Oplossingen proefexamen macro 2020
De cursusdienst van de faculteit Bedrijfswetenschappen en
Economie aan de Universiteit Antwerpen.
Op het Weduc forum vind je een groot aanbod van samenvattingen,
examenvragen, voorbeeldexamens en veel meer, bijgehouden door je
medestudenten.
4/05/2020
5
6
1
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 1 (2p)
b) Bereken c. Rond hierbij af tot op twee cijfers na de komma.
Via geldbasismultiplicator: 𝑀 = �1 𝑐 + 𝜃(1 − 𝑐) H=2340 (oef a) 𝜃 = 0,1 (opgave) 5000 = 𝑐 + 0,1(1 − 𝑐) 23401 𝑐 + 0,1 − 0,1𝑐 = 2340 → 0,9𝑐 = 2340 − 0,1 50005000 0,9𝑐 = 0,368 → 𝒄 = 𝟎, 𝟒� �𝑑 = 6000 0,4 − 2� 𝜃 = 0,1 � = 0,5% M= 5000
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 1 (2p)
c) Veronderstel dat de centrale bank het basisgeld laat toenemen met 60 (miljard). Wat gebeurt er met de intrestvoet?
�𝑑 = 6000 0,4 − 2� 𝜃 = 0,1 � = 0,5% M = 5000 Macro-economie 2019-2020
Oplossingen proefexamen
Bespreking 4 mei 2020Resultaten
Open vragen MKVProefexamen deel 1: open vragen
Vraag 1 (2p)
Veronderstel een gesloten economie met constant prijspeil. �𝑑 = 6000 0,4 − 2� (in miljard euro)
𝜃 = 0,1 � = 0,5%
De totale geldhoeveelheid in de economie bedraagt 5000 (in miljard euro). c is niet gekend.
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 1 (2p)
a) Bereken de hoeveelheid basisgeld in het evenwicht.
In het evenwicht: � = �𝑑 � = �𝑑 = 6000 0,4 − 2� � = 2400 − 12000� � = 2400 − 12000 0,005 � = 2400 − 60 = 2340 �𝑑 = 6000 0,4 − 2� 𝜃 = 0,1 � = 0,5% M = 5000
1
2
3
4
4/05/2020
2
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 1 (2p)
d) Bereken de nieuwe totale geldhoeveelheid in de economie. Rond indien nodig af tot op twee cijfers na de komma.
Via de geldbasismultiplicator:𝑀 = 𝑐 + 𝜃(1 − 𝑐)1 1 � 𝑀 = 0,41 + 0,1(1 − 0,41) 2400 𝑴 = 𝟓��𝟕, 𝟐𝟕 �𝑑 = 6000 0,4 − 2� 𝜃 = 0,1 � = 0,5% M = 5000
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 1 (2p)
Veronderstel dat de centrale bank het basisgeld nog verder verhoogt. Geef aan wat er zal gebeuren met:
De nominale intrestvoet
De gevraagde hoeveelheid geld in het nieuwe evenwicht De bankreserves
Hoe noemt men bovenstaande situatie waarin monetair beleid de intrestvoet niet meer beïnvloedt?
�𝑑 = 6000 0,4 − 2� 𝜃 = 0,1 � = 0,5%
M = 5000
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p)
Veronderstel een economie in evenwicht op middellange termijn in periode t. Veronderstel dat in periode t+1 een pandemie uitbreekt waardoor de consumptie daalt. (We maken abstractie van effecten op de aanbodzijde.) Veronderstel eveneens dat de reële beleidsrente onveranderd blijft.
Dit zal dan leiden tot de volgende effecten op: De WS-curve De PS-curve De IS-curve De LM-curve De Phillips-curve De output
Het natuurlijke outputniveau
Vraag 1 (2p)
7
8
9
10
11
12
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 1 (2p) �𝑑 = 6000 0,4 − 2� 𝜃 = 0,1 � = 0,5% M= 5000
Veronderstel dat de centrale bank het basisgeld nog verder verhoogt. Geef aan wat er zal gebeuren met:
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 1 (2p) �𝑑 = 6000 0,4 − 2� 𝜃 = 0,1 � = 0,5% M = 5000
Veronderstel dat de centrale bank het basisgeld nog verder verhoogt. Geef aan wat er zal gebeuren met:
De nominale intrestvoet zal gelijk zijn aan 0% (verandert dus niet).
