrijke bron om de feiten en omstandigheden in eerdere uitspraken mee te nemen in de beoordeling of ondernemerschap aanwezig is.16

2.2.2 Dienstbetrekking

Om onderscheid te maken tussen een ondernemer en een werknemer is het ook relevant om het begrip dienstbetrekking nader te definiëren. Er zijn drie soorten dienstbetrekkingen, de publiekrechtelijke, de privaatrechtelijke en de fictieve dienstbetrekking. De publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt bij formeel aanstellingsbesluit vastgelegd. Over de privaatrechtelijke en de fictieve dienstbetrekking kan echter twijfel bestaan.17 Het privaatrechtelijke begrip van dienstbetrekking vloeit voort uit hoofdstuk 7 van het Burgerlijk Wetboek en komt tevens voor in de wet Loonbelasting. In art. 7:610 lid 1 BW staat de volgende definitie van dienstbetrekking: ‘De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst, waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.’. Uit deze definitie zijn drie voorwaarden voor het bestaan van een dienstbetrekking af te leiden. Er moet sprake zijn van loon, persoonlijke arbeid, een gezagsverhouding en

14 SER 2010, Zzp’ers in beeld, p. 55 15

Kabinetsreactie op SER-advies ‘Zzp’ers in Beeld’, 4 maart 2011, p. 13

16 Brief van staatssecretaris aan voorzitter Tweede kamer, kenmerk: DB/2012/253, p. 4 17 Besluit van 6 juli 2006, nr. DGB2006/857M

(12)

11 dit moet gedurende zekere tijd plaatshebben.18 Bij de privaatrechtelijke dienstbetrekking is de gezagsverhouding veelal een punt dat tot twijfel over de kwalificatie van de arbeidsrelatie zorgt. Hierover meer in de volgende paragraaf. Als geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, dan wordt volgens het systeem van de wet LB getoetst aan de fictieve dienstbetrekking. Een fictieve dienstbetrekking is niet aanwezig als sprake is van ondernemerschap.19

2.2.3 Gezagsverhouding

Een gezagsverhouding kan aanwezig zijn als een opdrachtgever instructies aan de opdrachtnemer geeft bij de uitoefening van zijn werk, en de opdrachtnemer deze instructies dient op te volgen. Een zzp’er kan via een overeenkomst van opdracht echter ook werken volgens bepaalde instructies. In deze situatie kan er twijfel ontstaan of sprake is van een dienstbetrekking of van ondernemerschap. Volgens de Hoge Raad moet in dit geval gekeken worden naar de aard van de gezagsverhouding. Iemand kan dus wel zzp’er zijn ook al is een gezagsverhouding aanwezig.20 De aard van de gezagsverhouding kan verschillen doordat in een overeenkomst van opdracht het resultaat van belang is en bij een dienstbetrekking de inspanning. De instructies die iemand krijgt slaan bij een overeenkomst van opdracht terug op de vooraf overeengekomen opdracht. De opdrachtnemer is daarom niet verplicht zich aan instructies te houden die overbodig zijn voor het komen tot een goed resultaat.21 Als langere tijd voor eenzelfde opdrachtgever wordt gewerkt, dan kan ook sprake zijn van een gezagsverhouding en daarmee een dienstbetrekking. Op grond van art. 7:610a BW bestaat er een rechtsvermoeden van een dienstbetrekking als iemand drie maanden achter elkaar wekelijks 20 uur arbeid verricht voor een opdrachtgever. Het is dan aan de opdrachtnemer om tegenbewijs te geven.22 Een zzp’er kan aantonen dat sprake is van ondernemerschap door financiële zelfstandigheid te bewijzen23. Financiële zelfstandigheid wijst op het bestaan van ondernemingsrisico. Een ondernemer is financieel zelfstandig als hij risico’s heeft op bijvoorbeeld lage opbrengsten, minder opdrachten, kosten voor arbeidsongeschiktheid of ziekte en aansprakelijkheid.24 Uiteindelijk hangt het af van alle feiten en omstandigheden of er sprake is van een ondernemerschap of een dienstbetrekking. De bedoeling van de opdrachtgever en opdrachtnemer en de aard van de gezagsverhouding is daarbij relevant.25 Ook zijn de

18 Art. 2, lid 1 wet LB jo. Art. 7:610 BW 19

Van Westen 2016, Hoofdstuk 2, p. 1

20

HR 18 december 1991, nr. 27 532, BNB 1992/78

21

Besluit van 6 juli 2006, nr. DGB2006/857M

22 van Westen 2016, Hoofdstuk 1, p. 3 23

Schouten 2015, p. 2

24 Heithuis, Kavelaars & Schuver 2014, p. 84 25 van Westen 2016, Hoofdstuk 1, p. 2

(13)

12 overige kenmerken van een dienstbetrekking, te weten loonbetaling en persoonlijke arbeid gedurende zekere tijd, omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van een dienstbetrekking. Er is niet één kenmerk beslissend. De kenmerken moeten in onderlinge samenhang worden bezien.26

2.3 Problematiek door fiscale behandeling zzp’er

De arbeidsmarkt is de laatste jaren flexibeler geworden. De toename van het aantal zzp’ers is kenmerkend aan deze flexibilisering. Het aandeel zzp’ers is in de periode 2005-2015 met 50 procent toegenomen ten opzichte van de werkzame beroepsbevolking.27 Er zijn verschillende oorzaken voor de opkomst van het aantal zzp’ers. Oorzaken zijn te vinden in sociaal-culturele factoren, economische factoren, de samenstelling van de beroepsbevolking en in de institutionele verschillen tussen werknemers en zzp’ers. 28 In deze paragraaf wordt allereerst een uiteenzetting van de ontwikkelingen in de arbeidsmarkt gegeven. Daarna worden de institutionele verschillen, waaronder belastingdrukverschillen, behandeld. Vervolgens worden de gevolgen van deze institutionele verschillen op het sociale zekerheidstelsel, de mate van pensioenopbouw en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën beschreven.

2.3.1 Ontwikkelingen in de arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt is aan verandering onderhevig. Flexibele arbeidsrelaties komen steeds vaker voor. In de periode 2004 tot 2014 nam het aandeel werknemers met een flexibele arbeidsrelatie toe van 15 naar 22 procent van de werkzame beroepsbevolking.29 Het zzp-schap is een vorm van een flexibele arbeidsrelatie. De groei van het aantal zzp’ers is groot vergeleken met de groei van het aantal werknemers. Uit CBS-statistieken blijkt dat het aantal zzp’ers in de periode 2003-2015 met 61.2% is gegroeid, tegenover een groei van 1,86% van het aantal werknemers.30

Voorstanders van deze veranderingen in de arbeidsmarkt pleiten voor een toename van productiviteit, innovatie en concurrentie. Het is denkbaar dat de productiviteit van een zzp’er hoger is dan de productiviteit van een werknemer. Zzp’ers hebben een inkomen dat afhangt van de hoeveelheid verrichte opdrachten. Werknemers hebben deze prikkel niet. Werknemers hebben echter wel de voordelen van bedrijfsspecifieke kennis, samenwerking en arbeidsdeling. Een ander voorargument is dat zzp’ers zorgen voor concurrentie. Door een hoge mate van toe- en uittreding is het mogelijk dat de zwakke partijen uit de markt treden. Deze uittreding leidt tot een hogere kwaliteit van producten en 26 HR, 14-11-1997, nr. 16453, RvdW 1997/231 27 IBO ZZP 2015, p. 6 28 IBO ZZP 2015, p. 53

29 TNO & CBS, Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt, 2015, p. 105 30 CBS, Kerncijfers; arbeidsdeelname, 2015.

