• No results found

Enkele structurele aspecten van de opengrondsbloementeelt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Enkele structurele aspecten van de opengrondsbloementeelt"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A . S t e i n N o . 4 . 8 1

E N K E L E S T R U C T U R E L E A S P E C T E N

V A N D E O P E N G R O N D S B L O E M E N T E E L T

J u l i 1 9 7 8 L lb C DEN HM« ^

B1U0THEEK

g 1 9 JlLi 13)8 j

B1U0THEEK » j

L a n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

A f d e l i n g T u i n b o u w

O

»Uoi

(2)

I n h o u d

WOORD VOORAF Blz. INLEIDING 7 1.1 Arealen en bedrijven 7 1.2 Bedrijfstypering 8 1.3 Bedrijfsomvang en specialisatiegraad 9

1.4 Doel van het onderzoek 12

1.5 De enquête 12 SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN 13

2.1 De bedrijven 13 2.2 De opengrondsbloementeelt 16

2.3 Afzet 18 2.4 Sociale aspecten 19

GEGEVENS PER AFZONDERLIJKE GROEP/GEBIED 21

3.1 Het gebied Aalsmeer 21 3.2 De bollenstreek 22 3.3 Het gebied "de Venen" 24

3.4 Overig Nederland 26 3.5 Niet agrariërs 29

(3)

W o o r d v o o r a f

De teelt van bloemisterij gewassen in de volle grond vormt een produktierichting waarvan, in tegenstelling tot de glaspro-duktie, in feite zeer weinig bekend is.

Om enigszins in deze leemte te voorzien zijn door middel van een enquête een aantal gegevens betreffende de opengrondsbloemen-teelt verzameld en vervolgens bewerkt. De resultaten van deze be-werking zijn in voorliggende publikatie samengevat.

Het onderzoek is vooral het werk van de heer A. Stein van de afdeling Tuinbouw; de enquête werd uitgevoerd door personeel van de STULM.

De Adj.-Directeur,

(4)

1. I n l e i d i n g

1.1 Arealen en bedrijven

Van de teelt van bloemisterij gewassen in de open grond in Nederland, is slechts weinig bekend. De jaarlijks mei-inventarisa-tie van het CBS geeft enige informamei-inventarisa-tie over het areaal en het aan-tal bedrijven met deze produktierichting. Het gaat, landelijk ge-zien, om een oppervlakte van rond 1000 ha. Sinds 1965 heeft zich in dit areaal weinig ontwikkeling voorgedaan, zulks in tegenstel-ling tot het areaal bloemisterij gewassen (incl. pot- en perkplan-ten) onder glas (tabel 1.1).

Tabel 1.1 Arealen en aantal bedrijven met bloemisterijgewassen

1965 1970 1973 1974 1975 1976 1977 1) 1) 1) 1) 1) 2) ha 901 1634 2533 2821 3060 3241 3295 Onder

%

100 182 281 313 340 360 366 glas Aant. bedr. 6729 7087 7959 8237 8352 8249 7946

%

100 105 118 123 124 123 118 In ha 1033 885 917 982 1059 1007 1012 de open

%

100 86 89 95 103 97 98 grond Aant. bedr. 5854 4001 3443 3356 3378 3226 2954

%

100 68 59 57 58 55 50 1) Excl. bedrijven minder dan 10 sbe.

2) Voorlopige cijfers. Bron: CBS.

De krachtige uitbreiding van de bloemisterij onder glas ging tot 1975 gepaard met een toename van het aantal bedrijven. Het

aantal bedrijven met opengrondsbloementeelt daarentegen, vermin-derde gedurende de gehele beschouwde periode aanzienlijk, vooral in de periode 1965-1970. In beide sectoren trad een toename op van de gemiddelde bedrijfsoppervlakte bloemisterij onder glas, resp. in de open grond.

Uit bijlage 1 blijkt dat veruit de grootste oppervlakten en het grootste aantal bedrijven met opengrondsbloementeelt worden aangetroffen in de provincies Zuid- en Noord-Holland; 74% van het totale areaal en 65% van het aantal bedrijven (1976). De

(5)

gemiddel-delde oppervlakte per bedrijf is er ook het grootst. Binnen deze provincies zijn de gebieden Aalsmeer e.o., de Bollenstreek (incl. Rijnsburg) en de Veenstreek van overwegend belang.

In het Zuidhollands Glasdistrict is er naar verhouding weinig bloementeelt in de open grond, overigens wel op een groot aantal bedrijven (tabel 1.2).

Tabel 1.2 Opengrondsbloementeelt, oppervlakte en aantal bedrij-ven in 1976 Landbouwgebied Westland 1) Delf- en Schieland 1) Bollenstreek De Venen Prov. Zuid-Ho11and Haarlemmermeer en IJ-polders Aal smeer Amstelland Prov. Noord-Holland Nederland totaal Oppervlakte ha 29, 8, 255, 122, 486, 36, 119, 16, 261, 1006. ,30 ,95 ,36 ,10 ,10 ,10 ,56 ,32 ,80 ,90 Aantal bedrijven 206 A3 641 375 1474 104 219 53 622 3226

1) De landbouwgebieden Westland en Delf- en Schieland vormen te zamen een groot deel van het z.g. Zuidhollands Glasdistrict.

1.2 Bedrij f s typer ing

Op basis van de landbouwtelling 1975 is een nader onderzoek uitgevoerd naar de typering van de bedrijven met opengrondsbloe-menteelt. Daarbij is gebruik gemaakt van de VAT-typering, die ge-baseerd is op verhoudingen in SBE tussen de verschillende produk-tierichtingen binnen het bedrijf. Enkele resultaten zijn samenge-steld in de tabellen 1.3 en 1.4.

Het blijkt dat ruim de helft van de hoofdberoepsbedrij ven met opengrondsbloementeelt tot de glasbloemenbedrijven behoort, ongeveer 5% behoort tot glasgroentenbedrijven en een kleine 10% tot de groep bloembollenbedrijven. Opvallend is echter het grote aantal "niet nader in te delen bedrijven" (VAT-type 27 en 33), hetgeen erop wijst dat deze bedrijven niet in sterke mate zijn ge-realiseerd.

(6)

Tabel 1.3 Bedrijven met opengrondsbloementeeit ingedeeld volgens de VAT-typering VAT-type Glasgroentebedr. Glasbloemenbedr. Niet nader in te delen glasbedr. Bloembollenbedr. Niet nader in te delen bedrijven met 1-jarige o.gr.teelten Niet nader in te delen Overige tuin-bouwbedrijven Overige Totaal 22 23 24 26 27 33 Aantal hoofd-beroep agrar. 148 1517 111 266 374 322 115 2853 bedrijven hoofd-beroep niet-agr. 7 196 9 9 122 118 64 525 Areaal hoofd-beroep agrar. 21 391 23 67 267 152 22 943 o.gr.bloementeelt (ha) hoofd-beroep niet-agr. 1 31 2 1 44 27 9 115

Van de hoofdberoepsbedrijven is ongeveer 60% gelegen in de specifieke tuinbouwcentra: Zuidhollands Glasdistrict, Bollen-streek, Kennemerland en Noordelijk zandgebied, de Venen en Aals-meer e. o.

1.3 Bedrijfsomvang en specialisatiegraad

Bedrijven met opengrondsbloementeeit zijn in overwegende ma-te van geringe omvang. Van de hoofdberoepsbedrijven is ongeveer de helft kleiner dan 120 SBE, en ongeveer een vierde heeft een om-vang tussen 120 en 180 SBE. Per gebied geeft tabel 1.4 dienaan-gaande nader inzicht.

De plaats die de opengrondsbloementeeit op de bedrijven in-neemt, is in het algemeen bescheiden; op 53% van de hoofdberoeps-bedrijven is deze teelt voor minder dan 10% bepalend voor de to-tale bedrijfsomvang, bij de niet-agrariërs is dit op 40% van de bedrijven het geval (tabel 1.5).

In het algemeen kan worden gesteld dat naarmate de bedrijven geringer van omvang zijn, de specialisatie op bloementeelt in de open grond sterker is. Zeer duidelijk blijkt dit bij de niet-agra-riërs.

