• No results found

De tweede-zaak Wilders : wordt vervolgd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De tweede-zaak Wilders : wordt vervolgd"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De  tweede-­‐zaak  Wilders:  Wordt  vervolgd  

 

   

‘Een  reconstructie  door  een  ethische  bril’.                                  

Naam:  Jasper  Dekker  

Studentnummer:  11035935  

Werkgroep:  Ethiek  in  professies  en  organisaties   Opdracht:  Definitieve  versie  BA  scriptie    

Datum:  02-­‐07-­‐2018   Docent:  Rob  van  Es  

(2)

 

Inhoudsopgave:  

 

Inhoudsopgave blz. 2 Inleiding blz. 3 Maatschappelijke en Wetenschappelijke Relevantie blz. 3 t/m 4 Doelstelling en structuur blz. 5 Methoden blz. 5 t/m 7 Hoofdstuk 1: De Trias Politica blz. 7 t/m 9 Hoofdstuk 2: Een theoretische verkenning blz. 9 t/m 12 Hoofdstuk 3: Fase 1 blz. 13 t/m 19 Hoofdstuk 4: Fase 2 en 3 blz. 19 t/m 32 Hoofdstuk 5: Conclusie en Discussie blz. 32 t/m 33 Literatuurlijst blz. 34 t/m 37 Bijlagen blz. 38 t/m 59

(3)

Inleiding

Op 24 februari 1996 zei Hans Janmaat: “Wij schaffen zodra we de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af” (De Groene 1997). De partijleider van de

Centrumdemocraten werd vervolgens in 1997 veroordeeld door de rechter voor het aanzetten tot discriminatie (ibid.). De uitspraak van de rechter ging gepaard met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een boete van 7500 gulden (Böcker 2009: 5).

De veroordeling van Janmaat leidde destijds tot weinig commotie (ibid). Dat was bij de twee rechtszaken waar Geert Wilders terecht stond wel anders. Zo ontving de rechtbank van Amsterdam na haar uitspraak in de eerste zaak een groot aantal hate mails (ibid). In die zaak, waar Wilders’ uitspraken over de islam centraal stonden, werd Wilders overigens niet veroordeeld (Trouw 2011). Dat gebeurde bij de tweede-zaak Wilders wel. De

‘minder-Marokkanen’ uitspraak van de partijleider van de Partij voor de Vrijheid (PVV) ging volgens de rechtbank in Den Haag een stap te ver (Rechtbank Den Haag 2016). De rechters stelden dat er voor Wilders genoeg andere wegen waren om de door hem gesignaleerde

maatschappelijke problemen aan te kaarten (ibid.). Er volgde een veroordeling voor groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie. Dit zonder oplegging van straf.

‘’Knettergek’’, zo noemde Geert Wilders diezelfde rechters (Haenen 2016). De ‘’minder-Marrokkanen’’ uitspraak gevolgd door de rechtszaak en het vonnis ontketende een publiek debat over de vrijheid van meningsuiting1. Een van de redenen daarvoor is dat de vrijheid van meningsuiting door velen als een fundamenteel recht binnen de Nederlandse maatschappij wordt beschouwd. Deze dient beschermd te worden, zeker wanneer een

volksvertegenwoordiger de grenzen opzoekt (Jensma 2016). Aan de andere kant heeft juist de politicus een voorbeeldfunctie binnen de samenleving. De voorstanders van de vervolging van Wilders stellen dan ook dat zijn uitingen een grens over gingen, te extreem waren en dus bestraft dienen te worden (Huygen 2016).

Maatschappelijke en Wetenschappelijke Relevantie

Waar ligt de grens? Wilders deed zijn uitspraken binnen de kaders van het immigratiedebat (Jensma 2016). Dit debat gaat over de vraag hoe Nederland met de opvang van vluchtelingen en de integratie van die mensen omgaat en om zou moeten gaan (ibid). Een strafproces over                                                                                                                

1  Zie  voor  de  volledige  ‘minder-­‐Marokkanen’  uitspraak  van  Wilders  de  volgende  bron:  

(4)

de uitingen van Wilders was, mede volgens het Openbaar Ministerie (OM), bedoeld om orde te scheppen in dit maatschappelijk debat (NOS 2016). Een oordeel van de rechter zou

duidelijkheid kunnen geven over de juridische grenzen van het debat en daarmee de maatschappelijke verhoudingen ten goede komen.

Zo bezien spelen er dus vele morele argumenten en overtuigingen een rol omtrent de tweede zaak-Wilders. Dit onderzoek levert een bijdrage aan dit maatschappelijk debat middels een systematische reflectie op deze morele kwestie. Het gaat daarbij niet alleen om het geven van een overzicht van de relevante argumenten die een rol spelen, maar ook om het scheppen van orde in de commotie die over deze zaak is ontstaan. Binnen de wetenschap bestaan er meerdere beschouwingen die eenzelfde doel beoogden, maar uitsluitend over de eerste zaak waar Geert Wilders terecht stond (Ellian et. al 2013; Janssen en Nieuwenhuis 2012; Molier 2010). Naast de bijdrage van Paul Cliteur in zijn boek

BardotFallaciHouellebecqWilders, bestaat er nog geen overzicht en reflectie op de tweede-zaak Wilders. Echter, Cliteur behandelt in zijn boek met name de juridisch inhoudelijke kant van de rechtszaak en deed dat voorafgaand aan de uitspraak van de rechtbank (Cliteur 2016). Dat er over de tweede zaak-Wilders weinig wetenschappelijke literatuur bestaat is dan ook niet verwonderlijk. De uitspraak van de rechter was namelijk op 9 december 2016 en de zaak loopt, tijdens het schrijven van dit onderzoek, nog in hoger beroep (Musch en Sondermeijer 2018).

Desalniettemin is dit onderzoek niet alleen van wetenschappelijke relevantie omdat er nog weinig over geschreven is, maar ook vanwege de unieke insteek van dit onderzoek. Bovenstaande bijdragen gaan immers voornamelijk over de juridisch inhoudelijke kant van de zaak, iets wat in dit onderzoek een ondergeschikte rol speelt. Dit onderzoek poogt een

wetenschappelijke contributie te leveren door de tweede zaak-Wilders vanuit de ethiek te beschouwen. Hierbij staat het model van morele besluitvorming van Rob van Es (2015) centraal. In dit onderzoek staat het handelen van de rechters binnen de tweede zaak-Wilders centraal. Hoe gaan zij om met zo’n politiek geladen zaak? En hoe kunnen wij daar vanuit de ethiek naar kijken?

(5)

Doelstelling en Structuur

De doelstelling van dit onderzoek is om tot een reconstructie te komen van de tweede zaak-Wilders. Deze reconstructie zal met name plaatsvinden vanuit de ethiek. Er wordt gepoogd door een ethische bril het handelen van de rechters kritisch te beschouwen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Is het vonnis van de rechter in de Tweede-zaak Wilders moreel laakbaar, gegeven de positie van Wilders en de (rechts)beginselen?

Om tot de beantwoording van deze vraagstelling te komen, zal allereerst het

methodologische hoofdstuk volgen, waarin de opzet van dit onderzoek wordt besproken, waar de eventuele beperkingen van het onderzoek voorbij komen en het model van morele

besluitvorming wordt uitgelegd. Daarna zal er een theoretische verkenning plaatsvinden van de trias politica en de kenmerken van een ‘goede’ rechter. Vervolgens wordt het model van morele besluitvorming doorgelopen aan de hand van de theorieën en gehouden interviews. Aansluitend een conclusie met de beantwoording van de hoofdvraag. Tenslotte volgt een discussie waarin wordt teruggeblikt op het onderzoek.

Methoden

Een beknopte uitleg van het model van morele besluitvorming (Van Es 2015) staat in bijlage 7.

Dit onderzoek poogt een reconstructie te maken van de tweede zaak-Wilders, met de rechters die de zaak voorzaten als centraal onderwerp. De keuze voor kwalitatief onderzoek, specifiek een case studie, motiveer ik omdat die methode bij uitstek de mogelijkheid biedt om

waardevolle inzichten te verkrijgen van de expertise van respondenten (Mack et al. 2005). Het is uitsluitend de bedoeling om aan de hand van deze interviews en de literatuur een ‘thick- description’ van de tweede zaak-Wilders te schrijven.

Het semigestructureerde interview is hiervoor een adequate methode om een goed idee te krijgen van de inzichten en gedachtegangen van mijn respondenten aangaande de casus. (Hermanowicz 2002). Tot op zekere hoogte heb ik daarbij de respondenten vrij gelaten om de inhoud van het gesprek te bepalen. Dit zodat de inzichten die zij van belang achtten omtrent de casus naar boven zouden komen. Tegelijkertijd is er ten gunste van de vergelijkbaarheid van de interviews enige structuur aangebracht. Zo heb ik bijvoorbeeld in elk interview

(6)

gevraagd naar de kenmerken van een ‘goede’ rechter. Het semigestructureerde interview bevat dus een vragen-of topiclijst, maar deze is niet elke keer precies gevolgd (Bryman 2012).

De dataverzameling van dit onderzoek kan worden getypeerd als een iteratief proces (Bryman 2013: 469-474). Ten eerste hebben alle respondenten een ander expertisegebied. Hierdoor was voor elke expert een andere voorbereiding nodig. Het discursieve en open karakter van de semigestructureerde interviews, bood de mogelijkheid om niet alleen ideeën en gedachtegangen van eerdere geïnterviewde experts voor te leggen aan de latere, maar ook om de vorm en de richting van de interviews gedurende het onderzoek telkens weer aan te passen (ibid). Om dat laatste te illustreren zijn er twee topiclisten uitgewerkt en bijgevoegd in bijlage 1.

