• No results found

Stilte in context : onderzoek naar de opkomst van religieuze stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stilte in context : onderzoek naar de opkomst van religieuze stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stilte in context

Onderzoek naar de opkomst van religieuze stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten

Jordy Pama Studentnummer 10001617 Begeleider: dhr. dr. P.T. Van Rooden Master Sociologie Universiteit van Amsterdam

(2)

Samenvatting

In dit explorerende onderzoek is een veelheid aan verschillende data geanalyseerd. Vanuit deze analyse zijn 3 contexten naar voren gekomen die antwoord proberen te geven op de leidende vraag van dit onderzoek: Welke sociale processen zijn van invloed op de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten?

De eerste context die naar voren is gekomen uit de data is de ontkerkelijking van Nederland en de opkomst van nieuwe spiritualiteit. Deze context richt zich op de veranderingen in de manieren van geloven in Nederland, waarbij er een afname is van de georganiseerde religie en kerkgang en een toename van de interesse in alternatieve, Oosters geïnspireerde spiritualiteit.

De tweede context die uit de analyse van de data van invloed lijkt te zijn geweest op de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten is de islam aan de Nederlandse universiteiten. De islam is een relatief nieuw verschijnsel aan Nederlandse universiteiten en brengt nieuwe uitdagingen met zich mee door de specifieke rituelen die de islam vereist.

De derde context die van invloed lijkt te zijn op de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten is de verandering van het Nederlands universitair onderwijs. Door bezuinigingen wordt nominaal afstuderen belangrijk voor de

universiteit en past ze haar curriculum hierop aan. De studievoortgang van studenten wordt strikter gemonitord waardoor studenten minder autonomie en

verantwoordelijkheid dragen voor het succes van hun studie en meer op de universiteit moeten zijn. Dit heeft als gevolg dat de vraag naar faciliteiten met

betrekking tot niet-academische aspecten van een student, zoals een stilteruimte om te bidden, mediteren of tot rust te komen, toeneemt. Binnen deze context valt ook een verandering in discours waar te nemen. Met betrekking tot kwesties rondom diversiteit valt een Amerikaans discours waar te nemen waarbij de focus ligt op empowerment, veiligheid en de functie van chief diversity officer. Mogelijkerwijs inspireert dit Amerikaans discours ook een ‘meer Amerikaanse’ aanpak van

diversiteitskwesties en daarmee een positieve houding ten opzichte van stilteruimtes, wat wilt zeggen: een houding waarbij stilteruimtes als meerwaarde voor een

universiteit worden gezien.

Vanuit de data kan geconcludeerd worden dat met name de toename van het aantal moslimstudenten aan de universiteit een invloed heeft gehad op het ontstaan

(3)

van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten. Voor de andere contexten is de data niet toereikend gebleken.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding……….blz. 4 1. De focus……….blz. 6 2. Methodologie……….blz. 8 2.1 Onderzoeksstrategie en design………..blz. 8 2.2 Universiteiten en respondenten……….blz. 8 2.3 opbouw………..blz. 10 3. De context………blz. 11 3.1 Geschiedenis………..blz. 11 3.2 Ontkerkelijking en nieuwe spiritualiteit………blz. 14 3.3 De islam aan Nederlandse universiteiten………...blz. 19 3.4 Ontwikkelingen in het universitair onderwijs………blz. 27 3.4.1 diversiteit……….blz. 27 3.4.2 ‘Veramerikanisering’………..blz. 30 3.4.3 Verschoolsing………..blz. 32 Conclusie……….blz. 35 Bijlagen………blz. 39                      

(5)

Inleiding

Op 18 augustus 2014 opende de Vrije Universiteit van Amsterdam twee nieuwe faciliteiten: een islamitische gebedsruimte en een stilteruimte, ‘de Ruimte’. Met deze faciliteiten onderstreept de Vrije Universiteit haar diversiteitsbeleid dat zich richt op “het opleiden van academici die in staat zijn om verschillende culturele perspectieven te betrekken in hun professionele handelen en effectief om te gaan met verschillende culturen.”1 Ze beschouwen diversiteit niet als “doel op zich, maar als instrument

voor een ontmoeting tussen verschillende perspectieven en opvattingen.”2 Deze

opmerkingen roepen een aantal vragen op, die verderop in deze inleiding aan bod zullen komen.

Enkele dagen voor de opening dienden twee Kamerleden van de Partij voor de Vrijheid, Beertema en De Graaf, vragen in bij minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ze wilden dat Bussemaker de subsidie voor de Vrije Universiteit stop zou zetten vanwege de islamitische gebedsruimte. Immers, zo

stelden de heren, faciliteert de universiteit de segregatie tussen mannen en vrouwen én frustreert ze hiermee de integratie. Bussemaker schortte de subsidie niet op en gaf hiervoor de volgende verklaring:

“Of en hoe een universiteit invulling geeft aan haar diversiteitsbeleid is een zaak van de universiteit zelf. De overheid heeft hier geen rol in. De Vrije Universiteit heeft een zeer diverse studentenpopulatie. Haar identiteit en de diversiteit van haar studentenpopulatie zijn belangrijke aandachtspunten in haar beleid. De VU

ontwikkelt actief beleid op het terrein van diversiteit. In dit kader faciliteert ze een diversiteit aan (religieuze) achtergronden met stilte- en gebedsruimtes” (Bussemaker, beantwoording Kamervragen PVV over gebedsruimte VU, september 2014)

De Vrije Universiteit van Amsterdam is niet de enige universiteit in Nederland met een stilte- of gebedsruimte. Sterker nog, van twaalf van de bekendste

universiteiten van Nederland3 hebben maar liefst elf universiteiten één of meerdere

stilte- of gebedsruimtes. De enige universiteit zonder stilte- of gebedsruimte is de Universiteit van Amsterdam. Velen van deze stilte- en gebedsruimtes zijn al lang                                                                                                                

1http://www.vu.nl/nl/over-de-vu/profiel-en-missie/uitgelicht/diversiteit/missie-en-visie/index.asp 2 idem 1

3 Universiteit Leiden, Radboud Universiteit Nijmegen, Rijksuniversiteit Groningen, Tilburg University,

Universiteit Utrecht, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit Amsterdam, Erasmus Universiteit Rotterdam, Maastricht University, Technische Universiteit Eindhoven, Technische Universiteit Delft en Universiteit Twente.

(6)

onderdeel van de universiteiten en hebben niet tot ophef geleid zoals bij Vrije Universiteit het geval was. Ongetwijfeld zullen bij de aanleg van een stilte- of gebedsruimte van de andere universiteiten verschillende bestuurlijke vragen over de rol van een universiteit in het faciliteren van aspecten die relevant zijn voor het uitoefenen van verschillende geloofsovertuigingen aan bod gekomen zijn. Zoals uit het conflict rondom de gebedsruimte voor moslims aan de Vrije Universiteit al bleek, zijn de meningen over de rol van de universiteit zeer verschillend. Welke plichten meent een universiteit te moeten vervullen ten aanzien van haar studenten? Wat betekent secularisme bij het maken van bestuurlijke beslissingen rondom

geloofsovertuigingen? Welke rol heeft de geschiedenis van religie in Nederland gehad op de relatie tussen religie en onderwijs?

Dit onderzoek komt voort uit nieuwsgierigheid naar mogelijke antwoorden op de bovengenoemde vragen. Recentelijk is op de Universiteit van Amsterdam, vanuit waar dit onderzoek wordt geschreven, door een groep docenten en studenten een ruimte geclaimd als stilteruimte. De groep wilt op deze manier van de Universiteit van Amsterdam een inclusievere plek voor alle studenten maken, omdat de

Universiteit zelf niets doet aan diversiteit. Maar wat betekent dit idee van

inclusiviteit? En, terugkijkend naar de citaten van de website van de Vrije Universiteit Amsterdam: wat is diversiteit eigenlijk? Welke plaats zou diversiteit in een

universiteit in kunnen nemen, en waarom is dit al dan niet wenselijk?

Vanuit het denken over dit ogenschijnlijk eenvoudige idee, een ruimte van enkele vierkante meters ten behoeve van gebed of meditatie, komen enkele fundamentele vragen aan het licht over de rol van religie en spiritualiteit in de

openbare ruimte en aan de universiteit en het universiteitsbeleid dat zich richt op deze kwesties. In het volgende hoofdstuk wordt besproken hoe dit onderzoek invulling zal geven aan het beantwoorden van enkele van deze vragen.

(7)

1. De focus

Dit onderzoek zal zich richten op verschillende sociale contexten die te onderscheiden zijn in data rondom stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten. Deze verschillende contexten scheppen duidelijkheid over het hoe en waarom van stilteruimtes. De contexten zijn naar voren gekomen uit een beschouwing van allerlei bronnen en interviews rondom het onderwerp ‘stilteruimte aan de universiteit’. Door een analyse van deze concepten en contexten is in dit onderzoek getracht een antwoord te

formuleren op de onderzoeksvraag: Welke sociale processen zijn van invloed op de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten? In het volgende hoofdstuk valt meer te lezen over de werkwijze die gehanteerd is in dit onderzoek.