Bij de hoofdberoepsbedrijven is slechts 7% in hoofdzaak op opengrondsbloementeeit gericht, bij de niet-agrariërs 19%.

(7)

eu 43 cfl H CU co CO cd i—t •M co t>0 a cfl

>

0 o u cfl CO e w i—i cu 0) 4J ß <u

e

O) o I - l 43 co T3 a o M OO ß CU a 0 4-1 eu S ß CU

>

•<—i • H u T3 cu 43 i—1 co 4-1 ß ctj cfl 4J CU 43 ß CO

>

OO c •r-l l—f CU TJ SJ cu

>

o 0 u P i T3 CU • H 43 CU 00 U CU O. /-~v w

«

w

cu CO co CO 1-1

*!

w

«

en ß cu

>

• i - > • H M *ö cu • Û i - l cd 4-1 a CO

<

e

CU o vO r o O vO en l o <r CS o

<*

CM i o CO

•—•

o 00

—-

1 o CN

~~

O CN

~-

1 O O 4J O 4J t - l cfl CO 4-1 O H 1 3 CU • H J3 CU O N N i n — \£> \ 0 ON CN C7» CN f > 0 0 CN CN1 oo m • * CN — CN -3-CN en en vo Oi o m CN CN — v£> CN — — CN — < •

<"

0 0 oo r-~ n oo oo ^o CO oo r o co

-*

VD a\ o m CN m oo p^ e i Cl 43 O CO • H V4 CO U 00 CO O. CU O M CU 43 T3 U-l O O 33

>^\

<—i O

cu M CU CU S co t - l cd

<

/—*

CN M CU CU M 4J co e cu 1-1 I—1 o PQ

*~\

CO ß CU e <U

>

CU T3 4J O • H l-l 4J CO •i-I T3 CO CO I - l o • 33

I N /—V <r •a ß co .-4 .-1 O 33 1

SB - ö ß co N CU 00 • H u CU

>

o

ci,

CO 1 4-1 cu • H ß ci-cu o M CU 4 2 T3 I H o o 33 r - l CO cfl 4-1 O H

co M CU • t ) 1-1 O •ö • H 3 O . CN 1

>->

H e CU M CU 9)

g

CU s g <u 1-1 M cfl Cfl 33 ß CU •o ß cfl I - l 1-1 CU 4-> co

4

•V t-l cu 9J

s

co t - l cfl

<

a cu T3 CU • t - l 43 <U 00 ? 3 O 43 •a ß cfl • J - o ß co t - l M

g

CU ß ß CU

«

c cu 4«! CU CU M 4-1 CO ß CU 1-1 t - l o 4 3 8 cu o I - l 4 3 cu M • t - l •1-1 1-1 CU T3 •1-1 3 I N

• - ^ 4-1 43 O CU M 4J D s—' ß CU CU

>

CU • ö ß o PS 1 •—\ T3 ß CO t - l i - l O 43 •ö • H 3 CN

^^

A i CU cu t-l 4-J CO ß CU CU

>

CU •ö CO n CU •o 1-1 o a . a <u • H •o r-l CU 4-1 CO

1

ß eu cu a • t - i • H CN a cfl

>

*T3 ß CO hJ

•»

t ) U O o

»

ß CO r-l IJ S3 B CU a ß CU >i - N n < f

(8)

M e m

>

0 o u ta ta C u t - i a) u 4-1 c (U S (U 0 r - l . û to T 3 C 0 u M a ai a o 4 J (U 0 a 01

>

• i - i • H M T 3 ai , û r - l t a 4-1 C n) m 4-1 <u J = Cl ta

>

oo e • H (—1 01 T 3 M (U

>

Ü 0 S-J P H T 3 ni m

^

M 01 •r-4 4-1 ta to • H i—1 ta • H CJ Ol o . to M 0) o. Ol X t ta Ol to to ta i - i

f

w M M S 01 o v u co o - O co o <• CM O

--*

CN l o co f—• o CO

o CM o CM

~

1 O v D O v O 4-1 0 H i—l ta 4-1 ö ta c ta tu

>

. - i - i - i ta - H ta M 4-1 - a o ai H X I p . a i O J 3 1-4 o a i to , Q - H T 3 > J - H ta o u o 00 X i a ON CO co — — n m I O S T M m oo • - m n o \D « <r tn CM CM CM — r— co o m -d-CM co -a- co co CD O O — — CM CM --t u~i B-S CO u - i CO O u - i

•—

B-8 O CM L O oo u - l s-s t—t

~~

co o CO B-S o\

«

\D CM e-? r-* - D a\ i—i B-8 O O CO m oo CM vO — — I — -d- CM CM I I r- <f co CM I <r h co in -0 -0 -0-0 l O -0-0 CM — oo vo m vo i r u c t e r v oo 6*5 O O CM B-S r*. o> B-S CTi B-S - O B-S 0 0 B-S O O CM B-S o ö • H 01 • r i 4 J 4-1 1 . - 1 t a to a i to T 3 0 1 • H ß 4-1 i-< o e ta w g) • r l M S U C 01 01 Ol o CL. C L r - l en o , n o r — 4-1 O 4-1 O CM 1 O . — 1 o CO 1 o CM o m 1 o co o L O

fi

ta T 3 i-i 01 S 8 t—i ca ta 4-1 o H . 0 . o to C L - r l 0 ) U o ta U M 01 0 0 , n ta T 3 1 - H 4-1 0 01 O - r i S Ci B-S P . O C •ri o> • r i 4 J 4-1 1 r H ta to o i to T-J 01 • H Cl 4-1 r H O Cl ta u oi •H M S O ß 01 01 ai o ft P . H en o x i o r — 4 J O 4-1 O CM 1 O 1 — 1 o o co m 1 l. o o CM CO o m CI ta T j u 01

a

e

r-4 ta ta 4 J 0 H

(9)

1.4 Doel van het onderzoek

Het uitgevoerde onderzoek heeft o.m. als doel gehad een glo-baal antwoord te verkrijgen op de volgende vragen.

a. Welke gewassen (of gewasgroepen) omvat het landelijke areaal, opengrondsbloementeelt, en welke regionale verschillen zijn er.

b. Op welke wijze kunnen de bedrijven met opengrondsbloemen-teelt worden getypeerd; welke combinaties met andere gewas-sen komen voor.

c. Wat is de totale produktiewaarde en die per regio van de opengrondsbloementeelt.

d. Op welke wijze vindt de afzet van de produkten plaats. Om deze vragen te beantwoorden is een enquête gehouden bij, via een steekproef gekozen bedrijven met opengrondsbloementeelt.

(Bijlage 2). Alleen de hoofdberoepsbedrij ven met minstens 5 are opengrondsbloementeelt werden in het onderzoek betrokken. Bij de nevenberoepsbedrijven is deze beperking niet aangehouden, doch hier zijn de bedrijven met meer dan 300 SBE buiten beschouwing ge-bleven (voornamelijk instellingen, plantsoendiensten, e.d.).

De steekproef omvatte 350 bedrijven waarvan er 117 bij nader inzien niet aan de gestelde criteria voldeden, waarvan 70 geen of minder dan 5 are opengrondsbloementeelt bleken te hebben.

1.5 De enquête

De vragen die bij de enquête zijn gesteld hadden in hoofd-zaak betrekking op de volgende punten:

het bedrijf (teeltoppervlakte, groepen van gewassen); de opengrondsbloementeelt (welke gewassen; oppervlakte, geldopbrengsten, wijze van afzet);

de ondernemer (hoofdberoep, leeftijd, opvolgingssituaties); de arbeidsvoorziening.

(10)

2 . S a m e n v a t t i n g v a n d e r e s u l t a t e n

2.1 De bedrijven

2.1.1 Teeltplan en bedrij fstypen

De bedrijven waar de teelt van opengrondsbloementeelt voor-komt zijn, op een enkele uitzondering na, alle gespecialiseerde tuinbouwbedrij ven.

Tabel 2.1 geeft een beeld van de groepen tuinbouwgewassen.

