• No results found

Receptie van een chanson de geste over 'den Denois Ogier' in het Nederlandse taalgebied

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Receptie van een chanson de geste over 'den Denois Ogier' in het Nederlandse taalgebied"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

in het Nederlandse taalgebied

Masterscriptie Neerlandistiek · juni 2016

Gerard de Wit · 1054 1705

(2)
(3)
(4)
(5)

den Denois Ogier

in het Nederlandse taalgebied

Masterscriptie Neerlandistiek · juni 2016

(6)

Begeleider: dr. Marjolein Hogenbirk · Neerlandistiek · Historische letterkunde Tweede beoordelaar: dr. Jelle Koopmans · Romaanse talen en culturen

Afbeelding op het omslag: Parijs, Bibliothèque nationale de France, BnF fr. 1583 (Istoire

d’Ogier le redouté), f. 1rº (verkleind)

Bron: Gallica (zie p. 12) Gerard de Wit

Studentnummer: 1054 1705 Masterscriptie Neerlandistiek Afgesloten op 11 juni 2016 Gezet uit de Brill

(7)

Dankwoord 7

1 Inleiding 9

1.1 Istoire d’Ogier le redouté 10

1.1.1 De traditie van de Chevalerie Ogier 10

1.1.2 Handschrift P (BnF fr. 1583) 12

1.1.3 Indeling 13

1.1.4 Datering 14

1.1.5 Auteur 15

1.2 Middelnederlandse epische fragmenten 15

1.2.1 Fragmenten A en B 16

1.2.2 Fragmenten C en D 17

1.2.3 Fragmenten E/F en G 18

1.2.4 Fragment Alba Julia 20

1.3 Ogier von Dänemark 21

1.3.1 Handschrift H (Cpg 363) 21

1.3.2 Indeling 22

1.3.3 Kopiist, datering en lokalisering 24

1.3.4 Vertaling 24

1.4 Ogier van Denemarken 26

1.4.1 Creatie 26

1.4.2 Datering en lokalisering 26

1.4.3 Auteur en opdrachtgeefster 28

1.4.4 Genre 29

1.4.5 Origine 32

1.5 Motieven voor nieuw onderzoek 36

1.5.1 Aanleiding 36

1.5.2 Doelstelling 37

1.5.3 Belang 38

1.6 Opbouw van de scriptie 38

2 Methode 39

2.1 Receptie van het chanson de geste in het Duitse taalgebied 39

2.1.1 Hoofdlijnen 39

2.1.2 Schriftelijkheid 40

2.1.3 Cyclificatie 42

2.1.4 Hagiografisering 43

(8)

2.2.1 Receptie (hoofdvraag) 46

2.2.2 Schriftelijke overdracht (deelvraag 1) 46

2.2.3 Cyclificatie (deelvraag 2) 47 2.2.4 Hagiografisering (deelvraag 3) 47 3 Resultaten 49 3.1 Correspondenties (deelresultaat 1) 49 3.1.1 Fragment A 49 3.1.2 Fragment B 49 3.1.3 Fragment C₁ 51 3.1.4 Fragment C₂ 51 3.1.5 Fragment C₃ 53 3.1.6 Fragment C₄ 55 3.1.7 Fragment D₁ 57 3.1.8 Fragment D₂ 57 3.1.9 Fragment D₃ 58 3.1.10 Fragment D₄ 59 3.1.11 Fragmenten E-G 59 3.2 Cyclificatie (deelresultaat 2) 59

3.2.1 Cyclificatie in de Istoire d’Ogier le redouté 60

3.2.2 Cyclificatie in Ogier van Denemarken 61

3.3 Hagiografisering (deelresultaat 3) 63

3.3.1 Hagiografisch discours 63

3.3.2 Concentratie op Karel 66

4 Conclusie 67

4.1 Beantwoording van de probleemstelling 67

4.1.1 Schriftelijke overdracht (deelconclusie 1) 67

4.1.2 Cyclificatie (deelconclusie 2) 70

4.1.3 Hagiografisering (deelconclusie 3) 70

4.1.4 Receptie (hoofdconclusie) 72

4.2 Middelnederlandse late ridderepiek 72

4.3 Vervolg 74

Bijlage 1 · Istoire d’Ogier le redouté · Indeling 76

Bijlage 2 · Istoire dʼOgier le redouté · Samenvatting 77

Bijlage 3 · Ogier von Dänemark · Samenvatting 81

(9)