De gevraagde hoeveelheid geld in het nieuwe evenwicht stijgt.
De bankreserves stijgen.
Hoe noemt men bovenstaande situatie waarin monetair beleid de intrestvoet niet meer beïnvloedt? Liquiditeitsval.
Proefexamen deel 1: open vragen
�𝑑 = 6000 0,4 − 2� 𝜃 = 0,1 � = 0,5% M= 5000
c) Veronderstel dat de centrale bank het basisgeld laat toenemen met 60 (miljard). Wat gebeurt er met de intrestvoet?
In het evenwicht: � = �𝑑:
2400 = 6000 0,4 − 2� 2400 = 2400 − 12000� → 𝒊 =
4/05/2020
3
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p) r IS’ IS rn LM Y’ Yn Y 𝜋 − 𝜋� PC 0 Y’ Yn Y
Consumptie daalt door pandemie → IS-curve verschuift naar links → Heeft geen effect op WS-, PS-, PC- en LM-curve → Nieuw evenwicht bij Y’<Yn
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p)
Veronderstel een economie in evenwicht op middellange termijn in periode t. Veronderstel dat in periode t+1 een pandemie uitbreekt waardoor de consumptie daalt. We maken voorlopig abstractie van effect op de aanbodzijde. Veronderstel eveneens dat de reële beleidsrente onveranderd blijft.
Dit zal dan leiden tot de volgende effecten: De WS-curve blijft onveranderd.
De PS-curve blijft onveranderd.
De IS-curve verschuift naar links.
De LM-curve blijft onveranderd.
De Philips-curve blijft onveranderd.
De output daalt.
Het natuurlijke outputniveau blijft onveranderd.
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p)
Veronderstel dat deze economie gekenmerkt wordt door verankerde inflatieverwachtingen (𝜋 � = 𝜋
ത
). Dit zal dan leiden tot de volgende effecten: De inflatie in periode t+1:De inflatie in periode t+2 (t.o.v. periode t+1): De nominale beleidsrente:
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p) r IS’ IS rn LM Y’ Yn Y
𝜋 − 𝜋ത
PC 0 Y’ Yn Y In periode t: πt = πഥ
en Y=Yn In periode t+1: Nieuw evenwicht in Y’<Yn→ πt+1−π
ഥ
< 0 → πt+1 <ഥ
π → In periode t+1 daalt de inflatieProefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p) r IS’ IS rn LM Y’ Yn Y
𝜋 − 𝜋ത
PC In periode t+2:Verwachte inflatie blijft onveranderd
= 𝜋
ത
, dus moet de CB � niet wijzigen (r = i − 𝜋ത
).𝑌 blijft gelijk aan niveau van periode t+1 (𝑌 < 𝑌�) en de inflatie ligt lager dan de verwachte inflatie (𝜋𝑡+2 = 𝜋𝑡+1< 𝜋
ത
).In periode t: πt = π
ഥ
en Y=YnIn periode t+1:
Nieuw evenwicht in Y’<Yn
→πt+1 − π
ഥ
< 0 → πt+1 < πഥ
→In periode t+1 daalt de inflatieProefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p)
Veronderstel dat deze economie gekenmerkt wordt door verankerde inflatieverwachtingen (𝜋 � = 𝜋
ത
). Dit zal dan leiden tot de volgende effecten:De inflatie in periode t+1 daalt.
De inflatie in periode t+2 (t.o.v. periode t+1) blijft onveranderd.
De nominale beleidsrente blijft onveranderd.
13
14
4/05/2020
4
0Y’ Yn Y
In periode t+2:
Verwachte inflatie blijft onveranderd
= 𝜋
ത
, dus moet de CB � niet wijzigen (r = i − 𝜋ത
).𝑌 blijft gelijk aan niveau van periode t+1 (𝑌 < 𝑌�) en de inflatie ligt lager dan de verwachte inflatie (𝜋𝑡+2 = 𝜋𝑡+1< 𝜋
ത
).Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p)
Stel dat de Centrale Bank wenst dat Y = YN. Om dat te bekomen moet de reële beleidsrente …
Wanneer Y = YN, zal de inflatie … zijn dan/aan de inflatie in het oorspronkelijke evenwicht op middellange termijn.