(14)

13 dienstverlening bij de overgebleven partijen.31 Tot slot zou de toename van zzp’ers tot innovatie leiden. De hoeveelheid innovatie is echter lastig meetbaar bij zzp’ers. Onderzoek naar innovatie richt zich op de outputzijde, zoals de ontwikkeling van nieuwe producten. Zzp’ers zijn vooral gericht op innovatie aan de inputzijde waarbij de productiviteit wordt verhoogd.32

Tegenstanders van de verandering in de arbeidsmarkt wijzen op de gevolgen op de, hierna te behandelen, houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het sociale zekerheidstelsel. De voornaamste zorg is er bij zzp’ers met maar één opdrachtgever. Deze afhankelijke zzp’ers zijn verplicht aanwijzingen van de opdrachtgever te volgen en persoonlijke arbeid te verrichten. Door de toename van het aantal zzp’ers hebben werkgevers de mogelijkheid om op elk moment een zzp’er te vervangen. Zzp’ers verliezen hun onderhandelingspositie en dit gaat ten koste van het tarief en de arbeidsomstandigheden.33 Vooral bij deze afhankelijke zzp’ers lijkt mij sociale bescherming wenselijk. Deze zzp’ers hebben geen inkomen als zij hun enige opdrachtgever verliezen. Aan de andere kant, is het aannemelijk dat afhankelijke zzp’ers eerder kwalificeren als schijnzelfstandigen. Een schijnzelfstandige is iemand die formeel als zelfstandige werkt maar feitelijk werknemer is. Schijnzelfstandigen zouden daarom überhaupt al sociale bescherming moeten genieten vanwege het feit dat zij eigenlijk werknemers zijn.34

Niet alleen voor afhankelijke zzp’ers is schijnzelfstandigheid een probleem. Ook voor werkgevers is het een probleem dat zij niet meer kunnen concurreren met bedrijven die schijnzelfstandigen inhuren. Werknemers kunnen dan hun baan verliezen. Voorts ondermijnt schijnzelfstandigheid het maatschappelijk draagvlak van het sociale zekerheidstelsel. Werknemers dragen wel bij aan collectief gefinancierde regelingen, maar schijnzelfstandigen niet. Tot slot maken schijnzelfstandigen onterecht gebruik van ondernemersfaciliteiten. Dit heeft een nadelige invloed op de overheidsinkomsten.35 De omvang van schijnzelfstandigheid is lastig te meten. Een reden hiervoor is dat er steeds aan de hand van feiten en omstandigheden moet worden beoordeeld of sprake is van schijnzelfstandigheid.36 Om een schatting te maken van de omvang van de groep schijnzelfstandigen is een tweedeling nodig. Er is een groep dat gedwongen zzp’er wordt door hun werkgever. Deze groep vormt 2 procent van het aantal zzp’ers. De groep van 2 procent kan als ondergrens gezien worden voor de omvang van

31

IBO ZZP 2015, p. 49-50

32

SEO, Kosten en baten van het zzp-schap, 2010, p. 14

33

Boot 2012, p. 4

34 IBO ZZP 2015, p. 7 35

Brief van Minister van SZW en Minister van EZ aan voorzitter Tweede Kamer, betreft: aanpak schijnzelfstandigheid, 23 april 2014

(15)

14 schijnzelfstandigheid. De andere groep bestaat uit personen die geen baan kon vinden en daarom zzp’er is geworden. Deze groep vormt samen met de eerstgenoemde groep een bovengrens voor de omvang schijnzelfstandigheid.37

De omvang van schijnzelfstandigheid is ook lastig meetbaar vanwege de slechte handhaafbaarheid van de VAR. Alleen al om deze reden is het nuttig om schijnzelfstandigheid te bestrijden.38 Het kabinet heeft hiervoor verschillende beleidsmaatregelen getroffen. De wet aanpak schijnconstructies (WAS), maakt het mogelijk om opdrachtgevers in keten aansprakelijk te stellen voor de onderbetaling van werknemers. Daarnaast zijn er plannen om de wet minimumloon (WML) breder toepasbaar te maken zodat er ook recht op minimumloon is voor zzp’ers. Tot slot is de wet DBA per 1 mei 2016 in werking getreden. Al deze beleidsmaatregelen maken onderdeel uit van een plan om de verhoudingen tussen werknemers en zelfstandigen op de arbeidsmarkt in evenwicht te brengen.39

2.3.2 Institutionele verschillen

Er zijn vier institutionele verschillen tussen zzp’ers en werknemers die het aantrekkelijk maken voor opdrachtgevers om zzp’ers in te huren. Ten eerste is de wettelijke bescherming van zzp’er kleiner dan die van een werknemer. De ontslagbescherming van werknemers is door de wet Werk en Zekerheid vergroot. Ook zijn zzp’ers op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid voordeliger dan werknemers. De opdrachtgever heeft geen loondoorbetalings- of ziektewetverplichting. Bovendien is de Arboregelgeving en de Arbeidstijdenwet voor de zzp’er niet vanzelfsprekend van toepassing en is er geen minimumloon voor zzp’ers.40

Ten tweede vormen de cao’s bij werknemers een belangrijke kostenpost voor werkgevers. In een cao zijn afspraken gemaakt om de wettelijke loondoorbetalings- of ziektewetverplichting aan te vullen. Ook de pensioenvoorziening van werknemers wordt via het cao geregeld. Daarnaast staan er in het cao nog extra voorwaarden over de arbeidstijden in aanvulling op de Arbeidstijdenwet. Dit maakt arbeid minder flexibel in te zetten.41

Ten derde zijn de procedurele kosten om zzp’er te worden gedaald en risico’s kleiner geworden. Voor opdrachtgevers is het door de invoering van de VAR aantrekkelijker geworden om zzp’ers in te schakelen. Opdrachtgevers waren immers gevrijwaard van de inhouding van loonheffingen en liepen weinig risico op naheffingen. Op dit punt biedt de wet DBA verandering. Tot slot is het voor

37

SEOR 2013, p. 49

38

Kamerstukken I, 34036, C, 2016, p. 7

39 Brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer, betreft: Uitvoering Motie de Graaff, vergaderjaar 2015-16,

briefkenmerk: 2016-0000024754

40 IBO ZZP 2015, p. 41-42 41 IBO ZZP 2015, p. 43

(16)

15 opdrachtnemers door de afschaffing van de Vestigingswet in 2007 aantrekkelijker geworden om een eigen bedrijf te starten.42

Ten vierde is het verschil in belastingen en premies tussen werknemers en zzp’ers een argument waardoor zowel opdrachtgevers als zzp’ers de keuze voor zzp-schap maken. De ondernemer heeft een lagere belastingdruk dan de werknemer. De voornaamste ondernemersfaciliteiten die hiervoor zorgen zijn de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek. Daarnaast zijn er andere faciliteiten die bijdragen aan een lagere belastingdruk voor ondernemers, zoals de startersaftrek, stakingsaftrek en de meewerkaftrek. Door deze aftrekposten betaalt zelfs een derde van de ondernemers geheel geen belasting.43 Daarnaast zorgen de aftrekposten ervoor dat het verzamelinkomen daalt en dat de zzp’er daarom vaker dan een werknemer in aanmerking komt voor toeslagen.44