Met deze scriptie rond ik de masteropleiding Neerlandistiek aan de Universiteit van Amster-dam af. Marjolein Hogenbirk bedank ik hartelijk voor haar vriendelijke en vasthoudende be-geleiding. In antwoord op haar commentaar heb ik gedurig mijn argumentatie aangescherpt en mijn betoog helderder gemaakt. Jelle Koopmans, die bereid is gevonden om de taak van tweede beoordelaar op zich te nemen, bedank ik eveneens van harte.

De studie van de Middelnederlandse taal- en letterkunde ben ik vele jaren geleden begon-nen aan de Universiteit Utrecht. Twee docenten hebben mij toentertijd wegwijs gemaakt in het weidse landschap van het chanson de geste en zijn receptie, Bernd Bastert, als gastdo-cent, en Bart Besamusca, die mij op Ogier von Dänemark gewezen heeft. Betere gidsen had ik mij niet kunnen wensen. Nu heb ik in reflectie op hun studies mijn onderzoek verricht en mijn scriptie geschreven. Ik ben hun zeer erkentelijk.

(10)
(11)

Ogier van Denemarken, de paladijn van Karel de Grote die tegen zijn vorst in opstand komt en zich uiteindelijk met hem verzoent, vervult de heldenrol in de Chevalerie Ogier [Ridder-schap van Ogier], een Oudfrans chanson de geste dat is overgeleverd in handschriften en oude drukken.1 In de middeleeuwen is het verhaal ook in het Nederlandse taalgebied te boek gesteld, maar er is ons niet meer overgeleverd dan acht Middelnederlandse epische fragmen-ten waarin Ogier een rol speelt, frr. A-B, C-D, E/F en G, en Alba Julia. Het handschrift van

Ogier von Dänemark, het epos over Ogier dat in de vijftiende eeuw in het Duitse taalgebied is

afgeschreven, is wel volledig bewaard gebleven; het wordt te Heidelberg bewaard onder de signatuur Cpg 363 en in de literatuur aangeduid met de sigle H.2 Uit de overeenkomsten tus-sen dit epos en vier Middelnederlandse fragmenten over Ogier, frr. A-B en C-D, blijkt dat de Duitse kopiist een Nederlandse legger heeft vertaald of gebruik heeft gemaakt van een heden ten dage verloren vertaling die onmiddellijk op een Nederlandse legger terugging. Het Duitse epos, dat een getrouwe vertaling biedt, wordt in de neerlandistiek gehouden voor een ‘endo-geen’ deel van de Middelnederlandse letterkunde en behandeld als een substituut voor het verloren Nederlandse origineel, dat naar de protagonist Ogier van Denemarken genoemd wordt.3 Voor meer onderzoek naar de Duitse bewerking en zijn grotendeels verloren Neder-landse bron pleiten geleerden als Besamusca, Bastert en Faems.4

Deze scriptie bevat het verslag van mijn onderzoek omtrent de origine van Ogier van

De-nemarken ofwel de receptie van een Oudfrans chanson de geste over den Denois Ogier [Ogier

de Deen] (fr. A 181; H 2484) in het Nederlandse taalgebied.5 De schriftelijke bron van de Mid-delnederlandse Karelroman blijkt een bijzondere versie van de Chevalerie Ogier te zijn, de

Is-toire d’Ogier le redouté [Geschiedenis van de geduchte Ogier]. Het geschonden doch volledig

overgeleverde handschrift wordt in de Bibliothèque nationale de France te Parijs bewaard onder de signatuur BnF fr. 1583 en in de literatuur aangeduid met de sigle P.