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p) r IS’ IS rn r’n LM LM’ Y’ Yn Y
𝜋 − 𝜋ത
PC 0 Y’ Yn YOm Y=Yn te brengen moet CB r verlagen. In dit punt : Y=Yn en 𝜋 = 𝜋
ത
Proefexamen deel 1: open vragen
Vraag 2 (3p)
Stel dat de Centrale Bank wenst dat Y = YN. Om dat te bekomen moet de reële beleidsrente verlaagd worden.
Wanneer Y = YN , zal de inflatie gelijk zijn dan/aan de inflatie in het oorspronkelijke evenwicht op middellange termijn.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 1
Veronderstel een economie waar de nominale beleidsintrestvoet beleidsrente zich bevindt op de zero lower bound.
In periode t bedraagt de verwachte inflatie 2% en de reële ‘borrowing’ intrestvoet is -1%. Veronderstel dat de verwachte inflatie in periode t+1 daalt naar 1%. Welke uitspraak is juist?
In periode t bedraagt de reële beleidsrente 0%.
De IS-curve verschuift in periode t+1 door de daling van de verwachte inflatie naar links. Zonder actie van de centrale bank zal de LM-curve niet verschuiven.
De risicopremie in periode t bedraagt 1%.
19
20
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 1
Veronderstel een economie waar de nominale beleidsintrestvoet beleidsrente zich bevindt op de zero lower bound.
In periode t bedraagt de verwachte inflatie 2% en de reële ‘borrowing’ intrestvoet is -1%. Veronderstel dat de verwachte inflatie in periode t+1 daalt naar 1%. Welke uitspraak is juist? B. De IS-curve verschuift in periode t+1 door de daling van de verwachte inflatie naar links. Door de daling van de verwachte inflatie, stijgt r.
→ Dit is een beweging langsheen de IS-curve, geen verschuiving.
FOUT
23
24
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 1
Veronderstel een economie waar de nominale beleidsintrestvoet beleidsrente zich bevindt op de zero lower bound.
In periode t bedraagt de verwachte inflatie 2% en de reële ‘borrowing’ intrestvoet is -1%. Veronderstel dat de verwachte inflatie in periode t+1 daalt naar 1%. Welke uitspraak is
juist?
A. In periode t bedraagt de reële beleidsrente 0%. FOUT
De reële beleidsrente in periode t: r = i- verwachte inflatie = 0 - 2= -2%.
i=0% want de economie bevindt zich op de zero lower bound
4/05/2020
5
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 1
Veronderstel een economie waar de nominale beleidsintrestvoet beleidsrente zich bevindt op de zero lower bound.
In periode t bedraagt de verwachte inflatie 2% en de reële ‘borrowing’ intrestvoet is -1%. Veronderstel dat de verwachte inflatie in periode t+1 daalt naar 1%. Welke uitspraak is juist? C. Zonder actie van de centrale bank zal de LM-curve niet verschuiven. r = i - verwachte inflatie
De verwachte inflatie daalt met 1% → r zal toenemen met 1%. Zonder actie van de CB zal de LM-curve naar boven verschuiven.
FOUT
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 1
Veronderstel een economie waar de nominale beleidsintrestvoet beleidsrente zich bevindt op de zero lower bound.
In periode t bedraagt de verwachte inflatie 2% en de reële ‘borrowing’ intrestvoet is -1%. Veronderstel dat de verwachte inflatie in periode t+1 daalt naar 1%. Welke uitspraak is juist? D. De risicopremie in periode t bedraagt 1%. r = i - verwachte inflatie → r = 0 – 2 = -2%
De reële borrowing intrestvoet = r + x → -1 = -2 + x → x = 1%
JUIST
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 1
Veronderstel een economie waar de nominale beleidsintrestvoet beleidsrente zich bevindt op de zero lower bound.
In periode t bedraagt de verwachte inflatie 2% en de reële ‘borrowing’ intrestvoet is -1%. Veronderstel dat de verwachte inflatie in periode t+1 daalt naar 1%. Welke uitspraak is juist?
In periode t bedraagt de reële beleidsrente 0%.
De IS-curve verschuift in periode t+1 door de daling van de verwachte inflatie naar links. Zonder actie van de centrale bank zal de LM-curve niet verschuiven.