Alvorens in te gaan op de problematiek rondom stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten zal er gekeken worden naar de geschiedenis van stilteruimtes aan universiteiten in Nederland. Hierbij ligt de focus op de religieuze historie van verschillende universiteiten en op bepaalde historische ontwikkelingen met

betrekking tot religie aan universiteiten. Hierdoor zal een duidelijk beeld ontstaan van ontwikkelingen van verschillende universiteiten in relatie tot religie en stilteruimtes en de invloed van deze ontwikkelingen op de opkomst van stilte- en gebedsruimtes. Dit is nodig, omdat de geschiedenis van religie in Nederland niet los gezien kan worden van religie aan de universiteit, met name bij het bespreken van bijzondere universiteiten en universiteiten met een religieuze achtergrond. Na deze

geschiedkundige analyse zal er gekeken worden naar de recentere ontwikkelingen rondom stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten. Door een analyse van

verschillende bronnen en interviews zijn een aantal contexten naar voren gekomen. Deze contexten hebben allemaal in meerdere of mindere mate invloed gehad op de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten. Vanuit een analyse van deze verschillende contexten in hoofdstuk 3 van dit onderzoek zal duidelijk worden in welke mate deze processen een rol hebben gespeeld of nog steeds spelen in de

opkomst van stilteruimtes.

De relevantie van de uitkomsten van de analyse van contexten die een rol hebben gespeeld bij de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten is tweedelig. Enerzijds is dit onderzoek wetenschappelijk relevant omdat het een specifiek veld van onderzoek aanraakt waar nog weinig onderzoek is uitgevoerd. Over religie in de openbare ruimte is enig onderzoek gedaan, maar over religie aan de

(8)

universiteit daarentegen is weinig wetenschappelijke literatuur te vinden. Ook over verschillende opvattingen van de vermeende taken van universiteiten in Nederland is weinig tot geen onderzoek gedaan. Ten tweede zijn de resultaten van dit onderzoek relevant omdat ze in groter perspectief inzicht geven in de verschillende zienswijzen over religie in de samenleving. Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst staan op gespannen voet in het maatschappelijk en politiek debat rondom integratie en door recente uiting van religieus gemotiveerd terrorisme zoals de aanval op Charlie Hebdo is het bespreken van religie in de samenleving een gecompliceerd gesprek geworden. De resultaten van dit onderzoek kunnen enig inzicht en houvast bieden in de bespreking van dit thema.

(9)

2. Methodologie

2.1 onderzoeksstrategie en design

Om een duidelijk beeld te krijgen van de contexten die een rol spelen bij de ontwikkelingen rondom stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten heeft dit

onderzoek een kwalitatief karakter. Over het onderwerp diversiteit in het algemeen en stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten specifiek is nog weinig te vinden in de Nederlandse academische literatuur. Vandaar dat dit onderzoek dan ook gebruik maakt van een veelheid aan verschillende bronnen: het verkent een redelijk onbekend gebied van studie. Dit onderzoek kan dan ook het best gelezen worden als een eerste verkenning van het onderwerp ‘stilteruimtes en diversiteit’. Het onderzoek is

exploratief van opzet, wat betekent dat er gebruik gemaakt is van kwalitatieve

interviews, data-analyse van verschillende beleidsstukken en een literatuuronderzoek van relevante artikelen en boeken.

Het onderzoek heeft zich gericht op drie specifieke universiteiten, die hieronder toegelicht zullen worden. Daarnaast is er een uitgebreide beschouwing gedaan van allerlei bronnen die verband houden met het onderwerp ‘stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten’. Vanuit deze beschouwing zijn de verschillende contexten naar voren gekomen. Deze contexten zijn geanalyseerd om een conclusie te kunnen vormen over de mate van invloed die de in de contexten besproken processen hebben gehad op de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten.

2.2 Universiteiten en respondenten

Verschillende respondenten zijn gevonden op enkele universiteiten in Nederland: de Radboud Universiteit Nijmegen, de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam. Deze drie universiteiten zijn gekozen omdat ze alle drie op een andere manier vorm geven aan stiltecentra aan de universiteit. De Vrije Universiteit Amsterdam heeft een stilteruimte en een islamitische gebedsruimte, en is opgericht door orthodox-protestantse christenen in 1880 onder leiding van Abraham Kuyper. Daarom wordt de Vrije Universiteit Amsterdam een bijzondere universiteit genoemd. De Universiteit van Amsterdam is voortgekomen uit de Gemeente Universiteit

Amsterdam, die tot de invoering van een nieuwe wet voor Hoger Onderwijs in 1961 grotendeels bekostigd werd door de gemeente Amsterdam. De Universiteit van Amsterdam is hiermee, in tegenstelling tot de Vrije Universiteit Amsterdam, een

(10)

openbare universiteit. De Radboud Universiteit Nijmegen tenslotte heeft een studentenkerk met een stilteruimte, een kapel en een islamitische gebedsruimte, en heeft een katholieke historie. Ook de Radboud Universiteit is een bijzondere

universiteit, voortgekomen uit de Katholieke Universiteit Nijmegen. Deze universiteit werd door de particuliere Sint-Radboudstichting in het leven geroepen.

Binnen de Vrije Universiteit en de Radboud Universiteit Nijmegen is gezocht naar verschillende personen die betrokken zijn geweest bij besluitvorming rondom de stilteruimte. Op de Universiteit van Amsterdam is gezocht naar mensen die op dit moment bezig zijn met het realiseren van een stilteruimte op de universiteit. Ook zijn personen uit de bestuurskringen van de universiteiten bevraagd. Op deze manier ontstaat een breed pallet aan opvattingen en inzichten met betrekking tot de stilteruimte, of het ontbreken daarvan, op de betreffende universiteit. Zo zijn er interviews uitgevoerd met John Hacking, studentenpastor aan de Radboud

Universiteit Nijmegen, dr. Karel van der Toorn, oud-voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam, dr. Karen van Oudenhoven, Chief Diversity Officer van de Vrije Universiteit Amsterdam en Tasniem Anwar, studente aan de Universiteit van Amsterdam en nauw betrokken bij de verwezenlijking van een tijdelijke stilteruimte aan de Universiteit van Amsterdam.

Behalve deze diepte-interviews heeft er ook correspondentie plaatsgevonden met dr. Razi Quadir, procesbegeleider van de gebedsruimte voor moslims aan de Vrije Universiteit Amsterdam, dr. Jaap Winter, voorzitter van het College van Bestuur van de Vrije universiteit Amsterdam, Erik Jan Tillema, netwerker voor

NEWConnective aan de Vrije Universiteit Amsterdam en dr. Isabel Hoving, Chief Diversity Officer van de Universiteit van Leiden.

Naast deze specifieke bevraging van personen die iets te maken hebben met de stilteruimte, zijn er ook verschillende bronnen geraadpleegd om de grotere context van de opkomst van stilteruimtes te kunnen beschrijven, zoals notulen en

besluitenlijsten uit bestuursvergaderingen en artikelen uit kranten, voor zover deze documenten openbaar zijn. Door deze informatie te combineren met de informatie uit de beschikbare literatuur is een beeld ontstaan van de verschillende contexten

(11)

2.3 opbouw

De opbouw van dit onderzoek volgt niet de conventionele regels van onderzoek. Er zal geen uitgebreide theoretische beschouwing volgen, gevolgd door een analyse van de data. Voor dit onderzoek is er voor gekozen om direct de verschillende contexten te gaan bespreken en in deze bespreking verschillende theoretische ideeën en

onderzochte data te combineren. De reden voor deze aanpak ligt bij de hoge mate van abstractheid van de gevonden literatuur: deze stond simpelweg te ver weg van de data. Door de analyse vanuit de data te laten ontstaan is er voor gezorgd dat de verschillende soorten data en theorie beter op elkaar aansluiten.

(12)

3. De context: stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten in

perspectief

Zoals in hoofdstuk 1 van dit onderzoek werd besproken, wordt in dit hoofdstuk allereerst een paragraaf gewijd aan de geschiedenis van stilteruimtes in het algemeen en aan stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten specifiek. Daarna volgt een analyse van verschillende contexten waarbinnen recente ontwikkelingen rond stilteruimtes zich afspelen.

3.1 geschiedenis

De geschiedenis van stilteruimtes in Nederland verschilt per sector. Holsappel-Brons omschrijft in haar boek ‘ruimte voor de stilte’ (2010) dat de eerste stiltecentra

ontstonden waar mensen onderweg zijn: op luchthavens en langs snelwegen. In Nederland is de eerste stilteruimte het ‘meditation centre’ op Amsterdam luchthaven Schiphol. In 1975 kreeg Schiphol een luchthavenpastor en een stilteruimte. De stilteruimte kende eerste de naam ‘chapel’, maar deze naam in combinatie met de christelijke uitstraling werd niet gewaardeerd door mensen van andere religies. De ruimte veranderde enkele malen van naam, zoals ‘place of worship’. Dit

veronderstelde echter een te specifieke functie van aanbidding van een godheid. Uiteindelijk werd ‘meditation centre’ als definitieve naam gekozen. Ook deze naam roept soms nog verwarring op: er komen mensen langs voor medische zorg omdat ze ‘ ‘medication centre’ lezen.