Ook het verschil in afdracht van premies leidt tot een onderscheid tussen werknemers en zzp’ers. Op het brutoloon van een werknemer wordt ingehouden: loonbelasting, premie volksverzekeringen, premie werknemersverzekeringen en een inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Niet de loonbelasting maar de premies die de werknemer betaalt maken de belastingdruk op arbeid hoog.45 Zzp’ers zijn net als werknemers verplicht tot betaling van loonbelasting en premies volksverzekeringen, maar zijn zelf verantwoordelijk voor verzekeringen van ziekte, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Hier zijn de werknemers via de werknemersverzekeringen, respectievelijk de ZW, WW en WIA, voor verzekerd.46 In de praktijk blijkt dat zzp’ers aanzienlijk minder verzekeringen afsluiten dan werknemers, die hiervoor immers verplicht zijn. Zzp’ers kunnen daardoor goedkopere arbeid aanbieden dan werknemers.47

2.3.3 Sociale zekerheid en arbeidsongeschiktheid

Zzp’ers zijn niet zoals werknemers automatisch verzekerd voor de risico’s van werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid. Voor werkloosheid kan een zzp’er zich alleen als starter verzekeren. Daarna behoort het risico dat een zzp’er geen opdrachten heeft, volledig tot het ondernemersrisico. Voor ziekte kan een zzp’er die eerst werknemer was, vrijwillig de Ziektewet-verzekering bij het UWV voortzetten. Een zzp’er heeft in de praktijk veelal een buffer voor de kortdurende periode van werkloosheid of ziekte. Deze buffer is echter niet toereikend voor een langdurige periode van ziekte of arbeidsongeschiktheid.

42

IBO ZZP 2015, p. 44

43

IBO ZZP 2015, p. 38-40

44 C.A. de Kam, ‘Belastingdruk van zelfstandigen en werknemers: globaal evenwicht?’, WFR 2009/640 45

Marres, Mol-verver & van de Streek 2014, p. 214

46 IBO ZZP 2015, p. 40

(17)

16 Bijna twee derde van het aantal zzp’ers heeft zich niet verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid.48 De belangrijkste reden voor zelfstandigen om geen arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten is de prijs. Zestig procent van de zelfstandigen vindt een arbeidsongeschiktheidsverzekering te duur.49 Ook sluiten zzp’ers vanwege onaanvaardbare poliswaarden geen arbeidsongeschiktheidsverzekering af. Iemand wordt bijvoorbeeld geweigerd op basis van zijn leeftijd en gezondheid, of iemand stopt met de aanvraag van een verzekering als hij aanvullende vragen in moet vullen. Voorts is het mogelijk dat een zzp’er of zijn partner over voldoende financiële middelen beschikt om zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering rond te komen.50 Toch zijn er zzp’ers die in feite te weinig rekening houden met het risico van arbeidsongeschiktheid. Een verklaring hiervoor is de beperkte rationaliteit van mensen. Mensen schatten het risico op arbeidsongeschiktheid laag in en vinden het belangrijker om nu inkomen te hebben dan zekerheid over de toekomst te hebben.51

Tot 1 augustus 2004 was de wet Arbeidsongeschiktheid voor Zelfstandigen (WAZ) van kracht. Deze verzekering was verplicht en voorkwam daarmee dat zelfstandigen onverzekerd waren voor arbeidsongeschiktheid. De gedachte was dat verzekeraars geen betaalbare verzekering konden garanderen voor zelfstandigen.52 Uiteindelijk is de WAZ afgeschaft vanwege een slechte prijs-kwaliteit verhouding. De premies voor de WAZ waren te hoog in verhouding tot de uitkeringslasten en uitkeringskosten. Bovendien konden zelfstandigen als ondernemers zelf het risico van arbeidsongeschiktheid dragen.53 Zzp’ers zijn zich maar beperkt bewust van de mogelijkheden tot het verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. 54

Zzp’ers hebben de keuze voor vrijwillige voortzetting van een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij het UWV of voor het gebruik van de vangnetregeling. Daarnaast hebben zzp’ers bij inkomensverliezen naast de wettelijke Bijstand (WWB) soms recht op de uitkeringen IOAZ en Bbz. Ook kan een zzp’er zich bij een private verzekeraar of Broodfonds verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.55’56

Ondanks deze mogelijkheden benadruk ik dat nog steeds twee derde van de zzp’ers niet verzekerd is tegen arbeidsongeschiktheid. Dit kan leiden tot armoede onder zzp’ers. Daarnaast kunnen

48

De Vries & van der Linden 2014, p. 18

49

De Vries & van der Linden 2014, p. 21

50 De Jong, van Meyenfeld & Tsiachristas 2009, p. 78 51

IBO ZZP 2015, p. 53

52

De Jong, van Meyenfeldt & Tsiachritas 2009, p. 5-6

53

De Jong, van Meyenfeldt & Tsiachritas 2009, p. 7-10

54 Brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer, betreft: Uitvoering Motie de Graaff, vergaderjaar 2015-16,

briefkenmerk: 2016-0000024754

55 SER, Zzp’ers in beeld, 2010, p. 46

(18)

17 zzp’ers concurreren met werknemers door zich niet, of in mindere mate, te verzekeren. Deze vorm van concurrentie ondermijnt het maatschappelijke draagvlak van het sociale zekerheidstelsel. Werknemers zullen minder bereid zijn om premies te betalen voor verzekeringen waarvan zij geen gebruik maken.57

2.3.4 Pensioen

Ongeveer 25 à 50 procent van de zzp’ers bouwt pensioen op.58 De pensioensituatie zal in de toekomst verslechteren door de toename van het aantal zzp’ers. Zzp’ers die geen pensioen opbouwen zijn aangewezen op de AOW-uitkering.59 De inkomensterugval die bij zzp’ers ontstaat kan leiden tot financiële problemen. De oorzaak van de beperkte pensioenopbouw ligt niet in de fiscale faciliteiten, deze zijn zelfs niet maximaal benut.60 De oorzaken liggen bij de zzp’er zelf. Door de keuzevrijheid gebruiken zij hun geld liever voor investeringen of een eigen woning. Daarnaast is de genoemde beperkte rationaliteit van individuen van invloed op keuzegedrag. Zzp’ers maken daardoor soms een verkeerde schatting van het op te bouwen pensioen. Tot slot misten zzp’ers tot voor kort de collectiviteitsvoordelen van een pensioenfonds. Werknemers bouwen door deze collectiviteitsvoordelen met een lagere premie dan zzp’ers, hetzelfde pensioen op.61 De belangrijkste van de voornoemde redenen dat zelfstandigen geen pensioen opbouwen is de gewenste keuzevrijheid. Vanwege de wisselende inkomsten is het voor zzp’ers aantrekkelijk om zelf te bepalen wanneer zij pensioen opbouwen.62

Staatssecretaris Klijnsma stelde in 2013 een werkgroep in waarin overleg tussen zelfstandigenorganisaties plaatsvond over de mogelijkheid tot een collectief pensioenfonds voor zelfstandigen.63 Sinds 15 januari 2015 hebben zelfstandigen de mogelijkheid om collectief pensioen op te bouwen. Hiermee kunnen zelfstandigen van dezelfde collectiviteitsvoordelen profiteren als werknemers. Het voordeel van ZZP Pensioen is dat zelfstandigen zelf kunnen bepalen hoeveel geld ze storten en wanneer. Het bedrag wat in het pensioenfonds wordt gestopt is tot een bedrag van Het pensioenfonds belegd geld van een grote groep zelfstandigen waardoor collectiviteitsvoordelen behaald kunnen worden. Hierbij heeft het pensioenfonds geen winstoogmerk. Nog een voordeel is, dat de gelden tevens

op te nemen zijn bij arbeidsongeschiktheid.64

57 IBO ZZP 2015, p. 54

58

SER, Zzp’ers in beeld, 2010, p. 146

59

J.J.M. Jansen, ‘Zzp’ers zegen of bedreiging?’, WFR 2009/991

60

Onderzoek Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Pensioen van zelfstandigen’, 2013, p. 3