Tabel 2.1 Oppervlakte (are) geteelde tuinbouwgewassen, gemiddeld per bedrijf

Gebied'^ 1 Bloemen open grond

Bloemist.onder glas w.v. snijbloemen 2)

potplanten perkplanten overige 3) Groenten onder glas Groenten open grond Boomkwekerij Vaste planten Bloembollen Gemidd. oppervlakte tuinbouwgewassen 68,5 34,8 23, 4. 0. 7.

-2,2 12,6 2,8 1,3 122 ,2 ,2 ,2 ,2 Gebi 2 39,0 15,9 3,6 0,1

-11,9 0,3 8,0

-42,9 106 eden 3 18,3 28,7 13, 0, 15,

-1,4 0,4 8,1 57

5

,2

-0

4

31,0 27,1 8; 2. 2. 9. 3,9 18,7 1,1 1,0 25,2 108 .8 ,3 ,8 .2 Neven- beroeps-bedr. 15,4 4,6 0,3 1,8 1,1 1,4

-0,5 14,1 2,0 0,7 37

1) 1 = Aalsmeer. 2 = bloembollenstreek (incl. Rijnsburg). 3 = veenstreek (incl. Mijdrecht en Vinkeveen).

4 = overig Nederland. 2) Rozen, anjers, chrysanten.

3) Overige snijbloemen en bloemkwekerij gewassen bv. bolbloemen.

In Aalsmeer e.o. (groep 1) is de gemiddelde oppervlakte open-grondsbloemen per bedrijf relatief groot (vooral trekheesters). Ook de oppervlakte glas is er hoog, doch bedraagt gemiddeld toch niet meer dan de helft van de oppervlakte bloementeelt open grond en is geheel gericht op de bloemisterij. De teelt van

(11)

boomkwekerij-gewassen is eveneens van betekenis, terwijl ook vaste plantenteelt wordt aangetroffen. In hoofdzaak gaat het hier om de wat kleinere bloemisterijbedrijven met relatief veel open grond 1). De totale oppervlakte opengrondsbloementeelt bedraagt hier 123 ha.

Hoewel in de bloembollenstreek inclusief Rijnsburg (groep 2) de bollenteelt op de bedrijven hoofdzaak is, is de oppervlakte opengrondsbloementeelt per bedrijf slechts weinig kleiner dan die van de bollenteelt. De opengrondsbloementeelt bestaat voor eenbe-langrijk deel uit bolgewassen. Opvallend is de nog relatief grote glasoppervlakte, bijna geheel bestemd voor bloemisterijproduktie, en wel in hoofdzaak broeierij van bolbloemen. De totale oppervlak-te opengrondsbloemenoppervlak-teelt in dit gebied bedroeg 173 ha.

In de Veenstreek, inclusief Mijdrecht en Vinkeveen,(groep 3) zijn, evenals in Aalsmeer, overwegend gespecialiseerde bloemiste-rijbedrijven, doch kleiner van omvang. De oppervlakte opengronds-bloemen (geen trekheesters) is veel en de glasoppervlakte enigs-zins kleiner dan in Aalsmeer. Meer dan de helft van de glasopper-vlakte is bestemd voor broeierij van bolbloemen.

De teelt van boomkwekerij gewassen en vaste planten is van minder betekenis dan in de voorgaande gebieden. De totale oppervlakte opengrondsbloementeelt in deze groep bedroeg 63 ha.

Van de bedrijven die buiten de eerder genoemde centra zijn gelegen, (groep 4) komt ongeveer 40% voor in de provincies Zuid-en Noord-Holland Zuid-en Utrecht. Deze bedrijvZuid-en hebbZuid-en eZuid-en meer geva-rieerd teeltplan dan die in de met name genoemde gebieden. De groenteteelt in de open grond is hier van betekenis, evenals de

bollenteelt (Kennemerland). De oppervlakte per bedrijf opengronds-bloementeelt is kleiner dan in Aalsmeer en de Bollenstreek doch groter dan in de Venen. Het totale areaal opengrondsbloementeelt bedroeg 270 ha. Op twee van de drie bedrijven is bloementeelt hoofdzaak, in een kleine 20% geldt dit voor groenteteelt. Ruim 10% van de bedrijven in deze groep heeft nevenactiviteiten zoals bloemenhandel, tuinaanleg en -onderhoud en tuincentra.

Op de bedrijven waarvan het bedrijfshoofd een niet-agrarisch hoofdberoep uitoefent, is de gemiddelde oppervlakte tuinbouwgewas-sen veel geringer dan op de hoofdberoepsbedrij ven. Op ongeveer een vierde van deze bedrijven is de oppervlakte bloementeelt in de open grond kleiner dan 5 are (gemiddeld 2,8)en is er enige

glas-1) Zie in dit verband ook:

Bedrijfseconomische aspecten van de teelt van seringen, LEI-Publikatie 4.66.

Bedrijfseconomische aspecten van de teelt van forsythia, LEI-MEDEDELINGEN 147.

Bedrijfseconomische aspecten van de teelt van Prunus triloba, LEI-Mededelingen 152.

(12)

teelt van pot- en perkplanten, doch geen andere vormen van tuin-bouw. Dit zijn dus duidelijk bloemist-winkeliers en hoveniersbe-drijven.

Het resterende deel heeft 5 are of meer opengrondsbloementeelt (gemiddeld 19,3 are), met daarnaast enig glas (gemiddeld 3,9 are), boomkwekerij en vaste plantenteelt.

De totale oppervlakte opengrondsbloementeelt in deze groep bedrij-ven bedroeg slechts 29 ha .

2.1.2 Bedrij fsomvang

Uit tabel 2.2 blijkt dat vooral op de wat kleinere bedrijven de opengrondsbloementeelt wordt uitgeoefend. Van het aantal be-drijven is 54% kleiner dan 120 SBE. Van de nevenberoepsbebe-drijven was dit percentage zelfs 72.

Wat bedrijfsomvang betreft vertonen alleen de groepen 1 en 4 een wat grotere spreiding dan de andere groepen.

Tabel 2.2 Aantal bedrijven, in % van de aantallen per gebied, naar bedrij fsomvang

SBE-klasse tot 60 60 - 120 120 - 180 180 - 240 240 - 360 360 - 480 480 en meer Groep

1

18 25 25 13 11

2

6 100 Gebieden

2

22 36 24

7

9

2

100

3

6

42 34

7

9

2

100

4

23 27 20

9

11

6

4 100 Neven- beroeps-bedr. 58 24 14

4

.

-100 Totaal 23 31 23

9

9

3

2

100 2.1.3 Bedrijfsleiding

Gezien de doorgaans geringe omvang van de bedrijven is er in de meeste gevallen een éénhoofdige bedrijfsleiding. Alleen in de bollenstreek (2) komt op meer dan 30% van de bedrijven een meer-hoofdige leiding voor (tabel 2.3).

Tabel 2.3 Aant.bedrijvenmet één-enmeerhoofdige leiding per groep Gebieden Éénhoofdige leiding Meerhoofdige leiding

1

152 49 201

2

290 152 442

3

270 77 247

4

743 127 870 Nevenber.bedr. 177 ' 9 186 Totaal 1632 414 2046

(13)

2.2 De opengrondsbloementeelt 2.2.1 Gewasgroepen en teelten

De opengrondsbloementeelt omvat een groot aantal gewassen. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de gewassen die op de geënquêteerde bedrijven zijn aangetroffen. De oppervlakte van de-ze gewassen c.q. gewasgroepen, zijn in tabel 2.A samengevat. Tabel 2.4 Opp. (in ha) van gewassen en gewasgroepen per gebied

Trekheesters w.v. Sering Prunus Forsythia Overige Totaal Bol- en knolge-wassen w.v. Tulp Narcis Gladiool Iris Dahlia Overige Totaal Zaai- en poot-gewassen w.v. Chrysant Aster Margriet Duizend-schoon Statice

1

54,9 11,4 38,4

-104,7 0,0 1,'3 0,2

-0,2 0,3 2,0 7,2 0,0

-1,2 Overige gewassen 7,5 Totaal Totaal generaal 15,9 123,5 Geb:

2

-27,5 27,4 36,7 10,2 3,5 7,0 112,3 18,1 8,3 5,1 4,6 5,3 20,8 62,2 172,5 ^eden

3

-3,9 2,0

-5,9 0,3 4,6 0,7 6,6

-9,4 21,6 20,6 0,3 0,8 0,9 0,5 12,8 35,9 63,4

4

-51,6

-51,6 10,0 8,2 44,7 4,0 5,7 5,3 77,9 86,0 0,7

-0,2

-53,3 140,2 269,7 Nevenbe- roepsbe-drijven

-0,6

-0,6 1,5 0,5 5,2 0,9 1,4 0,3 9,8 13,4 1,1 0,3 1,1 0,7 1,7 18,3 28,7 Totaal 54,9 15,3 92,6

-162,8 39,3 42,0 87,5 21,7 10,8 22,3 223,6 145,3 10,4 6,2 6,8 7,7 96,1 272,5 658,9

Het blijkt dat ongeveer een vierdedeel van de oppervlakte opengrondsbloementeelt uit trekheesters bestaat, waarvan het eind-produkt zeer overwegend als glaseind-produkt wordt afgezet. De concen-tratie van de trekheesterteelt ligt duidelijk in Aalsmeer e.o.

