• No results found

Orde, democratie en vrijheid: Het denken van Hayek en het democratisch ideaal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Orde, democratie en vrijheid: Het denken van Hayek en het democratisch ideaal"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ORDE, DEMOCRATIE EN

VRIJHEID

Het denken van Hayek en het democratisch ideaal

F.C. (Rens) de Ronde s1663089 f.c.de.ronde@umail.leidenuniv.nl Bachelorscriptie Tweede versie 14 juni 2019 Bachelorproject 2: Politieke Theorie Dr. J. Oversloot 8280 woorden

(2)

1

Inhoud

Inleiding ... 2

Hoofdstuk 1: De politieke ruimte ... 4

Het primaat van de spontane orde ... 4

Het doel van de overheid ... 6

Beperkingen van de overheid ... 8

Conclusies ... 9

Hoofdstuk 2: Orde en ongelimiteerde democratie ... 11

De idee van democratie ... 11

Ongelimiteerde democratie en liberale autocratie ... 12

Constitutionalisme en democratie ... 14

Conclusie ... 15

Hoofdstuk 3: Democratie als voorwaarde of gevolg? ... 16

Democratie tegen geweld ... 16

Verspreide kennis en democratie ... 17

Democratie als noodzakelijkheid ... 18

Conclusie ... 19

Conclusie ... 20

(3)

2

Inleiding

In het politiek-economisch denken van de afgelopen veertig jaar heeft de stroming van het zogenaamde neoliberalisme grote invloed gehad. In dit gedachtegoed, dat deels een reactie was op een periode van grote uitbreiding van overheidsbevoegdheden en verzorgingsstaten, wordt het belang van lastenverlichting, privatisering en het kleinhouden van de overheid voor het bewerkstelligen van economische vooruitgang sterk benadrukt. Dit denken heeft geresulteerd in een trend in het gevoerde politiek-economische beleid: het beleid van de Britse premier Margaret Thatcher en de Amerikaanse president Ronald Reagan wordt wel gezien als een praktische toepassing van dit neoliberalisme. Hoewel de traditie sindsdien door velen bekritiseerd is, werkt ze nog steeds in het gevoerde beleid door: een relatief recente term als ‘participatiesamenleving’ wordt door sommigen beschouwd als een andere manier om een dergelijke terughoudende overheid vorm te geven (zie bijvoorbeeld Van Kersbergen & Vis, 2016, pp. 95, 99).

Een belangrijke en invloedrijke denker in deze liberale traditie is de Oostenrijkse filosoof-econoom Friedrich Hayek (1899-1992), die zijn staatsopvatting opbouwt rond een model van de vrije markt. In zijn Law, Legislation and Liberty (1982/2013) beschrijft Hayek de markt als een ‘spontane orde’ ofwel kosmos, een systeem dat het resultaat is van menselijk handelen, maar niet van menselijk ontwerp (p. 20). Deze natuurlijke, onoverzichtelijke orde staat in schril contrast met het soort orde dat wel resultaat is van menselijk ontwerp: ‘organisatie’ ofwel taxis. Volgens Hayek is de spontane orde van de markt uiteindelijk efficiënter dan vormen van organisatie, doordat de in de samenleving aanwezige kennis hierbij optimaal gebruikt wordt; de overheid zou zich daarom bovenal moeten richten op het in goede banen leiden van dit natuurlijke proces en daarbij haar eigen beperkingen moeten erkennen. Waar de overheid zich daarentegen gaat richten op het omvormen van de kosmos tot taxis zal dit volgens Hayek uiteindelijk resulteren in onvrijheid, zoals hij al beschrijft in zijn The Road to Serfdom (1944/1976).

De staat lijkt in dit Hayekiaanse model weinig meer dan een arbiter, een procesbewaker: ze is belast met het goed laten verlopen van de spontane orde en moet verder vooral voorkomen dat ze buitensporig of verkeerd ingrijpt in het natuurlijk marktproces. Het is echter de vraag hoe een dergelijke beperkende opvatting over de verhouding tussen staat en samenleving zich verhoudt tot het breed gedragen idee van democratie. Dit idee lijkt immers een bepaalde vrijheid in het politiek handelen en een bepaalde eenheid tussen bestuurders en bestuurden te

(4)

3

veronderstellen die niet een op een te verenigen lijkt met het a priori inperken van het domein van de overheid. Hayek erkent dit probleem zelf ook (Romani, 2015, p. 262), maar is niet eenduidig in de oplossing: hoewel hij in zijn werken wel positief over democratie wil schrijven, lijkt hij ook een liberale tirannie niet negatief te waarderen (zie bijvoorbeeld Farrant, McPhail & Berger, 2012, p. 514).

In deze scriptie wil ik de verhouding tussen het denken van Hayek en de idee van democratie onderzoeken en bespreken. Daarbij richt ik mij op de vraag in hoeverre het politieke denken van Hayek te verenigen is met een democratische staatsinrichting. Hierbij zal vooral gekeken worden naar een vroeger werk van Hayek, The Road to Serfdom (1944/1976), en een later werk, Law, Legislation and Liberty (1982/2013). Ook opmerkingen in enkele andere boeken van de filosoof zullen worden besproken, evenals enige relevante secundaire literatuur, om tot een zo compleet mogelijk beeld en een afgewogen eindconclusie te komen. Het concept ‘democratische staatsinrichting’ wordt daarbij wat losjes gehanteerd, om bepaalde nuance mogelijk te maken; in ieder geval wordt hieronder het idee begrepen dat de inbreng van burgers of onderdanen concrete invloed heeft of zou moeten hebben op het gevoerde overheidsbeleid. Om tot een zinvolle beantwoording van de hoofdvraag te komen, zal ik eerst, aan de hand van een gedetailleerde bespreking van de genoemde boeken, onderzoeken welke ruimte Hayek precies voor de politiek laat. Wat is de rol van de overheid en de politiek in zijn staatsopvatting, en welke speelruimte zit hierin? In een volgend hoofdstuk zal vervolgens onderzocht worden welke bezwaren vanuit het denken van Hayek te formuleren zijn tegen de idee van democratie, en wat redenen zijn om zijn staatsvisie niet te combineren met democratie en democratische procedures. Hierbij zal met name Hayeks eigen idee van ‘limited government’ en ‘limited democracy’ besproken worden. In het derde hoofdstuk zal vervolgens onderzocht worden welke redenen er vanuit de maatschappijvisie van Hayek te formuleren zijn om zijn staatsopvatting juist wél te combineren met democratie. In een afsluitende conclusie worden de bevindingen nog eens helder gepresenteerd en kan de hoofdvraag beantwoord worden.

(5)

4

Hoofdstuk 1: De politieke ruimte

Hayek wordt in zijn denken over de verhouding tussen overheid en samenleving gestuurd door een specifieke analyse van die samenleving: die ordent zich namelijk volgens Hayek onder de juiste omstandigheden op een spontane manier. Dat heeft gevolgen voor de rol van de overheid en voor Hayeks opvatting van de politieke ruimte. In dit hoofdstuk zal ik allereerst deze typering van het menselijk samenleven als spontane orde beschrijven. Vervolgens zal ik aan de hand van het werk van Hayek onderzoeken wat de rol van de overheid in deze kosmos zou moeten zijn, wat haar speelruimte is en waar de grenzen van deze speelruimte liggen. Daarmee ontstaat een beeld van de plek die de politiek inneemt en van de speelruimte binnen die politieke ruimte in het denken van Hayek.