Internationaal zijn er veel voorbeelden te vinden van stilteruimtes langs de snelweg, zoals de autobahnkirche’ (snelwegkerken) in Duitsland, ontstaan naar aanleiding van een fataal auto-ongeluk in 1958. Nabestaanden kochten het stuk land waar het ongeluk plaats vond en lieten een rooms-katholiek kerkje bouwen. Sindsdien is het aantal snelwegkerken gestaag gegroeid. Ook Frankrijk, Zwitserland en Italië kennen het fenomeen snelwegkerk. In Nederland zijn deze stilteruimtes niet

aanwezig. Wel zijn er, voornamelijk in Brabant en Limburg, kleine veldkapelletjes en wegkruizen te vinden. (Holsappel-brons, 2010)

De meeste stiltecentra zijn in Nederland te vinden in zorginstellingen. Begin jaren 80 verschenen er in enkele ziekenhuizen, zoals Radboudziekenhuis Nijmegen (1982), het st. Elizabeth Ziekenhuis Tilburg (1982), het st. Antoniusziekenhuis Nieuwegein (1983) en het Geminiziekenhuis Den Helder (1982), stilteruimtes. Deze

(13)

ontwikkeling hing samen met de katholieke achtergrond van de ziekenhuizen. In veel gevallen was er sprake van verbouwing of nieuwbouw en werd er voor gekozen de bestaande kapel aan te passen of te vervangen. (Holsappel-brons, 2010)

In het onderwijs kwam de aandacht voor stilteruimtes in de jaren negentig. Vanaf de opening van de stilteruimte aan de Vrije Universiteit Amsterdam in 1992 ging het snel: de Universiteit van Tilburg (1992), InHolland Diemen (1993), de Radboud Universiteit Nijmegen (1993), de Christelijke Hogeschool Nederland te Leeuwarden (1995), Avans Hogeschool Breda (1995), Universiteit Twente (1996), de Katholieke Pabo Zwolle (1998) en de Hogeschool van Amsterdam (1999) openden stilteruimtes in hun gebouwen of op de campus. In veel universitair medische centra zijn ook stilteruimtes te vinden. (Holsappel-brons, 2010)

De beweegredenen van de bovengenoemde universiteiten voor de aanleg van een stilteruimte zijn verschillend. Bij de Universiteit Tilburg kwam het initiatief voort uit de wens de levensbeschouwelijke identiteit van de universiteit tot uitdrukking te brengen. De ruimte werd dan ook actief gebruikt voor exposities, er hing kunst en er vonden lezingen plaats. Deze programmeringen werd op den duur te overheersend, en in 2003 werd er daarom gekozen voor een duidelijke balans tussen stilte en

ontmoeting. De ruimte werd actief bezocht door moslims, maar andere gelovige studenten vonden dat de ruimte niet toereikend was omdat er té vaak andere

evenementen georganiseerd werden. Daarom hebben de studenten gevraagd om een nieuw gebouw, speciaal voor gebed en meditatie.4 Dit is vooralsnog niet gerealiseerd. (Holsappel-Brons, 2010).

De Universiteit Twente verzorgde in eerste instantie een neutrale ruimte, waar alle gelovigen welkom waren voor gebed, evenals mensen die behoefte hadden aan stilte. In 2002 heeft de Universiteit Twente toch gekozen voor afzonderlijke

faciliteiten voor moslimstudenten. Op de website van de universiteit wordt dit echter niet specifiek vernoemd. Ook is er geen informatie te vinden over de aanvraag van deze afzonderlijke faciliteiten.

Ten slotte hebben ook de Radboud Universiteit Nijmegen en de Vrije Universiteit Amsterdam, twee van de universiteiten die gekozen zijn voor dit

onderzoek, stilteruimtes. Beiden universiteiten hebben ook een aparte gebedsruimte voor moslims. Bij de Radboud Universiteit Nijmegen worden de stilteruimte en de                                                                                                                

4Studenten willen gebedsruimte bij Universiteit Tilburg BN/DeStem November 13, 2007

(14)

gebedsruimte voor moslims beheerd door het studentenpastoraat. Aan de Vrije Universiteit Amsterdam worden de ruimtes beheerd door New Connective, een studentenvereniging gericht op filosofie en diepgang. Zij organiseren onder andere christelijke gebedsmomenten, islamitische gebedsmomenten, meditatiecursussen en retraiteweekenden.

Vanuit deze geschiedkundige beschouwing zal nu gekeken gaan worden naar verschillende sociale contexten waarbinnen de opkomst van stilteruimtes aan

(15)

3.2 ontkerkelijking en nieuwe spiritualiteit

Eén van de contexten waarbinnen de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten verklaard kan worden, is het proces van ontkerkelijking. Het aantal Nederlanders dat zegt niet tot een kerk te behoren sprong van iets minder dan een kwart naar bijna de helft in 1986 (van Rooden, 1996). Van Rooden beschrijft exact hoe de verzuilde Nederlandse samenleving veranderde. De twijfels van de

intellectuelen in de verschillende zuilen, twijfels over de noodzaak van het bewaken van de ideologische grenzen van de eigen morele gemeenschap, werden snel opgepikt door de aanhangers van de verschillende zuilen. Hoewel de scherpe grenzen tussen bijvoorbeeld man en vrouw, kerk en wereld en zonde en deugd lange tijd populair waren, werd de strikte moraal op den duur ondermijnd door de nieuwe jeugdcultuur die door de katholieke en gereformeerde bewegingen niet konden integreren in hun eigen visie op godsdienst. (van Rooden, 1996) In deze periode zien we dan ook een grote toename in de interesse in mystieke oosterse religie zoals hindoeïsme,

boeddhisme en new-age spiritualiteit. Binnen deze stromingen staat de

zelfspiritualiteit voorop: het sacrale bevindt zich niet buiten de mens, zoals de transcendente god van het Christendom, maar in ‘het zelf’. De jeugdcultuur van de jaren zestig en zeventig verzet zich tegen de strikte moraal en verzuilde samenleving door spiritualiteit individueel te maken. (Houtman, 2009) Stilteruimtes blijken echter niet te lijden onder deze ontkerkelijking. Hoewel data hierover ontbreekt valt te beredeneren dat dit vermoedelijk te maken heeft met het meer multireligieuze aspect van dergelijke ruimtes. De stilteruimte biedt aan de nieuwe, meer individualistische stroming van spirituele individuen een ruimte waar ze naar op zoek zijn. Deze personen vragen niet om een ruimte waar grote groepen praktiserende personen samen kunnen komen, maar om een kleine stilteruimte waar de mogelijkheid gecreëerd wordt om op individuele wijze invulling te geven aan spiritualiteit. De nieuwe jeugdcultuur van de jaren zestig en zeventig beweegt zich weg van de kerkgebouwen en vind de mogelijkheden tot spirituele expressie in stilteruimtes. In haar boek ‘ruimte voor de stilte’ laat Holsappel-Brons (2010) zien dat de opkomst van stiltecentra te verklaren lijkt als reactie op de onttraditionalisering van de

samenleving, of als een ‘verplaatsing van religie’, waarbij de eerste stiltecentra werden opgericht door kerken om de ontkerkelijking tegen te gaan. Echter werkt het proces volgens haar anders:

(16)

“Stiltecentra brengen juist dat proces van onttraditionalisering zelf in beeld op een manier die verder gaat dan de constatering dat het houvast dat traditie bood, verdwenen is: ze werpen licht op de constructie van nieuwe posities ten opzichte van traditie” (Holsappel-Brons, 2010:348)

De nieuwe spiritualiteit waarbij het sacrale zich dus in de persoon zelf bevindt is een goed voorbeeld van een dergelijke nieuwe positie ten opzichte van traditie: nieuwe spiritualiteit introduceert nieuwe tradities en rituelen, en de toename van stilteruimtes is een gevolg hier van. Het is dus niet zozeer een onttraditionalisering van de

samenleving in zijn algemeenheid, maar een onttraditionalisering van de religieuze tradities die tot pakweg de jaren zeventig dominant waren in Nederland: gebed, doop en communie maken tot op zekere hoogte plaats voor meditatie, mindfullness en innerlijke reflectie. De tradities van ‘De Kerk’ worden ingeruild voor nieuwe tradities die beter aansluiten bij de verlangens van de nieuwe jeugdcultuur. ‘Op zondag naar de kerk’ maakt plaats voor een meditatiesessie thuis of in de stilteruimte op het werk of op de universiteit.

In groter perspectief is het ontstaan van stilteruimtes dus te verklaren als een resultaat van de ontkerkelijking en het verlangen van de nieuwe jeugdcultuur om zich los te maken van de dominante manier van geloofsbelijdenis. Maar hoe vertaalt deze ontwikkeling zich aan de universiteiten? Waarom hebben verschillende universiteiten er voor gekozen om religieuze stilteruimtes aan te gaan bieden?