(14)

De teelt van bolbloemen in de open grond is vooral geconcen-treerd in de bollenstreek, doch is daarnaast ook nog van betekenis in gebied 4 (overig Nederland), waarbij de overheersende positie van de gladiool opvalt. De gladiool blijkt als buitenbloem even belangrijk te zijn als tulp en narcis te zamen.

Van de zaai- en pootgewassen is in alle gebieden de chrysant duidelijk het belangrijkst. In gebied 4 zal het Westland hierbij waarschijnlijk een belangrijke rol spelen, maar de overige gewas-sen zijn ook niet onbelangrijk. Bijlage 3 geeft aan om welke ge-wassen het hier gaat.

2.2.2 Spreiding in het aantal gewassen

Tabel 2.5 geeft een beeld van de spreiding in het aantal ge-wassen dat op de geënquêteerde bedrijven is aangetroffen. Tabel 2.5 Aantal bedrijven verdeeld naar aantal gewassen

open-grondsbloementeelt per gebied

Aantal gewassen

1

2

3

4

5

5 - 7 7 - 1 0 10 en meer Totaal bedrijven Gemidd. per bedr.

1

76 85 23

9

4

4

-201 2,0 Geb

2

139 92 92 46 33 33

7

-442 2,6 ied

3

85 92 62 54 23 23

8

-347 2,9

4

443 284 32 47 32

-32

-870 2,0 Nevenbe- roepsbe-driiven 97 18 18

9

18 26

-186 2,6 Totaal 840 571 227 165 110 86 47

-2046 2,4

Op ruim 40% van de bedrijven wordt slechts één opengronds-bloementeelt-gewas geteeld, op bijna 30% twee gewassen. In gebied 4 heeft zelfs meer dan de helft van de bedrijven slechts één teelt (chrysanten). De trekheesterbedrijven in Aalsmeer hebben overwe-gend 2 of 3 gewassen. In de gebieden 2 en 3 is de spreiding het

grootst. Op geen enkel bedrijf zijn meer dan tien gewassen aange-troffen.

2.2.3 Geldopbrengsten

Voor zover mogelijk zijn ook de geldopbrengsten van de aange-troffen opengrondsteelten vastgesteld. Deze bleken, ook bij een zelfde gewas, grote spreiding te vertonen, en zijn wellicht niet

(15)

altijd volledig betrouwbaar. Evenwel kan worden aangenomen dat deze cijfers, zoals ze in tabel 2.6 zijn weergegeven, als orde van grootte aanvaardbaar zijn.

Tabel 2.6 Geldopbrengsten van de opengrondsbloementeelt

Aant. bedrijven Aant. waarnemingen Beteelde opp. (ha) Gem.opp.per waar-neming (ha) Geldopbrengsten (x ƒ 1000) Geldopbr. per m2 Excl.trekhees-ters Geldopbrengsten (x f 1000) Geldopbr. per m2

1

201 496 12A 0,25 9041 7,29 1165 5,95 Gebied

2

442 1228 173 0,14 7672 4,45 7672 4,45

3

347 1003 63 0,06 4518 7,13 4373 7,61

4

870 1835 270 0,15 11210 4,19 9870 4,50 Nevenbe- roepsbe-drijven 186 505 30 0,06 705 2,34 701 2,38 Totaal 2046 5067 658 0,13 33146 5,04 23781 4,79

In tabel 2.6 zijn de geldopbrengsten ook exclusief trekhees-ters gegeven omdat, zoals eerder vermeld, het eindprodukt van de trekheesterteelt tot de glasproduktie wordt gerekend. Het ver-schil in geldopbrengsten in- en exclusief trekheesters bedraagt ƒ 9,4 miljoen, een bedrag dat ten naaste bij overeen komt met de veilingomzetten van trekheesters.

De opbrengsten per m2 blijken van gebied tot gebied nogal te verschillen, en zijn duidelijk het laagst op de nevenberoepsbe-drijven. Waar relatief veel bolbloementeelt voorkomt, blijken de geldopbrengsten per m2 aan de lage kant te zijn; zaai- en pootge-wassen tenderen naar hogere geldopbrengsten.

Aannemende dat de steekproefbedrijven representatief zijn voor de totale opengrondsbloementeelt, dan kan de totale geldop-brengst voor deze sector op rond ƒ 50 miljoen per jaar worden ge-steld, en exclusief trekheesters op een kleine ƒ 40 miljoen.

2.3 Afzet

2.3.1 Wijze van afzet

Ongeveer 80% van de bedrijven verkoopt uitsluitend via de veiling. (Tabel 2.7).

(16)

Tabel 2.7 Aantal bedrijven verdeeld naar afzetmethode van open-grondsbloemisterijprodukten Uitsluitend Veiling Binnenl.handel Markt Oarticulier Totaal

1

188 9 197 Geb]

2

389 13 402 Led

3

347 347

4

411 9 9 79 508 Nevenbe- roepsbe-drijven 44 9 9 71 133 Totaal 1379 31 18 159 1587

Uitsluitend afzet aan particulieren blijkt weinig voor te ko-men, behalve in groep 4 (15%) en op de nevenberoepsbedrijven (53%).

2.3.2 Ligging van de bedrijven t.o.v. plaats van afzet

De meeste bedrijven hebben hun afzet binnen een straal van 5 km. (Tabel 2.8).

Tabel 2.8 Proc. verdeling van het aantal bedrijven naar afstand tot het punt van afzet

Totaalaantal bedrijven Afstand tot 1 km 1 - 5 km 5 km en meer % bedr.met af-zet via meer dan één kanaal

1

201

9

69 22

4

Gebied

2

442 21 37 42

9

3

347

4

40 56

0

4

870 29 33 38 42 Nevenbe- roepsbe-drijven 186 48 28 24 28 Totaal 1046 23 38 39 22

In de Veenstreek (gebied 3) zijn alle bedrijven op de veiling georiënteerd. Dit is opmerkelijk omdat juist hier meer dan de helft van de bedrijven op meer dan 5 km van de veiling zijn gelegen.

2.4 Sociale aspecten

2.4.1 Leeftijdsopbouw der bedrijfshoofden

De leeftijdsopbouw van de ondernemers laat per gebied nogal wat verschillen zien (tabel 2.9).

(17)

Tabel 2.9 Proc. verdel tijdsklasse Leeftijdsklasse tot 30 jaar 30 - 40 jaar 40 - 50 jaar 50 - 60 jaar 60 - 70 jaar 70 jaar en ouder

• i n g van het aantal bedrijven

ondernemer

1

6

18 29 18 20

9

100 1) Gebied

2

14 24 15 31

8

8

100

3

9

29 20 29 11

2

100

4

6

26 33 23 10

2

100 naar leef- Nevenbe-roepers 29

5

29 32

5

-100 1) In gebied 2 zijn van 13 en in gebied 4 van 63 bedrijfshoofden

de leeftijden niet bekend.

Het blijkt dat Aalsmeer e.o. (gebied 1) wordt gekenmerkt door een relatief ongunstige leeftijdsopbouw (29% ouder dan 60 jaar). In de nevenberoepsgroep zijn relatief veel bedrijfshoofden jonger dan 30 jaar.