Ten tweede gaat dat over de wisselwerking tussen de interviews en het gebruik van literatuur. Tijdens dit onderzoek is er geen gebruik gemaakt van een vaststaand theoretisch kader. Ik heb voorafgaand aan de interviews wel degelijk literatuur gelezen om diepgaand met de experts te kunnen praten. Echter, de vakgebieden ethiek en recht waren voorafgaand aan dit onderzoek nieuw voor mij. Dit heeft er toe geleid dat telkens nadat ik een interview had gehouden er weer nieuwe inzichten naar voren kwamen op basis waarvan dan ook nieuwe literatuur gelezen werd. Daarnaast verschaften de interviews zoveel informatie in relatie tot de theorieën uit de literatuur, dat zij uiteindelijk de belangrijkste bronnen zijn gaan vormen voor de reconstructie. Dit heeft ten gevolgen dat de interviews door het hele onderzoek heen aangehaald worden en dus ook in de theoretische hoofdstukken.

De belangrijkste informatiebron voor het invullen van het model van morele

besluitvorming zijn dus de semigestructureerde interviews met de experts. Hieronder volgt een overzicht van de respondenten met enkele kenmerken. De uitgebreide beschrijvingen van de vakgebieden van de respondenten en de relevantie daarvan voor het onderzoek vindt u in bijlage 2. Respondent I: Sonja Belleman Journaliste en rechtbankverslaggeefster Vrouw Respondent II: Nienke Doornbos Expertise in juridische professies Vrouw Respondent III: Hendrik Kaptein Expertise in (rechts)filosofie en Man

(7)

beroepsethiek voor juristen Respondent IV: Marcel Becker Expertise in (toegepaste) ethiek Man Respondent V: Peter-Björn Martens Strafrechter verbonden aan rechtbank Amsterdam

Man

Tabel I: Enige kenmerken van de respondenten.

Ik poog de betrouwbaarheid van dit onderzoek te vergroten door transparant te werk te gaan. Daarom zijn alle interviews volledig getranscribeerd. Een voorbeeld van zo’n transcript staat in bijlage 3.

Ten slotte geeft het model van Rob van Es (2015) structuur aan het onderzoek, waardoor een grotere repliceerbaarheid ontstaat. Tegelijkertijd is deze repliceerbaarheid kwetsbaar dankzij mijn rol als onderzoeker. De onderzoeker zelf is tijdens kwalitatief onderzoek namelijk het belangrijkste meetinstrument (Van Thiel 2010). Tijdens de

interviews is gepoogd om met een open houding de respondenten te benaderen. Toch kwam daarbij af en toe mijn eigen mening naar voren tijdens het gesprek. Daarnaast kwam tijdens de interpretatie van de data onvermijdbaar mijn subjectiviteit kijken. De mogelijkheid bestaat dus dat een andere onderzoeker met dezelfde informatie en topiclist op een ander antwoord van de hoofdvraag zou komen.

Hoofdstuk 1: De Trias Politica

Nederland kent een scheiding tussen wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht. Het democratische ideaal is daarin gelegen dat de wetgever, in Nederland de regering en de Staten-Generaal, de wetten maakt, de rechter de wetten toepast en de uitvoerder toeziet op de naleving van de wetten (Rosier 2010: 61-62). Dit ideaal wordt sinds Montesqieu (1689-1755) de ‘trias politica’ genoemd (Callois 1951: 396-407). De kern van deze machtenscheiding is overigens ook dat de drie machten elkaar kunnen controleren. Zo bestaat er bijvoorbeeld in Nederland de ministeriële verantwoordelijkheid. De minister legt verantwoording af in de Tweede Kamer en indien nodig kan de minister ook ontslagen worden door de Kamer. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat geen van de machten de overhand krijgt (Gommer 2009: 213). Dit idee wordt ook wel checks and balances genoemd (ibid.).

(8)

dit in de praktijk ook naar voren komt. De machten zijn namelijk afhankelijk van elkaar en bemoeien zich ook met enige regelmaat met elkaar (Gommer 2009). Zo bezien moet de machtenscheiding niet praktisch worden opgevat, maar ‘begripsmatig’ (ibid). Om deze problematiek te verhelderen volgt een citaat van de rechtsgeleerde Hendrik Gommer:

‘Is er nu wél of geen sprake van een- vorm van – scheiding? Mijn conclusie is dat er geen scheiding is. (…) We hebben een parlement, regering en rechters. Daarnaast hebben we

wetgeving, uitvoering en rechtspraak. Die twee begrippenreeksen zijn echter niet één op één aan elkaar gekoppeld, integendeel. Rechters zijn soms uitvoerders, de regering is soms

wetgever en het parlement kan nooit wetgeven zonder regering’ (Gommer 2009). Bovenstaande denkwijze leidt ertoe dat er spanningen kunnen ontstaan tussen de verschillende machten. De rechtsvorming van rechters in het geval van open normen is een voorbeeld van de afwezigheid van een al te harde scheiding. Open normen zijn gevallen waarbij de wetstekst van een wetsartikel onduidelijk is of niet meer strookt met veranderingen in de samenleving (Rosier 2010: 62). Dat de wet in sommige gevallen niet meer overeenkomt met de veranderende samenleving is niet verwonderlijk. De wetgever maakt zijn regels om bepaalde belangen te beschermen (ibid). Echter, Op het moment dat de wet wordt gemaakt is het onmogelijk voor de wetgever om te voorzien hoe die belangen zich in de toekomst ontwikkelen (Rosier 2010: 63). De wetgever heeft daarop dus vooruitgezien door de rechter de opdracht te geven om de normen zoals geformuleerd door de wetgever, in het voor hem voorgelegde geval een zinvolle invulling te geven (ibid).

Op bovenstaande manier wordt een poging gedaan om tegemoet te treden aan de idealen van rechtszekerheid en openheid van het rechtssysteem. Deze idealen kunnen worden bestempeld als twee concurrerende behoeften. Enerzijds is er de behoefte aan voor iedereen vaste en duidelijke regels, anderzijds is er de behoefte om recht te doen aan de onoverzienbare en veranderende maatschappelijke werkelijkheid (Rosier 2010: 63). Zo komt een rechter in moeilijke gevallen, waar open normen een rol spelen, toch tot een beslissing. Zo laat de wetgever in sommige gevallen dus ‘expres’ ruimte over voor de rechter om die in te vullen bij een specifiek geval2. In andere gevallen is deze ruimte niet ‘expres’ gelaten. Dan bestaat er regelgeving tot hoever de rechter mag gaan in zijn rechtsvormende taak. Die regelgeving is soms van andere aard dan hoe men er vanuit de ethiek naar kijkt.

                                                                                                               

2ECLI:NL:HR:1999:AA2756, Uitspraak, Hoge Raad, 12-05-1999

(9)

Voor nu is het voldoende om te volstaan met de vaststelling dat er dus wel sprake van een scheiding van machten is, maar dat deze scheiding niet te strikt moet worden opgevat. In de samenleving gebruiken we het begrip machtenscheiding daarom voornamelijk om orde te scheppen (Gommer 2009: 214). Dat is niet de wijze waarop het er in de praktijk aan toe gaat. Dit onderzoek bekijkt de ‘trias politica’ in Nederland dan ook als een relatieve

onafhankelijkheid van machten.

Hoofdstuk 2: Theoretische Verkenning

Een beschouwing over de relatie tussen ethiek en recht staat in bijlage 6. Wat is een ‘goede’ rechter?

Het doel van dit hoofdstuk is enkel om inzichtelijk te maken hoe er vanuit de ethiek naar de kenmerken van een goede rechter gekeken kan worden. Dit wordt gedaan door enkele

theorieën te bespreken omtrent deugdethiek. Daarnaast is aan alle respondenten gevraagd wat zij verstaan onder een goede rechter. Die visies zullen ook besproken worden.

Om te begrijpen wat een rechter ‘goed’ maakt, is het van belang om te kijken naar waar hij in de kern mee bezig is. Wat is eigenlijk de kernpraktijk van zijn beroepsgroep? In dit verband wordt ook wel gesproken over een practice. Dit is een concept afkomstig van Alasdair MacIntyre die het als volgt definieert:

“By a ‘practice’ I am going to mean any coherent and complex form of socially established cooperative human activity through wich goods internal tot that form of activity are realized

(…)” (MacIntyre 2007: 187).

Dat de rechtspraak een coherente en complexe activiteit is, uitgevoerd in samenwerking met andere mensen, is in onze samenleving een gevestigd idee. Wat dan de kern van die activiteit in het geval van de rechter is, kwam naar voren in de interviews. Over het algemeen kwam naar voren dat de kern van de praktijk die de rechter beoefent bestaat uit: Conflictbeslechting, beslissingen nemen en rechtspreken. Of zoals een van de respondenten het verwoordde:

“Conflictbeslechting, dat is toch wel de eigenlijke kern van de rechtspraak ook in de strafrechtpleging” (Kaptein).

(10)

“De kern van jouw taken dat is gewoon onafhankelijk beslissen over een zaak die voorligt” (Martens).

Een andere respondent benadrukte ‘het rechtspreken’:

“Als je het hebt over de kern van de professie van rechter is rechtspreken natuurlijk wel de kern (…) dus de kern van het beroep is dat zij de bevoegdheid hebben om uitspraken te doen die juridisch bindend zijn en ook rechtsgevolgen hebben” (Doornbos).

Daarnaast stipte zij ook de autonomie en het belang van het beroep rechter aan:

“Een beroepsgroep met een hele afgebakende autonome werkgebied (…) het monopolie voor het rechtspreken, dat ligt wel bij de rechter” (Doornbos).