Dit eerste hoofdstuk geeft een inleiding tot de schriftelijke overlevering, de Oudfranse

Is-toire d’Ogier le redouté, de Middelnederlandse epische fragmenten over Ogier en het

Middel-hoogduitse epos Ogier von Dänemark. Na een samenvatting van de stand van het onderzoek

1 Citaten in middeleeuwse talen worden vertaald. Alle vertalingen zijn van mijn hand.

2 Filologische vaktermen als sigle worden verklaard in naslagwerken als het Algemeen

letterkun-dig lexikon van Van Bork, Delabastita, Van Gorp, Verkruijsse & Vis 2012-2015, dat online

beschik-baar is; URL: http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/ (geraadpleegd op 3 juni 2016). 3 Bastert 2010, 373-374.

4 Besamusca 2005a, 152; Bastert 2010, 113; Faems 2012, 22-23.

(12)

omtrent Ogier van Denemarken volgen mijn motieven voor nieuw onderzoek. Een inhouds-overzicht van de scriptie besluit het hoofdstuk.

1.1

Istoire d’Ogier le redouté

Van de levendige belangstelling voor Ogier li Danois getuigen de vele overgeleverde hand-schriften van de Chevalerie Ogier. In deze inleidende paragraaf krijgt de Istoire d’Ogier le

re-douté een plaats in de traditie.

1.1.1 De traditie van de Chevalerie Ogier

Naar de prosodie vallen er drie versies van de Chevalerie Ogier te onderscheiden, een versie in decasyllaben, een in alexandrijnen en een in proza. De traditie van de Chevalerie Ogier volgt hiermee de gewone ontwikkelingsgang van het chanson de geste.6

De oudste bewaarde versie van de Chevalerie Ogier is geschreven in decasyllaben.7 Deze versie is overgeleverd in vijf handschriften, gewoonlijk aangeduid met de siglen A, B, D, M en P.8 De oudste lezing bevat handschrift B, een eenkoloms handschrift op perkament dat be-waard wordt in de Bibliothèque municipale te Tours (938).9 De tekst van hs. B telt in de editie Eusebi 12346 verzen, verdeeld over 254 laisses, en bestaat uit twee branches, gewoonlijk

En-fances [Jeugd] en Chevalerie [Ridderschap] genoemd. De jongste lezing bevat hs. P; over dit

handschrift, dat in mijn onderzoek centraal staat, kom ik nog te spreken. De tekst van hs. P telt in de editie Salberg 30502 verzen, verdeeld over 603 laisses, en bestaat uit Enfances en

Chevalerie, maar deze lezing onderscheidt zich van de andere door een lange voortzetting,

die de lengte van de tweede branche verdubbelt. Met P 20395-20604 komt een fragment van 213 verzen overeen dat Longpérier heeft gepubliceerd onder de titel La délivrance dʼOgier le

Danois.10 De jongere versie is geschreven in alexandrijnen.11 Deze versie is overgeleverd in drie handschriften, aangeduid met de siglen L, P en T.12 Evenals hs. P van de versie in decasyl-laben is de tekst samengesteld uit Enfances en Chevalerie met inbegrip van de voortzetting van de tweede branche, maar de gehele tekst is omgewerkt. De jongste versie is geschreven in proza.13 Een handschrift van de prozaverzie is verloren gegaan, enkele wiegedrukken zijn

6 Suard 2011, 69-70.

7 De oudste chansons de geste zijn geschreven in octosyllaben; vgl. Suard 2011, 69-72. Er is even-wel geen enkel spoor van een versie van de Chevalerie Ogier in dit metrum.

8 Togeby 1969, 164-165. In de oudere literatuur worden andere aanduidingen en siglen gebruikt. 9 Codicologische beschrijvingen bieden Eusebi 1963, 10-11 en Ott 2013, 11-13.

10 Longpérier 1876.

11 De versie in alexandrijnen wordt beschreven door Togeby 1969, 148-155.

12 Zie Togeby 1969, 148. Hs. P van de versie in alexandrijnen (Bibliothèque de l’Arsenal te Parijs, ms. 2985) is een ander dan hs. P van de versie in decasyllaben.

(13)

wel bewaard gebleven. Behoudens enkele wijzigingen volgt het verhaal de versie in alexan-drijnen.