2.4.2 Opvolgingssituatie

De opvolgingssituatie op bedrijven met een oudste bedrij fs-hoofd van 50 jaar of ouder, is in tabel 2.10 weergegeven.

Tabel 2.10 Proc. verdeling van het aantal bedrijven met een be-drij f shoof d van 50 jaar of ouder, naar opvolgingssi-tuatie

Opvolging

Opvolging verzekerd Geen opvolging

Totaal aantal bedrijven

1

66 34 100 Geb:

2

66 34 100 Led

3

53 47 100

4

46 54 100 Nevenber .-bedrijven 49 51 100

Het percentage bedrijven dat, gezien de leeftijd van de be-drijf shoof den, binnen een termijn van 15 jaar, bij gebrek aan een opvolger zal worden beëindigd, ligt vrij hoog, vooral in de gebieden 3, 4 en 5. Dit zou erop kunnen duiden dat de bedrijfsre-sultaten in vele gevallen minder gunstig zijn, mede doordat de be-drijven in het algemeen gering van omvang zijn.

(18)

3 . G e g e v e n s p e r a f z o n d e r l i j k e g r o e p / g e b i e d

In dit hoofdstuk zijn per onderscheiden groep/gebied de voor-naamste gegevens bijeengebracht , voor zover nodig voorzien van een kort commentaar.

3.1 Het gebied Aalsmeer

Tabel 3.1 Bedrijfsstructurele kenmerken Bedrijfs-omvang in sbe 10- 60 60-120 120-180 180-240 240-300 300-360 360 e.m. Aantal bedrij-ven 36 49 49 27 19 4 17 201 in tot Oppervlakte bloemisterijgewassen de open

10-4Ö

10 are are 4 13 9 9 -4 37 28 17 18 -9 -4 76 grond 40 are e.m. 4 19 22 18 10 4 9 86 onder glas tot 10 are 31 4 9 -44 10-40 are 5 45 40 19 14 4 4 131 40 are e.m. _ -8 5 -13 26

Bijna 45% van de bedrijven is kleiner dan 120 sbe, een even-groot percentage heeft 40 are of meer opengrondsbloementeelt. De glasbezetting ligt zeer overwegend in de categorie 10-40 are; slechts op 4 bedrijven komt geen glas voor.

Tabel 3.2 Bedrijven met opengrondsbloementeelt en aantal gewas-sen

Aantal gewassen opengrondsbloemen tot "1

2

3 4 5

36

9 - 9 ~

18 22 10

- 4

9

-4

9

18

4

-5 9 9

4 -22 201 68 89 27 13

4

Oppervlakte bl.o.gr. (are) tot 10 10- 20 20- 30 30- 40 40- 50 50-100 tot 100 100 en meer Aantal bedrij-ven 54 54 9 4 31 27 22

(19)

Bijna de helft van de bedrijven heeft twee gewassen en een derde slechts één gewas. Er blijkt geen samenhang tussen de opper-vlakte opengrondsbloementeelt en het aantal gewassen.

Tabel 3.3 Geldopbrengsten per gewasgroep

Gewasgroep Aantal Opp. Geldopbr. in guldens waarne- in are Totaal Per m2 mingen x 1000

Trekheesters 344 10475 7875 7,52 Bol- en knolgewassen 45 258 128 4,96 Zaai- en pootgewassen 107 3092 1038 5,25 Totaal 496 13825 9041 7,29

De opbrengsten van trekheesters zijn gegeven als een gemid-delde van de totale oppervlakte, dus niet alleen van de oppervlak-te in bloei getrokken struiken. Uit de gegevens is naar voren ge-komen, dat de oppervlakte niet-trekbare struiken bij Sering en Forsythia groter is dan van de trekbare struiken, hetgeen zou kun-nen wijzen op uitbreiding met jong plantmateriaal.

Het gemiddelde van de groep wordt gedrukt door de lage opbrengsten

van Forsythia, nl. f 4,39 per "trekbare" m2; bij sering en prunus

resp. ƒ 26,12 en ƒ 13,75 per m2.

Verder kan van deze groep nog het volgende worden opgemerkt: Van de 201 geënquêteerde bedrijfshoofden bleken er 16 te zijn met een nevenberoep naast de bloementeelt; in acht van deze gevallen had dit betrekking op handelsactiviteiten. Op 49 bedrijven kwam meerhoofdige leiding voor.

De afzet van de produkten loopt bijna uitsluitend over de veiling.

3.2 Het gebied Bollenstreek

Onder de bollenstreek is verstaan het gebied tussen Wassenaar en het Noordzeekanaal. Het omvat dus ook Rijnsburg e.o. en tevens de bedrijven aan de westrand van de Haarlemmermeer waar bloemen-teelt in de open grond voorkomt.

(20)

Tabel 3.4 Bedrijfsstructurele kenmerken

Bedrijfs- Totaal Aantallen bedrijven met ... are

omvang Tuinbouw Tuinbouw W.v.Bloementeelt in sbe o. grond o. glas o. glas

"tôt 10/ 40 tôt TÜ7 4"Ö tôt TÏÏ7 55

10 40 e.m. 10 40 e.m. 10 40 e.m. 10- 60 98 12 46 40 98 - 25 53 20 60-120 158 7 40 111 79 79 - 20 73 65 21 85 20 53 33 7 39 60 120-180 180-240 240-300 300-360 360 e.m. 106 33 33 7 7 85 26 33 7 7 20 27 -53 6 14 7 -19 7 7 -14 6 -12 20 7 7 442 19 114 309 124 159 59 66 185 191

De bedrijven uit deze groep bestaan voor een groot deel uit bollenbedrijven, vele daarvan met ook glasteelten. De oppervlakte bloementeelt open grond neemt een groot deel in van de beschikba-re oppervlakte open grond. De bedrijven zijn overwegend klein, meer dan de helft is kleiner dan 120 sbe.

De oppervlakte glas per bedrijf bedraagt gemiddeld 1190 m2, op 33 bedrijven komt geen glas voor.

Tabel 3.5 Bedrijven met opengrondsbloementeelt en aantal van de-ze gewassen Oppervlak bl.o.gr. tot 10 10- 20 20- 30 30- 40 40- 50 50-100 100 en E :te (are) leer Aantal bedrij-ven 99 86 99 33 33 46 26 442 Aantal 1 66 15 25 -6 -7 119 gewas 2 20 26 20 13 -13 7 99 sen 3 13 32 20 7 7 13 -92 opengrondsbl 4 _ 7 7 13 -7 6 40 5 _ 6 7 -20 13 -46 oemen tot 6 „ -20 -20 6 46

De spreiding in aantal gewassen blijkt hier veel groter te zijn dan in het gebied Aalsmeer, een vierde van de bedrijven heeft een gewas, een vijfde twee gewassen: 10% van de bedrijven heeft zes en meer gewassen. Naarmate de oppervlakte opengrondsbloemen groter is hebben de bedrijven gemiddeld meer teelten.

(21)

Tabel 3.6 Geldopbrengsten per gewasgroep Gewasgroep Trekheesters Bol- en kno waarvan: Gladiool Narcis Tulp Iris Dahlia Zaai- en poo waarvan: Chrysant Aster Margriet Igewassen tgewassen Aantal waarne-mingen -396 86 73 66 66 33 726 158 99 106 Opp. in ha -107,22 . 33,04 26,72 26,14 9,64 3,45 55,78 17,43 7,85 4,90 Geldopbr. Totaal x 1000 -3931 1504 415 410 686 1082 3339 982 316 329 in guldens Per m2 -3,67 4,55 1,55 1,57 7,11 3,14 5,99 5,63 4,02 6,72

De opbrengsten per m2 liggen bij de bol- en knolgewassen la-ger dan bij de zaai- en pootgewassen. Vooral de opbrengsten bij de narcis en tulp liggen (onwaarschijnlijk?) laag.

Verder kan worden opgemerkt:

81% van de geënquêteerden had als hoofdberoep bloementeler, 10% bollenteler. Verder kwamen er enkele groentetelers en landbouwers in de steekproef voor(2%); bij deze bedrij f shoofden werd op het bedrijf geen glas aangetroffen.