Zo is wel duidelijk geworden dat rechters een practice beoefenen en wat de kern daarvan is. Het tweede gedeelte van de definitie, het idee van ‘goods internal to that form of activity’ behoeft meer uitweiding. Dat komt tot uiting bij een bespreking van de concepten internal goods en external goods (Moore 2017: 56-60). External goods (externe goederen) zijn externe motivaties om een praktijk uit te oefenen (ibid.). Voor de rechter zou dit bijvoorbeeld geld verdienen of aanzien genieten zijn. Deze motivatie staat in principe los van de praktijk die wordt uitgeoefend, geld verdienen kan immers ook op andere manieren (ibid). De internal goods (interne goederen) zijn de intrinsieke waarden, onlosmakelijk verbonden aan een specifieke praktijk, die niet kunnen worden bereikt door de praktijk in te wisselen (ibid.).

De praktijk en de institutie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden (Moore 2017). Elke organisatie heeft op die manier een ‘core-practice’ of kernpraktijk waarmee de interne goederen gemoeid zijn en die onvermijdelijk in verband staat met zijn institutionele kader - de bron van de externe goederen (bid). Een rechter is immers afhankelijk van zijn inkomen om zijn praktijk te kunnen uitoefenen (ibid.). De relatie tussen de praktijk en de institutie zal soms ook tot spanningen leiden. Dit kwam ook ter sprake tijdens een interview, waarbij de respondent in ging op de ‘druk’ die de institutie soms op de rechter kan leggen:

“(…) binnen de rechtspraak is er grote discussie of ze door een kwantificering van hun werk of ze door financiële beperkingen nog wel op een kwaliteitsvolle manier met hun dossiers

(11)

bezig kunnen zijn. (…) Of bijvoorbeeld voor de rechters dat ze zeggen ja de prestige van de rechtspraak dat staat onder druk omdat we impopulaire beslissingen nemen (…) dat soort, externe goederen kunnen die interne kwaliteitsgoederen onderdruk zetten” (Becker).

Een goede rechter weet de balans te vinden tussen de juiste beoefening van zijn praktijk en de belangen of invloeden vanuit de institutie (Moore 2017: 67-73). Over het algemeen pleit MacIntyre voor een mentaliteit die interne goederen uiteindelijk boven de externe goederen plaatst (ibid.). Daarbij geeft hij wel aan dat een praktijk niet kan bestaan zónder de institutie en er dus ook externe goederen moeten worden nagestreefd (ibid).

Ter sprake is gekomen wat de kern van de praktijk van de rechter is, maar nog niet wat de kenmerken zijn die een ‘goede’ rechter moet bezitten om die praktijk uit te oefenen. Wat moet een rechter ‘kunnen’ en ‘zijn’? De meeste respondenten benoemden als eerste de

vakinhoudelijke kennis bij de vraag naar een goede rechter:

“De rechter moet volstrekt op de hoogte zijn van het recht. Daar schort het heel soms ook nog wel eens aan. Dus van de laatste Europese jurisprudentie en zo meer” (Kaptein).

Echter, om een goede rechter te zijn is er meer nodig dan alleen een uniek scala aan vaardigheden, zoals juridische kennis (Moore 2017: 39). Hoe essentieel deze kennis en vaardigheden ook zijn, om een goede rechter te worden, zijn er ook andere dingen van belang (ibid). Zo moet een rechter tot een oordeel komen op basis van het recht, maar tegelijkertijd bijvoorbeeld geduldig om kunnen gaan met daders en slachtoffers (Martens 2018). Of hoe een andere respondent het thema geduld specificeerde:

“Een goede rechter is iemand die de verdachte op z’n gemak weet te stellen, iemand die er niet meteen als een bulldozer ingaat. Want wat is dan het gevolg? Dat de verdachte dichtklapt en dat je dus niet de waarheidsvinding kan plegen die je zou moeten plegen” (Belleman).

Een goede rechter behoeft dus ook bijzondere karaktereigenschappen, anders dan vakinhoudelijke kennis en in het bijzonder gaat dat om het bezit van deugden. Deugden houden het midden tussen twee extreme posities (Van Es 2015: 185). Tussen de ondeugden van bluf en zwijgzaamheid staat dan bijvoorbeeld waarheidsgetrouwheid (ibid). Het midden gaat daarbij niet over het ‘meetkundig’ midden, maar dat je handelt, gezien de praktijk van

(12)

dat moment (ibid). De context van de handeling bepaalt waar het ‘midden’ tussen de twee ondeugden zich bevind (ibid).

De manier die binnen dit onderzoek wordt aangehouden om de deugden te

categoriseren is afkomstig van Plato (Moore 2017: 40). Hij onderscheidt de vier kardinale deugden waar in principe alle andere deugden van af te leiden zijn: Prudentia

(Verstandigheid), Iustitia (Rechtvaardigheid), Fortitudo (Moed) en Temperantia (Matigheid) (ibid.). Zo valt bijvoorbeeld eerlijkheid als deugd af te leiden van rechtvaardigheid. Dit omdat eerlijk zijn een manier is om recht te doen aan mensen om je heen (ibid).

Een van de respondenten legde in relatie tot de maatschappelijke binding, die een goede rechter mogelijk moet hebben, op een verhelderende wijze uit wat een deugd nu is:

“De deugden zijn een invulling van dat algemene woordje professionaliteit waarbij dus ook meteen de morele kant is meegenomen (…) van de rechter verwachten we dat hij precies de middenweg vindt, dat hij empathie voelt, meeleeft, maar niet doorschiet in sentimentalisme, dat is natuurlijk heel delicaat, maar dát is nu juist die deugd, om daarin de goede verhouding te vinden” (Becker).

De belangrijkste deugden die door de respondenten genoemd werden in relatie tot een ‘goede’ rechter waren afgeleid van de rechtvaardigheid: onpartijdigheid en onafhankelijkheid

(Doornbos 2018; Kaptein 2018). Een van de respondenten vertelde bijvoorbeeld:

“Ik denk dus eigenlijk dat de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid, dat dat voor rechters echt bovenaan staat. (…) dat zijn wel de kernste kernwaarden” (Doornbos)

Dat werd door meerdere respondenten ondersteund, nog een enkel voorbeeld:

“Een goede rechter is zo min mogelijk persoonlijk betrokken bij welke zaak dan ook. Dat is natuurlijk een aspect van onpartijdigheid” (Kaptein).

Naast vakinhoudelijke kennis verwachten wij dus vanuit de ethiek dat rechters ook nog vele andere kenmerken hebben Het gaat er bij deugdenethiek om dat je streeft naar excellentie, om je best te doen als individu en tegelijkertijd rekening te houden met (baat voor) de

(13)

Hoofdstuk 3: Fase 1

Korte casus:

Op 9 December 2016 werd Geert Wilders, partijleider van de Partij voor de Vrijheid(PVV), veroordeeld voor het aanzetten tot discriminatie en groepsbelediging (Haenen 2016). Deze veroordeling vond plaats op basis van uitspraken die Wilders deed op de verkiezingsavond van 19 maart 2014 in Grand café de Tijd in Den Haag. Wilders stelde op die avond een drietal vragen. De laatste vraag was de volgende: “Willen jullie in deze stad en in Nederland meer of minder Marokkanen?” Het publiek riep hierop meerdere keren ‘minder’ en er werd geklapt. Waarop Wilders zijn speech eindigde met: “nah, dan gaan we dat regelen.”

Er volgde een veroordeling zonder oplegging van straf3: “De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding te volstaan met de vaststelling dat de verdachte zich als politicus schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie. Daarmee acht de rechtbank hem voldoende gestraft” (Rechtbank Den Haag 2016).

Morele Beeldvorming – Fase 1 (M?)

Nu de korte casus beschreven is, is het de vraag wat daar intuïtief moreel aan is. Intuïtie komt niet tot stand op basis van een logische redenering (Van Es 2015: 168-171). De argumenten en onderbouwingen komen later aan bod. Iets intuïtiefs is een vorm van begrijpen die op basis van een ingeving, een associatie, of ‘iets aanvoelen’ tot stand komt (ibid.). De morele intuïtie roept morele vragen op bij een casus als: ‘Is dit werkelijk zo gegaan?’ (ibid.). Het is wel van belang te benoemen dat van waardeoordelen nog geen sprake is. Daarvoor is te weinig kennis over de casus reeds beschikbaar.

Bovenstaande casus bevat twee onderdelen die morele intuïtie kunnen oproepen. Het gaat enerzijds om de uitspraken over Marokkanen van Wilders op 19 maart 2014, anderzijds om het vonnis van de rechter in de rechtszaak die daarop volgde. De morele intuïtie bij het tweede onderdeel van de casus werd uiteindelijk de aanleiding voor mijn onderzoek. Het gaat met name om het onderdeel: ‘Daarmee acht de rechtbank hem voldoende gestraft.4” Mijn morele intuïtie bij deze uitspraak was: Wat is dit voor een uitspraak? Was de veroordeling van een politicus noodzakelijk? Inspireert deze uitspraak nou tot een waardering van de rechters of juist niet? Is wel veroordelen, maar niet straffen niet een beetje slap?

Vooral deze laatste vraag is relevant. Deze morele intuïtie was de aanleiding en de                                                                                                                

3 overigens stond Wilders ook terecht voor uitspraken die hij een week eerder deed op de markt in Loosduinen. Hiervoor is hij vrijgesproken en is daarom geen onderdeel van deze scriptie.

(14)

rode lijn van het onderzoek. Zou de waardering ‘slap’ stand houden nadat ik mijn onderzoek heb uitgevoerd? De morele intuïtie van de respondenten, voor zover ik deze heb kunnen achterhalen, waren verschillend van aard. Een enkeling was het met mij eens:

“Nou ik had er wel zo mijn vraagtekens bij, omdat ik dacht, normaal gesproken als iemand wordt veroordeeld voor het aanzetten tot discriminatie, dan wordt je veroordeeld, en dan krijg je een straf. Wilders werd veroordeeld en hij kreeg géén straf. Dat vond ik raar” (Belleman).