61 Onderzoek Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Pensioen van zelfstandigen’, 2013, p. 3 62

IBO ZZP 2015, p. 69

63 Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, Vergaderjaar 2015-2016, referentie: 2013-0000028933 64www.zzppensioen.nl

(19)

18 De mogelijkheid voor zelfstandigen om pensioen bij een collectief pensioenfonds op te bouwen biedt wellicht uitkomst voor het probleem van beperkte pensioenopbouw. Tot voor kort konden zelfstandigen op twee manieren pensioen opbouwen: binnen en buiten de onderneming. Binnen de onderneming kon dat in eigen beheer of door middel van een fiscale oudedagsreserve of stakingslijfrente. Buiten de onderneming kon een zelfstandige een pensioencontract afsluiten bij een bank, verzekeraar of beleggingsinstelling. Een mogelijkheid tot het collectief opbouwen van pensioen ontbrak. Een nadeel van de nieuwe mogelijkheid tot pensioenopbouw is dat de pensioenopbouw nog steeds afhankelijk is van de keuze van de zelfstandige.65 Het is afwachten of het ZZP Pensioen voldoende flexibiliteit in pensioenopbouw biedt zodat zelfstandigen vaker pensioen opbouwen. Het verplicht stellen van pensioen met de mogelijkheid tot opting-out, is misschien nog wel de beste oplossing om pensioenopbouw in de toekomst te garanderen. De beperkte rationaliteit en het uitstelgedrag van mensen leidt dan niet automatisch tot het niet deelnemen aan een pensioenregeling. Tegelijkertijd blijft de keuzevrijheid, die zzp’ers wensen, behouden.

2.3.5 Houdbaarheid overheidsfinanciën

De verschillen tussen werknemers en zzp’ers op het gebied van belastingdruk, sociale zekerheid en pensioenbouw doet de vraag opkomen of de overheidsfinanciën nog wel houdbaar blijven. Verwacht wordt dat de overheidsuitgaven vanwege de toename aan toeslagen zullen stijgen. De sociale zekerheidsuitgaven veranderen voor het grootste gedeelte niet. Er vinden wel veranderingen plaats. Zzp’ers zorgen voor een afname van uitgaven voor werknemersverzekeringen maar hier betalen zij ook geen premies voor. De uitgaven aan de WW startersregeling en de Bbz stijgen, maar hier staat weer een daling van andere uitkeringen tegenover. Per saldo wordt een lichte toename van de overheidsuitgaven verwacht. De overheidskomsten nemen af door de toename van het gebruik van ondernemersfaciliteiten. Zzp’ers dragen hierdoor minder premies volksverzekeringen en belastingen af dan werknemers. Per saldo wordt een lichte toename van de overheidsuitgaven verwacht.66

Ik verwacht zelf dat de overheidsuitgaven op langere termijn aanzienlijk zullen stijgen als er geen maatregelen worden getroffen. Zzp’ers maken weliswaar minder gebruik van werknemersverzekeringen, maar op lange termijn heeft het tekort aan pensioenopbouw en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen gevolgen op het sociale zekerheidstelsel. Een toename van het gebruik van wettelijke uitkeringen zal de overheidsuitgaven verder laten stijgen. Daarnaast vormt de toename van het gebruik van

65 Boumans 2013, p. 7

(20)

19 ondernemersfaciliteiten een kostenpost voor de overheid. Tot slot kan door een toename van het aantal zzp’ers staatssteun nodig zijn om pensioenfondsen en verzekeraars overeind te houden.

2.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is een antwoord gezocht op de volgende deelvraag: Wat is de definitie van een zzp’er en tot welke problematiek leidt de fiscale behandeling van de zzp’er?

Een eenduidige definitie van het begrip zzp’er blijkt niet eenvoudig te geven. De gebruikte definities verschillen per invalshoek. De wettelijke definities van ondernemer en werknemer hebben betekenis gekregen door jurisprudentie. Het zijn open normen die er voor zorgen dat alle feiten en omstandigheden in afweging genomen moeten worden om te oordelen over een arbeidsrelatie. De gezagsverhouding blijkt in praktijk een lastig criterium. De wens van de Tweede Kamer is om de open normen te blijven gebruiken. Om onderzoek te doen naar zzp’ers is echter een afbakening gewenst. Het CBS hanteert een ruime definitie en daarmee wordt de meetbaarheid van de statistieken vergroot. Uit deze statistieken en daarmee gerelateerde onderzoeken, blijkt de problematiek van de fiscale behandeling van de zzp’er.

Er is een belastingdrukverschil tussen werknemers en ondernemers. Dit belastingdrukverschil maakt het zzp-schap aantrekkelijk. Door de komst van de nieuwe zzp’er is echter het gevaar van schijnzelfstandigheid groter geworden. Deze afhankelijke zzp’ers hebben één opdrachtgever, geen kapitaal en verrichten arbeid. Met deze kenmerken lijken zij op werknemers. In tegenstelling tot werknemers betalen zij geen premies voor sociale verzekeringen. De toename van zzp’ers leidt daarom tot zorgen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Aan de andere kant genieten zzp’ers, omdat zij geen premies afdragen, niet in dezelfde mate van sociale bescherming als werknemers. Zzp’ers zijn zelf verantwoordelijk voor het verzekeren van ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en voor de opbouw van pensioen. In de praktijk blijkt echter dat een groot deel van de zzp’ers zich niet verzekerd en geen pensioen opbouwt. De oplossingen voor deze problematiek komen aan de orde in het laatste hoofdstuk.

(21)

20

Hoofdstuk 3: De wet DBA en haar gevolgen op betrokken partijen

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is al kort schijnzelfstandigheid behandeld. Ook zijn de gevolgen van de fiscale behandeling van de zzp’er op het sociale zekerheidstelsel, de pensioenopbouw en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën aan bod gekomen. Naar aanleiding van onder andere de omschreven gevolgen, heeft het kabinet aangekondigd om beleidsmaatregelen te treffen. De doelen van deze

beleidsmaatregelen zijn bestrijding van de schijnzelfstandigheid, aantrekkelijker maken van

werkgeverschap en toegankelijke bescherming van zzp’ers. Om schijnzelfstandigheid te bestrijden heeft het kabinet de eerder genoemde maatregelen: Wet aanpak Schijnconstructies en de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) ingevoerd.67 In dit hoofdstuk wordt de werking van de wet DBA behandeld. Tevens worden de gevolgen van de wet DBA op de opdrachtnemer, opdrachtgever, intermediairs en de overheid uitgelicht. Deze gevolgen gaan gepaard met de voor- en nadelen van de wet alsook de gebreken van de modelovereenkomsten. De hieruit voortvloeiende deelvraag is: Op welke wijze leidt de wet DBA tot een betere handhaving van de wet en wat zijn de gevolgen van de wet op de betrokken partijen?

3.2 De wet DBA

De wet DBA vervangt de VAR. Net als bij de VAR kan de wet DBA zekerheid verschaffen over de inhouding van loonheffingen bij opdrachtgevers. In tegenstelling tot de VAR, geeft de wet DBA geen kwalificatie van de arbeidsrelatie. Toepassing van de wet DBA kan door middel van

modelovereenkomsten. Indien de opdrachtnemer en opdrachtgever zich aan de modelovereenkomst houden, is het bestaan van een dienstbetrekking uitgesloten. De wet DBA biedt zodoende slechts antwoord op de vraag of er wel of geen loonheffingen ingehouden moeten worden.