De ontwikkelingen van religiositeit aan de Nederlandse universiteiten kunnen niet los gezien worden van de ontwikkelingen van religie en spiritualiteit in de Nederlandse samenleving zoals die hierboven beschreven is. Wettelijk gezien is er een onderscheid tussen openbare universiteiten, opgericht door de overheid en gemeente, en bijzondere universiteiten, opgericht door particulieren. Zoals in de introductie van dit onderzoek al werd uitgelegd zijn de Radboud Universiteit

Nijmegen en Vrije Universiteit Amsterdam bijzondere universiteiten, opgericht door respectievelijk de particuliere Sint-Radboudstichting en orthodox protestantse christenen onder leiding van Abraham Kuyper. Dit onderscheid is echter in

werkelijkheid niet meer zo scherp aanwezig. De Radboud Universiteit wordt al lange tijd gezien als de enfant terrible van de katholieke kerk, zo schrijft Rob Goossens op

(17)

de website van de universiteit5. In zijn stuk ‘geduvel met Rome’ omschrijft Goossens hoe de universiteit in 1970 een statutenwijziging doorvoert waarin de

wetenschappelijke vrijheid boven het volgen van de katholieke dogma’s wordt

gesteld. Vanaf dat moment verslechtert de band met de katholieke kerk. De oprichting van een studierichting ‘religiestudies’ in 1990 en de afketsing van een fusie met de theologie-opleidingen in Tilburg en Utrecht in 2005 waren dan ook de druppels die de emmer lieten overlopen. In 2004 wijzigt de Katholieke Universiteit Nijmegen haar naam in Radboud Universiteit Nijmegen, hoewel de naam Katholieke Universiteit Nijmegen nog wel statutair geldt. In december 2006 ontneemt de katholieke kerk de Radboud Universiteit het recht om canonieke graden te verlenen.

De Vrije Universiteit Amsterdam begon eveneens als particuliere universiteit met onafhankelijke financiering. Echter, de grote aanwas van studenten heeft er toe geleid dat de universiteit niet langer deze vorm van financiering kon aanhouden. In 1970, onder invoering van de wet Universitaire Bestuurshervorming is de Vrije Universiteit Amsterdam financieel gelijkgeschakeld met de andere Nederlandse universiteiten waardoor de invloed van de ‘Vereniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag’ afnam en de invloed van de overheid toe is genomen6.

Het onderscheid met de openbare universiteiten, zoals de Universiteit van Amsterdam, is dus in de loop van de tijd kleiner geworden. Ook de Radboud Universiteit Nijmegen wordt in 1970 financieel gelijkgeschakeld met andere

Nederlandse universiteiten. De universiteit wijzigde hierop zijn statuten, in het nadeel van de katholieke kerk.

Het lijkt er op dat de ontkerkelijking van de jaren zestig en zeventig heeft bijgedragen aan de opkomst van stilteruimtes in Nederland, en specifiek de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten. Enerzijds veranderde de manier waarop spiritualiteit werd beoefend: de persoonlijke, individuele Oosterse invloeden kregen meer aandacht. Deze vorm van spiritualiteit behoeft geen grote kerken of georganiseerde diensten, maar kan door een individu zelf uitgevoerd worden in een eenvoudige stilteruimte. Anderzijds is er de invoering van de wet Universitaire Bestuurshervorming die er voor zorgt dat het onderscheid tussen openbare en bijzondere universiteiten kleiner is geworden. De stilteruimte is in deze                                                                                                                

5  http://www.ru.nl/@737188/geduvel_met_rome/  (gepubliceerd  in  Vox  Magazine,  jaargang  7,  

editie  11  (december  2006)  

(18)

context een nieuwe vorm voor universiteiten om uitdrukking te geven aan hun levensbeschouwelijke identiteit. Door het inrichten van een stilteruimte, en in sommige gevallen ook een gebedsruimte voor moslims, kan een universiteit haar studenten een mogelijkheid geven bezig te zijn met bepaalde facetten van hun

identiteit. Het bieden van deze ruimte wordt door verschillende respondenten dan ook als meerwaarde voor de universiteit aangedragen. Zo zegt Tasniem Anwar, student aan de UvA en oprichter van Amsterdam United7 dat “het voor sommige studenten echt een toegevoegde waarde is als je tijdens het studeren even een momentje van bezinning kunt pakken” (Anwar, 2015). Ook John Hacking, studentenpastor aan de Radboud Universiteit Nijmegen, ziet de ruimte als een plek waar mensen zich kunnen terugtrekken, “waar ze even kunnen bezinnen en met zichzelf bezig kunnen zijn zonder dat ze iets moeten presteren of dat ze aan het werk zijn” (Hacking, 2015). Dr. Razi Quadir, procesbegeleider van de gebedsruimte voor moslims aan de Vrije Universiteit Amsterdam, ziet de stilteruimte ook als een manier om te ontsnappen aan het drukke leven: “Bijna iedereen die werkt heeft een druk leven. Het is daarom goed dat iemand de mogelijkheid heeft om zich even te kunnen terugtrekken.” (Quadir, 2015). De vraag is echter: zijn dit de werkelijke motieven van een universiteit voor het aanleggen van een stilteruimte? De respondenten die hierboven aan het woord komen zijn allen in zekere zin pleitbezorgers van (religieuze) diversiteit, terwijl de

universiteit mogelijkerwijs in meer bestuurlijke termen denkt. Immers, studenten zijn ook een bron van inkomsten van een universiteit. Het afgenomen onderscheid tussen universiteiten kan ook betekenen dat universiteiten er voor kiezen om uit

pragmatische overwegingen een stilteruimte aan te leggen: de universiteit wilt simpelweg geen inkomsten mislopen. Helaas is op basis van de vergaarde data moeilijk te concluderen in hoeverre deze redenering geldig is. Bovendien is het nog maar de vraag of een universiteit daadwerkelijk inzicht zou geven in een dergelijke redenering, mocht deze van toepassing zijn. Wel is het mogelijk om informatie te verkrijgen uit de verschillende instellingsplannen van de verschillende universiteiten. Deze instellingsplannen geven inzicht in de doelstellingen van de verschillende universiteiten en geven op die manier mogelijk inzicht in de ‘denkwijze’ van een universiteit. Een analyse van deze instellingsplannen valt te lezen in hoofdstuk 3.4.                                                                                                                

7  Amsterdam  United  is  een  studentenvereniging  die  zich  inzet  voor  diversiteit  aan  de  universiteit  

(19)

Voor nu kan geconcludeerd worden dat, op basis van de data over ontkerkelijking en nieuwe spiritualiteit, enige invloed van ontkerkelijking en nieuwe spiritualiteit op de opkomst van stilteruimtes plausibel is. Hoe sterk het verband tussen de ontwikkeling in de Nederlandse maatschappij en de ontwikkeling aan de universiteit is, blijft in dit onderzoek moeilijk te concluderen. Het ontbreekt aan data over de populariteit van nieuwe spiritualiteit aan de universiteit, hier zou vervolgonderzoek een bijdrage aan kunnen leveren.

Behalve de opkomst van nieuwe vormen van spiritualiteit is er ook een andere groep gelovigen die een voor de Nederlandse samenleving nieuwe vorm van geloven introduceren. Met de toename van het aantal migranten in Nederland is ook het aantal moslims gestegen. In de volgende paragraaf wordt deze bekeken in hoeverre de toename van deze groep aan de universiteit heeft geleid tot een toegenomen vraag naar stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten.

(20)

3.3 De islam aan Nederlandse universiteiten

Pleitbezorgers van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten omschrijven de ruimte als een plek waar mensen een momentje voor zichzelf of een momentje van bezinning kunnen hebben. De doelgroep is volgens hen dan ook iedereen die daar behoefte aan heeft. Tijdens de interviews ligt de focus echter ongemerkt vaak op de toename van moslimstudenten en de invloed hiervan op diversiteitskwesties zoals een stilteruimte. Bovendien, zoals in de vorige paragraaf al even uitgelicht werd, vragen

moslimstudenten vaak om een aparte ruimte, ook als er al een stilteruimte aanwezig is. Het is niet verwonderlijk dat de interviews in dit onderzoek ongemerkt vaak over de islam gaan, het is immers logisch dat een stilteruimte frequent bezocht zal worden door moslims vanwege het gebed dat vijf maal per dag plaatsvindt. Ook uit de verschillende interviews blijkt dat de gebedsruimte voor moslims zeer actief bezocht worden, door ongeveer 40 mensen per dag op de Vrije Universiteit (Quadir, 2015). Het is waarschijnlijk ook om die reden dat niet alle respondenten een algemene stilteruimte als zodanig zien. Zo zegt van der Toorn, oud voorzitter van de HvA en de UvA, dat de aanleg van een stilteruimte voornamelijk aan de wensen van een

specifieke groep, de moslims, tegemoet komt: “je maakt een algemene stilteruimte voor iedereen die behoefte heeft aan stilte, maar dan houd je jezelf voor de gek” (van der Toorn, 2015).