Anderen spraken dit weer tegen, met wellicht minder een intuïtieve lading, maar zeker wel een eerste gevoel bij de uitspraak van de rechter. Zoals meneer Kaptein die in een

antwoord op de vraag of hij niet vond dat er een straf had moeten volgen zei:

“Niet zonder meer, nee, nee. De rechter heeft die vrijheid, dat is op zich niet verkeerd.” (Kaptein)

Of strafrechter Peter-Björn Martens die op dezelfde vraag de bal terug kaatste en wees op:

“en dan? die straf? Wat bereik je daarmee?” (Martens)

Het is de vraag is of de kwalificering ‘slap’ stand houdt gedurende het onderzoek. In de volgende paragraaf zal meer informatie worden verschaft, zodat de morele kwestie scherper kan worden geformuleerd.

 

Morele  Beeldvorming  –  Fase  1  (Feiten  en  Stakeholders)    

De ‘minder-Marokkanen’ uitspraak leidde tot een grote ontzetting in de maatschappij. Het is van belang om de reacties vanuit de samenleving op deze uitspraak te behandelen, aangezien de rechters daar ook mee te maken hebben gehad.

Allereerst volgde er vanuit de Marokkaanse gemeenschap een stortvloed van reacties, wat zich onder meer uitte in 6400 aangiftes tegen Wilders (Huygen 2016). Daarnaast volgde er een beweging op twitter, waarbij Marokkanen met hun Nederlandse paspoort op de foto gingen (DWDD, 2014). Dit om te laten zien dat zij ‘gewoon’ Nederlanders staatsburgers zijn. Daags na de verkiezingsavond in Den Haag werd er in meerdere talkshows gediscussieerd over de uitspraken van Geert Wilders. In het programma RTL late night werd door Peter R. de Vries zelfs de vergelijking getrokken met gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog: (…)

(15)

”Hij heeft gezegd willen jullie meer of minder Marokkanen en dan scandeert iedereen ‘minder’. Daarmee zegt hij gewoon, Marokkanen eruit. Dit is iets wat we in de jaren 1933-1939, ik ga die vergelijking vanavond echt maken, want daar ontkomen we niet meer aan, natuurlijk ook gehoord hebben met ‘Juden Raus’ (RTL, 2014).” Zo waren er nog vele anderen talkshows die meerdere dagen dezelfde problematiek bespraken. De reacties in de

samenleving op de minder-Marokkanen uitspraak kwam ook aan bod tijdens een interview:

“Er ontstonden, nadat hij die uitspraken had gedaan, onaangename taferelen. Op

schoolpleinen waar opeens Marokkaanse kinderen werden gepest, mensen op hun werk die op een onaangename manier werden benaderd” (Belleman).

Dit zijn enkele voorbeelden die laten zien wat de reacties uit de samenleving waren. De laatste opvallende reactie, die hier besproken wordt, kwam van enkele partijgenoten van de PVV. Naast twee Kamerleden, stapten er meerdere lokale PVV-politici uit de partij

(Zandbergen 2014). Zij gaven hun lidmaatschap op, omdat ze niet geassocieerd wilden worden met een partijleider die zulke uitspraken doet (ibid.).

De ‘minder-minder-minder-uitspraken’ van Wilders waren voor het Openbaar ministerie (OM) aanleiding om tot vervolging over te gaan (Huygen 2016). Het OM

beschuldigde Wilders van het beledigen van een groep mensen vanwege hun ras (ibid.). De uitlatingen waren volgens het OM onder andere in strijd met artikel 137c (lid 1) Sr

(Rijksoverheid 2018). Het was vervolgens aan de rechter om te beoordelen of deze

tenlastelegging ook moest leiden tot een veroordeling. De centrale actor van dit onderzoek is dan ook de rechter5.De rechter veroordeelde Wilders voor groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie. De rechtbank legde vervolgens geen straf op, omdat zij Wilders in zijn hoedanigheid als politicus met deze vaststelling voldoende gestraft achtte (Rechtbank Den Haag 2016).

Deze uitspraak leidde tot wisselende reacties. Aan de ene kant volgde afschuw van felle voorstanders van de vrijheid van expressie, onder leiding van Paul Cliteur, die ook getuigde als expert tijdens rechtszaak. Een van de hoofdreacties van dit deel van de

samenleving was dat de discussie over en beoordeling van de gewraakte uitspraken niet thuis hoort in de rechtszaal, maar in de Staten Generaal en het publieke debat (Cliteur 2016: 88-89; Jensma 2016).

                                                                                                               

5 Het gaat hierbij in feite om drie rechters: H. Steenhuis (voorzitter), E.A.G.M. van Rens en S.M. Krans. Echter, spreekt dit onderzoek van een enkele rechter, omdat de rechtbank door één mond spreekt.

(16)

Aan de andere kant volgde tevredenheid bij het deel van de samenleving die de ‘minder-Marokkanen’ uitspraak te ver vonden gaan, waaronder het OM en de Marokkaanse gemeenschap (nos.nl 2016). Zo stelde een woordvoerster van het OM in een interview met de NOS vlak na de uitspraak: “Wij vinden het belangrijkste dat er nu door de rechtbank is gezegd, wat je wel en niet mag zeggen in Nederland, waar de vrijheid van meningsuiting eindigt en het verbod op discriminatie begint” (ibid.). Met andere woorden was het OM dus blij dat de rechter een norm had gesteld ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting en de reikwijdte daarvan. De inhoudelijke onderbouwing van deze reacties en uitdieping van alle voor en tegen argumenten zal in de fasen 2 en 3 van het model besproken worden.

Nu is het de vraag welke belangen van belangen de rechter meenam om tot zijn vonnis te komen. De stakeholders (belanghebbenden) zijn in deze casus: ‘Allen die er belang bij hebben dat Wilders veroordeeld wordt of vrijgesproken’ (Van Es 2015: 172). In het interview met strafrechter Peter-Björn Martens kwamen de volgende belanghebbenden naar voren waar een strafrechter minimaal rekening mee houdt:

“Ja dat zijn wel de belangrijkste slachtoffer, dader, maatschappij en dan nog de naasten van de dader(s) en de slachtoffer(s)”. (Martens)

In dit geval kunnen we de Marokkaanse gemeenschap en andere mensen uit de samenleving die zich benadeeld voelden als slachtoffer en naasten aanwijzen. Daarnaast is Wilders de verdachte en kan de PVV en het electoraat van die partij als zijn naasten worden gezien. Een van de meest saillante details van deze rechtszaak is het feit dat er een politicus voor de rechter staat. Een van de gevolgen hiervan is dat de zaak een uniek karakter krijgt. De zaak Wilders verkreeg dan ook enorme belangstelling van de nationale en internationale media (Belleman 2018).

Bij zo’n beladen zaak als deze zijn er veel meer belanghebbenden te benoemen. Hierbij kan gedacht worden aan de samenleving als geheel die het belang heeft om

duidelijkheid te krijgen over de vraag of Wilders zulke uitspraken mag doen, de rechterlijke macht en het functioneren daarvan, het politieke domein en dan met name andere politici, collega professionals waaronder directe collega’s van de rechter die kritisch meekijken tijdens de zaak, familie en vrienden van de rechter, de media enzovoort. Het blijft in dit gedeelte bij een beknopte opsomming vanwege de beperkte omvang van het onderzoek. Daarnaast is het zogenaamde geheim van de raadkamer een belemmering. Het is namelijk lang niet zo dat alle argumenten die aan de beslissing van de rechter ten grondslag liggen ook aan bod komen in

(17)

de motivering (Rosier 2010: 80) De rechters die het proces hebben voorgezeten zullen, nooit uitingen doen over de wijze waarop het vonnis tot stand is gekomen. Hierdoor zal niet volledig in kaart kunnen worden gebracht wat alle relevante belangen en argumenten waren die tijdens de afweging van de rechters een rol hebben gespeeld. Desalniettemin spreken veel van deze belangen en belanghebbenden voor zich. Daarnaast hebben de interviews met de experts extra inzichten verschaft.

Morele Beeldvorming – Fase 1 (Waardedomeinen)

Hieronder volgt een korte beschouwing van enkele belangrijke waarden die per domein een rol spelen aan de hand van de informatie uit de interviews. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vier waarde domeinen: De persoonlijke, professionele, organisationele en publieke waarden (Van Es 2015: 175).