Om een soepele overgang van de VAR naar de wet DBA mogelijk te maken wordt de wet DBA in twee fases ingevoerd: de voorbereidingsfase en de implementatiefase. De eerste fase is al verstreken. In beide fases geeft de Belastingdienst voorlichting over het toepassen van de modelovereenkomsten. Ook kunnen in beide fases ter beoordeling modelovereenkomsten worden voorgelegd aan de

Belastingdienst. Het is niet verplicht om een modelovereenkomst voor te leggen, maar het is eerder een service van de Belastingdienst. Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen zo controleren of hun werkwijze leidt tot de uitsluiting van een dienstbetrekking. Op de website van de Belastingdienst staan

67 Brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer, betreft: Uitvoering Motie de Graaff, vergaderjaar 2015-16,

(22)

21 bepalingen waarmee partijen kunnen beoordelen zij gebruik willen maken van een modelovereenkomst. Deze bepalingen zijn criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking.68

De voorbereidingsfase duurde van omstreeks november tot 1 mei 2016. Naast de gegeven voorlichting door de Belastingdienst, was de voorbereidingsfase bedoeld om modelovereenkomsten tot stand te laten komen. De Belastingdienst voerde overleg met zelfstandigenorganisaties om overeenkomsten aan te passen waar dat nodig was.

De implementatiefase is gestart op 1 mei 2016. Sindsdien kunnen opdrachtnemers en opdrachtgevers de gepubliceerde modelovereenkomsten gebruiken. Tijdens de implementatiefase ligt de nadruk op de invoering van de nieuwe werkwijze. Opdrachtnemers en opdrachtgevers kunnen tijdens deze periode wennen aan het gebruik van modelovereenkomsten. Er worden geen nieuwe VAR-verklaringen meer afgegeven. Bovendien heeft de VAR geen vrijwarende werking sinds de implementatiefase gestart. Tijdens de implementatiefase treedt de Belastingdienst nog niet repressief op. De Belastingdienst biedt vooral hulp bij het gebruiken van de modelovereenkomsten. Er geldt wel een inspanningsverplichting. Opdrachtgevers en opdrachtnemers die zekerheid willen over de inhoudingsplicht van loonheffingen moeten duidelijk bezig zijn met het aanpassen van hun werkwijze om zo buiten dienstbetrekking te werken. Deze inspanningsverplichting is aantoonbaar als partijen in overleg zijn over de werkwijze of over de te gebruiken modelovereenkomst. Indien partijen niet voldoen aan de inspanningsverplichting terwijl wel sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking en zij bovendien geen loonheffingen inhouden, dan wordt repressief gehandhaafd en vindt naheffing van loonheffingen plaats. Dit geldt ook als sprake is van grove schuld of opzet.69’70

Na de implementatiefase is de wet DBA wettelijk van kracht per 1 mei 2017. De Belastingdienst gaat dan daadwerkelijk handhaven. Deze handhaving heeft geen terugwerkende kracht. Iemand die voor 1 mei 2016 een VAR-wuo of VAR-dga bezat terwijl hij feitelijk in dienstbetrekking was, kan geen naheffing van loonheffingen worden opgelegd. Deze vrijwaring geldt vanzelfsprekend ook voor de opdrachtgever. De Belastingdienst zal risicogericht gaan handhaven. Als blijkt dat er in een bepaalde sector gevallen van schijnzelfstandigheid zijn, dan voert de Belastingdienst hier extra controles uit.71

68www.belastingdienst.nl (Zoek op: Geen beoordeelde overeenkomst: wel of geen dienstbetrekking) 69

Kamerstukken I 2015/16, 34036, I, p. 4-5

70 ‘PVV geeft doorslag voor afschaffing VAR per 1 mei’, Financieel Dagblad, 26 januari 2016 71 Kamerstukken I 2015/16, 34036, I, p. 4-5

(23)

22

3.3 Soorten (model)overeenkomsten

Er zijn twee soorten modelovereenkomsten: algemene modelovereenkomsten en branche- of sectorale voorbeeldovereenkomsten. Daarnaast zijn er ook individuele overeenkomsten. Algemene modelovereenkomsten zijn in de meest brede zin toepasbaar voor alle type opdrachten ongeacht branche of beroep. Branche of sectorale voorbeeldovereenkomsten zijn per bedrijfstak toe te passen. Deze branche-overeenkomsten verdienen de voorkeur bij de Belastingdienst, omdat zo rekening kan worden gehouden met verschillen tussen sectoren. Daarnaast zijn er individuele overeenkomsten. Individuele overeenkomsten zijn namens een opdrachtgever of opdrachtgever voorgelegd voor een specifiek beroep. Deze overeenkomsten zijn ook gepubliceerd en te gebruiken door andere opdrachtgevers en opdrachtnemers. Het gebruik door een andere partij dan de partij die de overeenkomst ter beoordeling had voorgelegd is echter lastig, omdat er in principe geen tekst gewijzigd mag worden. Er mogen wel bepalingen gewijzigd worden als de overeenkomst vervolgens weer goedgekeurd is door de Belastingdienst. Het is eenvoudiger om een modelovereenkomst te gebruiken. In de modelovereenkomsten zijn er bepalingen geel gemarkeerd die belangrijk zijn voor het uitsluiten van een dienstbetrekking. De overige bepalingen mogen gewijzigd worden, zolang de wijziging niet in strijd is met de geel gemarkeerde bepaling.

De algemene modelovereenkomsten zijn onder te verdelen in een aantal soorten. In samenwerking met zelfstandigenorganisaties zijn er nu drie algemene modelovereenkomsten die werknemersgezag uitsluiten. Van een dienstbetrekking is geen sprake, omdat een van de drie voorwaarden van een dienstbetrekking op grond van art. 7:610 BW ontbreekt. Datzelfde geldt voor de modelovereenkomst ‘geen persoonlijke arbeid’, hiervan zijn twee algemene modelovereenkomsten gepubliceerd. Voor werk via een bemiddelings- of uitzendingsonderneming gelden speciale algemene modelovereenkomsten. In de algemene overeenkomst van bemiddeling is geregeld dat de arbeidsrelatie uitsluitend plaatsvindt tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer. De bemiddelaar is geen opdrachtgever en is niet verantwoordelijk voor de beloning van de opdrachtnemer. Daardoor is de bemiddelaar ook niet verantwoordelijk voor eventuele naheffingen. In een tussenkomstmodel is geregeld dat de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst wordt uitgesloten. In het tussenkomstmodel is de intermediair wel de opdrachtgever. Door een artikel in de modelovereenkomst op te nemen waarin staat dat de opdrachtgever onder voorwaarden mag aannemen dat sprake is van het zelfstandig uitoefenen van een bedrijf of beroep door de opdrachtnemer, wordt voorkomen dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking van tussenkomst. Er is dan bij de opdrachtgever een zogeheten bewijsvermoeden dat de opdrachtnemer een zelfstandige is.

(24)

23

3.4 Gebruik van de modelovereenkomst

In elke overeenkomst wordt een kenmerknummer vermeld. Dit kenmerknummer is bedoeld voor de opdrachtgever en opdrachtnemer om aantoonbaar te maken dat gebruik wordt gemaakt van een bepaalde modelovereenkomst. De vermelding van het kenmerknummer wordt duidelijk gemaakt aan de Belastingdienst door in de gebruikte modelovereenkomst zelf een tekst op te nemen, zoals: ‘Deze overeenkomst is gebaseerd op de door de Belastingdienst op 21 maart 2016 onder nummer 90515112643-1 beoordeelde overeenkomst.’ Voorts dienen de opdrachtgever en opdrachtnemer het kenmerknummer van de modelovereenkomst aan elkaar te delen zodat duidelijk is volgens welke overeenkomst wordt gewerkt. Dit kan door middel van een e-mail van de opdrachtnemer aan de opdrachtgever met daarin de gebruikte modelovereenkomst als bijlage of door het kenmerknummer te vermelden in de e-mail.