Het primaat van de spontane orde

Hayek begint in zijn denken met het beschouwen van ‘the pattern of human activities’ (1982/2013, p. 9), waarin hij dus op zoek is naar een bepaalde orde: patronen in het menselijk handelen die dit handelen tot op zekere hoogte voorspelbaar maken en het mogelijk maken om te anticiperen op de toekomst (1982/2013, p. 36). Bij deze orde onderscheidt Hayek twee typen. Enerzijds is er de spontane orde (kosmos), waarbij de orde niet door mensen is bedacht; in deze vorm van orde kan de mens hooguit gunstige randvoorwaarden creëren, maar uiteindelijk organiseert de orde zichzelf (Hayek, 1988/1989, p. 83). Anderzijds zijn er talloze vormen van organisatie (taxis), waarbij de orde wel bewust gecreëerd is en die dus volledig van menselijk handelen afhankelijk zijn. Volgens Hayek hebben de patronen van het menselijk handelen primair de kenmerken van een dergelijke gegroeide orde: het geheel van het menselijk samenleven is complex, alleen abstract te vatten en lijkt geen extern doel te dienen, in tegenstelling tot taxis (1982/2013, p. 38). Dat deze kosmos niet gecreëerd is, betekent niet dat hierin geen regels gelden. Juist het feit dat verschillende onderdelen van het geheel van buiten bezien bepaalde regels volgen, maakt dat de kosmos met recht een orde genoemd kan worden en dat er verwachtingen voor de toekomstige ontwikkeling van het menselijk handelen geformuleerd kunnen worden (1982/2013, p. 43). Elke taxis, ook de overheid, is slechts een onderdeel binnen dit geheel van spontane orde en vormen van taxis kunnen de kosmos nooit volledig vervangen of overnemen (1988/1989, p. 37). Hayeks analyse is dan ook een pleidooi tegen de idee van een maakbare samenleving.

Het belangrijkste onderscheid tussen deze twee vormen van orde, is dat kosmos niet teleologisch van aard is: ze dient geen extern doel, maar is slechts het geheel van individuen en organisaties

(6)

5

die hun eigen doelen nastreven (Hayek, 1944/1976, pp. 42-5, 67; 1988/1989, p. 79). Daarmee staat ze in sterk contrast met de orde die door organisatie wordt gecreëerd: die dient juist wel de realisering van een dergelijk extern doel (Hayek, 1982/2013, pp. 38, 182). Dat betekent uiteindelijk dat de resultaten van de processen in kosmos volgens Hayek niet moreel te beoordelen zijn. Hoewel handelingen van individuen volgens Hayek wel rechtvaardig dan wel onrechtvaardig te noemen zijn, dat wil zeggen: in overeenstemming met de regels van de orde, stelt Hayek dat de resultaten van rechtvaardig handelen nooit onrechtvaardig kunnen zijn (Hayek, 1982/2013, pp. 198, 232-3). Binnen de regels van de spontane orde is dus niet alleen alles geoorloofd, maar ook rechtvaardig. Dit is een merkwaardige stelling van Hayek, die niet alleen tegen veel menselijke intuïties van recht en onrecht lijkt in te druisen, maar bovendien lijkt te verwaarlozen dat de mate waarin recht geschiedt ook een product is van de kwaliteit van de regels van de orde. Hoewel Hayek deze factor van kwaliteit lijkt te erkennen – de wetten moeten goed zijn – levert hij nauwelijks concrete aanwijzingen hoe men in de praktijk tot een kwalitatief hoogstaand wetboek kan komen om zijn stelling bewaarheid te laten worden. Dat werpt de vraag op of Hayeks manier van spreken over rechtvaardigheid ooit praktisch of zinvol zal zijn.

Hoewel het geheel van menselijk samenleven zich laat beschouwen als spontane orde, is het vooral de economische ruimte van de markt, of in Hayeks jargon de ‘catallaxie’, die als een spontane orde benaderd moet worden. Daarbij dient men te blijven bedenken dat deze orde, net als alle andere spontane ordes, enkel kan bestaan binnen enkele gunstige randvoorwaarden; bij de markt denkt Hayek vooral aan voorwaarden van vrede en veiligheid (Hayek, 1982/2013, pp. 45-6). Deze economische ruimte is niet het domein van de uiteindelijke individuele doelen van mensen (Hayek, 1944/1976, p. 67), maar het belang van de markt is desondanks niet gering: naast een overeenstemming tussen individuele verwachtingen bereikt deze spontane orde ook een groei van de algehele welvaart. Concurrentie op de markt ‘is the only method by which our activities can be adjusted to each other without coercive or arbitrary intervention of authority’ (1944/1976, p. 27) en de spontane marktorde vergroot daarmee ‘the prospects of every one of a greater command over the various goods than we are able to secure in any other way’ (Hayek, 1982/2013, p. 267). Deze stelling van marktefficiëntie hangt samen met de analyse dat in een spontane order kennis verspreid is; er is geen instantie die alle processen in beeld heeft, maar alle onderdelen weten een klein beetje. Een organisatie (taxis) zou dit geheel van kennis in interactieve processen nooit kunnen overzien, laat staan organiseren (zie Hayek, 1988/1989, p.71; 1982/2013, p. 13; zie ook verderop hoofdstuk 3).

(7)

6

Daarmee heeft Hayeks visie op het menselijk samenleven als een ‘spontane orde’ wel wat weg van Lockes ‘State of Nature’ (zie Locke, 2016, pp. 269-71): het is een relatief vredig samenleven, waarin het menselijk gedrag wordt gereguleerd door een systeem van – bij Locke door God gegeven, bij Hayek evolutionair gegroeide – regels die de individuen stroomlijnen in het nastreven van hun eigen doelen. Het samenleven wordt beschut door randvoorwaarden – bij Hayek de voorwaarden van vrede en veiligheid, bij Locke het perspectief van het uiteindelijke oordeel van God. De economische ruimte speelt in deze orde een grote rol, maar is niet het einddoel van het menselijk handelen: het is slechts een structuur waarbinnen individuen hun eigen doelen kunnen nastreven (zie Hayek, onder meer 1944/1976, pp. 66-7).

Het doel van de overheid

Met de typering van het menselijk samenleven als een spontane orde, waarbij de beschikbare kennis en hulpbronnen optimaal gebruikt worden, bepaalt Hayek ook de rol van de overheid. Deze bestaat in het garanderen van publieke goederen, waarvan de belangrijkste is ‘the securing of conditions in which the individuals and smaller groups will have favourable opportunities of mutually providing for their respective needs’ (Hayek, 1982/2013, p. 170). Deze te verzekeren condities blijken samen te vallen met de spontane orde van de markt: die spontane orde vergroot immers de kans tot ‘command over the various goods than we are able to secure in any other way’ (1982/2013, p. 267). De overheid is daarom allereerst en bovenal belast met het creëren van gunstige voorwaarden voor en bewaken van de spontane orde van de markt, en is dus zeker geen realisator van specifieke materiële doelen. Overheid en markt lijken daarbij van elkaar afhankelijk: hoewel de overheid alleen bestaat ten behoeve van het functioneren van de markt, heeft de markt de overheid nodig voor het scheppen van gunstige voorwaarden. Dat vormt een paradox: hoewel Hayek stelt dat de spontane orde in ieder geval historisch voorafgaat aan de overheid (Hayek, 1982/2013, p. 269), lijkt de overheid logisch vooraf te gaan aan de spontane orde: die laatste kan immers slechts functioneren onder voorwaarden die door de eerste moeten worden gecreëerd.