Persoonlijke en Professionele Waarden:

In deze casus vallen de persoonlijke en professionele waarden in veel gevallen samen. Een van de belangrijkste waarde die van belang is voor de rechter is integriteit. Dat kwam op de volgende manier tijdens een interview naar voren:

“Ik denk dat rechters over het algemeen hele integere mensen zijn, die zullen hun eigen afwegingen wel maken. (..) Men is zich binnen de rechterlijke macht wel bewust van hun voorbeeldfunctie die rechters hebben” (Doornbos)

Daarbij gaat het niet alleen om de voorbeeldfunctie richting de samenleving, maar ook intercollegiaal. De rechter zal het belangrijk vinden dat zijn oordeel en voornamelijk de wijze waarop hij of zij tot zijn oordeel komt op een integere manier gebeurd. Een rechter dwingt daarmee respect af bij collega’s en zijn directe omgeving en zal zijn betrouwbaarheid behouden. Dat gebeurt alleen als de rechter deskundig, onafhankelijk, onpartijdig en zorgvuldig te werk gaat (Becker 2018; Doornbos 2018; Kaptein 2018). Vooral de

onafhankelijkheid en onpartijdigheid werd tijdens de interviews meerdere keren benadrukt:

Je hebt natuurlijk de kernwaarden, zoals omschreven in gedragscodes, zoals onpartijdigheid, onafhankelijkheid, deskundigheid en professionaliteit etc. (…) Ik denk dat onafhankelijkheid en onpartijdigheid dat die voor rechters echt wel bovenaan staan voor rechters, van al die kernwaarden zijn dat wel de kernste kernwaarden.” (Doornbos)

(18)

Of meneer Kaptein die enkele eigenschappen van een goede rechter benoemde:

“Een rechter moet in de allereerste plaats feitengevoelig zijn. Tweede punt de rechter moet volstrekt onpartijdig zijn. Derde punt, in vrij willekeurige volgorde, de rechter moet volstrekt op de hoogte zijn van het recht.’’ (Kaptein)

 

Organisationele en Publieke Waarden:  

De kwaliteit van de uitspraak is niet alleen voor de rechters persoonlijk van belang, maar ook voor de rechterlijke macht als organisatie. De organisatie stond tijdens de tweede

zaak-Wilders volop in de belangstelling van de media. Dit leidde tot enkele unieke maatregelen. De rechters die de tweede-zaak Wilders voorzaten werden bijvoorbeeld geselecteerd op het criterium dat ze geen lidmaatschap hadden van een politieke partij (Van de Poll 2016). Iets wat nog nooit een rol speelde in Nederland bij de vraag of rechters in staat waren om een zaak te doen (ibid). Verder was er sprake van mediatraining, zodat de rechters de beslissingen op een ‘normale’ manier konden uitleggen (ibid). Dit laat zien dat de klanttevredenheid, in dit geval de Nederlandse samenleving, een belangrijke organisationele waarde was die

meespeelde. De nadruk op de kwaliteit en klanttevredenheid legde ook een bepaalde druk op de rechters tijdens het proces. Dit kwam ook naar voren in een enkele interviews:

“Je merkte wel dat de rechters er af en toe wat strak in zaten. Wilders probeert de zaak nogal eens te ontregelen, door bijvoorbeeld wrakingen. Je kon merken dat ze zich daar

verschrikkelijk van bewust waren. Ze zijn ook geselecteerd op het niet hebben van een partijlidmaatschap. (…) Je merkte wel dat ze in de eerst paar dagen gespannen waren. Dat ze echt duidelijk op hun woorden letten.” (Belleman)

Tot slot werd het belang van deze zaak voor de rechters in relatie tot de publieke waarden benoemd:

“Je kunt het als je taak ook noemen, om in een zo’n politiek geladen proces, ook mensen even eraan te herinneren van jongens dit is de trias politica. Wilders waar behoor jij toe, waar behoren wij toe. Dit zijn de poten waarop onze democratische rechtstaat is gegrondvest.” (Martens)

(19)

Morele Beeldvorming – Fase 1 (Morele kwestie 1)

Op grond van alle informatie die tot nu toe is verschaft, wordt het mogelijk om een eerste formulering te geven van de morele kwestie (Van Es 2015: 182) Op basis van het format uit het model komen we tot de volgende voorlopige formulering van de morele kwestie: Is het vonnis van de rechter in de Tweede-zaak Wilders moreel laakbaar, rekening houdend met Wilders’ hoedanigheid als voorzitter van de PVV, de vrijheid van meningsuiting en andere maatschappelijke belangen? Aan het einde van de volgende fase is er nog een gelegenheid om deze formulering aan te scherpen (ibid.).

Hoofdstuk 4: Fase 2 en 3

Fase 2: Oordeelsvorming (MK1-->MK2)

Nu de morele kwestie zijn eerste vorm heeft gekregen, wordt het tijd om er vanuit de ethiek naar te kijken. Dit wordt gedaan door vanuit de beginselen, deugden en gevolgen naar de morele kwestie te kijken. De invulling van deze perspectieven wordt hoofdzakelijk met behulp van de informatie uit de interviews gedaan.

Het perspectief van de beginselen:

Het perspectief van de beginselen behandelt de vraag welke rechten en plichten relevant zijn in deze morele kwestie (Van Es 2015: 192). Daarnaast gaat het erom om te achterhalen of redeneringen algemeen geldig zijn (ibid). Er wordt hoofdzakelijk meer naar de vorm en rechtvaardiging gekeken dan de inhoud van de handeling (ibid). De volgende drie beginselen zullen langskomen in dit onderzoek: De trias politica, de vrijheid van meningsuiting als recht en de Non-discriminatie plicht.

Beginselen I: De Trias Politica

De vervolging van een politicus is hoogst ongewoon in Nederland (Cliteur 2016: 50-51). De tweede zaak-Wilders is in een rechtszaak die raakt aan de staatsrechtelijke verhoudingen van de belangrijkste staatsorganen: parlement en rechterlijke macht. Daarnaast zou de verhouding tussen de uitvoerende(Om en regering) macht en wetgevende (Parlement en Wilders) op het spel staan (ibid). Het is daarom de vraag wat de implicaties zijn als er een politicus voor de rechter staat.

(20)

Ten eerste is het argument dat het gevaarlijk is voor rechters in het algemeen, om überhaupt de indruk te wekken dat zij zich willen bemoeien met de standpunten of de macht van de wetgever, de politicus (Cliteur 2016; Jensma). Dit zou er toe kunnen leiden dat de samenleving het proces gaat zien als een politiek proces. Een politiek proces kan op de meest neutrale wijze worden gedefinieerd als: ‘Een rechtszaak die direct van invloed is op de strijd om de politieke macht’ (Buruma 2016: 3237). De rechter zal altijd benadrukken dat hij onafhankelijk en onpartijdig een uitspraak doet op basis van geldend recht (ibid.). Het probleem is echter dat veel burgers dat moeilijk te begrijpen vinden. Zij gaan er van uit gaan dat als een van de partijen het proces politiek noemt, dat het dan een politiek proces is (ibid.).

Een voorbeeld van het politiseren van het proces door Wilders waren zijn uitspraken op twitter over de rechtbank. Zo noemde Wilders de rechtbank een ‘nep rechtbank’ en de rechters ‘PVV-hatende’ rechters (Van Walsum 2016). Een van de respondenten zei daarover:

“(…) als jij vanuit de wetgevende macht eigenlijk de rechterlijke macht degradeert of buitenspel wilt zetten, dan mogen wij jou wel tot de orde roepen” (Martens).

Dat tot de orde roependeden de rechters ook. ze gingen op de volgende wijze in op de uitlatingen van Wilders op twitter:

“Het was de rechtbank namelijk niet ontgaan dat verdachte zich meermalen over deze strafzaak en de rechtbank had uitgelaten in berichten op zijn Twitteraccount. (…) De

rechtbank acht deze reacties een gekozen volksvertegenwoordiger en medewetgever die een te respecteren plaats in de Nederlandse democratische rechtsstaat inneemt, onwaardig” (Rechtbank Den Haag 2016: 4).

Het argument van ‘het gevaar’ van een politiek proces vindt zijn fundament in de aanname dat het OM beter over bovenstaande problematiek had moeten na denken en vervolgens tot de conclusie had moeten komen om Wilders niet te vervolgen. Een van de respondenten

antwoordde dan ook als volgt toen ik hem daarnaar vroeg:

“Wat je altijd móet doen, dat kan ik wel zeker stellen. Voordat je strafvervolging begint, vraag je je altijd af of je het buiten de strafrechtspleging om beter kunt regelen. (…) Het Om had dit nooit moeten doen. Ik zou hebben gezegd als OM, dat is aan de politieke arena” (Kaptein).

(21)

Na doorvragen waarom er dan geen rol voor de rechter moet zijn in de problematiek, benoemde de respondent ook de relatie tot de trias politica:

“Strafrecht is het ultimum remedium hè, dat wordt ook vaak vergeten. Als niks anders meer helpt, dan strafrecht met eventueel straf. Anders niet. (…) De rechter heeft dus niet het hoogste woord, dat heeft de wetgever, maar wel het láátste woord” (Kaptein).

Het OM was overigens helder in de motivatie om te vervolgen: ‘Wilders heeft de wet overtreden en wordt daarvoor vervolgd’ (Rechtbank Den Haag 2016: 8). Tot slot volgt de behandeling van het argument dat Wilders een politicus is, dat hij de standpunten van de PVV verkondigt en dat een vervolging daarmee ook een vervolging van zijn electoraat is (Cliteur 2016: 47-49). Een oordeel van de rechter over deze uitlatingen zou een politiek oordeel over het gedachtengoed van de PVV impliceren (Rechtbank Den Haag 2016: 12). De behandeling van deze uitlatingen hoort niet in de rechtszaal, maar in het publieke debat (ibid). Een van de tegenargumenten die benoemd werd door de respondenten was dat het jammer is dat de behandeling van de uitlatingen niet mogelijk is in het publieke debat, maar dat ook politici gebonden zijn aan de wet (Becker 2018). Een andere respondent stelde dat je van een politicus nog wel énige nuance mag verwachte bij zijn uitlatingen (Martens 2018). Dat was hier niet het geval en daarmee was het ook geen uiting van het electoraat van de PVV (ibid.). Daarmee volgt de respondent de lijn van de rechtbank:

“Als het daar [partijprogramma PVV] of in eerdere toespraken van de verdachte over het ‘Marokkanenprobleem’ gaat, dan wordt met name gedoeld op criminele Marokkanen. Deze beperking heeft verdachte in zijn speech nu juist niet gemaakt. Hij heeft het over alle marokkanen, over een hele bevolkingsgroep zonder enige nuance” (Rechtbank Den Haag 2016: 12).