De risicopremie in periode t bedraagt 1%.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 2
Gegeven volgende Phillips-curve: 𝜋𝑡 = 𝜋� + 0,15 − 1,5𝑢𝑡 waarbij 𝜋�= 𝜋𝑡 − 1.𝑡 𝑡 Op tijdstip t-1 bedroeg de inflatie 0%. Op tijdstip t beslist de overheid om de
werkloosheid vast te pinnen op 5% en dat niveau te handhaven.
Bovendien werkt vanaf dan één vierde van de arbeidskrachten in deze economie onder automatisch geïndexeerde arbeidscontracten. Bepaal de nieuwe vergelijking van de Phillips-curve, rekening houdend met de loonindexatie, en bereken hoeveel de inflatie bedraagt op tijdstip t+1.
3% 8% C. 10% D. 20%
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 2
Gegeven volgende Phillips-curve: 𝜋𝑡 = 𝜋� + 0,15 − 1,5𝑢 waarbij 𝝅�= 𝝅 .𝑡 𝑡� �−� Op tijdstip t-1 bedroeg de inflatie 0%. Op tijdstip t beslist de overheid om de
werkloosheid vast te pinnen op 5% en dat niveau te handhaven.
Bovendien werkt vanaf dan één vierde van de arbeidskrachten in deze economie onder automatisch geïndexeerde arbeidscontracten. Bepaal de nieuwe vergelijking van de Phillips-curve, rekening houdend met de loonindexatie, en bereken hoeveel de inflatie bedraagt op tijdstip t+1.
Phillips-curve in periode t: πt = πet + 0,15 – 1,5ut πt = πt-1 + 0,15 – 1,5ut
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Phillips-curve in periode t:πt = πet + 0,15 – 1,5ut πt = πt-1 + 0,15 – 1,5ut
Nieuwe Phillips-curve met 25 % van arbeidskrachten onder automatisch geïndexeerde arbeidscontracten: πt = 0,75πt-1 + 0,25 πt + 0,15 – 1,5ut
0,75 πt = 0,75πt-1 + 0,15 – 1,5ut πt = πt-1 + 0,2 – 2ut
Werkloosheid wordt vastgepind op 5%: πt = 0 + 0,2 – 2(0,05) = 0,10 Inflatie op tijdstip t+1: πt+1 = 0,10 + 0,2 – 2(0,05) = 0,20
25
26
4/05/2020
6
4/05/2020
35
36
6
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 4
Stijging in productiviteit → PS-curve verschuift naar boven → WS-curve verschuift naar boven → Reële loon stijgt
→ Natuurlijke werkloosheid blijft ongewijzigd
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 2
Gegeven volgende Phillips-curve: 𝜋𝑡 = 𝜋� + 0,15 − 1,5𝑢𝑡 waarbij 𝜋�= 𝜋𝑡 − 1.𝑡 𝑡 Op tijdstip t-1 bedroeg de inflatie 0%. Op tijdstip t beslist de overheid om de
werkloosheid vast te pinnen op 5% en dat niveau te handhaven.
Bovendien werkt vanaf dan één vierde van de arbeidskrachten in deze economie onder automatisch geïndexeerde arbeidscontracten. Bepaal de nieuwe vergelijking van de Phillips-curve, rekening houdend met de loonindexatie, en bereken hoeveel de inflatie bedraagt op tijdstip t+1.
3% 8% C. 10%
D. 20%
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 3
Beschouw een gesloten economie met een begroting in evenwicht (G=T) en volgende productiefunctie: 𝑌 = 𝑓(𝐾, 𝐴𝑁), waarbij K staat voor de input kapitaal, A staat voor de stand van de technologie en N staat voor de tewerkstelling. Wanneer de groei in de tewerkstelling (= gN) toeneemt, zal dit leiden tot:
een permanent hoger niveau van K/AN. een tijdelijke negatieve groei in Y/AN.
een neerwaartse verschuiving van de productiefunctie. een permanente negatieve groei in Y/AN.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 3 Required investment
na stijging gn
(Y/AN)’
(K/AN)’
Required investment functie kantelt naar boven. In de nieuwe steady state komen Y/AN en K/AN permanent lager te liggen. Tijdelijk is er dus negatieve groei in K/AN en Y/AN. Productiefunctie en investeringsfunctie worden niet beïnvloed.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 3
Beschouw een gesloten economie met een begroting in evenwicht (G=T) en volgende productiefunctie: 𝑌 = 𝑓(𝐾, 𝐴𝑁), waarbij K staat voor de input kapitaal, A staat voor de stand van de technologie en N staat voor de tewerkstelling. Wanneer de groei in de tewerkstelling (= gN) toeneemt, zal dit leiden tot:
een permanent hoger niveau van K/AN. een tijdelijke negatieve groei in Y/AN.
een neerwaartse verschuiving van de productiefunctie. een permanente negatieve groei in Y/AN.