De afzet van de produkten van de bloemisterij is praktisch uitsluitend op de veiling gericht.

3.3 Het gebied "de V e n e n "

Tot dit gebied zijn gerekend de gemeenten Ter Aar,

Alkemade, Leimuiden, Nieuwveen, Rijnsaterwoude, Woubrugge en Zevenhoven in het n.o. van de provincie Zuid-Holland en voorts het gebied "de ronde Venen" in de provincie Utrecht met de dorpen Mijdrecht, Vinkeveen en Wilnis.

(22)

Tabel 3.7 Bedrijfsstructurele kenmerken Bedrijfs-omvang in sbe 10 - 60 60 - 120 120 - 180 180 - 240 240 - 300 300 - 360 360 e.m. Totaal 22 147 116 23 23 8 8 347 Aantal li Tuinbouw o. tot 10 15 -8 -23 grond 10-40 _ 124 53 15 15 -207 40 e .m. 7 23 63 -8 8 8 117 en bedriiven met Bloementeelt o. grond 15 7 23 101 63 8 15 15 -8 46 209 40 e.m. _ 23 53 -8 8 -92 ... are Tuinbouw glas tot 10 15 -15 10-40 7 147 101 8 -263 onder 40 e.m. _ -15 15 23 . 8 8 69

Het betreft hier zonder uitzondering gespecialiseerde bloe-menteeltbedrij ven waarvan bijna de helft kleiner is dan 120 sbe.

De beschikbare oppervlakte open grond wordt in vele gevallen uitsluitend voor de teelt van opengrondsbloementeelt gebruikt. Op alle bedrijven komt glas voor; in bijna 9 0 % van de gevallen is de glasoppervlakte kleiner dan 4000 m 2 .

Tabel 3.8 Bedrijven met opengrondsbloementeelt naar aantal van deze gewassen

Oppervlakte Aantal Aantal gewassen opengrondsbloemen

o.gr.bl. (are) bedrij- tot ven 1 2 3 ' 4 5 6 107 62 117 8 16 31 16 23 23 77 15 31 15 tot 10 20 30 40 50 100 -e, 10 20 30 40 50 100 ,m. 30 16 23 8 -15 31 8 8 15 -16 23 7 -Totaal 347 85 77 77 46 39 23

De spreiding in aantal gewassen is groter dan in Aalsmeer, doch kleiner dan in de Bollenstreek; van een tendentie van toename van het aantal gewassen bij toenemend areaal opengrondsbloemen kan niet worden gesproken.

(23)

Tabel 3.9 Geldopbrengsten per gewasgroep Gewasgroep Trekheesters Bol- en knol waarvan: Narcis Iris Lelie Freesia gewassen Zaai- en pootgewassen waarvan: Chrysanten Aantal waarne-mingen 31 409 62 139 69 54 563 232 Opp. in ha 5,87

2T.7T

4,59 6,59 2,56 3,62 35,70 20,60 Geldopbr. Totaal x 1000 143 15BT 187 493 308 250 2787 2000 in guldens Per m2 2,43 7,29 4,07 9,49 12,04 6,91 7,81 7,28

In het algemeen liggen de geldopbrengsten van de vermelde ge-wassen niet onaanzienlijk hoger dan in de bollenstreek. Zonder na-der onna-derzoek is geen verklaring hiervoor aan te geven.

3.4 Overig Nederland

In overig Nederland komen nog vele bedrijven voor, waar bloe-misterij in de open grond wordt bedreven. De spreiding van deze bedrijven over de diverse provincies blijkt uit het volgende (zie ook tabel 1.2).

Tabel 3.10 Aantallen bedrijven met opengrondsbloementeelt per provincie Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Aantal bedrij-ven 79 16 16 32 1 11 47 Oppervl. o.gr.bl. ha 11 1,7 8,5 2,4 18,1 10,5 Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Totaal Aantal bedrij-ven 127 237 47 111 47 870 Oppervl. o.gr.bl. ha 92,3 64,5 26,1 39,0 3,4

1) Uitkomst niet betrouwbaar.

Het blijkt dat het merendeel van deze bedrijven is gelocali-seerd in Noord-en Zuid-Holland en in Gelderland en Noord-Brabant; in totaal gaat het om + 270 ha opengrondsbloementeelt.

(24)

Tabel 3.11 Bedrij fsstructurele kenmerken Bedrijfs-omvang in sbe 10 - 60 60 - 120 120 - 180 180 - 240 240 - 300 300 - 360 360 - 420 420 e.m. Totaal 205 237 174 79 63 32 32 48 870 Aantal Tuinbouw o. tot 10 79 -46 15 16 -156 grond 10-40 32 64 80 48 32 -16 16 288 40 e.m. 94 173 48 16 15 32 16 32 426 bedriiven met , Bloementeelt o. grond

m

64 63 32 16 -286 79 110 111 47 32 -32 32 443 40 e.m. 15 63 -15 32 -16 141 .... are Tuinbouw glas tot 10 189 79 31 -16 -315 10-40 16 158 64 16 16 -16 16 302 onder 40 e m _ -79 63 47 16 16 32 253

Ook in deze groep is ruim 50% van de bedrijven kleiner dan 120 sbe; in vergelijking met andere gebieden zijn er evenwel ook relatief veel grotere bedrijven (300 sbe en meer).

Dit zal mede veroorzaakt zijn doordat ook het Westland tot deze groep is gerekend. Het gebruik van de beschikbare grond voor bloe-menteelt is beperkt, zoals ook uit de volgende tabel blijkt; de helft van de bedrijven heeft minder dan 10 are (tabel 3.12).

Tabel 3.12 Gebruik van de open grond voor bloementeelt Beschikbare open grond tot 10 10 - 20 20 - 30 30 - 40 40 - 50 50 - 100 100 - 200 200 e.m. opp. (are) Aantal bedrij-ven 111 111 142 48 95 142 142 79

Gebruik van de open grond (are)

^ 1 0 - 2 0 20-30 30-40 40-50 10 e.m.

n:

47 16 32 - 31 16 15 - - 64 - - 15 32 870 428 174 94 32 46 96 80 63 16 32 79 47 -31 32 16 -47 16 32

(25)

Tabel 3.13 Bedrijven m e t opengrondsbloementeelt naar aantal g e -wassen

Oppervlakte Aantal Aantal gewassen opengrondsbloemen

b l . o. g r . (are) bedrijven ! ' ~ , I 5 e.m. tot 10 264 10- 20 221 20-30 111 46 17 16 32 30- 40 32 40- 50 47 50-100 32 100 e.m. 63 238 111 46

-16

-79 110 17 32

-47 16

-16

-15 16

-15

-16 16 16 Totaal 870 411 285 63 63 16 32

Op 8 % van de bedrijven worden niet meer dan 2 gewassen open-grondsbloemen geteeld, er is geen tendentie dat bij toenemende oppervlakte opengrondsbloemen meer gewassen voorkwamen.

Tabel 3.14 Geldopbrengsten per gewasgroep

Gewasgroep Aantal Opp. Geldopbr. in guldens waarne- in ha Totaal Per m2 mingen x 1000 Trekheesters 95 5_1 ,57 1_437 2,79 B o l - en knolgewassen 648 84"7§2 3600 V,2?\~ waarvan: Gladiool 174 44,72 872 1,55 Iris 63 3,96 219 5,52 Z a a i - en pootgewassen 1092 133,31 6268 4,70 waarvan: Chrysant 570 70,68 3746 5,30

De spreiding in opbrengsten b i j eenzelfde gewas blijkt zeer groot te zijn. Dit geldt m e t name voor de gladiolen. B i j d i t g e was is het denkbaar dat slechts e e n deel v a n de bloemen is v e r -k o c h t , b i j partijen d i e "om d e -k n o l " w e r d e n geteeld.

Verder k a n bij deze groep worden opgemerkt, d a t drie v a n de vier bedrijfshoofden bloementelers zijn, 18% is groenteteler e n 8% bollenteler. Op 12% v a n de bedrijven komt nevenactiviteit voor

(26)

in de vorm van handel in bloemisterijprodukten. Bij deze bedrijven is het merendeel van de afzet rechtstreeks op particulieren of de markthandel gericht; bij de andere zeer overwegend op de veiling.