Daarnaast waren de uitlatingen van Wilders niet ‘zomaar’ uitlatingen, zoals duidelijk werd na de getuigenverklaringen en het daaropvolgende oordeel van de rechtbank:

“(…) Het was tevoren bekend dat verdachte tijdens de speech aan het publiek zou vragen of zij meer of minder Marokkanen wilden. Het publiek moest daarop reageren met ‘minder, minder, minder’. Om daar zeker van te zijn is het publiek geïnstrueerd (Rechtbank Den Haag 2016: 8-9).

(22)

Een uitlating met voorbedachte rade die buiten de grenzen van de wet trad. Beginselen II + III: Vrijheid van meningsuiting en Non-discriminatie

Uit het voorafgaande is duidelijk geworden dat er in de tweede zaak-Wilders twee belangrijke mensenrechten, of fundamentele waarden een rol spelen. Dit zijn rechten die mensen in staat stellen om bepaalde dingen te doen, waarbij het verkeerd zou zijn dat anderen zich daarmee bemoeien (Van Es 2015: 194). Deze zijn het positieve recht op vrijheid van meningsuiting en het negatieve recht op vrijwaring van discriminatie. Wanneer deze twee rechten botsen is de rol van de rechter volgens een respondent de volgende:

“(…) Die taak hoort te zijn dat jij afweegt en duidelijk maakt waar de ene vrijheid ophoudt en de andere begint en waar die scheidslijn ligt dat is het rechterlijke domein” (Martens).

De vrijheid van meningsuiting staat als t in artikel 10 (lid 1 en 2) van het EVRM en is daarmee geldend recht in Nederland. Iedereen heeft dus het recht om zijn mening te uiten, maar zoals het wetsartikel aangeeft zijn daar ook verantwoordlijkheden aan verbonden. In het bijzondere geval waar dit onderzoek naar kijkt, namelijk de uiting van een politicus, is het relevant om nog twee vormen van jurisprudentie te benoemen die in verband staan met de toepassing van bovenstaand recht. Zo bestaat er jurisprudentie die stelt dat een politicus meer moet kunnen zeggen in het kader van het maatschappelijk debat (Cliteur 2016: 92-93). Jurisprudentie geeft sinds het Handyside arrest bescherming aan een meningsuiting ‘that offend, shock or disturb the State, or any sector of the population’ (ibid). Aan de andere kant bestaat er ook jurisprudentie die stelt dat een politicus juist vanwege zijn voorbeeldfunctie meer verantwoordelijkheid heeft en daarom voorzichtig moet zijn in zijn uitingen. Ook een politicus kan te ver gaan in het gebruik van dit recht, zoals een respondent aangaf:

“Je zit als rechter ontzettend met die spanningsvelden vrijheid van meningsuiting en waar houdt dat op? Nou het houdt op als je aanzet tot discriminatie als je andere mensen opzettelijk beledigt etc etc. (…) Je kunt de vrijheid van meningsuiting niet oefen loos gebruiken om iedereen maar te schofferen” (Martens).

(23)

Inderdaad is het zo dat volgens het geldend recht in Nederland je te ver gaat in het geval van discriminatie, of het aanzetten tot discriminatie6. Dat is verwoord in de artikelen 137c en d Sr. op basis waarvan Wilders is veroordeeld.

Tijdens het proces ontstond een lange discussie over de vraag of Marokkanen een ras zijn. Die problematiek wordt hier juridisch inhoudelijk niet verder behandeld. Wel wordt er kort ingegaan op de rechtmatigheid en rechtvaardigheid van het vonnis in algemene zin. Het gaat er hier om dat alle mensen recht hebben op een gelijke behandeling. Dat is een morele en politieke gelijkwaardigheid (Van Es 2015: 194-195). Dat gaat over het idee van menselijke waardigheid en het idee dat minderheden dezelfde zorg en respect verdienen van de

medemens en de overheid (ibid). Daar ging een respondent nog verder op in:

“Op het moment dat jij zegt je mag niet aanzetten tot discriminatie of haat tegen

bevolkingsgroepen dat is een wetsartikel wat in strafwet is gekomen ter bescherming van kwetsbare groepen. En dan hebben we het met name over minderheden daar moet de overheid een rol in kunnen spelen” (Martens).

De rechter veroordeelde Wilders dan ook op grond van de overweging dat de uitingen van Wilders extreem waren, zonder directe nuance en daarnaast het publiek ook nog geïnsinueerd was om daar aan mee te doen (Rechtbank Den Haag 2016). De uiting werd daarmee niet meer beschermd door de vrijheid van meningsuiting (ibid.).

Meerdere respondenten waren het eens met de extremiteit van de uitingen en volgen dan ook de redenatie van de rechter:

“Het gaat hier om een extreme vorm (…) in extreme gevallen, als het uit de hand loopt en we komen er niet uit samen, dat we dan naar de rechter toe gaan. (…)” (Martens).

“Ik vond dat nou juist juridisch heel erg plausibel, dat hij wel veroordeeld is. (Becker).

Of een andere respondent die de lijn van de rechtbank ook volgde:

                                                                                                               

(24)

‘Minder Marokkanen’ dan licht je er dus een bevolkingsgroep uit. Dit was van een andere orde. (…) Die vrijheid van meningsuiting is niet zonder grenzen, die vindt zijn grens als je ophitst tot het discrimineren van bevolkingsgroepen. Dat valt niet meer onder de vrijheid van meningsuiting. Die grens is nu iets scherper getrokken” (Belleman).

En de conclusie die daaruit volgt, getrokken door een andere respondent:

“Dan moet je op een gegeven moment zeggen in de context waar dat in is gedaan is dat strafbaar, dat mag niet, jongens dit gaat te ver” (Martens).

Een andere respondent ging hier tegen in en was het niet eens met de rechtmatigheid van de veroordeling:

“Als er onduidelijkheid is over de toepasbaarheid van een strafbepaling, is er maar één mogelijke uitspraak, afgezien van technische problemen. Vrijspraak. Punt. In dubio aubstine. Dat wil niet zeggen dat daarmee de zaak maatschappelijk af is, ook civielrechtelijk niet. Maar de strafrechter zegt, sorry jongens, dat gaan we niet doen(...) Op het moment dat twijfel reist over de toepasselijkheid van een strafbepaling pas je die niet toe. En dat gaat nog voorbij aan uitingsvrijheid. Punt” (Kaptein)

De toepasbaarheid van de wetten op de gegeven casus is dus hoogst complex (Cliteur 2016). De strafbepaling hoort niet vatbaar te zijn voor uitlegproblematiek. Daarmee vervalt de rechtszekerheid. Deze uitlegproblematiek wordt gevonden in het feit dat de artikelen 137 c en d Sr. voor meerdere interpretaties vatbaar zouden zijn. Dat wil zeggen ook meer ruimte kunnen bieden aan de vrijheid van meningsuiting. Daarover zei een de respondent:

Als je te maken hebt met strafrecht dat niet anders dan de gecompliceerde uitleg kan worden toegepast, betekent het dat je bezig bent in strijd met het beginsel van strafrecht. Want een hoofdbeginsel is rechtszekerheid. Voor iedereen moet duidelijk zijn wat mag of niet mag” (Kaptein).

In relatie tot het bovenstaande staat dit onderzoek hier nog stil bij de wenselijkheid van de begrenzing van de vrijheid van meningsuiting zoals met dit vonnis wordt bepleit. Cliteur (2016) ondersteunt het argument dat de behandeling van deze problematiek niet thuis

(25)

hoort in de rechtszaal, maar in het publieke domein zoals eerder benoemd. Hij stelt dat de uiting van Wilders onbestraft zou moeten blijven vanwege de notie van tolerantie en het belang daarvan voor de democratie (ibid.). Tolerantie houdt dan in dat je meningen van anderen tolereert, júist wanneer het scherpe of harde meningen zijn (Cliteur 2016: 95-103). Dit is de kern van onze democratie, want die scherpe meningen zijn zeer belangrijk voor het publiek debat (ibid.). Dat je veel kan en mag zeggen, dat is de kern van politiek, dat alle soorten meningen gehoord kunnen worden, daardoor kom je tot nieuwe inzichten (ibid.). Een scherpe of zelfs racistische opmerking moet dan ook niet door de strafrechter worden

veroordeeld, maar bestreden worden met andere scherpe meningen (ibid.). Cliteur (2016) pleit dus voor een ruimere opvatting van de vrijheid van meningsuiting. Belangrijk daarbij is dus ook dat rechters artikel 137 c en d Sr. voorzichtig en restrictief uitleggen (ibid.).

Een van de respondenten ging expliciet in op bovenstaande gedachtegoed. Allereerst op de plaats, dus publiekelijk of in de rechtszaal, van de behandeling van de problematiek:

Als het ons als samenleving niet lukt, en blijkbaar lukt het ons als samenleving niet. Er zijn andere mensen, zoals Wilders, die vinden dat een politicus júist vanwege zijn politiek zijn (…) heel stellig moet zijn. Mijn positie staat tegenover die interpretatie. Wat doen we in de samenleving als we een onverzoenlijk probleem hebben. (…) Dan gaan we naar de rechter. Het is jammer dat het zover moet komen, ik had ook liever gehad dat we het niet nodig was geweest, maar als er in de samenleving een onverzoenlijke claim ligt op wat je nog wel tegen anderen mag zeggen, nou dan moet je naar de rechter gaan” (Becker).

Daarna ging hij direct in op het belang dat Cliteur (2016) hecht aan de vrijheid van meningsuiting en zijn intepretatie van het begrip tolerantie:

“Cliteur die zegt, op het moment dat er oorlog tegen je gevoerd wordt. Dan moet je zorgen dat je vooral ook heel erg gaat terug vechten. (…) Waarom zou je dat conflict zoeken op een manier die de samenleving alleen maar meer verdeelt en die de samenleving alleen maar meer uit elkaar trekt daar heb je helemaal geen behoefte aan. Word je er bewust van, en maak er beter gebruik van” (Becker).