3.5 Reden van invoering wet DBA

In 2012 kwam de behandeling van een alternatief voor de VAR ter sprake in het kabinet. Het aantal VAR-aanvragen was zo groot dat de afgifte van de VAR door de Belastingdienst alleen automatisch of semiautomatisch gebeurde. Ook het aantal controles door de Belastingdienst schoot tekort om misbruik van de VAR te voorkomen. Als gevolg van deze handhavingsproblematiek bleef het voor de opdrachtnemer onzeker of hun arbeidsrelatie achteraf als ondernemerschap werd gekwalificeerd. In hoofdstuk twee bleek dat een eenduidige definitie onwenselijk was. De oplossing werd daarom gezocht in een alternatief voor de VAR-verklaring, waarbij de opdrachtgever medeverantwoordelijk werd voor de juiste kwalificatie van een arbeidsrelatie. Deze medeverantwoordelijkheid was nodig om schijnzelfstandigheid te bestrijden. De omvang van schijnzelfstandigheid was nog onbekend.72 Een nader onderzoek van de SEOR wees uit dat de omvang van schijnzelfstandigheid te schatten was op tussen de twee en zeventien procent van het aantal zzp’ers.73 Als alternatief voor de VAR werd de webmodule BGL voorgesteld. Uiteindelijk is de webmodule vanwege de beperkte omvang van schijnzelfstandigheid, onduidelijke werking en hoge administratieve lasten, niet ingevoerd.74 Naar aanleiding van een verzoek om alternatieven deed staatssecretaris Wiebes een nieuw voorstel. Het nieuwe voorstel is de wet DBA.75

De wet DBA creëert voor de Belastingdienst de mogelijkheid om naheffingen te doen bij de opdrachtgever. Bij de VAR-wuo en de VAR-dga bestond deze mogelijkheid niet, omdat de opdrachtgever gevrijwaard was. Er kon slechts naheffing van loonheffingen plaatsvinden bij de opdrachtgever, als hij 72 Kamerstukken II 2014-15, 31311, Nr. 91 73 SEOR 2013, p. 35 74 Kamerstukken II 2014-15, 34036, Nr. 6 75 Kamerstukken II 2014-15, 34036, Nr. 9

(25)

24 frauduleus had gehandeld. Van frauduleus handelen is sprake als de opdrachtgever met opzet de VAR had gebruikt om loonheffingen te ontduiken.76

De verantwoordelijkheden van de opdrachtgever en de opdrachtnemer komen door de wet DBA in balans. De mogelijkheid tot naheffen van loonheffingen bij de opdrachtgever heeft een preventieve en een repressieve werking. Preventief, omdat opdrachtgevers een prikkel hebben om minder schijnzelfstandigen in te zetten. Repressief, omdat de wet beter gehandhaafd kan worden en opdrachtgevers bestraft kunnen worden door de Belastingdienst. De Belastingdienst kan een naheffingsaanslag opleggen bij een opdrachtgever, in plaats van bij elke opdrachtnemer de VAR te herzien om vervolgens op persoonsniveau na te heffen.77

Daarnaast zorgt de wet DBA ervoor dat, in verhouding tot het aantal VAR-verklaringen, weinig modelovereenkomsten nodig zijn. De modelovereenkomsten hoeven niet per opdrachtnemer aangevraagd te worden, maar kunnen gebruikt worden onder vermelding van een nummer. Op deze manier wordt bij de opdrachtnemer bespaard op administratieve lasten en wordt schijnzelfstandigheid effectiever bestreden.78

Concluderend zijn twee redenen te noemen voor de invoering van de wet DBA. Ten eerste wordt beoogd schijnzelfstandigheid te bestrijden. Ten tweede, in combinatie met de eerste reden, wordt een betere handhaving van de wet verwacht. Voor de duidelijkheid wijs ik wel op het feit dat de modelovereenkomsten niet verplicht zijn. De functie van een modelovereenkomst is het scheppen van duidelijkheid en zekerheid omtrent de arbeidsrelatie. Door een modelovereenkomst na te leven wordt een dienstbetrekking uitgesloten.

3.6 Gevolgen voor de zzp’er

De modelovereenkomsten hebben een aantal voordelen voor zzp’ers ten opzichte van de VAR. Zzp’ers lopen niet langer alleen het risico op naheffingen loonheffingen. Ook de opdrachtgever draagt nu de verantwoordelijkheid van een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie. De opdrachtnemer kan zodoende uitgaan van een groter verantwoordelijkheidsgevoel bij de opdrachtgever en daardoor een lager risico op naheffingen. De gezamenlijke verantwoordelijkheid vergroot ook het rechtvaardigheidsgevoel dat opdrachtnemers hebben. De gevolgen van schijnzelfstandigheid komen immers voort uit de

76 Kamerstukken I 2015/16, 34036, C, p. 3 77

Kamerstukken I, 34036, C, 2016, p. 7

78 Belastingdienst, Factsheet ZZP/Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA), 19 februari 2016, te vinden op: www.belastingdienst.nl (laatst geraadpleegd op: 29 juni 2016)

(26)

25 gezamenlijke samenwerking tussen de opdrachtgever en opdrachtnemer en niet uit het handelen van de opdrachtnemer alleen.79

Daarnaast biedt de modelovereenkomst meer zekerheid dan de VAR. Als de opdrachtgever en opdrachtnemer zich aan een goedgekeurde overeenkomst houden, hebben zij vooraf zekerheid over de uitsluiting van een dienstbetrekking. Eventueel kunnen opdrachtgevers en opdrachtnemers de arbeidsrelatie zodanig vormgeven dat geen sprake is van een dienstbetrekking. Een bouwvakker die het gereedschap van zijn opdrachtgever gebruikt kan bijvoorbeeld zijn eigen gereedschap gebruiken om zo te voldoen aan een bepaling van de modelovereenkomst voor zelfstandigen in de bouw.

De VAR gaf slechts schijnzekerheid over de arbeidsrelatie. De VAR werd aangevraagd op basis van feiten en omstandigheden die zich nog voor moesten doen. Een VAR was er in vier varianten: de VAR-wuo, VAR-dga, VAR-loon en VAR-row. De VAR-wuo en VAR-dga gaven de opdrachtgever vrijwaring van de inhouding van loonheffingen. De opdrachtnemer verkreeg zekerheid van de VAR, omdat hij wist hoe zijn inkomsten zouden kwalificeren. Als een opdrachtnemer een VAR-wuo bezat, ging hij er vanuit dat zijn inkomsten als winst uit onderneming kwalificeerden. De opdrachtnemer ontleende zo zekerheid aan de VAR, omdat hij wist dat hij bijvoorbeeld in aanmerking kwam voor ondernemersfaciliteiten. Deze zekerheid was echter een schijnzekerheid, omdat de aanvraag van de VAR berustte op schattingen. De daadwerkelijke feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie konden wijzigen waardoor alsnog sprake was van een dienstbetrekking.80

Opdrachtnemers lopen ook een lager risico op werkloosheid. Malafide opdrachtgevers konden met een VAR-wuo of VAR-dga eenvoudig opdrachtnemers inhuren die zelfstandigen waren. Zodra een opdrachtnemer zijn VAR-wuo of VAR-dga wegens schijnzelfstandigheid verloor, schakelde de opdrachtgever een nieuwe opdrachtnemer in. De naheffing kon alleen plaatsvinden bij de opdrachtnemer. De opdrachtgever kon opnieuw een arbeidsrelatie aangaan die in feite weer een dienstbetrekking was. Door de wet DBA kan de Belastingdienst naheffen bij de opdrachtgever als sprake is van schijnzelfstandigheid. De opdrachtgever zo heeft minder baat bij de inschakeling van nieuwe opdrachtnemers die ook schijnzelfstandige zijn.