De leiding van de bedrijven is in 85% van de gevallen één-hoofdig; meerhoofdige leiding komt alleen bij de bloementelers voor.

3.5 Niet agrariërs

Bij deze groep is geen beperking opgenomen in de oppervlakte opengrondsbloementeelt, zoals bij de voorgaande groepen. Het gaat hier om 186 bedrijven, overwegend bloemist-winkeliers, en voorts veel hoofdberoepen in de sfeer van hoveniers, tuincentrum en am-bulante handel. Voorts heeft 10% een beroep in loondienst en 5% een niet-agrarisch zelfstandig hoofdberoep.

Tabel 3.15 Bedrijfsstructurele kenmerken Bedrijfs-omvang in sbe 10- 60 60-120 120-180 180-240 Totaal 107 44 26 9 186 Aantallen Tuinbouw open grond tot 10 10 e.m. 62 45 44 26 9 71 115 bedrijven met Bloementeelt open tot 10 71 36 9 9 125 grond 10 e.m. 36 8 17 -61 .... are Tuinbouw onder glas tot 10 98 36 -134 10 e.m. 9 8 26 9 52

De bedrijven zijn overwegend klein tot zeer klein, 80% is kleiner dan 120 sbe en bijna 60% kleiner dan 60 sbe. Van deze laatsten hebben er 18 een areaal bloementeelt in de open grond van 40-50 are en 18 tussen 10 en 15 are. Alle bedrijven in deze sub-groep hebben glas, zeer overwegend minder dan 1000 m2. Ook bij de andere categorieën is slechts een deel van de oppervlakte open grond voor de bloementeelt in gebruik. Aan deze 79 bedrijven heb-ben er 43 ook glas, 9 tussen de 3000 en 4000 m2, 18 tussen 2000 en 3000 m2 en 16 tussen 1000 en 1500 m2.

Alle bedrijven hebben één-hoofdige leiding, behalve waar het bedrijfshoofd een niet-agrarisch zelfstandig hoofdberoep uitoefent.

(27)

Tabel 3.16 Bedrijven met opengrondsbloementeelt en aantal van deze gewassen Oppervlakte bl.o.gr. tot 10 10-20 20-30 30-40 40-50 50 e.m. Totaal Aantal bedrij-ven 106 44 9 -18 9 186 Aantal 1 71 26 -97 gewassen 2 9 9

-_

-18 3 26 9 -35 opengrond sbloemen 4 -5 -18 -18 5 e.m. -9 -9 18

Op de helft van de bedrijven komt slechts één gewas voor, doch dit heeft betrekking op kleine oppervlakten opengrondsbloe-menteelt. Bij toenemende oppervlakte neemt het aantal gewassen eveneens toe.

Tabel 3.17 Geldopbrengsten per gewasgroep Gewasgroep Trekheesters Bol- en knolgewassen Zaai- en pootgewassen waarvan: Chrysant Aantal waarne-mingen 18 186 301 124 Opp. in ha 0,58 10,24 19,27 14,76 Geldopbreng Totaal x 4 365 226 232 sten 1000 in guldens Per m2

0^2

3,56 1,75 1,57

De opbrengsten van zaai- en pootgewassen zijn zeer laag ver-geleken bij die in de andere groepen/gebieden. Aan de betrouwbaar-heid van de gegevens moet worden getwijfeld.

(28)

G vo eu r-o P-O CM 0) e a -a . nj tu tu < x> > a p. o Cvl

é

S S G O -H e -o e ró tu tu < Xi > a c o -H O CN

il

c -a c et] tu tu < XI > • XI a o, c c -a CO tu < XI en r*» vO m m o m o o vo vO m o a* o r^. m o vO -tf O N O O N <r 0 0 m

ON C CU 00 e -H C o u o vo o m <N m en co 0 0 o <N r^ r-. en en vu m i n i n m <r o r*-U~l CN ON a \ <r <t 0\ T3 C «3 c-H W 0) • H J-l

fe

m CO vO CN en <r en

^_

m CN r-. »4-a i O* m <r CN <r i n m

^

o r^. CN CN o m en

_

eu x: 4-t C a) M O

-*

m CN m vO o i n m o en <r vO m a i o r*. vO CN i n vO <r r^. tn vO m CN a i r^-r-. 0 0 l - l Q) C0 ai *•-> •H U 0)

>

o m m vo vO CN *-T m o r*-O a \ r^. <r o <r CM CN r^-o 0 0 vO <t <r r-a i vO o <t m m ^? 0 0 en vO T 3 c nj «-i l-i eu 13 i-H 0) O CN CN a \ CN en o

_

o m o en Ov o a i en en m o r--CN a\ 0 0 vO CN O m CN CN en

en en 4-1 Ä u eu u 4-1 D a o CN -tf CN CN vO 0 0

,-vO CN o r*-en <fr o vO vO en 0 0 0 0 CN o m <r CN vO vO m en CN O vO vu en en -X) <r vO CN C et) •-H i—i O se 1 T 3 M O O 23 r-en CN en < t r^. <t

^

vO 0 0 o

•*

en o vO en m o m m o o en CN m CN CM m o\ vO CN <r CN < j -CN C ctJ i-i .—1 O se 1 T ) • H 2 ESI i n en o en i n i n r^. VO o o vO CN m en en i n

r*-<*

CM 00 <r O i

^

m <r j -CM < t i n CM en T3 Ö fU i—i 0) 0) N vO VO O en m CM CN o O i vO m en o en CN r^

r^ O a \ r^. CN r^. CN <r o vO o vO vO CN CN CN CN O O i m 4-1 C eu Xi et) U PQ 1 t3 U 0 0 z r*-. CT. CN CN

-*

~

CM vO CM i n r^. i n CM en o i n vO CN O rv. r^ sr Z CN O CN O en O N 0 0 CM î v . sr CN U 3 -S s •l-i »J m CM o\ en CM O en m <r r^. CN en m co en vO O N O <r a \ r-en 10 <u O a 6 i—i 0) 03 to >-ï M CM

en vO CN CM o\ vO O O m en en 0 0 r-m en a i oo m o m CN O i eN vO m en en r-„ co en o vO vO CN en en vO vO CT\ c r-1 a; T3 eu S3 I - l crj ecj 4J O H

(29)

Bijlage 2. De steekproef, samenstelling en verantwoording 1. De populatie

In 1974 kwam op 3356 bedrijven bloementeelt in de open grond voor, op basis van de meitellingen van dat jaar. Voor de enquête is uit deze bedrijven een steekproef getrokken, rekening houdende met:

a. hoofdberoep ondernemer (agrarisch of niet-agrarisch) b. regionale concentraties van de opengrondsbloementeelt c. oppervlakte opengrondsbloementeelt per bedrijf.

Ad a. Op het totaal van 3356 bedrijven blijken er 534 te zijn waarvan het hoofdberoep van de ondernemer niet-agrarisch is.

Deze groep bedrijven is in de steekproef apart onderscheiden, overigens met dien verstande, dat bedrijven met een grote bedrijfsomvang buiten beschou-wing zijn gebleven. Het bleek nl. dat zich in deze groep zeer overwegend bedrijven bevonden (meer dan 300 s b e ) , behorende tot instellingen, socia-le werkplaatsen e.d. die voor enquêtering niet in aanmerking kwamen. Ad b. Bij de hoofdberoepsbedrijven bleken belangrijke regionale

concen-traties van opengrondsbloementeelt voor te komen in Aalsmeer, e.o., de zuidelijke bollenstreek (incl. Rijnsburg) en in de Veenstreek. Deze drie gebieden zijn in de steekproef apart onderscheiden.

De resterende hoofdberoepsbedrijven zijn samengevoegd tot een groep: "overig Nederland".