Het bewaken van de orde van de markt gebeurt door het handhaven van haar regels. Deze regels zijn geen extern opgelegde regels, maar komen, zo stelt Hayek vooral in zijn latere werk, uit de orde zelf voort: ze zijn een articulatie van het rechtsgevoel van de participanten aan de gegroeide orde en bouwen voort op de ‘practices on which the everyday conduct of the members of the group was based’ (Hayek, 1982/2013, p. 92). Deze regels, ook wel aangeduid met de Griekse term nomos, zijn dan ook weinig veranderlijk van aard: ‘Every rule of this kind will in intention be perpetual’ (Hayek, 1982/2013, p.116). Er is dus geen voortdurend legislatief proces

(8)

7

nodig om wetgeving te produceren, maar in feite enkel een raamwerk van wetten en een rechter (judge): deze rechter wordt ingeroepen bij een overtreding van de regelmaat van de spontane orde en velt daar vervolgens een kritisch oordeel over. Daarmee heeft de overheid met betrekking tot de markt een zeer beperkte en vooral faciliterend-handhavende rol; een visie die opnieuw lijkt op die van Locke, die de bestaansgrond van de overheid ziet in de behoefte aan een aardse rechter (Locke, 2016, pp. 323-4). De politieke ruimte voor de overheid op dit gebied is vanzelfsprekend zeer beperkt: er is weliswaar discussie mogelijk over de precieze vastlegging van de nomos die de overheid moet handhaven, discussie die ook door de tijd gevoerd zal moeten worden, maar de regels zijn in principe eeuwig.

De centrale waarde die de overheid volgens Hayek in haar handhavende rol garandeert, is vrijheid (liberty); deze vrijheid bestaat door de handhaving van de nomos van de spontane orde, die het handelen van het individu faciliteert en optimaliseert (Hayek, 1944/1976, p. 27). Met deze vrijheid hangt ook een vorm van pluralisme en de mogelijkheid tot differentie samen: ieder individu is vrij om binnen de spontane orde, binnen de grenzen van de wet, zijn eigen doelen na te streven (Hayek, 1988/1989, p. 79). Daarmee is Hayeks staatsvisie er bij uitstek een van ordoliberalisme: de overheid zorgt dat de orde kan ontstaan, waarbinnen ieder individu de liberty heeft om zijn eigen doelen na te streven (zie de bespreking bij Irving, 2018, p. 121).

Verdere doelen van de overheid

Het handhaven van de regels van de markt blijkt echter niet de enige taak van de overheid te zijn. De overheid is namelijk een organisatie, ‘only one of whose aims was to see that the rules of just conduct were obeyed’ (Hayek, 1982/2013, p. 118; mijn nadruk). Er zijn dus meer publieke goederen dan de condities in de spontane orde die voor ieder gunstige mogelijkheden creëren en de daarmee samenhangende doelen van vrede en veiligheid; er is ook ‘gradually (…) an increasing number of other services’ (1982/2013, p. 119), dat door de overheid moet worden gerealiseerd. Deze ‘other services’ zijn weliswaar secundair aan het handhaven van de orde van de markt, maar vormen toch een breed aanbod aan overheidsactiviteiten: het blijkt hier te gaan om onder meer zaken als collectieve goederen, geldproductie, informatievoorziening, enige sociale veiligheid, onderwijs, voedselveiligheid en openbare planning (Hayek, 1982/2013, pp. 384-5, 401-2).

Om deze doelen te realiseren, zal de overheid belasting moeten heffen en dus meer dwang moeten opleggen dan voor de strikte handhaving van de marktorde noodzakelijk is. Deze dwang is in essentie een inbreuk op de liberty van de burgers, en daarom is Hayek zeer terughoudend

(9)

8

in het beschrijven van welke collectieve doelen door de overheid moeten worden gerealiseerd. De overheid moet zich met deze doelen bezighouden ‘so long and in so far as they cannot be met better in other ways’ (1982/2013, p. 389). Hayek ziet dus het liefst dat andere instanties dan de overheid de realisatie van publieke goederen op zich nemen, en draagt hier ook concrete opties voor aan. Zo gelooft Hayek dat het binnen de markt zelf al mogelijk is om veel private doelen te bereiken zonder overheidsdwang (1982/2013, p. 387) en pleit hij voor een sterke ‘onafhankelijke sector’ naast de overheid, waarbij bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties voorzien in bepaalde publieke goederen (1982/2013, pp. 389-91). Als de overheid dan echt moet ingrijpen, ziet Hayek het liefst dat lagere overheden deze publieke goederen op zich nemen, ‘to compete for residents’ (1982/2013, p. 403). Met die stelling doet Hayek recht aan de these van Oakeshott (1975, p. 119) dat deelnemers aan een doelgerichte organisatie zich daaraan moeten kunnen onttrekken; in zoverre de overheid namelijk secundaire publieke doelen nastreeft en dus meer op een organisatie (taxis) begint te lijken, moet er volgens Hayek ruimte zijn om zich door verhuizing aan deze doelmatigheid te onttrekken. Idealiter functioneert de overheid enkel als arbiter in de markt, maar realiter zal de markt of de private sector niet alle nodige collectieve goederen en diensten kunnen realiseren. De overheid zal dus belasting moeten heffen, maar dit dwangmechanisme moet wel zo veel mogelijk beperkt worden en daarbij is concurrentie tussen overheden bovendien wenselijk.

Beperkingen van de overheid

De primaire taak van de overheid blijft liggen in het handhaven van de nomos, van de regels van de spontane orde; de andere doelen kunnen worden toegevoegd, maar zijn uiteindelijk secundair. Hayek doet echter, in reactie op het socialisme van zijn dagen en de idee van economische planning, ook uitspraken over wat voor doelen voor hem níet aan de overheid kunnen worden toegeschreven. Door de rol van de overheid te centreren rondom het handhaven van de markt, probeert Hayek te voorkomen wat het socialisme volgens hem wel doet. In dat socialisme wordt namelijk volgens Hayek een ‘scale of values’ (Romani, 2015, p. 261) gecreëerd, waarbij de overheid streeft naar het realiseren van een bepaald goed als gelijkheid of sociale rechtvaardigheid. Het is juist deze uitsluiting van een ‘scale of values’, en het vrij laten van individuen in het bepalen van hun eigen doelen, waarin voor Hayek de beperking van het overheidsingrijpen ligt. Die gewenste afwezigheid van een einddoel voor de overheid levert spanning op met de doelen die de overheid naast het handhaven van de markt wil realiseren, en dat is dan ook de reden waarom Hayek deze secundaire doelen liever door andere partijen, zoals een onafhankelijke sector of de markt, gerealiseerd ziet. De afwijzing van het creëren van een

(10)

9

ander doel van de overheid dan de liberty van de burgers vormt een eerste beperking van wat de overheid mag doen. Hayek lijkt hier overigens hetzelfde te doen als wat hij anderen verwijt: door liberty als het hoogste goed te presenteren, creëert hij net zo goed een ‘scale of values’ als socialisten die gelijkheid als hoogste goed bestempelen. Dat deze rangschikking van waarden erop is gericht het handelen van de overheid in te erken in plaats van uit te breiden, doet daar logisch gezien niets aan af.

Niet alleen in de gewenste afwezigheid van een rangschikking van waarden, maar ook in de financiering door belastingen creëert Hayek een bepaalde beperking van de overheid. In de bepaling van wat door de overheid en wat door andere partijen gerealiseerd moet worden, blijkt namelijk niet zozeer de vraag naar publieke goederen als wel het aanbod van publieke middelen leidend. De overheid mag namelijk niet eindeloos belastingen heffen, maar mag enkel zoveel doen als zij kan doen met wat haar belastingbetalers bereid zijn aan belasting te betalen: ‘it ought to be the decision on the level of taxation that should determine the total size of the public sector’ (Hayek, 1982/2013, p. 392). Daarmee is nog niet precies bepaald welke doelen de overheid op welke manier zal realiseren, maar wordt haar speelveld in ieder geval strikt aan banden gelegd; ze wordt beperkt door de bereidwilligheid van haar betalende onderdanen om te betalen.