Bij het ontslag van een schijnzelfstandige wordt in feite een werknemer ontslagen. In de oude wetgeving verviel het recht op wettelijke werknemersverzekeringen voor opdrachtnemers. Door wijzigingen in de Ziektewet, wet op Arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet is een schijnzelfstandige die een VAR-wuo of VAR-dga bezat, ook echt een werknemer. Door naheffing van

79 Kamerstukken I 2015/16, 34036, F, V-N 2015/62.3, p. 6 80 Kamerstukken I 2015/16, 34036, C, 2016, p. 3-4

(27)

26 premies werknemersverzekeringen bij de opdrachtgever heeft de schijnzelfstandige in feite premies afgedragen en kan zij in aanmerking komen voor werknemersverzekeringen.81’82

Overduin heeft echter kritiek op de uitspraak dat schijnzelfstandigen nu recht op werknemersverzekeringen kunnen krijgen. Een uitkering moet tijdig worden aangevraagd en dit is niet mogelijk als een opdrachtnemer pas achteraf weet dat hij een werknemer was.83 De staatssecretaris wijst echter op een onjuiste interpretatie van Overduin. Bij een uitkering op grond van bijvoorbeeld de Ziektewet, kan er wel degelijk terugwerkende kracht over een jaar plaatsvinden.84 Tot slot is een voordeel van de DBA dat de administratieve lasten bij de opdrachtnemer dalen. De modelovereenkomsten hoeven niet zoals de VAR jaarlijks ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de belastinginspecteur. De opdrachtgever en de opdrachtnemer kunnen door middel van een kenmerknummer eenvoudig per email afstemmen welke modelovereenkomst wordt gebruikt. Dit verkort de procedure om aan het werk te kunnen gaan als zzp’er.85

3.7 Gevolgen voor de opdrachtgever

Voor de opdrachtgever bestond er ten tijde van de VAR al een vrijwaring in geval een zzp’er in bezit was van een VAR-wuo. Door de wet DBA vervalt deze vrijwaring. Nu is ook de opdrachtgever verantwoordelijk voor een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie. Bij de opdrachtgever kunnen nu naheffingen van loonheffingen plaatsvinden.86 Dit vraagt om meer oplettendheid bij de opdrachtgever. De aanvraag van de VAR gebeurde jaarlijks en ruim voor dat aan een opdracht werd begonnen. De vragen in de aanvraagprocedure werden daarom beantwoord op basis van verwachtingen. Een zzp’er had bijvoorbeeld de verwachting om meerdere opdrachtgevers te hebben, maar uiteindelijk had hij maar één opdrachtgever en was er een dienstbetrekking aanwezig. Voor de opdrachtgever kon dat schijnzelfstandigheid tot gevolg hebben. Doordat de modelovereenkomst van de wet DBA de opdrachtgever meer verantwoordelijkheid geven, zal schijnzelfstandigheid zich minder voordoen.87 Naast de afname van schijnzelfstandigheid zijn er ook gevolgen van de wet DBA op de administratieve lasten bij opdrachtgevers. Opdrachtgevers hadden met de VAR geen werk aan de totstandkoming van een arbeidsrelatie. Het inschakelen van een opdrachtnemer was voldoende. De opdrachtnemer kon desgewenst zelf een VAR regelen. Nu stemt de opdrachtgever in overleg met de opdrachtnemer af welke 81 Kamerstukken I 2015/16, 34036, C 82 Kamerstukken I 2015/16, 34036, F 83 Overduin 2015, p. 13

84 Brief Staatssecretaris van Financiën van 18 januari 2016, nr. DB/2015/469U, p. 9 85

Handelingen I 2015/16, 34036, nr. 16, p. 35

86 Kamerstukken I 2015/16, 34036, F, V-N 2015/62.3, p. 11 87 Kamerstukken I 2015/16, 34036, F, V-N 2015/62.3, p. 18

(28)

27 modelovereenkomst wordt gebruikt. Hierbij is het lezen van de overeenkomst en het eventueel aanpassen van de bepalingen in de modelovereenkomst, een taak die tijd kost. Bovendien is het soms nodig om een modelovereenkomst ter goedkeuring voor te leggen aan de Belastingdienst. Het overleg met de Belastingdienst leidt tevens tot administratieve lasten bij de opdrachtgever. De administratieve lasten kunnen op lange termijn echter weer dalen bij het gebruik van eenzelfde overeenkomst. Een modelovereenkomst heeft een geldigheid van 5 jaar. Als de bepalingen in de modelovereenkomst en de feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie niet veranderen, dan vallen de administratieve lasten vooral in het eerste jaar.

3.8 Gebreken in de modelovereenkomsten

Er is kritiek op de bepalingen in de modelovereenkomsten en de gevolgen van het niet naleven van een modelovereenkomst. Ten eerste heeft Werger kritiek op de algemene modelovereenkomsten. De algemene overeenkomsten: geen werkgeversgezag en vrije vervanging sluiten het bestaan van een dienstbetrekking uit op basis van één van de drie voorwaarden van art. 7:610 BW. Het kan echter betwijfeld worden of het afdoende is om een dienstbetrekking slechts uit te sluiten op basis van één van de drie voorwaarden van een dienstbetrekking. Volgens de Hoge Raad moeten de voorwaarden van een dienstbetrekking in onderlinge samenhang worden bezien. Er is niet een kenmerk beslissend voor het bestaan van een dienstbetrekking.88 Daarnaast zijn er voorwaarden in de modelovereenkomsten die vrij in te vullen zijn. De vraag is of deze voorwaarden de overige voorwaarden in de modelovereenkomsten niet beletten.89 Met betrekking tot het uitsluiten van een dienstbetrekking op basis van één voorwaarde, merk ik het volgende op. De Belastingdienst heeft een Handreiking DBA gepubliceerd waaruit duidelijk blijkt dat zij rekening houdt met het beoordelen van de drie kenmerken van een dienstbetrekking in onderlinge samenhang. Bovendien zijn voor het bestaan van een dienstbetrekking de drie kenmerken van een dienstbetrekking vereist, het uitsluiten op basis van een kenmerk is volgens de Handreiking van Belastingdienst wel degelijk mogelijk.90

Een tweede kritiekpunt heb ik zelf en heeft betrekking op het gebruik van eigen materiaal of gereedschap. Volgens de modelovereenkomst van aanneming voor zelfstandigen in de bouw is het vereist dat de opdrachtnemer bij de uitvoering van zijn werk gebruik maakt van zijn eigen materieel en gereedschap. Deze bepaling is echter lastig na te leven voor een bouwvakker die deelneemt aan een groot project waarbij het materiaal door de opdrachtgever wordt voorzien. In dezelfde overeenkomst is

88

HR 14-11-1997, nr. 16453, RvdW 1997/231

89 Werger 2016, p. 3

(29)