Ad c. Ten einde te vermijden dat bedrijven met een te verwaarlozen opper-vlakte opengrondsbloementeelt in de enquête zouden worden begrepen, zijn bij de samenstelling van de steekproef voor hoofdberoepsbedrijven oppervlakten van minder dan 5 are opengrondsbloementeelt buiten beschouwing gelaten. Bovenaangeduide indeling in groepen geeft voor de totale bedrijvenpopulatie het volgende beeld:

Groep

1 Aalsmeer e.o. 2 Bollenstreek

3 Veenstreek (incl. Mijdrecht en Wilnis) 4 Overig Nederland 5 Niet-agrarisch hoofdberoep Totaal agrarisch hoofd-beroep Aantal bedrij-ven 305 653 394 1470 534 3356 Oppervlakte (ha) opengrondsbloe-menteelt 166 245 114 342 115 982 In het vervolg van deze bijlage zullen de onderscheiden groepen steeds met hun nummer worden aangegeven.

De bedrijven die voor de steekproef werden uitgesloten, zijn als volgt over de diverse groepen, naar aantal en oppervlakte opengrondsbloementeelt, ver-deeld.

(30)

Bijlage 2 (le vervolg) Groep Aantal bedrij-ven 19 39 3! 173 20 Oppervlakte (ha) opengrondsbloe-menteelt 0,42 1,20 0,65 5,12 10,35 minder dan 5 are

opengrondsbloementeelt bedrijven met 300 sbe en meer

Totaal 282 17,74

Als gevolg van de gestelde beperkingen wordt dus 1,8% van de totale opper-vlakte opengrondsbloementeelt buiten beschouwing gelaten, en ruim 8% van het aantal bedrijven.

De omvang van de enquête werd op 350 bedrijven vastgesteld. Rekening houden-de met houden-de spreidingen in bedrijfsomvang en houden-de oppervlakte

opengrondsbloemen-teelt binnen de groepen, kwam de volgende verdeling tot stand.

Groep Omvang populatie Oppervlakte (ha) Aantal bedrijven

Wegings-(aantal bedrijven) opengrondsbloemen in enquête factor 1 2 3 4 5 286 614 363 1297 514 Totaal 165 244 1 13 337 105 64 93 47 88 58 4,47 6,60 7,72 14,74 8,86 3074 964 350

(Met behulp van de wegingsfactor kunnen de uit de enquête genomen cijfers voor het totaal van de populatie worden omgerekend).

2. De enquête

De enquête op de bedrijven van de steekproef is uitgevoerd door de D.B.H.'s (District Bureau Houders) van de STULM (Stichting Uitvoering Landbouw Maat-regelen) en werd gehouden in het najaar van 1975. De laatste ingevulde for-mulieren werden in februari 1976 terugontvangen. Slechts 2 forfor-mulieren wer-den niet geretourneerd.

Van de retour ontvangen formulieren kon een relatief groot deel niet worden verwerkt. De redenen hiervoor zijn in onderstaande tabel samengevat.

Totaal-aantal 1 bedrijven •

Groepen

T

1 Geen teelt van snijbloemen meer in 1975 of minder dan 5 are 2 Bedrijf opgeheven 3 Niet commercieel bedrijf 4 Nooit snijbloemen geteeld 5 Weigering (incl.

niet-terugon tvangen) 6 Onbekend Totaal-70 15 4 14 8 6 12 2

-1 1 3 20 4

-2

-1

-1 20 1

-6 4 2 17 8 4 7 1 0 117 19 26 33 37 33

(31)

Bijlage 2 (2e vervolg)

Opvallend is, dat op veel bedrijven in 1975 geen teelt van opengrondsbloe-menteelt meer voorkwam. Gezien het feit dat, landelijk gezien, het aantal bedrijven met opengrondsbloementeelt t.o.v. 1974 nog met 1% toenam (bijlage

1) moet worden geconcludeerd dat zich onder de opengrondsbloementeler een grote groep gelegenheidstelers bevinden.

Als gevolg van het grote aantal niet (meer) van toepassing zijnde gevallen, representeren de verwerkbare bedrijven ongeveer twee derdedeel van de popu-latie en 70% van het areaal daarvan (zie onderstaande tabel).

Groep I 2 3 4 5 Totaal Aantallen bedrijven in steek-proef 64 93 47 88 58 350 uitge-vallen 19 26 2 33 37 117 ver-werkt 45 67 45 55 21 233 Wegings-factor 4,47 6,60 7,72 15,82 1) 8,86 Uiteindelijk Aantal bedrijven 201 442 347 870 186 2046 gerepresenteerd Oppervlakte opengronds-bloementeelt 123,52 172,53 63,37 269,68 28,65 657,75 1) Wegingsfactor bijgesteld daar in deze groep van vier bedrijven in het

ge-heel geen opgave werd ontvangen.

Uiteindelijk representeren de geënquêteerde bedrijven bijna 67% van het aan-tal bedrijven en 68% van de oppervlakte opengrondsbloementeelt van de popu-latie. Per onderscheiden groep (gebied) zijn de verschillen evenwel groot; vooral in groep 5 is de representatie, door het grote aantal uitgevallen be-drijven, duidelijk verzwakt.

Groep 1 2 3 4 5 Pc Aantal bedrij-ven 286 614 363 1297 514 3074 Dpulatie Opp. bloe-menteelt open grond (ha) 165,20 243,66 I13,43 336,85 104,82 963,96 Gerepresenteerd door steekproef Aantal bedrij-ven 201 442 347 870 186 2046 Oppervlakte (ha) 123,52 172,53 63,37 269,68 28,65 657,75 Steekproef populatie Aantal bedrijven 70,3 72,0 95,6 67,1 36,1 66,6 in % van Oppervlak-te (ha) 74,8 70,8 80,1 27,3 68,2 34

(32)

QJ i - l ÖO ca i c C Cd g ca ca <u ,-H « 1 •U K e <o i» s 00 e •r-(

1

c O CO es m CM CO <fr -a- m o\ co — <-co ~ m 1

^

II! cO S c 's O) C t n c o o - 3 - IT) f O

— —•

4-i W 0 0 > v 3 Ö CO £ >H U 3 H O J-i 0) Pu F4 W o r^. c o m v o cy« v o n r ^ c n \ o c N i c r i r~» ~ - C N m CM < ± c o c c c o — o » CO vO co o P - — — in m m r*- co CM -tf — r » C M i n o ^ f c o c o < r < r r*. — — c o v o o v o c o \ o o \ CM m r^. o — co o ••-t O CO - H (IJ cfl O w cfl - H -P O G 4J Ü - H T 4 I ,-H C H U C P H I i - t < u " t Ö J - i t H ï > , h X < Ü Ö e ö ( U h 3 0 p. c CU n) 0) .-H i-H • H 3 CU , * J= S . ü u cu o ö O •'-> co u to ( X 4-1 >H • H T3 CU u 3 cu 3 j e « m y w fl H ft U ö O i - i M W i — i c O c O cd • - o h J-i co CU cO 0) J 3 O . * M 0) e-e

(^

c*i c

«

>

u co

«

S os > j c

«

>

u nl co S 35

(33)

ÖO

fi

H i n vo yD — CM \ o m — m m

— —

CO yO vD vO r-* \D — ~- -<r — rt ^ cd ai a) u U n) Cfl W r. r -r-* m O CM CM u-i CT. CN C n) nj cd ccj 5 — co « ON co r-. >o o\ o o —• — O — 00 vO — co CM « - ^ m (Ti co CO un CM — — m ^ t er. co o oo co r- co o m CM i n — — co m <r r-. -d-cN r-. m CM 0 M H (M <U CJ r~* 3 •u 3 O co ClJ -H , 0 C co C 00 <U >> O O N ^i M O «H ,C O h 3 a fi o n) , 3 co d) en ÖO O cfl >> U U «H j - 4-1 ÖO C 4-1 cd M B O U U O O Q W Ü J f i ^ i J i J O «H O M « > . _ . -H 1-1 U >, 4J .r4 36

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

− Als in het tweede antwoordalternatief in het eerste antwoordelement is doorgerekend met een in de vorige vraag berekend getal, hiervoor geen scorepunt in

[r]

[r]

[r]

V is het vlakdeel dat wordt begrensd door de grafiek van f en de x -as.. In figuur 3 is driehoek OAB

[r]

[r]

Als je naar de figuur kijkt zie je dat voor het bepalen van de grootte van de rechthoek eigenlijk alleen de langste twee stroken belangrijk zijn.. De langste zijde van de rechthoek