Een boeiende discussie die vooral teruggrijpt op de Jurisprudentie die werd genoemd aan het begin van deze paragraaf. De vaststelling die dit onderzoek hier maakt is dat er discussie bestaat over de rechtmatigheid van het vonnis, maar ook over de rechtvaardigheid van het

(26)

vonnis. Wat de ethiek verlangt van een rechtvaardige uitspraak, daar zal nu op worden ingegaan in het perspectief van de deugden.

Het perspectief van de deugden:

Het deugdenperspectief stelt de vraag: Past wat ik doe in deze context? (Van Es 2015: 185). Het gaat in deze paragraaf dus om de vraag of de uitspraak van de rechter bij de reeds geschetste context past. Er volgt een bespreking van de deugden die bij de interviews naar voren kwamen.

Zoals eerder is vermeld gaat rechtvaardigheid in de juridische zin om een billijke uitkomst die gebaseerd is op het recht, ook wel rechtmatig. De ethiek verlangt meer van deze deugd. Een van de respondent wist dat op een heldere wijze uit te leggen:

“Dus de wetten die op een of andere manier zijn gerelateerd aan de moraal in de samenleving en als die wet niet strookt met wat er in de samenleving speelt, dat ie dan van die wet moet afwijken. Dan is het de rechtvaardigheid die ingeeft om tot een ander soort vonnis te komen”. (…) Billijkheid is ook bij de deugdethiek een onderdeel van de rechtvaardigheid, dus af en toe lukt het niet met die letter van die wet en dan vereist rechtvaardigheid, dat er gekeken wordt naar de geest van de wet. (…)De morele verstandigheid is dat je ook kijkt hoe de morele sentimenten van de samenleving, of die inderdaad in deze situatie ook we van toepassing zijn” (Becker).

De respondent benoemt hier dus ook meteen de deugd van verstandigheid. Enerzijds gaat de deugd van verstandigheid over de juridische kennis van de rechter en of deze daarmee tot een rechtmatige uitspraak is gekomen. Daarover verschillen de meningen van de respondenten, zoals we hebben gezien. Anderzijds kan er vanuit deze deugd misschien geoordeeld worden dat het, rekening houdend met de trias politica, misschien wel zeer verstandig was van de rechter om te komen een uitspraak zonder straf. Op die manier laat de rechter zien dat hij een grens trekt, maar dat het blijft bij het benoemen van een principe en hij de scheiding der machten respecteert. Dit kwam meerdere malen naar voren in tijdens de interviews, waarvan een formulering volgt:

“Soms kan de rechter er niet onderuit om te zeggen ik kan vrijspraak bieden want aan de hele delictsomschrijving is voldaan. maar gegeven alle belangenafwegingen die ik ook moet doen,

(27)

zie ik geen enkele aanleiding om nog verder te straffen. Dan heb je dus veroordeling, zonder strafoplegging. Dat kan, dat kan ook uitermate redelijk zijn” (Kaptein).

Wanneer we deze redenatie toepassen op de deugd van verstandigheid zijn alle

belangenafwegingen hierbij dan onder andere de beginselen, waaronder de trias politica. De laatste deugd waar hier naar gekeken wordt is die van de matigheid. Deze deugd gaat in deze zaak onder andere over de mate van emotionele bewogenheid en betrokkenheid die de rechter tijdens de rechtszaak toont. Een zekere vorm van maatschappelijke binding wordt verwacht, maar met inachtneming van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Beide thema’s werden besproken door de respondenten. Allereerst de maatschappelijke binding waarover een respondent bijvoorbeeld zei:

“Je moet weten wat er in de maatschappij speelt, je moet weten wat de hangijzers zijn, waar gaat het over, wat zijn de discussies die spelen, en daar moet je je ook over buigen en dat ook meewegen. (…)maar je moet je oor niet alleen maar laten hangen naar het zogenaamde stem van het volk. Je moet gewoon goed duidelijk wat is het punt dat ik wil maken? En dus ook uitleggen hoe je tot die beslissing komt” (Martens).

De deugd van moed sluit aan op het bovenstaande en was ook een belangrijke raadgever voor de rechter in deze zaak. Dat komt met name naar voren bij het voorbeeld van de

proceshouding van Wilders. De deugd moed vraagt van de rechter om bij de eigenheid van het juridische domein te blijven. Hij moet juist niet buiten dit domein treden en de taal van de andere partij, in dit geval Wilders, gaan spreken. Dat zou alleen bij uitzonderlijke gevallen moeten gebeuren. Dat kwam op de volgende wijze naar voren in het gesprek met een van de respondenten:

“Ik vind dat je dat mag doen, kijk op het moment dat iemand tegenover jou zit, dat is de arena om de discussie te voeren over wat je hebt gezegd waarom je het heb gezegd en wat je

bedoeling daarmee was en wat de gevolgen ook zijn geweest van jou uitspraken. Op het moment dat je dan niet komt (…) Dan mag je op een gegeven moment als rechter ook zeggen van naja wij zien dat je dit allemaal buiten de rechtszaal roept, vinden we jammer. We hadden liever gehad dat u dat tegen ons direct had gezegd zodat we daar discussie over beginnen en we vinden het ook ongepast” (Martens)

(28)

Anderzijds was de invulling van de moed misschien meer op z’n plaats zoals deze in zijn algemeenheid bedoeld is, dat wil zeggen vast durven houden aan de eigenheid van jouw vakgebied. Of zoals een respondent dat verwoorde:

“Wanneer je de taal van je tegenstander gaat spreken, dan verlies je altijd. Dus Wilders politiseert. Moet je nou als rechtspraak ook gaan politiseren? als je dat gaat doen dan ga je buiten je eigen discours en dat is nou net niet professioneel. De moed bestaat eruit, dat is nou precies de moed, dat je binnen je eigen discours blijft en je niet laat verleiden om in de ander zijn voetstappen of taal mee te gaan” (Becker).

Alle vier de deugden speelden dus een rol bij deze casus en de handeling van de rechter. Dat is niet verwonderlijk want de deugden zijn een invulling van professionaliteit, zoals we zagen in hoofdstuk 2.

Het perspectief van de gevolgen:

Het gaat er bij dit perspectief om wat de eventuele gevolgen zijn van het vonnis van de rechter. Deze paragraaf gaat dan ook in op de gevolgen voor de direct betrokkenen

(actutilisme) en voor de hele samenleving (regelutilisme). Belangrijk om nog te vermelden is dat de zaak nog in hoger beroep loopt, de gevolgen voor de samenleving zijn dan ook nog moeilijk te overzien.

Volgens een van de respondenten is het gevolg voor Wilders altijd hetzelfde ongeacht de veroordeling:

“Wilders wint bij een strafzaak altijd. Als hij vrij wordt gesproken dan zegt ie ‘zie je wel ik heb gelijk’. Als hij wordt veroordeeld dan zegt hij ‘zie je wel dit is het establishment tegen het gewone volk’. Hij wint altijd” (Kaptein)

Hoewel dezelfde respondent ook benadrukte dat de rechter met de politieke gevolgen zich zo min mogelijk bezig dient te houden:

“Je hoort wel eens rechter van ‘jaa de tendens in de samenleving. X Y Z die kan ik niet buiten beschouwing laten’. Allemaal crap! Heel gevaarlijk. De rechter is er om de wet toe te passen op de feiten van het geval, punt” (Kaptein).

(29)

Juridische gevolgen zijn overigens ook niet alleen maar positief voor Wilders:

“Wilders heeft wel een strafblad nu hè, mind you. Dat is niet gering hoor” (Belleman).

De uitspraak heeft ook gevolgen voor de verhoudingen binnen de rechterlijke macht en niet op de laatste plaats voor de rechter zelf. De rechter heeft een bepaalde verantwoordelijkheid naar zijn collega’s toe, die hij vanuit de professionaliteit en respect voor die professie wil behouden. Hij zal dit ook meewegen in zijn uitspraak. Een van de respondenten stelt dat een de rechter daar ook rekening mee houdt:

“(…) Ik denk dat t rechters dat ook zo voelen, dat ze een bijzondere opdracht hebben en door de maatschappij verleend om dat te doen en dat ze ook enorm verantwoordelijkheidsgevoel hebben om dat ook daadwerkelijk te doen” (Doornbos).

Voortbouwend op die verantwoordelijkheid vertelde een andere respondent:

“Iedereen is gigantisch betrokken bij het werk, omdat iedereen dondersgoed weet, je bent bezig met een met een belangrijke zaak, niet alleen voor de verdachte maar ook voor

eventuele slachtoffers in die zaak. het gáát ergens om hè, het kan eromgaan dat iemand lang de gevangenis in gaat. Of zoals in de Wilders zaak een heel principieel punt bespreken of dit nou strafbaar is of niet” (Martens)

Er zijn natuurlijk ook slachtoffers, zoals de Marokkanen in dit proces. Een argument zou kunnen zijn dat de veroordeling een gedeelte van de wrok weg haalt bij deze

bevolkingsgroep. Op die wrok in relatie tot het ontbreken van straf werd ook nog in gegaan door een van de respondenten:

“Daar (straf) is niet voor gekozen in dit geval. Je zou het kunnen het doen je zou kunnen zeggen, nou laat ik hem maar een hele hoge boete betalen. Maar neemt dat de wrok weg? Weet ik niet” (Martens).

(30)

Dan heeft de uitspraak nog gevolgen voor de notie van vrijheid van meningsuiting en wellicht de manier waarop daar mee wordt omgegaan in de samenleving. Een voorbeeld werd gegeven door een respondent:

“Je krijgt natuurlijk dat door zo’n uitspraak van zo’n rechter dat het maatschappelijk debat een beetje wordt korgesloten” (Becker).