Conclusies

Hayeks denken over de politiek, en de speelruimte van de politiek, begint bij een visie op het menselijk samenleven: dit is een geheel van interactiepatronen waarin een spontane orde bestaat. Een deel van deze spontane orde is de markt of ‘catallaxie’; hierin gelden evolutionair gegroeide regels van rechtvaardig gedrag. De overheid is primair en bovenal facilitator, beschermer en stimulator van deze spontane orde. Daarnaast is de overheid ook een voor de hand liggende instantie om de realisatie van publieke goederen en verder gerelateerde publieke diensten op te pakken. Hierin is haar ingrijpen echter niet noodzakelijk en gezien de noodzaak van belastingen en de mogelijkheden in de markt en onafhankelijke sector vaak ook onwenselijk. In haar handelen is de overheid bovendien gehouden de individuele vrijheid van de burgers te respecteren door geen rangschikking van waarden te creëren en wordt zij in haar handelingsruimte beperkt door de financiële middelen die haar burgers haar willen verstrekken. Daarmee ontstaat er in het denken van Hayek een behoorlijke politieke ruimte; de thema’s die binnen Hayeks systeem politiek zijn, betreffen allemaal de realisatie van publieke goederen en zijn op te delen in drie domeinen. Zo zal er ten eerste besloten moeten worden hoe groot de

(11)

10

middelen van de overheid precies zijn: belastingbetalers moeten vaststellen hoeveel belasting er geheven mag worden. Daarnaast zal er bepaald moeten worden op welke manier de publieke middelen besteed moeten worden: welke publieke goederen kunnen of moeten door de overheid worden gerealiseerd, en welke kunnen of moeten in de markt ontstaan? Daarmee hangt ook het derde politieke domein samen: naast de belastingen en de besteding van de publieke middelen moet er in de politieke ruimte besloten worden op welke manier de spontane orde zo kan worden gereguleerd dat publieke goederen hierin optimaal vorm kunnen krijgen en het domein van de overheid zo klein mogelijk gehouden kan worden.

Hierin snijdt Hayek regelmatig enkele bochten af, en presenteert hij bepaalde situaties meer als gegeven dan ze werkelijk zijn. Zo ziet hij de politieke sfeer bijna vanzelfsprekend als slechts gericht op het garanderen van orde, terwijl dit domein evengoed veel breder kan worden opgevat, en het allicht zelfs inherent is aan de politieke sfeer dat zij haar eigen grenzen bepaalt; Hayek probeert eigenlijk het domein van het politieke zo klein mogelijk te maken, en spreekt zelfs over de ‘dethronement of politics’ (1982/2013, pp. 481-2). Daarnaast schuilt er in de stelling dat de overheid de voorwaarden moet creëren waarbinnen de spontane orde zichzelf kan creëren een logische paradox, die niet zomaar op te lossen lijkt: is uiteindelijk de kosmos of de taxis primordiaal, of is de overheid toch fundamenteler met de ‘spontane orde’ verweven dan Hayek doet voorkomen? Ook ageert Hayek tegen het creëren van een ‘scale of values’, maar door liberty en beperking van dwang als het hoogste goed te bestempelen creëert hij – op zijn eigen manier – ook een ‘scale of values’ waar evengoed op af te dingen valt. Bovendien benadert Hayek de samenleving vrijwel uitsluitend vanuit het oogpunt van de markt en laat hij het belang van bijvoorbeeld familiaire, sociale en religieuze verbanden vrijwel volledig buiten beschouwing. Daarmee blijkt dat Hayeks ontologisch kader op zijn minst op losse schroeven staat.

(12)

11

Hoofdstuk 2: Orde en ongelimiteerde democratie

In het vorige hoofdstuk is beschreven hoe Hayeks economische orde een politieke orde behelst waarin keuzes moeten worden gemaakt over de hoogte van belastingen, bestedingen van publiek geld en de ordening van de spontane orde. Deze politieke orde lijkt daarmee nog allerlei vormen te kunnen aannemen: hoewel zij altijd liberaal genoemd kan worden, kan ze zowel een democratisch als meer tirannieke vorm krijgen. In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken wat de mogelijke bezwaren zijn tegen een democratische invulling van deze orde. Hiervoor zal ik allereerst een korte schets geven van de dimensies van de idee van democratie; vervolgens zal ik Hayeks eigen evaluatie van bepaalde vormen van democratie en tirannie bespreken, en zal ik deze ten slotte kritisch evalueren. Zo ontstaat er een beeld van waar bepaalde ideeën van democratie schuren met Hayeks staatsopvatting.

De idee van democratie

De idee van democratie is al zo oud als het politieke denken en gaat terug op klassieke auteurs. Bij Aristoteles, een van de eerste overgeleverde auteurs die uitgebreid over het concept heeft nagedacht, veronderstelt democratie een bepaalde vorm van directe zeggenschap van het volk (stemgerechtigde burgers) over de te nemen politieke besluiten. Het concept staat daarmee in contrast met oligarchische en monarchale vormen van staatsinrichting, waarbij slechts een kleine groep hier zeggenschap over heeft (Aristoteles, vert. 2011, pp. 164-5). In het klassieke Athene werd een dergelijke ‘directe’ vorm van democratie in de praktijk gebracht middels algemene stemmingen over concrete beleidsbeslissingen en het loten van gewone burgers voor het vervullen van bestuurlijke functies. In het ideale plaatje geldt het volk als collectief daarbij als de hoogste autoriteit; een ideaaltypische democratie ziet dan ook het ‘volk’ in directe zin aan de macht. Juist deze directheid van de macht van het volk wordt wel geassocieerd met waarden als vrijheid, gelijkheid en autonomie: in plaats van naar een kleine groep anderen te moeten luisteren, heeft het volk zelf directe zeggenschap over de beslissingen die haar aangaan en weet het zich daarbij niet gebonden door enige vorm van externe dwang of beperking. Het idee van democratie is echter ook omstreden: al sinds de oudheid is het idee om het volk in directe zin macht te laten uitoefenen door onder meer Plato bekritiseerd. Doordat het volk voor zichzelf de norm wordt, ontbreekt een extern kader dat richting kan geven aan het samenleven; dit teveel aan vrijheid in democratie zou uiteindelijk resulteren in stuurloosheid en chaos in de samenleving (Plato, vert. 2012, pp. 304-5). Auteurs in deze meer conservatieve traditie (onder wie Thucydides, Hobbes en Burke) pleiten dan ook voor een sterke inkadering van eventuele

(13)

12

democratische procedures, waarbij het volk nooit tot hoogste autoriteit wordt. In de praktijk heeft deze inkadering vaak ook plaatsgevonden: binnen bestaande politieke ordes werden stapsgewijs democratische elementen ingebracht. Zo werden aristocratische parlementen in de loop van de geschiedenis vaak omgebouwd tot democratisch verkozen instituties waarin de idee van ‘volksvertegenwoordiging’ op een of andere manier een plek moest krijgen. Deze vertegenwoordigende systemen kunnen echter geen democratie in de klassieke betekenis genoemd worden. Het volk is immers niet zelf aan de macht, maar kan hooguit indirect invloed uitoefenen en waarden als vrijheid, gelijkheid en autonomie die in de oudheid aan democratie verbonden waren, worden vooral door het wettelijk kader beschermd. Op deze manier worden de waarden van het klassieke ‘democratisch ideaal’ alsnog nagestreefd zonder de conservatieve kritiek te negeren; in essentie is dit echter ook het opgeven van het ideaal van democratie in de klassieke betekenis.