28 daarom een bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de opdrachtgever hulpmiddelen ter beschikking mag stellen aan de opdrachtnemer. Deze bepaling lijkt in strijd te zijn met het de eerstgenoemde bepaling. De vraag is wat er wordt bedoeld met hulpmiddelen. Een stuk gereedschap kun je ook zien als hulpmiddel.91 Een derde kritiekpunt is volgens van Westen dat de afkeuring van een modelovereenkomst niet per formele beschikking gebeurd. Er is daarom geen bezwaar op beroep mogelijk tegen de uitspraak van de Belastingdienst.92 Er zijn wel twee andere mogelijkheden. Een opdrachtgever kan ervoor kiezen om toch loonheffingen in te houden. Daarna kan de opdrachtgever in bezwaar en beroep gaan tegen de aangifte loonheffing. Een andere manier voor de opdrachtgever is om geen loonheffingen af te dragen of te voldoen. De belastinginspecteur kan bij controle erachter komen dat er onterecht geen loonheffingen zijn ingehouden. Als de belastinginspecteur dan een naheffingsaanslag oplegt, dan kan er vervolgens tegen deze naheffingsaanslag bezwaar worden gemaakt of in beroep worden gegaan.93 In de praktijk zal een opdrachtnemer niet gauw het risico nemen om geen loonheffingen te betalen. De modelovereenkomst is immers al afgekeurd. Als een modelovereenkomst wordt afgekeurd, hebben de opdrachtnemer en opdrachtgever daarom geen andere opties dan hun werkwijze aan te passen, de modelovereenkomst aan te passen of alsnog over te gaan op de inhouding van loonheffingen.94 Een vierde kritiekpunt was er bij de leden van fractie D66. Het afwijken van een modelovereenkomst zou automatisch tot naheffing leiden.95 Deze angst op naheffing lijkt echter onterecht. Indien er incidenteel van een modelovereenkomst wordt afgeweken dan vindt er geen naheffings- of correctieaanslag plaats.96 Gaat het om een grotere afwijking, zoals het niet voldoen aan de voorwaarde van vrije vervanging, dan ligt de bewijslast bij de Belastingdienst om aan te tonen dat er sprake is van een dienstbetrekking. Indien dan geen sprake is van een dienstbetrekking maar slechts aan één bepaling niet wordt gehouden, dan is een correctie- of naheffingsaanslag niet mogelijk.97 Een vijfde kritiekpunt is volgens Werger, dat het risico op naheffing volledig bij de opdrachtgever komt te liggen. De opdrachtgever moet ervoor zorgen dat aan de voorwaarden wordt voldaan.98 Ik plaats hier echter een kanttekening bij, de opdrachtgever kan de naheffing loonheffing ook verhalen op de opdrachtnemer. In dit geval wordt de loonheffing door de Belastingdienst als voorheffing verrekend bij

91 Modelovereenkomst van aanneming, kenmerknummer 9051596301 92

Fiscaal Dossier 2016, Hoofdstuk 4, p. 4

93 Kamerstukken I, 34036, C, 2016, p. 9 94 Van Westen 2016, p. 5 95 Kamerstukken I 2015/16, 34036, F, V-N 2015/62.3, p. 11 96 Kamerstukken II 2014/15, 34036, nr. 10 97 Kamerstukken I 2015/16, 34036, F, V-N 2015/62.3, p. 11 98 Werger 2016, p. 5

(30)

29 de aangifte IB. Bovendien loopt een opdrachtnemer het risico op het verliezen van het recht op ondernemersfaciliteiten. Het risico ligt daarom niet volledig bij de opdrachtgever.99

3.9 Gevolgen voor de intermediair

De vraag naar intermediairs lijkt groter geworden door de wet DBA. Omroep NTR heeft bijvoorbeeld 200 freelancers een brief gestuurd dat zij voortaan via een intermediair moeten werken. Ook in andere sectoren zoals de IT, bouw en consultancy wordt de inschakeling van tussenpersonen gezien als oplossing om geen risico’s te lopen als opdrachtgever.100 De intermediairs worden gezien als een nieuwe manier om vrijwaring van inhoudingsplicht te verkrijgen. Is dit inderdaad zo? Er zijn twee soorten algemene modelovereenkomsten voor intermediairs beschikbaar: het bemiddelingsmodel en het tussenkomstmodel. Een bemiddelaar is in te schakelen om de samenwerking tussen opdrachtgever en opdrachtnemer te vergemakkelijken. De bemiddelaar kan hulp bieden bij de totstandkoming van de modelovereenkomst tussen beide partijen. Bovendien zorgt een bemiddelaar voor de aansluiting van vraag en aanbod door zorg te dragen voor screening van zzp’ers voor de opdrachtgever en het zoeken naar opdrachten voor de zzp’er. Voorts biedt een bemiddelaar een helpende hand bij de facturering van de opdrachten. Uiteindelijk blijft echter wel de opdrachtgever de juridische plicht van betaling dragen.

Een bemiddelingsovereenkomst is een overeenkomst van opdracht in de zin van art. 7:425 BW. Er zijn twee bemiddelingsovereenkomsten: een twee-partijenovereenkomst en een drie-partijenovereenkomst. De twee-partijenovereenkomst wordt gesloten tussen de bemiddelaar en de zzp’er. Deze overeenkomst geeft de bemiddelaar zekerheid over de inhouding van loonheffingen. De drie-partijenovereenkomst wordt gesloten tussen de opdrachtgever, bemiddelaar en de opdrachtnemer. Deze overeenkomst gaat nader in op de activiteiten van de bemiddelaar tegenover de opdrachtgever en de opdrachtnemer. De drie-partijenovereenkomst sluit een dienstbetrekking, tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer en een dienstbetrekking tussen de bemiddelaar en de opdrachtnemer, uit.

De andere algemene modelovereenkomst voor intermediairs is het tussenkomstmodel. In het tussenkomstmodel is de intermediair tevens de opdrachtgever. Als opdrachtgever is de intermediair verplicht tot de betaling van een beloning. In tegenstelling tot de bemiddelingsovereenkomst, is het werken via een intermediair bij tussenkomst automatisch een dienstbetrekking op grond van art. 2a Uitvoeringsbesluit LB 1965.

99

Belastingdienst, Factsheet ZZP/Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA), 19 februari 2016, te vinden op:

www.belastingdienst.nl (laatst geraadpleegd op: 19 juni 2016)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

groep zelfstandigen actief is, niet zal leiden tot significante kosten voor de overheid en niet in strijd is met de (Europese) mededingingswetgeving.” 236 Daarnaast zou een

Wanneer bij de bezittingen geen bedragen zijn ingevuld, of de schulden op 1 januari 2021 niet hoger dan € 3.100,- per persoon zijn, dan hoef je deze vraag niet. BOX 3: INKOMEN UIT

Zorg dat de bezoeker voor het antwoord op zijn of haar dringende vragen op jouw website moet kijken, en niet op al die andere websites.. Zoals eerder gezegd doe je dit onder meer

Onderschat ook niet de aanvulling die het één op het ander kan hebben: als je een interview geeft voor een artikel in de krant, omdat je met een nieuw product gaat werken, dan kan

Wat gebeurt er bijvoorbeeld als het niet goed gaat met je onderneming en je niet in staat bent de lening terug te betalen.. En wat als de persoon in kwestie het geld toch zelf

Hetzelfde patroon zien we bij de zzp’ers als we vragen of zij zelf gebruik zouden maken van een skillspaspoort als dit beschikbaar zou zijn: degenen met minder kennis en

werkingssfeer van de Wml uit te breiden tot alle opdrachtnemers die anders dan in het kader van hun beroep of bedrijf tegen beloning arbeid verrichten.. Door betaling van

• Inzake de bijtelling privégebruik auto van de zaak geldt 1 januari 2019 als een nieuwe peildatum voor het bijtellingspercentage voor auto’s die vóór 1 juli 2012 zijn