Tasniem Anwar, voorzitter van Amsterdam United (een vereniging die zich inzet voor diversiteit aan de Universiteit van Amsterdam) ziet dit anders:

“Ik vraag me af of je het zo moet verwoorden. Is het meer voor islamitische studenten? Ik denk dat islamitische studenten er regelmatiger gebruik van zullen maken maar dat betekent niet dat het meer open staat voor hen dan voor anderen. We hebben er ook duidelijk voor gekozen geen religieuze symbolen op te hangen in de stilteruimte omdat we willen dat ‘ie open staat voor iedereen.” (Anwar, 2015)

Hoewel Anwar dus kiest voor een algemene stilteruimte in plaats van een moslim gebedsruimte, zijn zowel bij de Radboud Universiteit Nijmegen als de Vrije Universiteit Amsterdam aparte gebedsruimtes voor moslims aangelegd en zijn er bijvoorbeeld aan de Universiteit van Tilburg aanvragen gedaan voor een moslim gebedsruimte, ondanks de aanwezigheid van een algemene stilteruimte. Dr. Razi Quadir, procesbegeleider van de gebedsruimte voor moslims aan de Vrije

Universiteit, geeft aan dat hij er zeker van is dat de opkomst van stilte- en

(21)

aantal moslims aan Nederlandse Universiteiten is significant en daardoor is snel de wens onder moslimstudenten ontstaan voor een gebedsruimte.” Op de vraag of nieuwe spiritualiteit, zoals deze in de vorige paragraaf werd beschreven, van invloed is geweest op de opkomst van stilte- en gebedsruimtes reageert hij met twijfel: “Deze stelling vindt ik lastig te beantwoorden. Waarschijnlijk voelt een organisatie als een universiteit zich verplicht om naast een islamitische gebedsruimte ook een algemene stilteruimte te realiseren.” (Quadir, 2015)

Dit is een interessant punt. Dat de opkomst van gebedsruimtes voor moslims te verklaren valt aan de hand van de toename van moslims aan de universiteit ligt voor de hand. Echter, Quadir (2015) geeft hier aan dat de opkomst van een algemene stilteruimte mogelijk ook te verklaren valt aan de hand van de toename van moslims, omdat universiteiten zich mogelijkerwijs verplicht voelen om ook voor niet-moslims die behoefte hebben aan stilte of een momentje voor zichzelf een ruimt te faciliteren. Dit is echter geen complete verklaring, omdat bijvoorbeeld aan de Radboud

Universiteit Nijmegen de stilteruimte aanwezig was vóór de moslimgebedsruimte: “[de stilteruimte] is er al sinds we studentenkerk zijn, sinds toen hebben we die ruimte al. (…)Toen we hier naar het nieuwe gebouw verhuisden hebben we met de moslims overlegd en met de architect gekeken” (Hacking, 2015)

Een reden dat de Radboud Universiteit Nijmegen en de Vrije Universiteit Amsterdam wel een aparte gebedsruimte voor moslims hebben gerealiseerd kan zijn dat de religieuze achtergrond van deze bijzondere universiteiten er voor zorgt dat ze meer begrip hebben voor andere gelovigen, in dit geval moslims. Of, zoals Wilfred van der Pol in Trouw schrijft:

“Omdat het hier om instellingen gaat met religieuze wortels de VU is van oorsprong gereformeerd, de Radboud Universiteit katholiek hoeft dat geen verbazing te wekken: deze instellingen begrijpen dat studenten religieuze behoeften hebben en schatten die ook op waarde.” (van der Pol, W. ‘Voor moslimgebed is ruimte in stiltecentra.’ Trouw, 29 februari 20128)

Toch is de achtergrond van de universiteit niet per definitie de

doorslaggevende factor voor het al dan niet aanleggen van een stilteruimte. Immers, de Erasmus Universiteit Rotterdam heeft ook een gebedsruimte voor moslims maar heeft geen religieuze achtergrond. Voorlichter Jacco Neleman legt uit:

                                                                                                               

8  http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/article/detail/3208440/2012/02/29/Voor-­‐

(22)

"Die is er al vijftien jaar (…)We hebben die gecreëerd nadat studenten erom vroegen. De ruimte ligt naar het oosten en heeft zowel een mannen- als een

vrouwengedeelte. Er wordt veel gebruik van gemaakt." (van der Pol, W. ‘Voor moslimgebed is ruimte in stiltecentra.’ Trouw, 29 februari 2012)

In 2014 trekken de moslimstudenten in Rotterdam aan de bel: de ruimte is niet hygiënisch en hij is te klein. Er ontstaan lange wachtrijen en mensen besluiten toch maar in de gang te gaan bidden.9

Ook aan de Universiteit van Amsterdam is een aanvraag voor een stilteruimte gedaan, in 1997. Deze aanvraag door een groep moslimstudenten aan de Faculteit der Letteren richtte zich op ruimte voor sociaal culturele activiteiten “en in bepaalde vaste tijden gelegenheid kunnen geven aan praktiserende studenten om hun gebed tijdens de pauzes te kunnen uitvoeren” (correspondentie Khojja &Verhagen, 1997). De aanvraag is afgewezen omdat “het niet de taak is van een faculteit om sociaal-culturele activiteiten van religieuze studentengroeperingen te ondersteunen”

(correspondentie Khojja &Verhagen, 1997). Deze opvatting lijkt nog steeds te gelden, zo blijkt uit de woorden van van der Toorn, oud voorzitter van het College van

Bestuur van de Universiteit van Amsterdam:

“We staan open voor alle overtuigingen en waar je ook vandaan komt en wat je ideeën zijn, een ander idee vind ik echt, wanneer je iets gaat creëren wat een hele specifieke behoefte bevredigd.” (Van der Toorn, 2015)

In een interview met Trouw voegt woordvoerder van de Hogeschool van Amsterdam, Annelou van Egmond, daar aan toe:

Wij zijn een openbare school. Een school, geen kerk. Overal in het gebouw zijn plekken waar je rustig kunt zitten en kunt nadenken over de zin van het leven, als je daar behoefte aan hebt. Daar hebben wij geen probleem mee. Maar wij faciliteren er geen ruimtes voor. Wij hebben ook nooit de indruk gewekt dat die mogelijkheid er is. Nooit. (van der Pol, W. ‘Voor moslimgebed is ruimte in stiltecentra.’ Trouw, 29 februari 201210)

Het contrast met de Vrije Universiteit Amsterdam is dan ook groot. Ben Ayad en Razi Quadir zijn aangesteld als procesbegeleiders voor het vrijdagmiddaggebed in                                                                                                                

9  http://www.nidarotterdam.nl/wp-­‐content/uploads/2014/05/AD-­‐Universiteit-­‐snel-­‐een-­‐

nieuwe-­‐ruimte-­‐om-­‐te-­‐bidden.png    

10  http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/article/detail/3208440/2012/02/29/Voor-­‐

(23)

de gebedsruimte voor moslims aan de Vrije Universiteit. Hiervoor worden zij voor 0,1 fte (de werktijdfactor, het percentage van de werkweek vrijgemaakt voor deze taak) vrijgesteld. Met andere woorden: de Vrije Universiteit Amsterdam betaalt een deel van het salaris van Ayad en Quadir voor deze taak. Deze constructie zou, gezien de instelling van de Universiteit van Amsterdam ten aanzien van het faciliteren van zaken voor specifieke groepen, uit den boze zijn. Winter legt uit hoe de Vrije Universiteit dit ziet: “Het hebben van een gebedsruimte schept ook de

verantwoordelijkheid voor zorgvuldig functioneel en inhoudelijk beheer. Vandaar dat we hebben besloten om met name voor het vrijdagmiddaggebed eigen functionarissen aan te wijzen.” (Persoonlijke communicatie Winter, 2015)

Het veelvuldige gebruik van de stilteruimte door moslims en de aanvraag van moslims voor een dergelijke ruimte aan de universiteit is natuurlijk een relatief nieuw fenomeen. Sterker nog, de aanwezigheid van de islam op Nederlandse universiteiten is ook een relatief fenomeen. Het aantal moslimstudenten aan Nederlandse

universiteiten, hoewel hier geen exacte cijfers over zijn, is laag maar groeit gestaag en dus zijn diversiteitkwesties die betrekking hebben om de islam eveneens een nieuw fenomeen. De oplossing voor kwesties rondom diversiteit en rondom de islam liggen niet voor de hand, maar moeten nog gevonden worden. De Radboud Universiteit Nijmegen heeft een specifieke aanpak geformuleerd, zo vertelt studentpastor Hacking. Hij legt uit dat het de organisatie van de stilteruimte is die heel duidelijk de regels stelt waarbinnen de ruimtes gebruikt mogen worden. Bij de omschrijving van ‘de regels’ beperkt hij zich tot:

“we zijn een liberale kerk zou je kunnen zeggen, en onze stelregel is: je bent welkom, als je zelf niet discrimineert. (…) Wij zijn de baas, het is ons gebouw, wij bepalen in overleg de regels maar je kunt niet als orthodoxe groep zeggen: nu gaan we zeggen hoe het moet” (Hacking, 2015).