Ongelimiteerde democratie en liberale autocratie

De staatsvisie die Hayek levert, laat zich in de kern gemakkelijk omschrijven als een dergelijk conservatief constitutioneel raamwerk voor het uitoefenen van macht, dat echter nog geen procedurele vorm impliceert; het betreft het domein van de overheid, niet zozeer de vorm van de overheid. Het is juist dit constitutionele raamwerk, deze rule of law, die vrijheid (liberty) garandeert: de staat laat burgers vrij in hun waardenbepaling. Deze liberty voor burgers om hun eigen doelen na te streven is het hoogste doel, en een eventuele democratische staatsvorm is voor Hayek slechts een middel tot de uiteindelijke realisatie van dat doel; ‘democracy is essentially a means, a utilitarian device for safeguarding internal peace and individual freedom’ (1944/1976, p. 52). Democratie is slechts een middel om tot een ‘peaceful transition of power’ te komen, ‘a sanitary precaution protecting us against an abuse of power’ (Hayek, 1982/2013, pp. 435, 471); het is dus in essentie een middel tot beperking. Daarmee ziet Hayek in democratie met name de waarde van controle: het is een middel om machtsmisbruik te voorkomen.

Democratie mag dus ook nooit als doel in zichzelf worden beschouwd: volgens Hayek is er dan een reëel gevaar dat de liberty hieronder zal lijden. Wanneer immers de wil van het volk, ofwel de wil van de meerderheid van het volk, tot hoogste ideaal wordt verheven, komt hiermee het constitutionele raamwerk en de onwillekeurigheid van de rule of law onder druk te staan: ‘there is no justification for the belief that so long as power is conferred by democratic procedure, it cannot be arbitrary’ (Hayek, 1944/1976, p. 53). Juist bij een overheid waar de wil van de meerderheid wet is, loopt deze wil het risico te ontaarden in een dictatuur van de meerderheid; een constitutionele inkadering, of beperking, van de meerderheid is daarom een primaire

(14)

13

vereiste (Nientiedt & Köhler, 2016, p. 1752). Het is om die reden dat Hayek uiteindelijk de term ‘limited democracy’ munt: democratische procedures dienen institutioneel verankerd te worden, aan banden te worden gelegd, zodat ‘abuses of democracy’ voorkomen kunnen worden (Farrant, McPhail & Berger, 2012, p. 521).

Deze ‘abuses of democracy’ komen in feite neer op het overschrijden van de grenzen van de staat: het zonder goede reden uitbreiden van dwang door de overheid, of het nastreven van bepaalde specifieke doelen. Waar de staat bij Hayek functioneert om het nastreven van afzonderlijke doelen binnen de spontane orde door individuen en organisaties te faciliteren, loopt men in een ‘unlimited democracy’, overigens net als bij iedere vorm van ‘unlimited power’, het gevaar dat deze grenzen overschreden worden. Dit is volgens Hayek fout met de manier waarop de waarde democratie in zijn dagen vorm krijgt: ‘the adoption of democratic procedures made it possible to dispense with all other limitations on governmental power’ (1982/2013, p. 347). Een dergelijke overheid, die enkel door de volkswil begrensd wordt, probeert uiteindelijk zoveel mogelijk groepen tevreden te houden door hun specifieke doelen te helpen realiseren; er ontstaat een ‘bargaining democracy’ (zie onder andere Hayek, 1988/1989, pp. 80-83 en 1982/2013, pp. 134-5 en 435). Uiteindelijk zal een dergelijke staat niets anders dan tirannie worden: de meerderheid, of wisselende meerderheden, grijpen hun overwicht aan om via de overheid hun eigen doelen te realiseren. Vandaar dat een democratische staat met het volk als hoogste autoriteit volgens Hayek uiteindelijk tot een tirannie van de meerderheid zal leiden (Nientiedt & Köhler, 2016, p. 1752). Daarmee blijkt het ideaal van democratie in de klassieke betekenis incompatibel met Hayeks staatsopvatting. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Hayek zich verschillende malen relatief positief heeft uitgelaten over bepaalde vormen van tirannie. Zo stelt hij dat hij liever een liberale tirannie ziet dan een democratie die te weinig liberalisme vertoont en laat hij zich gematigd positief uit over het tirannieke Pinochet-regime in Chili; een dergelijke niet-democratische staat zou allicht kunnen dienen als overgangsregime naar een staat die zich volop richt op het beschermen van individuele (economische) vrijheid (Caldwell & Montes, 2014, p. 298). Met deze opvattingen spreekt Hayek zich vooral waarderend uit over de waarde van rule of law, waarbinnen individuen hun eigen doelen nastreven. Deze rule of law is hem meer waard dan democratie, waarin weliswaar machtsuitoefening beperkt kan worden, maar waar uiteindelijk ook minderheden gedwongen kunnen worden mee te werken aan de specifieke doelen van de meerderheid. Een constitutioneel tirannieke, maar economisch liberale overheid staat in die zin dichter bij Hayeks ideaal dan een democratie als tirannie van de meerderheid.

(15)

14 Constitutionalisme en democratie

Met deze analyse van onbegrensde, ultieme democratie als problematisch betoont Hayek zich een aanhanger van constitutionele inkadering van de overheid en benadrukt hij een specifieke kant van het wettelijke kader: de dimensie van het beperken van machtsuitoefening. Deze constitutionele inkadering van de overheidsmacht heeft echter, juist in een democratie, ook een andere dimensie naast die van beperking, die Hayek wat buiten beeld laat. Zoals onder meer Jeremy Waldron betoogt, gaan constituties namelijk ook over ‘the empowerment of ordinary people in a democracy and allowing them to control the sources of law and harness the apparatus of government to their legitimate aspirations’ (2016, p. 43). De constitutionele inkadering die Hayek graag bij de overheidsmacht toegepast ziet om die macht te beperken en individuele vrijheid te waarborgen, zijn in een democratisch ingerichte staat dus in zichzelf ook een kanaal voor het uiten van vrijheid en faciliteren het uitoefenen van macht. Juist instituties, die bij Hayek functioneren ter beperking van de uitoefening van macht, maken het in een samenleving mogelijk om überhaupt macht uit te oefenen; door daarbij democratische procedures in te richten kunnen burgers in staat gesteld worden hun visie op de overheid na te streven, van wat voor aard deze ook is.