31
32
33
34
Y
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 4
Wanneer de prijsverwachtingen en de verwachte productiviteitsgroei correct zijn, leidt een stijging in productiviteit op middellange termijn tot:
A. een ongewijzigde natuurlijke werkloosheidsgraad.
B. een neerwaartse verschuiving van de prijszettingscurve.
C. een neerwaartse verschuiving van de loononderhandelingscurve.
4/05/2020
D. Geen van bovenstaande.
41
42
7
Proefexamen deel 2: meerkeuze
𝑌 𝑁 = (𝑁)𝐾 2/3
Oorspronkelijke steady-state in periode t: = = 1 𝐾 𝑌𝑁 𝑁
In de nieuwe steady state: 𝑠 𝑌 = 𝛿 𝐾 𝑁𝑁
𝐾𝐾 0,16𝐾
→ 0,16( )2/3 = 0,08 →= ( )1/3𝑁 𝑁 0,08𝑁 → 2 = ( )1/3 → 8 = → = 82/3 = 𝟒𝐾 𝐾 𝑌
𝑁𝑁 𝑁
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 5
Beschouw een gesloten economie met een begroting in evenwicht (G=T) en volgende productiefunctie: 𝑌 = 𝐾2/3𝑁1/3. De tewerkstelling en de stand van de technologie blijven constant. De depreciatiegraad bedraagt in periode t 8%. Stel dat de spaarratio op tijdstip t stijgt van 8% naar 16%. Bereken de waarde van de output per werkende (Y/N) op tijdstip t+1 en in de nieuwe steady state.
∗ A. ��𝐭+� = �, 𝟎𝟓 en � = 𝟒� B. Yt+1 = 2 en Y∗ = 2 NN C. Yt+1 = 4 en Y∗ = 8 NN
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 5
Beschouw een gesloten economie met een begroting in evenwicht (G=T) en volgende productiefunctie: 𝑌 = 𝐾2/3𝑁1/3. De tewerkstelling en de stand van de technologie blijven constant. De depreciatiegraad bedraagt in periode t 8%. Stel dat de spaarratio op tijdstip t stijgt van 8% naar 16%. Bereken de waarde van de output per werkende (Y/N) op tijdstip t+1 en in de nieuwe steady state.
A. Yt+1 = 1,05 en Y∗ = 4 N N B.= 2 en = 2 Yt+1 Y∗ NN NN
D. Geen van bovenstaande. C. Yt+1 = 4 en Y∗ = 8
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 5
Beschouw een gesloten economie met een begroting in evenwicht (G=T) en volgende productiefunctie: 𝑌 = 𝐾2/3𝑁1/3. De tewerkstelling en de stand van de technologie blijven constant. De depreciatiegraad bedraagt in periode t 8%. Stel dat de spaarratio op tijdstip t stijgt van 8% naar 16%. Bereken de waarde van de output per werkende (Y/N) op tijdstip t+1 en in de nieuwe steady state.
Omzetten van Y naar Y/N:
𝑌 = 𝐾2/3𝑁1/3 → = ( )𝑌𝐾2/3
𝑁 𝑁
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 5
Beschouw een gesloten economie met een begroting in evenwicht (G=T) en volgende productiefunctie: 𝑌 = 𝐾2/3𝑁1/3. De tewerkstelling en de stand van de technologie blijven constant. De depreciatiegraad bedraagt in periode t 8%. Stel dat de spaarratio op tijdstip t stijgt van 8% naar 16%. Bereken de waarde van de output per werkende (Y/N) op tijdstip t+1 en in de nieuwe steady state.