De organisatie van de stilteruimtes aan de Radboud Universiteit Nijmegen onderhoudt goed contact met de verschillende studentenverenigingen, zoals de islamitische

studentenvereniging en de christelijke studentenvereniging, en zorgen er op die manier voor dat de ruimtes op een volgens hen juiste manier gebruikt worden:

“Wij beheren het gebouw en zorgen dat alles wat er moet komen er komt, maar we proberen gewoon te voorkomen dat welke groep dan ook de macht grijpt en de boel gaat bepalen ofzo. (…) We houden rekening met ze maar ze kunnen niet de

(24)

wetten gaan stellen. En dat kun je voorkomen als je goed beleid voert” (Hacking, 2015)

Aan de Vrije Universiteit Amsterdam wordt de organisatie rondom de stilteruimte en de gebedsruimte voor moslims door studentenvereniging New

Collective geregeld. Karen van Oudenhoven, de Chief Diversity Officer van de Vrije Universiteit Amsterdam, ziet er samen met Jaap Winter, voorzitter van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam, op toe dat er geen problemen ontstaan rondom de stilteruimtes specifiek en andere diversiteitskwesties in het algemeen. Ook zij beschouwen de aanleg van de gebedsruimte en stilteruimte als een logische zaak:

“Mensen nemen hun diepste overtuigingen mee naar hun werk en studie. Op de VU is daar ruimte voor.” (Winter op Advalvas.vu.nl11)

Van Oudenhoven zegt hierover: “ik zie bij ons de gebedsruimte als heel duidelijk een signaal dat onze moslimstudenten hebben opgepakt dat wij hen als groep en hun geloof serieus nemen” (van Oudenhoven, 2015).

Uit dit alles komt een interessant gegeven aan het licht: de universiteiten die werk maken van diversiteit zijn zeer bewust bezig met regels, richtlijnen en

omschrijvingen. Ze lijken zich te beseffen dat het een kwetsbaar en ingewikkeld thema is en beroepen zich op tal van breed uitgedachte redeneringen. Het is om die reden dat het taalgebruik van bijvoorbeeld Chief Diversity Officer van Oudenhoven op momenten rechtstreeks uit een handboek voor diversiteit lijkt te komen: ze is zich er duidelijk van bewust dat een thema als diversiteit een zorgvuldige benadering behoeft.

Kortom, de toename van het aantal moslimstudenten lijkt een belangrijke reden voor de toegenomen vraag naar stilte- en gebedsruimtes aan de universiteit. Moslimstudenten vragen om een gebedsruimte voor hun religieuze praktijken en in sommige gevallen beantwoord de universiteit deze vraag met de bouw van een algemene stilteruimte. In andere gevallen wordt zowel een algemene stilteruimte als een gebedsruimte voor moslims gerealiseerd. Sommige universiteiten gaan helemaal niet in op het verzoek tot de bouw van ofwel een algemene stilteruimte of een gebedsruimte voor moslims.

                                                                                                               

(25)

De islam als relatief nieuwe religie in Nederland en aan de Nederlandse universiteiten vraagt om nieuwe faciliteiten en de aanpak rondom deze nieuwe

kwesties verschilt dus per universiteit. Jonge moslims aan de universiteit introduceren nieuwe rituelen en manieren van geloofsbelijdenis die voorheen niet voor kwamen aan de Nederlandse universiteiten. Dit zorgt er voor dat de universiteiten voor nieuwe uitdagingen komen te staan. Hier valt ook een parallel te herkennen met een grotere kwestie die in de Nederlandse samenleving speelt: hoe gaat de samenleving om met de islam? Van Oudenhoven zegt hierover:

“Ik vind wel dat wij, als je kijkt hoe de samenleving worstelt met orthodoxie en… ja dan kun je wel opnieuw afvragen, heeft de universiteit hier niet een

belangrijke taak in?” (van Oudenhoven, 2015).

Uit de verschillende interviews blijkt dat de beantwoording van deze vraag afhankelijk is van het perspectief dat de universiteit aanhoudt, een perspectief dat doorwerking heeft in de aanpak van verschillende universiteiten met betrekking tot diversiteit in het algemeen en stilte- en gebedsruimtes specifiek. De Universiteit van Amsterdam vertegenwoordigt de ene kant van het spectrum door niets te faciliteren, de Radboud Universiteit Nijmegen faciliteert een groot assortiment maar houdt sterk vast aan haar eigen regels waaraan men zich dient te houden en de Vrije Universiteit Amsterdam laat studentenvereniging New Connective de ruimte beheren en stelt procesbegeleiders aan voor de gebedsruimte voor moslims. Het zijn drie zeer

verschillende manieren van omgaan met een relatief nieuw fenomeen als de islam op de universiteit.

We zien de worsteling met deze kwestie terug in maatschappij-brede

discussies zoals het boerka-verbod en de discussie over het Halal slachten van dieren, en bij al deze kwesties spelen dezelfde overwegingen een rol: wat past bij de

Nederlandse samenleving? Hoe incorporeren we een nieuwe religie in een bestaande cultuur? Net als bij het vraagstuk van de gebedsruimte is ook hier de vraag: afwijzen, voorwaardelijk toestaan of volledig toestaan? De kwestie ‘stilteruimte aan de

universiteit’ is hiermee dus slechts een van de vele voorbeelden van deze grotere discussie rondom de islam in Nederland.

In breder perspectief heeft de islamitische migrant te kampen met de overblijfselen van de verzuilingsgeschiedenis van Nederland, zo schrijft Horashi (2006). Een sterk wij-versus-zij denken heeft er, zij het onbewust, voor gezorgd dat de islamitische migrant als het ware in een islamitische zuil geplaatst werd. Dit

(26)

etnisch en cultureel categoriserend denken heeft tot op zekere hoogte het denken over cultuurverschillen en etnische grenzen bepaald. Deze ontwikkeling ging bovendien gepaard met een onbedoeld effect van het ontstaan van de verzorgingsstaat: de nadruk op gelijkheid, in combinatie met de routinematige werking van het hele stelsel van welzijnsinstanties, kan er voor zorgen dat zelfs zeer bekwame en actieve mensen te snel tot hulpeloze wezens gereduceerd worden. (Ghorashi, 2006) Het denken over immigranten neemt echter aan het begin van dit millennium een nieuwe wending. Sinds 2000 valt er een trend te herkennen in Nederland die door Ghorashi (2006) als ‘nieuw realistisch’ bestempeld wordt. De toon van het maatschappelijk debat

verschuift en kenmerkt zich vanaf dat moment door een houding waarbij ‘de nieuwe realist’ durft te zeggen waar het op staat en die durft te strijden tegen de linkse, cultuur relativistische en politiek-correcte houding. Pim Fortuyn ging een stap verder in deze trend en werd hiermee de eerste hyperrealist, waarbij ‘het lef om te zeggen waar het op staat’ een doel op zich werd. Deze houding in combinatie de aanslagen op de twin towers, de moord of Fortuyn en de moord op Van Gogh heeft gezorgd voor een wijdverbreid denken in culturele contrasten en een gevoel van afkeer en argwaan jegens ‘de immigrant’. (Ghorashi, 2006)

In 2001 schrijft Waardenburg al dat de ontwikkeling van het allochtonenbeleid in de komende jaren van wezenlijk belang is voor de toekomst van moslims in

Nederland. Nu, 14 jaar later, met Geert Wilders volop actief in de Nederlandse politiek, is de negatieve houding jegens de immigrant voor een groot deel gelijk gebleven. Geert Wilders richt zich bovendien direct tegen de islam als gevaarlijke religie en versterkt hiermee het gevoel van afkeer en argwaan jegens moslims.

In hoeverre dit onbehagen jegens de moslims en de islam ook aanwezig is op de universiteiten is moeilijk te concluderen. Het is in ieder geval duidelijk dat de samenleving in zijn geheel, en de universiteit in het bijzonder, worstelt met de interpretaties van multiculturalisme en diversiteit in relatie tot de nieuwe manier van geloofsbelijdenis die kenmerkend is voor de islam.

De relatief nieuwe islam aan de universiteit loopt mogelijkerwijs ook nog tegen een ander probleem aan: niet alleen is de islam in verhouding met de

samenleving ondervertegenwoordigd in de studentenpopulatie, ook onder professoren is het aantal moslims minimaal. Dit zorgt er voor dat de kleine groep

moslimstudenten die iets probeert te verwezenlijken minder aansluiting vindt bij de professoren, waardoor hun mogelijkheden om iets te realiseren kleiner worden. Van

(27)

der Toorn, oud voorzitter van het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam zegt:

“Eigenlijk heeft het [de aanleg van een stilteruimte] nooit gespeeld. Dingen die aan de UvA soms speelden, dat is wel interessant, had te maken met joodse studenten. En dat ging dan vooral over tentamens op feestdagen” (van der Toorn, 2015)

Van der Toorn legt uit dat de aanwezigheid van joodse Nederlanders zich heeft vertaald in een behoorlijke aanwezigheid in de staf van de universiteit. Deze aanwezigheid van joodse Nederlanders in de staf zorgt er voor dat in geval van een conflict er eerder een uitzondering zal worden gemaakt:

“Dan wordt er een uitzondering gemaakt. Dat heeft er ook mee te maken dat er een belangrijke groep is onder de professoren die daar iets van zal zeggen, dus ze hebben pleitbezorgers zegmaar. (…) Met moslimstudenten hebben we dat nooit, heb ik nooit meegemaakt aan de UvA.” (van der Toorn, 2015)

Specifieke voorbeelden van een dergelijk incident geeft van der Toorn niet. In zekere zin bemoeilijkt de afwezigheid van diversiteit in

geloofsovertuigingen onder de academische staf verdere ontwikkelingen op het gebied van diversiteit aan de universiteit. Meer moslims in de bovenlaag van de academische staf zou de inspraak van de moslimstudenten aan de universiteiten ten goede komen.