Naast deze eenzijdige visie op constitutionele inkadering van overheidsmacht is ook Hayeks interpretatie van burgerlijke vrijheid vrij smal. Vrijheid wordt door Hayek opgevat als ‘a condition of men in which coercion of some by others is reduced as much as is possible in society’ (Hayek, 1960/2011, p. 57). Vrijheid bestaat dus in de maximale beperking van dwang, die bovenal gelegenheid biedt om de eigen doelen ongehinderd na te streven. Hoewel deze ‘strictly negative definition’ (Nientedt & Köhler, 2015, p. 1751) een noodzakelijke voorwaarde is voor de realisatie van vrijheid, is zij geen voldoende voorwaarde; afwezigheid van dwang creëert, in de terminologie van Aristoteles, slechts vrijheid in potentie, nog niet in actualiteit. Geactualiseerde vrijheid moet namelijk ook uitgeoefend worden en heeft daarmee ook met een bepaalde vorm van empowerment te maken: men moet ook in staat gesteld worden om de eigen doelen na te streven. Hayek raakt aan dit idee van empowerment door te stellen dat de overheid de werking van de spontane orde moet optimaliseren en dus de uitoefening van vrijheid moet stimuleren, maar heeft weinig oog dat juist ook instituties in deze verwerkelijking van vrijheid een belangrijke rol spelen. Juist het functioneren in instituties en het krijgen van verantwoordelijkheid eist van mensen dat ze hun vrijheid ook verwerkelijken. Voor geactualiseerde vrijheid is het dus nodig dat niet alleen de afwezigheid van dwang, maar ook de aanwezigheid van mogelijkheden tot machtsuitoefening gecreëerd wordt; dat mensen de

(16)

15

zeggenschap krijgen over de manier waarop ze bestuurd worden. Deze visie is met name in republikeinse en communitaristische denktradities uitgewerkt, bijvoorbeeld in het denken van uiteenlopende denkers als Hannah Arendt, Philip Pettit en Charles Taylor. In een overheid die echter zoals bij Hayek a priori beperkt wordt tot algemene wetgeving en de minimale voorziening van publieke goederen wordt, hoe legitiem de grondslagen van deze beperking ook zijn, de actualisering van deze vrijheid al op voorhand aan banden gelegd.

Daarmee komt Hayeks waardering van institutioneel beschermde vrijheid boven de idee van democratie in een wat ander licht te staan. Hoewel Hayek zich positief uitlaat over allerlei vormen van ingekaderde, beperkte democratie, doet hij uiteindelijk afbreuk aan bepaalde waarden die juist met de idee van (directe) democratie geassocieerd worden. Democratie bestaat immers niet alleen beperking van de overheidsmacht, maar ook het bekrachtigen (‘empoweren’) van burgers tot zelfbestuur. Zo heeft Hayek met zijn analyse uitgebreid en terecht oog voor het voorkomen van misbruik van macht, maar heeft hij weinig visie op het faciliteren van goed gebruik van macht: instituties zijn niet alleen middelen om machtsmisbruik te voorkomen, maar ook om machtsgebruik te faciliteren.

Conclusie

De nadruk op de idee van rule of law en de constitutionele beperking van macht staan bij Hayek uiteindelijk in dienst van het ideaal van liberty: het beperken van de overheidsmacht is een noodzakelijke voorwaarde voor de realisatie van individuele vrijheid. Deze constitutionele staatsvorm laat zich uiteindelijk beter rijmen met een liberale autocratie dan met een onconstitutionele democratie. Daarmee staat Hayeks staatsvorm op gespannen, zo niet vijandige voet met een fundamentele uitwerking van de idee van democratie; het volk mag bij Hayek nooit de hoogste autoriteit zijn, wat een radicale democratie per definitie uitsluit. Dergelijke radicale democratie zou leiden tot een overschrijding van de ideale begrenzing van de overheid en zorgt uiteindelijk voor een aanval op de burgerlijke vrijheid.

Hayeks focus is in dit alles echter wat eenzijdig. Zijn vrijheidsopvatting is met name negatief en zijn visie op constituties is er een van beperking, waarmee hij uit het oog lijkt te verliezen dat potentiële vrijheid ook structuren voor haar verwerkelijking nodig heeft. Juist vanwege deze nadruk op beperking is Hayeks constitutioneel kader ook moeilijk te verenigen met een minder radicale en meer republikeinse benadering van democratie, waarin niet zozeer het wettelijk kader of de machtsuitoefening van het volk, maar vooral autorisatie en empowerment van burgers centraal staat.

(17)

16

Hoofdstuk 3: Democratie als voorwaarde of gevolg?

In de verschillende boeken die Hayek publiceert, blijkt het idee van directe democratie geregeld op gespannen voet te staan met de constitutionele beperking van de overheid die Hayek voorstaat. Deze gespannen relatie is echter nog geen volledige wederzijdse exclusiviteit; hoewel bepaalde radicale en republikeinse invullingen van democratie moeilijk met Hayeks staatsvisie te verenigen zijn, laat Hayek zich in zijn boeken ook zeer geregeld positief uit over democratische procedures en ziet hij ‘the true content of the democratic ideal’ als waardevol onderdeel van zijn ‘model constitution’ (1982/2013, pp. 439, 447). In dit hoofdstuk zal daarom worden onderzocht in hoeverre Hayeks staatsvisie juist wel met democratie dan wel democratische procedures verenigd zou kunnen of zelfs moeten worden. Hierbij zal ik eerst kijken naar de redenen die Hayek zelf voor een toepassing van democratische procedures geeft; vervolgens zal ik op basis van Hayeks ideeën hier nog een pragmatische en een meer intrinsieke reden aan toevoegen.

Democratie tegen geweld

Hayek is helemaal niet negatief over democratie; hij laat zich vooral negatief uit over allerlei zaken die democratie worden genoemd maar dat volgens hem niet zijn, ‘which made the term describe almost anything that was good in politics’ (1982/2013, p. 349). Democratie is volgens Hayek enkel een term die een bepaalde besluitvormingsprocedure aanduidt, geen verder ideaal. Deze besluitvormingsprocedure is echter wel bijzonder waardevol: het is de enige bekende besluitvormingsprocedure waarbij geen vorm van geweld of dwang te pas komt (1982/2013, p. 349). Democratie is dus met name een middel om orde en vrede te handhaven zonder buitensporige dwang te gebruiken; een procedure om uiteindelijk de vrijheid van burgers te beschermen, waarmee het de samenleving beschermt tegen tirannie die per definitie oneigenlijk gebruik maakt van dwang. Die beschermende functie is in zichzelf al voldoende reden om democratische procedures te verkiezen boven vormen van tirannie.

In haar functie om een vreedzame wisseling van de macht mogelijk te maken, vervult democratie voor Hayek ook een vorm van controle: democratie werkt tot op zekere hoogte mee aan het voorkomen van willekeurige machtsuitoefening (1979, p. 53). Het feit dat de burgers een middel hebben om tot een vreedzame manier tot wisseling van het bestuur te komen, beperkt de mogelijkheden van het bestuur en versterkt de positie van de burgers: de laatste kunnen zonder al te hoge kosten de eerste vervangen en met die dreiging onder controle houden. Dat betekent niet dat alle macht uiteindelijk bij het volk ligt, of dat de wil van de meerderheid

(18)

17

wet zou moeten zijn; het betekent wel dat de burgers bij een democratische staatsinrichting zelf een instrument in handen hebben om te reageren op buitensporige uitoefening van dwang. Ook om deze potentiële controlefunctie kunnen democratische procedures wenselijk zijn.

Verspreide kennis en democratie

Deze waardering van democratie omwille van vreedzame machtsoverdracht, heeft echter nog weinig met de politieke ruimte zoals beschreven in hoofdstuk 1 te maken; een democratische procedure lijkt tot nu toe slechts wenselijk voor het aanstellen van de machthebbers, niet zozeer voor de processen in de politieke ruimte zelf. Op basis van het denken van Hayek is echter te beargumenteren dat democratie als procedure ook voor deze politieke ruimte wenselijk is. Dit wordt duidelijker als men Hayeks idee van ‘dispersed knowledge’ nader in ogenschouw neemt. Volgens Hayek is er in de spontane orde namelijk niet één plek waar alle kennis aanwezig is: ‘no mind (...) can take account of all the particular facts which are known to some men but not as a whole to any particular person’ (Hayek, 1982/2013, p.16). De kennis over de processen in de spontane orde is dus verspreid: iedere deelnemer weet een klein beetje en handelt daarnaar, waarmee uiteindelijk op een hoger niveau een orde ontstaat. Omdat kennis op deze manier verspreid is, zijn pogingen tot economische planning en controle van de spontane processen volgens Hayek op voorhand gedoemd te mislukken: ‘the totality of resources that one could employ in such a plan is simply not knowable to anybody, and therefore can hardly be centrally controlled’ (Hayek, 1988/1989, p. 85). Slechts door de spontane orde de ruimte te geven zal men volgens Hayek tot optimale allocatie van goederen komen.