𝑌 𝑁 = (𝑁)𝐾 2/3 Oorspronkelijke steady-state: 𝑠 𝑌 = 𝛿 𝐾 𝑁𝑁 → 0,08( )2/3 = 0,08 →𝐾 𝐾 0,08 𝐾 𝑁 𝑁 0,08 𝑁= ( )1/3 → 1 = ( ) → 1 = → = 1 = 1𝐾1/3 𝐾 𝑌 2/3 𝑁𝑁 𝑁
Proefexamen deel 2: meerkeuze
𝑁 𝑁𝑌𝐾 = ( )2/3
Oorspronkelijke steady-state in periode t: = = 1𝑁 𝑁 𝐾 𝑌
Wanneer s stijgt, gaan we geleidelijk aan naar nieuwe steady-state met hogere K/N en Y/N. Op tijdstip t+1: 𝐾𝑡+1 𝐾𝑡𝑌𝐾 →− 1 = 0,16 1 − 0,08 1 →= 0,16 − 0,08 + 1 = 1,08 𝐾𝑡+1 𝑁𝑁𝑁𝑁 − = 𝑠 − 𝛿 𝐾𝑡+1 𝑁 𝑁 𝑌 = 1,082/3 = �, 𝟎𝟓 𝑁
37
38
39
40
4/05/2020
47
48
8
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 8
Beschouw volgende economie: 𝐶 = 𝑐0 + 𝑐1(𝑌 − 𝑇) 𝐼 = 𝑏0 + 𝑏1𝑌 − 𝑏2� 𝑍 = 𝐶 + 𝐼 + �
� = �
Wat is de vergelijking van de consumptie in het evenwicht? A. C = c + c 1( c +b −b iҧ+G− 1−b T0 0 21 0 1−c1−b1 ) B. C = c0 + c1( c0+b0−b2i+ҧ G−T 1−c1−b1 C. C = c + c0 1( c +b +b i+ҧ G−T0 0 21−c1−b1 ) ) D. C = c0 + c1( c0+b0−b2i+ҧ G− 1−b1−c1+b1 1 T)
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 6
De Okun-coëfficiënt:
geef weer met hoeveel % de werkloosheidsgraad daalt wanneer de outputgroei 1% hoger ligt dan normaal. geeft weer met hoeveel % de werkloosheidsgraad daalt wanneer de outputgroei 1% lager ligt dan normaal.
geeft weer met hoeveel % de output stijgt wanneer de werkloosheidsgraad 1% onder de natuurlijke werkloosheidsgraad ligt. geeft weer met hoeveel % de output stijgt wanneer de werkloosheidsgraad 1% boven de natuurlijke werkloosheidsgraad ligt.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 6
De Okun-coëfficiënt:
u – u(–1) = – 0.4( gY – 3%) → 0,4 = de Okun-coefficient
Wanneer de outputgroei 1% hoger ligt dan normaal leidt dit tot een reductie van 0,4% van de werkloosheidsgraad.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 7
Veronderstel een gesloten economie met autonome belastingen en waarbij de begroting in evenwicht is. De overheid verhoogt zowel de belastingen als de overheidsbestedingen met 5 (miljard) euro. Welke invloed heeft dit op Y? De invloed op Y zal afhangen van de grootte van de marginale consumptiequote.
Doordat zowel T als G met 5 euro stijgen, zal er niets veranderen aan het evenwichtsinkomen. We noemen dit de macro-economische neutraliteit van de balanced budget multiplier. Wanneer zowel T als G met dezelfde factor toenemen, zal Y met 1 miljard euro toenemen.
Geen van bovenstaande uitspraken is correct.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Met hoeveel stijgt Y wanneer G stijgt met 5 (miljard) euro?1 1 − 𝑐1
Met hoeveel stijgt Y wanneer T stijgt met 5 (miljard) euro? −𝑐1 ∆𝑌 =. 5 ∆𝑌 =. 5 1 − 𝑐1 Totaal effect op Y = 5 + −5𝑐1 = 5 1−𝑐1 1−𝑐1
→Wanneer T en G met 5 (miljard) euro toenemen zal Y eveneens met 5 (miljard) euro toenemen.
43
44
45
46
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 7
Veronderstel een gesloten economie met autonome belastingen en waarbij de begroting in evenwicht is. De overheid verhoogt zowel de belastingen als de overheidsbestedingen met 5 (miljard) euro. Welke invloed heeft dit op Y?
A. De invloed op Y zal afhangen van de grootte van de
marginale consumptiequote.
B. Doordat zowel T als G met 5 euro stijgen, zal er niets veranderen aan het
evenwichtsinkomen. We noemen dit de macro-economische neutraliteit van de balanced budget multiplier.