Het lijkt er kortom op dat de opkomst van de islam aan de Nederlandse universiteiten een behoorlijke invloed heeft op de opkomst van stilteruimtes aan de Nederlandse universiteiten. Tegelijkertijd valt enig onvermogen te herkennen in de omgang met deze nieuwe manier van geloofsbelijdenis aan de Nederlandse

universiteit, een situatie die symbool staat voor een grotere maatschappelijke kwestie: hoe gaat de samenleving om met de introductie van een nieuwe cultuur? Zoals de politiek zoekt naar een manier om een relatief nieuwe groep te integreren in de samenleving, zo lijken universiteiten te zoeken naar een manier van integreren van een nieuwe soort student in het bestaande onderwijssysteem. In het volgende hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan verschillende veranderingen in dit onderwijssysteem en de invloed van deze veranderingen op de opkomst van stilteruimtes aan Nederlandse universiteiten.

(28)

3.4 Ontwikkelingen in het universitair onderwijs

In deze paragraaf zal gekeken worden naar een drietal ontwikkelingen in het universitair onderwijs. Allereerst zal gekeken worden naar de ontwikkeling van het diversiteits-idee aan de universiteit. Daarna zal gekeken worden naar een proces van veramerikanisering van de Nederlandse universiteiten. Ten slotte zal er aandacht besteed worden aan het proces van verschoolsing aan de universiteit.

3.4.1 diversiteit

Uit de interviews met voorstanders van stilteruimtes aan de universiteit komen een aantal zaken duidelijk naar voren. Tasniem Anwar, medeoprichter van Amsterdam United, een vereniging die zich inzet voor diversiteit en gelijkheid aan de universiteit, is betrokken geweest bij het opzetten van een stilteruimte op het

Roeterseilandcomplex van de Universiteit van Amsterdam. John Hacking is studentpastor aan de Radboud universiteit Nijmegen en beheert de verschillende ruimtes die de universiteit heeft. Respondenten Anwar en Hacking geven beiden aan dat de meerwaarde van een stilteruimte in het faciliteren van rust en bezinning zit. Ze geven aan dat het prettig is als een student “een momentje rust kan pakken” (Anwar, 2015), omdat “de mens is niet alleen een productiemachine en niet alleen maar een student die prestatie moet leveren maar ook een mens dat af en toe aan andere dingen aandacht moet schenken om tot rust te komen” (Hacking, 2015). Ook ziet Hacking het als een logische zaak om ruimte te bieden aan religieuze of spirituele uitingen, omdat deze uitingen een intrinsiek deel van een persoon uitmaken: “Als jij doet alsof het religieuze stukje er niet bij hoort omdat je openbaar bent, dan vind ik dat een vorm van koudwatervrees en een vorm van mensen niet serieus nemen. Je wilt wel de moslims hebben als student, maar alleen een halve moslim zeg maar.(…) het tast echt je openbaarheid niet aan als je voor moslims een aparte ruimte en voor andere mensen een stilteruimte maakt.” (Hacking, 2015)

Hacking durft geen uitspraken te doen over het effect hiervan op studiesucces, maar Anwar ziet dit wel degelijk:

“Op het moment dat een universiteit een inclusievere sfeer creëert, (…) de universiteit een fijne plek is om te zijn, dat studenten beter gaan presteren en beter hun tentamens halen, minder snel uitvallen.” (Anwar, 2015)

Quadir, procesbegeleider van de gebedsruimte voor moslims aan de Vrije Universiteit Amsterdam onderschrijft dit:

(29)

“Iedereen heeft namelijk een religie of levensovertuiging die medewerkers met zich meedragen en zorgen voor zingeving. Door deze zingeving te faciliteren zullen studenten beter presteren. Dat geldt ook voor medewerkers aan een universiteit.” (Quadir, 2015)

Ook Erik Jan Tillema van NEWConnective, een organisatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam die de algemene stilteruimte beheert, sluit zich aan bij de opvatting dat aandacht besteden aan de levensopvattingen van studenten zorgt voor betere resultaten:

“Op de universiteit lopen - net als in de rest van de samenleving - mensen rond met verschillende levensopvattingen, -ideeën en achtergronden.

Door de levensbeschouwelijke achtergrond van studenten te negeren neem je

natuurlijk de student als individu niet serieus, maar daarnaast creëer je een omgeving waaruit levensbeschouwing wordt gebannen en dan breek je wel heel erg met de samenleving waar je als universiteit in staat. Het is daarom als universiteit beter om ook waarde te hechten aan de levensbeschouwing van studenten, om aan de slag te gaan met de diversiteit van levensbeschouwing en er ruimte voor te bieden. Zo krijg je niet alleen studenten die beter zullen functioneren (het is beter voor hun

eigenwaarde) maar creëer je als universiteit ook volwaardige leden van de

samenleving die gewend zijn aan diversiteit en daar mee om kunnen gaan.” (Tillema, 2015)

Een andere voorstander van stilteruimtes aan universiteiten is Karen van Oudenhoven, Chief Diversity Officer aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Van Oudenhoven (2015) richt zich op een ander mogelijk positief aspect van de

stilteruimte. Volgens haar zorgt de Vrije Universiteit Amsterdam voor een omgeving waarin studenten iets meekrijgen van omgaan met verschillen. Daarbij komt dat ze gelooft dat het belangrijk is om de studenten voor te bereiden op de samenleving waarin ze terecht komen na hun studie. Ten derde geeft ze aan dat de Vrije Universiteit ook inzet op empowerment:

“Ik denk dat die empowerment ook heel erg belangrijk is voor de uiteindelijke positie van onze studenten in de samenleving” (van Oudenhoven, 2015)

Hierbij kijkt van Oudenhoven ook naar “hoe de samenleving worstelt met

orthodoxie” en vraagt ze zich af of de universiteiten niet juist een belangrijke taak hierin hebben. Hierbij doelt ze op het in hoofdstuk 3.3 besproken onbehagen van een deel van de samenleving jegens moslims. Het is echter de vraag of een stilteruimte

(30)

bijdraagt aan de empowerment van de moslimstudenten en hiermee bijdraagt aan hun latere positie in de samenleving. Het is immers een plek waar niet gesproken wordt en waar, zeker in het geval van de gebedsruimte voor moslims, geen ontmoetingen tussen verschillende denkwijzen zal plaatsvinden.

Met de hierboven besproken redenen waarom diversiteit belangrijk is voor een universiteit treedt een andere vraag, al kort aangestipt in hoofdstuk 3.2, op de

voorgrond. De pleitbezorgers van diversiteit die zojuist aan het woord kwamen zetten zich in vanuit een ideaal waar ze naar streven, maar het is moeilijk in te schatten op welke gronden universiteiten de aanleg van een stilteruimte toestaan of afwijzen. Interviews met van der Toorn en van Oudenhoven suggereren dat universiteitsbeleid gebaseerd is op een bepaalde visie, de een iets verder uitgewerkt dan de ander, maar zoals in hoofdstuk 3.2 al werd gesuggereerd kunnen er ook pragmatischere redenen aan bepaalde keuzen ten grondslag liggen. Zoals besproken kan het afgenomen onderscheid tussen universiteiten betekenen dat universiteiten er voor kiezen om uit pragmatische overwegingen een stilteruimte aan te leggen: de universiteit wilt simpelweg niet dat ze een deel van de doelgroep mist en daarmee inkomsten misloopt. In principe geldt deze gedachtegang niet alleen voor de stilteruimte maar voor diversiteitsvraagstukken in het algemeen: in hoeverre beroept een universiteit zich op ideologische ideeën en in hoeverre spelen pragmatische overwegingen een rol?

De instellingsplannen van de verschillende universiteiten geven hier, zij het tussen de regels, een idee van. Zo is de insteek van het instellingsplan van de Vrije Universiteit Amsterdam vanaf de eerste pagina, de introductie door collegevoorzitter Winter, duidelijk:

“Wetenschap is niet vrij van waarden. Vanuit die overtuiging is de VU opgericht. Al meer dan een eeuw uit zich dat in verregaande maatschappelijke betrokkenheid. In het omarmen van de diversiteit. Dienstbaar aan de samenleving” (Winter, ‘Instellingsplan 2015-2020 Vrije Universiteit Amsterdam', 2015)

Met deze opening zet Winter de toon voor de rest van het instellingsplan waarin veel aandacht is voor diversiteit. Diversiteit wordt zelfs genoemd als datgene waarmee de Vrije Universiteit Amsterdam zich onderscheid van andere universiteiten. Ook in het instellingsplan van de Radboud Universiteit Nijmegen komt diversiteit aan bod. Ze maken hierbij de koppeling met een beleid dat zich richt op internationalisering:

(31)

“We zijn ervan overtuigd dat de ontmoeting tussen studenten en medewerkers vanuit verschillende culturen bijdraagt aan de kwaliteit van onze academische

gemeenschap. Ook daarom willen we de diversiteit van onze universitaire

gemeenschap vergroten. (…) De universiteit bevordert de diversiteit onder studenten door een actief internationaliseringsbeleid en door ruimte te bieden aan studenten om aan hun eigen cultuur op de campus uitdrukking te geven.” (‘De Radboud

Universiteit op weg naar 2020’, 2015)

Ook de Universiteit van Amsterdam richt zich op internationalisering in haar instellingsplan. Echter, in het instellingsplan van de Universiteit van Amsterdam komt het woord diversiteit slechts voor in de context van het onderwijsaanbod. Over

etnische of religieuze diversiteit wordt niet geschreven. Dit onderstreept wat van der Toorn zegt over het beleid van de universiteit ten aanzien van

diversiteitsvraagstukken. Op de vraag of het beleid van de Universiteit van Amsterdam reactionair is, antwoord hij volmondig ja.