Zoals in hoofdstuk 1 besproken is deze ontologische duiding van de samenleving als spontane orde problematisch. Ondanks die problemen biedt het idee van verspreide kennis toch een belangrijk perspectief op twee van de drie domeinen van Hayeks politieke ruimte: het besteden van het beschikbare publieke geld voor collectieve goederen, en het optimaal aansturen van de spontane orde. Voor een overheid die naar optimalisatie van de marktorde zoekt, in wat voor vorm dan ook, geldt namelijk dat zij niet alle kennis bezit; daarmee is het voor een overheid niet alleen onmogelijk om de processen op de markt tot in detail te plannen (zoals Hayek tegen het socialisme betoogt), maar is het ook bijzonder moeilijk om zelf tot een optimale inrichting van de markt en adequate verstrekking van publieke goederen te komen (wat Hayek lijkt te vergeten). Ze weet eenvoudig niet precies waar de markt faalt en waar de markt juist wel kan voorzien in het verstrekken van publieke goederen. Om haar rol in deze domeinen optimaal te vervullen, heeft de overheid dus informatie nodig: informatie die door heel de samenleving

(19)

18

verspreid is, en slechts in zeer beperkte mate door de overheid zelf door middel van onderzoek verzameld kan worden.

Juist het introduceren van een bepaalde vorm van democratie zou dit gat tussen de beperkte kennis van beleidsmakers en de verspreide kennis in de samenleving kunnen dichten. In een democratische staatsinrichting vindt namelijk vrijwel altijd een vorm van publiek debat plaats, waarbij zeer uiteenlopende perspectieven naar voren kunnen worden gebracht, en hebben alle burgers bovendien een manier om hun kennis in dienst van de overheid te stellen: ze kunnen stemmen. Zo kunnen burgers door te discussiëren en te stemmen aangeven in hoeverre zij menen dat de overheid erin slaagt om de juiste collectieve goederen op de juiste manier te verstrekken en om de spontane orde op de juiste manier in te richten. In een tirannieke staatsinrichting zou deze informatie bijzonder moeilijk te verzamelen zijn: debat en algemene verkiezingen zouden per definitie nauwelijks plaatsvinden, waardoor de overheid belangrijke kennis mist. Zolang alle burgers en politici zich binnen de democratische orde echter uiteindelijk door constitutionele procedures en begrenzingen laten leiden, lijken publiek debat en algemene verkiezingen echter compatibel met Hayeks ordoliberalisme. De verspreiding van meningen over een politiek-economische links-rechtsschaal zou in dat geval bovenal een graadmeter zijn van de mate waarin de overheid erin slaagt de haar toevertrouwde domeinen adequaat in te richten en vormt daarmee een verzamelpunt van verspreide kennis. Daarmee vormt het idee van verspreide kennis een goede reden om ook binnen een Hayekiaanse staatsopvatting voor minstens enige democratische procedures te pleiten.

Democratie als noodzakelijkheid

De tot nu toe besproken argumenten voor democratie binnen Hayeks staatsopvatting zijn echter vooral van pragmatische aard: de democratische procedures kunnen helpen bij het bereiken en veiligstellen van een bepaald doel, liberty, en vormen een mogelijke bron van kennis voor de overheid. Ze zijn daarom van waarde, maar zijn niet in zichzelf een nastrevenswaardig doel. Toch lijkt er ook een ander, meer fundamenteel argument voor democratische procedures aanwezig in het denken van Hayek. Dat wordt duidelijk als men het eerste domein van de politieke ruimte bij Hayek in ogenschouw neemt. Deze ruimte bestaat weliswaar uit het vormgeven van de spontane orde en het verstrekken van collectieve goederen, maar de speelruimte van de overheid moet daarbij eerst vastgesteld worden door de hoogte van de belastingen te bepalen. Voor de hoogte van deze belastingen is volgens Hayek een algemene consensus nodig vanuit de vrijheid van de burgers; ofwel, de vrije belastingbetalers kunnen alleen zelf met recht bepalen hoeveel dwang hun opgelegd wordt (Hayek, 1982/2013, p. 392).

(20)

19

Daarmee blijkt democratie voor Hayek niet zuiver een procedurele maatregel te zijn. In tegenstelling tot wat hij zelf beweert (Hayek, 1979, p. 52), is het democratisch ideaal niet alleen procedureel-pragmatisch, maar ook in zichzelf van waarde. Ze blijkt namelijk noodzakelijk voort te vloeien uit de vrijheid die bij Hayek centraal staat: juist het feit dat een individu vrij is en niet zomaar aan dwang onderworpen mag worden, resulteert in het feit dat hij zelf, weliswaar in collectief verband, zeggenschap zou moeten hebben over de financiële dwang die hem wordt opgelegd. Daarmee is democratie niet alleen een procedure om vrijheid te beschermen (‘a means of safeguarding internal peace and individual freedom’, Hayek, 1979, p.52), maar ook een procedure die uit die vrijheid zelf voortvloeit; democratie is niet alleen een belangrijke voorwaarde voor het garanderen van burgerlijke vrijheid, maar is ook een noodzakelijk gevolg van diezelfde vrijheid. Hoewel Hayek deze nuance zelf niet benoemt, blijkt dit argument voor democratie toch uitwerking te hebben in zijn denken: de hoogte van de belastingen moet door de burgers zelf worden vastgesteld. Daarmee is democratie in ieder geval op dit punt noodzakelijk onderdeel van een Hayekiaanse overheidsbeschouwing.

Conclusie

Hoewel er op grond van het denken van Hayek goede redenen zijn om niet te juichen over vormen van onbeperkte democratische machtsuitoefening, lijkt het inbrengen van democratische elementen in een Hayekiaanse staatsinrichting zowel wenselijk als noodzakelijk. Die wenselijkheid vloeit voort uit de pragmatische overwegingen die deels door Hayek zelf worden aangevoerd en die deels op basis van zijn ideeën te construeren zijn: democratie levert kennis en handhaaft veiligheid. Democratische procedures blijken echter ook noodzakelijk samen te hangen met Hayeks visie op de verhouding tussen individu en collectief. Waar de overheid namelijk belastingen wil heffen, zal zij daarvoor eerst aan de burgers moeten vragen hoe hoog die belastingen eigenlijk mogen zijn. Democratie is dus weliswaar een procedure tot een bepaald doel en een nuttig instrument tot het uitoefenen van overheidstaken, maar is bovendien te verkiezen als waarde die essentieel voortvloeit uit de idee van individuele vrijheid. Die wenselijkheid en noodzakelijkheid zegt nog niets over de precieze breedte en impact van democratische procedures – deze lijken alleen voor het bepalen van het belastingniveau echt noodzakelijk. De vormgeving van de overheid, het overheidsbeleid en de aanstelling van overheidspersoneel ligt hier allemaal buiten, en een minimale Hayekiaanse democratie zou dus op het oog helemaal niet democratisch kunnen lijken. Toch blijkt het democratisch ideaal inherent verbonden aan Hayeks staatsopvatting en zijn er goede, praktische redenen te geven om dit breder invulling te geven dan enkel het belastingniveau.