C. Wanneer zowel T als G met dezelfde factor toenemen, zal Y met 1
miljard euro toenemen.
4/05/2020
9
Proefexamen deel 2: meerkeuze
In het evenwicht: Y=Z: 𝑌 = 𝑐0 + 𝑐1 𝑌 − 𝑇 + 𝑏0 + 𝑏1𝑌 − 𝑏2�ҧ + �� 𝑌 = 𝑐0 + 𝑐1 𝑌 − 𝑐1 𝑇 + 𝑏0 + 𝑏1𝑌 − 𝑏2�ҧ + �� 𝑌 − 𝑐1 Y − 𝑏1𝑌 = 𝑐0 − 𝑐1𝑇 + 𝑏0 − 𝑏2�ҧ + � 1 − 𝑐1 − 𝑏1 𝑌 = 𝑐0 − 𝑐1 𝑇 + 𝑏0 − 𝑏2 �ҧ + �� 𝑐0 − 𝑐1 𝑇 + 𝑏0 − 𝑏2�ҧ + � 𝑌 = 1 − 𝑐 − 𝑏 1 1 𝐶 = 𝑐0 + 𝑐1 (𝑌 − 𝑇): 𝐶 = 𝑐 𝑐0 + 𝑐0 − 𝑐1 (1 𝑇 + 𝑏0 − 𝑏2�ҧ + �� (1 − 𝑐 − 𝑏 )− 𝑇) 1 1 𝐶 = 𝑐0 + 𝑐1 𝑐0 − 𝑐1 𝑇 + 𝑏0 − 𝑏2�ҧ + � − 1 − 𝑐1 − 𝑏1 �� 1 − 𝑐 − 𝑏1 1 𝐶 = 𝑐0 + 𝑐1 𝑐(0 − 𝑐1 𝑇 + 𝑏0 − 𝑏2 �ҧ + � − 𝑇 + 𝑐1 𝑇 + 𝑏1𝑇 1 − 𝑐 − 𝑏) 1 1 𝑪 = 𝒄𝟎 + 𝒄�( 𝒄𝟎 + �𝟎 − �� − 𝒄 − �𝟐�ҧ + 𝑮 − (� − ��)� ) � �
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 8
Beschouw volgende economie: 𝐶 = 𝑐0 + 𝑐1(𝑌 − 𝑇) 𝐼 = 𝑏0 + 𝑏1𝑌 − 𝑏2� 𝑍 = 𝐶 + 𝐼 + �
� = �
Wat is de vergelijking van de consumptie in het evenwicht? �𝟎+�𝟎−�𝟐�+ҧ �− �−�� �
A. 𝐂 = �𝟎 + ��( �−��−�� )
B. C = c + c0 1( c +b −b iҧ+G−T0 0 21−c1−b1 )
C. C = c0 + c1( c0+b01−c+b21i+ҧ G−T−b1 ) D. C = c0 + c1( c0+b0−b1−c2iҧ+G− 1−b1+b1 1 T)
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 9
Veronderstel een economie in evenwicht op middellange termijn. De economie wordt bovendien gekenmerkt door niet-verankerde inflatieverwachtingen. De overheid beslist om de werkloosheidsvergoedingen te verlagen. Veronderstel eveneens dat de centrale bank niets aan de nominale intrestvoet wijzigt. Dit leidt tot: een stijging van de natuurlijke werkloosheid.
een stijging van de inflatie.
het ontstaan van een negatieve outputkloof. een verschuiving van de WS-curve naar rechts.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 9
A’A
WS’ u’n un
Een daling van werkloosheidsuitkeringen → daling van z
→ WS-curve verschuift naar links: dit heeft een lagere natuurlijke werkloosheidsgraad tot gevolg.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 9 r
IS
rn A LM
Yn Y
𝜋 − 𝜋−1 PC
Hierdoor verschuift de PC-curve op naar rechts → Yn stijgt
→ Op KT verandert Y echter niet en bevindt het KT- evenwicht zich in het snijpunt van de IS en LM- curve (punt A) maar er zal nu een daling van de inflatie plaatsvinden (van punt B naar B’).