Waarop ik doorvroeg of dat dan met ‘durf’ te maken heeft, de respondent antwoordde:

“Ja durven minder, jaa.. (…) als nu inderdaad door de uitspraak van deze rechter de lokale afdeling PVV Nijmegen inderdaad denkt ooeeh ik moet toch maar uitkijken wat we over die Marokkanen in het waterkwartier zeggen (…) nou dan lig ik daar niet wakker van, het kan zijn dat inderdaad daardoor wat minder gebeurt” (Becker).

We hebben al gezien dat de visie van Cliteur(2016) hier lijnrecht tegenover staat. Een ding is zeker: De rechter heeft dus een norm getrokken ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting met deze veroordeling en er bestaat discussie onder de respondenten of dit als een positief of negatief gevolg moet worden beschouwd.

De rechter heeft veroordeeld en er tevens voor gekozen om geen straf op te leggen. Tijdens de interviews kwamen de overwegingen die daar aan ten grondslag liggen ook naar voren. De volgende opsomming van die overwegingen zal ook de gevolgen duidelijk maken. Te

beginnen met een respondent die de afwezigheid van de straf begreep in relatie tot de vrijheid van meningsuiting:

“Ik gun juristen graag die vrijheid om er over na te denken. ik zie het echt ook niet als een soort van een slap compromis, maar ik zie het als een heel duidelijk juridisch statement, dat je op grond van hoe de lijn in is geweest in de rechtspraak de afgelopen jaren (…) Met in het achterhoofd het grote belang van de vrijheid van meningsuiting dat je dan geen straf op legt dat vind ik gewoon heel erg voor de hand liggend” (Becker).

(31)

“In zo’n zaak als de Wilders zaak. Daar maakt de straf niet zoveel uit. Want je zegt eigenlijk van mag dit nou of mag dit nou niet wat jij hier zegt. (…) we stellen vast dat dit strafbaar is maar we leggen u geen straf op, want met de met de vaststelling dat dit strafbaar is

belangrijkste van de strafzaak uitgemaakt”. (Martens)

Daarnaast benoemde diezelfde respondent nog als mogelijk gevolg van een straf dat Wilders die alleen maar uit zou buiten. Hij gaf daarbij een voorbeeld:

Het moeilijke in deze zaak is dat Wilders zelf natuurlijk dit podium enorm aangrijpt om van zichzelf een martelaar te maken. (…)stel je voor dat je tegen meneer Wilders zegt u krijgt een taakstraf van 50 uur, wat gaat hij dan doen met die taakstraf, hij zorgt ervoor dat er een cameraploeg meekomt als hij naar het bejaardentehuis moet om daar te gaan afwassen. Om zichzelf een martelaar te maken. Nou wil je hem dat podium bieden?” (Martens)

Ten slotte nog een respondent die mij wees op het feit dat de strafbepaling niet de grootste kwestie was in deze zaak:

“Het begint bij het begin al. Ik kom aan die vraag niet eens toe. De rechter had vrijspraak moeten bieden. Dus de hele rest. Heeft ie veroordeelt en dan vervolgens geen straf. Dat vind ik allemaal niet spannend. Dan zit je op een verkeerd spoor” (Kaptein).

Het is duidelijk geworden dat mijn morele intuïtie geen stand heeft gehouden. De informatie uit de interviews laten zien dat de kwalificatie ‘slap’ te voorbarig was. Het is duidelijk geworden dat er veel meer speelt bij de totstandkoming van het vonnis van de rechter en dat het beoordelen daarvan verder gaat dan enkel de overweging van het geven van een straf ja of nee.. Om deze redenen volgt nu de aangescherpte formulering van de morele kwestie, waarbij in acht moet worden genomen dat het dus om een ruime opvatting gaat van ‘het vonnis’:

Is het vonnis van de rechter in de Tweede-zaak Wilders moreel laakbaar, gegeven de positie van Wilders en de (rechts)beginselen? (MK2)

(32)

Fase 3: De besluitvorming (MK2-->MS!)

De besluitvorming gaat gepaard met de beantwoording van deze vraag. Tijdens die

beantwoording wordt rekening gehouden met de verantwoordelijkheid die een rechter heeft naar zijn collega’s en de samenleving. Daarnaast is de identiteitsvorming van belang, de manier waarop de actor zijn positie wil bepalen. Daar komen ook de commitments en vriendschappen bij kijken. Er volgt eerst een schema met daarin alle argumentatie (pro/contra) die ten aanzien van de kwestie reeds besproken is. Dit gebeurt op een zeer beknopte wijze. Deze is terug te vinden in bijlage 5. Daarna volgt de conclusie waarin de vraag wordt beantwoord.

Hoofdstuk 5: Conclusie en Discussie

Conclusie

Nee, zegt de rechter in deze kwestie. Het is moreel niet laakbaar dat ik dit vonnis heb

uitgesproken, rekening houdend met de beginselen en de positie van Wilders. Met dit vonnis laat ik niet alleen zien dat ik handelingsverantwoordelijkheid heb genomen, maar ook dat dat op een verstandige manier is gedaan. Het is overigens mijn wettelijke en morele plicht om uitspraak te doen in de zaak. De commitment ligt bij de beroepsgenoten, de rechterlijke macht en de samenleving. Ik voor dan ook vanuit de professionaliteit die ik heb mijn taak als rechter uit. Dat het OM mij die taak geeft kunt u mij niet verwijten. Ik geef daarbij geen oordeel over de politieke opvattingen van Wilders, maar een oordeel over de strafbaarheid van zijn

uitlatingen die zonder enige nuance en geïnsinueerd zijn gedaan. Ik houd dan ook rekening met de beginselen van de trias politica, door geen straf op te leggen, en de Vrijheid van meningsuiting plus de non-discriminatie ondervang ik met een veroordeling. Ten slotte heb ik nog geprobeerd toenaderingsverantwoordelijkheid te laten zien door de proceshouding van Wilders te benoemen. Als ik het niet doe, tijdens een rechtszaak waar hij zelf niet komt opdagen, wie roept Wilders dan nog tot de orde?

De conclusie van dit onderzoek sluit zich aan bij de rechter. Echter, ik wil wel benadrukken dat ik het eens ben met het feit dat het jammer is dat deze problematiek niet opgelost kan worden binnen de maatschappij. Over het algemeen lijken de perspectieven van deugden en

(33)

gevolgen zich meer te laten lenen voor een extern ethisch perspectief in deze kwestie. Bij de beginselen lijkt er een conflict te ontstaan tussen ethiek en het recht.

Discussie

Reflecterend op het verloop van dit onderzoek zijn er een aantal punten die anders hadden gekund. Daarvan wil ik er twee benoemen in deze discussie.

Ten eerst was de formulering van de vraagstelling gedurende het hele onderzoek sterk juridisch. Ik ben zelf niet sterk juridisch onderlegd, deze scriptie is ook in het kader van de opleiding politicologie geschreven. Deze problematiek had twee uitwerkingen. Enerzijds ben ik veel tijd kwijt geraakt aan het bijspijkeren en kweken van begrip van de juridische wereld, anderzijds was de keuze van de respondenten misschien niet optimaal. Dat laatste komt dan weer, omdat ik niet goed genoeg weet welke specialisten nodig waren op juridisch gebied. De ‘onwetendheid’ had natuurlijk ook uitwerkingen op de daadwerkelijke interviews.

Ten tweede was het onderwerp van de casus wellicht te breed voor de toepassing van het model. Ik had beter specifieker kunnen zijn in de richting die ik op wilde. Een voorbeeld zou dan zijn uitsluitend de problematiek behandelen omtrent het al dan niet vervolgen van het OM. Nu ik niet zo specifiek was, heeft dat er wellicht toe geleid dat ik het onderscheid tussen het recht en ethiek niet helemaal duidelijk naar voren heb kunnen brengen in de toepassing.

Toch denk ik wel dat het is gelukt om een aardig beeld te schetsen met behulp van de interviews die ik heb gehouden. Daarbij is er geen enkele claim dat de argumenten die hier benoemd zijn ook inclusief zijn. Sterker nog, een andere onderzoeker was wellicht op een hele andere conclusie uitgekomen. Dat is nu eenmaal de problematiek bij kwalitatief onderzoek waar je niet onder uit komt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

hen te vee! solidair verklaard met zijn achterban, terwijl mijn erva- ring is dat juist begrip over en weer voor de onredelijkheid van elkaars achterban een

Maar ook wat door de keizer besloten is heeft kracht van wet, aangezien het volk bij een koninklijke wet (…) aan hem (de vorst) en op zijn persoon zijn gehele soevereine macht

De eerste bewering is dat het aantal mensen dat thuis toegang heeft tot internet is verviervoudigd van 1998 tot 2002.. Je kijkt hiervoor in de tabel bij het totale aantal computers

De patiënt is stervende, de familie kan het niet meer aanzien, en zegt tegen de arts: “Dokter, doe toch iets!” Daarom pleit ik al langer voor een verplichte registratie van

onderwijswetgeving worden geen voorschriften gegeven voor de indeling van de onderwijstijd en de lengte van pauzetijden. Indien er sprake is van een continurooster dan mag de

Eerdere onderzoeken laten overigens zien dat vrouwen met en zonder prothesen evenveel siliconen in het bloed hebben omdat siliconen ook in heel veel dagelijkse producten zitten,

Omdat fietsers vaak bewust de keuze maken aan de verkeerde kant van de weg te fietsen lijkt het erop dat ze zich bewust zijn van hun overtreding en daardoor oplettender

Betere relatie met zorgprofessionals.