(21)

20

Conclusie

In deze scriptie is geprobeerd tot een antwoord te komen op de vraag in hoeverre het politieke denken van Hayek te verenigen is met een democratische staatsinrichting. Daarbij is allereerst gekeken naar de inhoud van het politieke denken van Hayek, en de ruimte die daarin bestaat voor politieke beslissingen. Vervolgens is afzonderlijk gekeken waar deze visie niet, en waar deze visie wel te verenigen is met democratie. De politieke ruimte bestaat bij Hayek uit drie terreinen: er moeten keuzes worden gemaakt over de hoogte van de belastingen, de bestedingen van het belastinggeld voor collectieve goederen en een geschikte ordening van de publieke ruimte, waardoor de collectieve goederen die niet door de overheid gerealiseerd worden, toch ontstaan. In dit politieke systeem draait het uiteindelijk om het garanderen van liberty: het vrijlaten van individuen in het nastreven van hun eigen doelen en het maximaal beperken van uitoefening van dwang.

Doorgevoerd tot hun ultieme consequentie zijn Hayeks staatsopvatting en de idee van democratie onverenigbaar. Deze incompatibiliteit wordt duidelijk als men het centrum van autoriteit in beide visies naast elkaar ligt. Waar radicale democratie de autoriteit uiteindelijk enkel bij het volk, en dan bij een meerderheid van het volk, legt, wil Hayek dit scenario voorkomen: voor hem is autoriteit uiteindelijk constitutioneel verankerd en is niet de volkswil, maar de min of meer onveranderlijke nomos het hoogste goed. Idealiter legt Hayek zelfs helemaal geen macht bij de overheid: in het beste geval verzorgt de markt immers de realisatie van alle collectieve goederen, en is de overheid slechts hoeder van deze markt. Hoewel dit ideaal in de praktijk nooit bereikt zal worden en daarom in werkelijkheid altijd enige politieke ruimte zal blijven bestaan, blijft het maximaal beperken van overheidsmacht wel het ideaal. In een radicale democratieopvatting daarentegen wordt de overheidsmacht niet geminimaliseerd, maar gemaximaliseerd: het volk krijgt daarbij de maximale zeggenschap en geldt als hoogste autoriteit.

Hoewel de twee ideeën elkaar in het uiterste doorgevoerd dus tegenspreken, blijken er in de praktijk goede redenen te zijn om een combinatie van beide te bepleiten. Dat werkt vanuit beide kanten. Enerzijds is er de filosofische traditie die kritiek uit op democratie, omdat het teveel aan vrijheid in een radicale democratieopvatting uiteindelijk zou resulteren in stuurloosheid en chaos; om deze kritiek te beantwoorden, zou men een vorm van rule of law die de machtsuitoefening reguleert en kanaliseert kunnen bepleiten. Anderzijds zijn er ook vanuit Hayeks staatsopvatting goede redenen om democratische procedures te introduceren. Dit is

(22)

21

deels om puur pragmatische redenen: zo is democratie een manier om vreedzame machtswisseling te faciliteren, geeft het de burgers een instrument om willekeurige machtsuitoefening tegen te gaan en is het een belangrijke kennisbron voor de overheid om de publieke middelen en de wetgeving optimaal vorm te geven. Maar democratie blijkt ook om een meer intrinsieke reden wenselijk. In een staat waarin liberty het hoogste goed is, zoals Hayek bepleit, wordt de vrijheid van individuen het meest gerespecteerd als zij, weliswaar als collectief, uiteindelijk zelf de zeggenschap hebben over de hoeveelheid dwang die hen wordt opgelegd. Democratie is dus kortom een procedure die vrijheid niet zozeer als doel, maar als oorsprong heeft; ze is niet gericht op, maar gefundeerd in individuele vrijheid.

Het combineren van twee idealen die elkaar in essentie uitsluiten levert een continue spanning op; een spanning die Hayek duidelijk voelt en waarin hij ook regelmatig positie kiest, getuige zijn stellingname tegen het socialisme en zijn gematigd positieve uitlatingen over liberale autocratieën. Hoewel er in de praktijk dus ook altijd een spanningsveld zal blijven bestaan tussen de autoriteit van het volk en de autoriteit van de wetten, zouden de twee idealen, ook volgens Hayek, in de praktijk niet zonder elkaar kunnen of moeten bestaan. Beide idealen vloeien uit elkaar voort, en juist in hun onderlinge dialectiek kan individuele vrijheid zowel de ruimte krijgen als gerealiseerd worden.

(23)

22

Literatuur

Aristoteles (vert. 2011). Politica (vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door J.M. Bremer en T. Kessels). Groningen: Historische Uitgeverij.

Caldwell, B. en Montes, L. (2014). Friedrich Hayek and his visits to Chile, The Review of Austrian Economics 28(3), 261-309.

Farrant, A. McPhail, E. en Berger, S. (2012). Preventing the “Abuses” of Democracy. Hayek, the “Military Usurper” and Transitional Dictatorship in Chile?, American Journal of Economics and Sociology 71(3), 513-538.

Hayek, F.A. (1944/1976). The Road to Serfdom (. Londen en Henley: Routledge & Kegan Paul. Hayek, F. A. (1960/2011). The Constitution of Liberty (ed. R. Hamowy). Chicago: University of

Chicago Press.

Hayek, F.A. (1982/2013). Law, Legislation and Liberty. Londen en New York: Routledge. Hayek, F.A. (1988/1989). The Fatal Conceit. The Errors of Socialism. Londen en New York:

Routlegde.

Irving, S. (2018). Limiting democracy and framing the economy: Hayek, Schmitt and ordoliberalism, History of European Ideas 44(1), 113-127.

Kersbergen, K. van en Vis, B. (2016). De Verzorgingsstaat. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Locke, J. (2016). Two Treatises of Government (edited by P. Laslett). Cambridge: Cambridge University Press.

Nientiedt, D. en Köhler, E.A. (2016). Liberalism and democracy. A Comparative reading of Eucken and Hayek. Cambridge Journal of Economics 40(6), 1743-1760.

Oakeshott, M. (1975). On Human Conduct. Oxford: Clarendon Press.

Plato (vert. 2012). De ideale staat – Politeia (vertaald door G. Koolschijn). Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep.

Romani, R. (2014). Minimal State Theories in Europe: From the 1880s to the present, History of European Ideas 40, 1-23.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

maar nauwelijks was geëindigd, had deze openbare vergadering in de radiostad van Nederland een zeer bijzondere actualiteit. Vorstman de aanwezigen en in het

Bij lle beflandelin&" In de raad van de voordracht tot wijziging va.n de heffing ver- makelijkheidsbelasting op bioscopen, heeft het V.V.D.-raadslid mr J. Daar

Al de ervaring van het toen ontstane apparaat (waarvan sprekers broer, dr Louwes, al zijn scheppende kracht heeft gegeven>. is nu aanwezig,. maar de

Voordat ik mijn reisverhalen over Nieuw-Gulnea nu ga vervolgen, is het mis- schien gewen,st, eerst eens een algemene beschouwing over het land zelf te geven. zien

~een niet beter kan geschieden 4an door de enkeling de vrije beschikking over de vruchten van zijn arbeid te laten èn daarmee aan zijn initiatief ds vrije

gelijke ontwikkeling ligt voor de hand. Pe com- munisten in ons land komen niet alleen door de jongste ontwikkeling in Oost-Europa bij zeer vele arbeiders in

waarin er zoveel officiële voorlichting is in binnen- (!U huitenlnnc1, is een coneclief nodig.. stel weinig voldaan was. Wie tot nu toe mocht hebben getwijfeld

bPsluit tot terugvoering naar ons land thans door Amerikaanse autortieiten zal moeten worden genomen, een besluit, waarvan wij inmiddels nog niet overtuigd zijn,