→ In B’: Y<Y’n = negatieve outputkloof
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 9
Veronderstel een economie in evenwicht op middellange termijn. De economie wordt bovendien gekenmerkt door niet-verankerde inflatieverwachtingen. De overheid beslist om de werkloosheidsvergoedingen te verlagen. Veronderstel eveneens dat de centrale bank niets aan de nominale intrestvoet wijzigt. Dit leidt tot: een stijging van de natuurlijke werkloosheid.
een stijging van de inflatie.
het ontstaan van een negatieve outputkloof. een verschuiving van de WS-curve naar rechts.
49
50
4/05/2020
9
0 Y YnY’n B’53
54
4/05/2020
10
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 10
Gegeven volgende gedragsrelaties voor een gesloten economie met constant prijspeil: 𝐶 = 150 + 0,5𝑌𝑑; 𝐼�𝑎 = 300; � = 155; 𝑇 = 10 + 0,2𝑌
Stel dat de investeringen toenemen met 60. Welke uitspraak is fout? De consumptie zal na de stijging van I gelijk zijn aan 585. De investeringsmultiplicator is gelijk aan 1,67. Het nieuwe evenwichtsinkomen bedraagt 1100.
Het sparen zal ook toenemen met 60, aangezien in het evenwicht het sparen steeds gelijk is aan de investeringen.
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 10 1/ Evenwichtsinkomen berekenen: Y= C + Iea + G 𝑌 = 150 + 0,5 𝑌 − 10 − 0,2𝑌 + 300 + 155 𝑌 = 150 + 0,5𝑌 − 5 − 0,1𝑌 + 300 + 155 𝑌 − 0,5𝑌 + 0,1𝑌 = 600 𝑌 = 1000 𝐶 = 150 + 0,5𝑌𝑑; 𝐼�𝑎 = 300; � = 155; 𝑇 = 10 + 0,2𝑌
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 10
2/ Investeringsmultiplicator en het nieuwe evenwicht berekenen ∆𝑌 Investeringsmultiplicator (kI) = ∆𝐼 = 1 − 𝑐 + 𝑐 𝑡 = 1 − 0,5 + 0,5 0,2 = 1,6711 1 1 ∆𝑌 = 1 − 0,5 + 0,5 0,21 60 = 100 → Y′ = 1000 + 100 = 1100 𝐶 = 150 + 0,5𝑌𝑑; 𝐼�𝑎 = 300; � = 155; 𝑇 = 10 + 0,2𝑌
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 10
3/ S in het oorspronkelijke en nieuwe evenwicht berekenen
𝑆 = −150 + 0,5𝑌𝑑 Oorspronkelijk evenwicht (Y=1000)
𝑆 = −150 + 0,5 1000 − 10 − 0,2 ∗ 1000 = −150 + 500 − 5 − 100 = 245 Nieuw evenwicht (Y=1100)
𝑆 = −150 + 0,5 1100 − 10 − 0,2 ∗ 1100 = 285 → sparen neemt toe met 40
Of: 𝑆 = 𝑌 − 𝐶 − 𝑇 𝑆 = 𝐼 + � − 𝑇 𝐶 = 150 + 0,5𝑌𝑑; 𝐼�𝑎 = 300; � = 155; 𝑇 = 10 + 0,2𝑌
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 10
4/ C in het nieuwe evenwicht berekenen:
𝐶 = 150 + 0,5 𝑌 − 10 − 0,2𝑌 = 150 + 0,5 1100 − 10 − 0,2 ∗ 1100 = 585 𝐶 = 150 + 0,5𝑌𝑑; 𝐼�𝑎 = 300; � = 155; 𝑇 = 10 + 0,2𝑌
Proefexamen deel 2: meerkeuze
Vraag 10
Gegeven volgende gedragsrelaties voor een gesloten economie met constant prijspeil: 𝐶 = 150 + 0,5𝑌𝑑; 𝐼�𝑎 = 300; � = 155; 𝑇 = 10 + 0,2𝑌
Stel dat de investeringen toenemen met 60. Welke uitspraak is fout? De consumptie zal na de stijging van I gelijk zijn aan 585. De investeringsmultiplicator is gelijk aan 1,67. Het nieuwe evenwichtsinkomen bedraagt 1100.
Het sparen zal ook toenemen met 60, aangezien in het evenwicht het sparen steeds gelijk is aan de investeringen.
55
56
57
58
VRAGEN?
Steek virtueel je hand op!Of stel je vraag op het forum of aan