Het lijkt er dus op dat de toon van de instellingsplannen van de verschillende universiteiten overeenkomt met het daadwerkelijke beleid van de universiteiten. De Universiteit van Amsterdam schrijft niet over diversiteit in haar meerjarenplan en dit is terug te zien in een meer reactief beleid ten opzichte van diversiteitskwesties, terwijl de Radboud universiteit Nijmegen en de Vrije Universiteit Amsterdam diversiteit zien als “een continu onderwerp van aandacht” (van Oudenhoven, 2015), en er ook op die manier mee omgaan.

3.4.2 veramerikanisering

Aan de manier waarop er wordt gesproken over de universiteit en haar studenten valt ook iets anders op te merken. Zo is het interessant om te zien dat bij van Oudenhoven de Engelse titel ‘Chief Diversity Officer’ gebruikt wordt. Ook haar veelvuldige gebruik van het woord empowerment suggereert dat de inspiratie voor dit thema van buiten Nederland lijkt te komen. Ook Isabel Hoving van de Universiteit van Leiden hanteert de Engelse terminologie als titel. Holsappel-Brons herkent dit ook in haar boek ‘ruimte voor de stilte’. Ze beschrijft hoe bijvoorbeeld in de VS, Canada en Groot Brittannië de connectie tussen college en kerk erg sterk was tot de jaren 70. Destijds vond er een afzwakking van die verbinding plaats, maar sinds het eind van de twintigste eeuw (met de hernieuwde aandacht voor spiritualiteit)

(32)

aanleg van grote interfaith prayerrooms: multireligieuze centra voor spirituele praktijken. Zo werd bijvoorbeeld aan de Universiteit van Toronto een Multi-faith Centre van anderhalf miljoen euro aangelegd. Daarnaast signaleert Horstappel-Brons ook een terughoudendheid bij de universiteiten met een seculiere achtergrond. Het lijkt er op dat eenzelfde dichotomie in Nederland plaatsvindt: de universiteiten met religieuze wortels, zoals de Vrije Universiteit Amsterdam en de Radboud Universiteit Nijmegen, hechten veel waarde aan de spirituele ontwikkeling van hun studenten, terwijl de seculiere universiteiten, in dit onderzoek de Universiteit van Amsterdam, zich terughoudender opstellen ten opzichte van spiritualiteit en religie. Deze

terughoudendheid komt ook duidelijk naar voren in het interview met van der Toorn, oud voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam, die zijn woorden zorgvuldig kiest bij het bespreken van de bestuurlijke overwegingen. Hij vertelt dat het College van Bestuur tijdens zijn voorzitterschap geen aanvraag voor een stilteruimte heeft gehad, maar wel te maken heeft gehad met andere kwesties rondom diversiteit. Zo werd er een aanvraag gedaan door een organisatie van homo-studenten aan de Universiteit van Amsterdam voor de financiering van een boot tijdens de Gay Parade. Deze aanvraag heeft het CvB

destijds afgewezen op basis van dezelfde argumenten die van der Toorn gebruikt voor de afwijzing van een stilteruimte aan de universiteit:

“We hebben publiek geld te besteden aan onderwijs, en natuurlijk zijn er ook dingen aan de rand want we hebben ook sportvoorzieningen, culturele voorzieningen, maar die zijn nadrukkelijk voor alle studenten en niet specifiek voor een groep, Dat is een beetje de parallel, dat je een specifieke doelgroep… dat je daar een aparte

voorziening voor maakt. En het geld dus onttrekt aan de rest.” (van der Toorn, 2015) De focus van de UvA ligt dus op onderwijs, de rest is bijzaak. Dit staat tegenover het hierboven ‘Amerikaanse’ idee, waar een universiteit een plek lijkt te zijn waar de student zich op zijn gemak voelt, zich thuis voelt en zich veilig voelt. Dit idee van veiligheid zien we bij verschillende respondenten terug. Karen van Oudenhoven ziet dat studenten kiezen voor de Vrije Universiteit Amsterdam “omdat ze zich hier veilig voelen”. Ook Isabel Hoving, Chief Diversity Officer van Leiden University ziet veiligheid als een van de toegevoegde waarden van een stilteruimte: “We vinden dat het inrichten van stilteruimtes onderdeel uitmaakt van ons streven naar toegankelijke, veilige gebouwen. Een stilte ruimte is een belangrijke faciliteit om studenten zich thuis te laten voelen.” (Hoving, 2015)

(33)

Dit Amerikaanse idee komt ook naar voren bij de Radboud Universiteit Nijmegen. Net als de Vrije Universiteit Amsterdam heeft deze universiteit een campus, wat eveneens een Amerikaans begrip is.12 Deze campussen brengen een andere manier van kijken naar de universiteit met zich mee, zo blijkt uit de interviews:

“Het idee van de campus hier in Nijmegen is dat de campus een leefplek en studeerplek is, dat mensen hier de hele dag willen verblijven. Dus het moet ook aangenaam zijn, dus alle kanten van een persoon moet een plek krijgen.” (Hacking, 2015)

Met andere woorden: de universiteit is niet slechts een onderwijsinstituut voor

Hacking, maar ook een plaats waar je met andere aspecten van je identiteit bezig bent. Dit is een interessante gedachte. Immers, is de universiteit bedoelt als instituut waar studenten volledige dagen doorbrengen? In Amerika is de campus inderdaad een plek waar studenten lange tijd verblijven; veel Amerikaanse universiteiten hebben

studentenhuisvesting op de campus. In Nederland is dit echter veel minder het geval, omdat studenten hier voornamelijk op kamers gaan in de stad waar de universiteit gevestigd is. Deze gedachtegang hangt nauw samen met een andere lijn van redeneren die te herkennen valt in het bespreken van de universiteit en haar vermeende

takenpakket. 3.4.3 verschoolsing

In de afgelopen jaren hebben zich grote veranderingen voorgedaan in het curriculum van Nederlandse universiteiten. Studenten krijgen niet langer één tentamen aan het eind van een cursus, of één in het midden en één aan het eind van de cursus, maar moeten nu voldoen aan inspanningseisen, wekelijkse opdrachten inleveren en meerdere presentaties geven, ook bij ‘kleine’ vakken die slechts 6 van de 60 punten per jaar opleveren. Het contact tussen student en docent is kleinschaliger geworden en tijdens een bijeenkomst van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) in juni 2015 hebben universiteiten aangegeven deze trend, ondanks weerstand van studenten, door te willen zetten.13. Een veelgehoord argument is dat deze werkwijze er voor zorgt dat de student ‘bij blijft’ met het leeswerk en op die manier beter presteert op het

                                                                                                               

12  http://www.etymonline.com/index.php?term=campus    

13  http://www.ans-­‐online.nl/nederland/universiteiten-­‐pleiten-­‐voor-­‐verdere-­‐

verschoolsing?utm_source=rss&utm_medium=rss&utm_campaign=universiteiten-­‐pleiten-­‐voor-­‐ verdere-­‐verschoolsing    

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ter verkrijging van de graad Doctor aan de Vrije Universiteit Amsterdam, op gezag van de rector

(o.l.v.), Guides des archives d’associations professionnelles et d’entreprises en région bruxelloise, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2001, p. ARA 2, Bedrijfsarchief

De stagebegeleider beoordeelt de stage vooraf inhoudelijk, geeft aan of de stage past binnen de studie en zorgt er tijdens de stage voor dat de relatie tussen de inhoudelijke

Subramaniam, in het openbaar te verdedigenten overstaan van de promotiecommissie van de Faculteit Religie en Theologie op vrijdag 1 november 2019 om 9.45 uurin de aula van

gesloten is zegt kankerspecialist en professor palliatieve geren dan moeten ze daar ook voor uitkomen klinkt het geneeskunde Wim Distelmans VUB Ze maken zich daar Want al te vaak

ter verkrijging van de graad Doctor of Philosophy aan de Vrije Universiteit Amsterdam,. op gezag van de rector

Financial support for the printing of this thesis was kindly provided by: Danone Nutricia Research, Faculty of Behavioural and Movement Sciences and Amsterdam Movement

[r]