De genealogie van de handschriften is onderzocht door Cerf, door Voretzsch, door Guter-sohn, door Togeby en door Ott.14 Van de versie in decasyllaben worden twee redacties onder-scheiden, een oudere redactie X en een jongere redactie Y.15 Beide redacties stammen van een onbekende bron O af. Tot redactie X worden hss. B en A gerekend. Tot redactie Y wordt hs. M gerekend alsmede een verloren voorouder Z, waarvan hss. D en P afstammen. De kwes-tie dat sommige passages van hs. A tot redackwes-tie Y behoren en sommige passages van hs. M tot redactie X is nog niet opgelost. De voortzetting waarmee hs. P zich onderscheidt van de an-dere handschriften van de versie in decasyllaben is geïnspireerd door Huon de Bordeaux16 maar de tweede episode van de voortzetting, die in Avalon speelt, door de Bataille Loquifer.17 Enkele fouten verraden dat het fragment La délivrance dʼOgier le Danois jonger is dan hs. P.18 Op de jongere redactie van de versie in decasyllaben is de versie in alexandrijnen gebaseerd, misschien op hs. P.19 De drie handschriften van deze versie laten zich niet tot elkaar herlei-den.20 Op de versie in alexandrijnen is de prozaversie gebaseerd.21

Vermeldenswaardig is nog de bewerking van de Enfances door Adenet le Roi, waarvan de eerste helft overeenkomt met de oudere redactie van de versie in decasyllaben.22

Van de handschriften zijn slechts in beperkte mate edities beschikbaar, wat het onderzoek bemoeilijkt. De versie in decasyllaben is uitgegeven door Barrois, Eusebi, Gwin en Ott; aan hun edities ligt hs. B ten grondslag, het oudste handschrift.23 Voor zijn editie heeft Barrois ook gebruik gemaakt van hs. A, maar een verantwoording ontbreekt. Eusebi heeft varianten van hss. A, D en M opgenomen, maar niet alle; van hs. P heeft hij geen gebruik gemaakt. De editie van Gwin, die niet is uitgegeven, bevat alle varianten van hss. A en M, maar geen van hss. D of P. De editie van Ott is tot dusverre beperkt tot de Enfances maar bevat wel alle varianten van hss. A, D, M en P. Een voorlopige editie van hs. P heeft Salberg beschikbaar gesteld op het internet.24 Aan een van de laatste verzen (P 30497) heeft de editeur de titel ontleend, Istoire

d’Ogier le redouté.25 Volgens Gwin zou Salberg in zijn editie ook de varianten van hs. D

opne-14 Cerf 1908; Voretzsch 1910; Gutersohn 1912; Togeby 1969; Ott 2013.

15 Ott 2013, 26 houdt de redacties ten onrechte voor gemeenschappelijke voorouders. 16 Togeby 1969, 137.

17 Togeby 1969, 145. 18 Longpérier 1876, 231-232.

19 Zie Togeby 1969, 150, voor een bespreking van deze kwestie. 20 Voretzsch 1910, 66; Gutersohn 1912, 22-24.

21 Togeby 1969, 223.

22 Vgl. Togeby 1969, 114-118; Suard 2011, 244.

23 Barrois 1842; Eusebi 1963; Gwin 2002; Ott 2013. De edities worden geanalyseerd door Ott 2013, 20-22.

24 URL: http://www.hf.uio.no/ilos/english/people/aca/trondks/index.html (geraadpleegd op 11 au-gustus 2015).

25 Togeby 1969, 134 e.v. noemt dit handschrift de Roman d’Ogier en décasyllabes, maar de andere handschriften van deze versie (A, B, D en M) zijn eveneens geschreven in decasyllaben.

(14)

men maar deze ontbreken vooralsnog.26 Er is geen editie van hss. A, D of M, wel pleit Salberg voor een afzonderlijke editie van hs. D.27 Van de versie in alexandrijnen en de prozaversie zijn sommige passages gepubliceerd, maar volledige moderne edities zijn niet beschikbaar.28

1.1.2 Handschrift P (BnF fr. 1583)

Een digitale versie van hs. P (BnF fr. 1583) kan worden geraadpleegd in Gallica, de digitale bi-bliotheek van de Bibliothèque nationale de France.29 Met behulp van deze digitale versie heb ik de schaarse beschrijvingen in de oudere literatuur aangevuld en verbeterd en de editie on-derzocht. Een editie biedt immers slechts een uittreksel van de handschriftelijke tekst.

Handschrift P (BnF fr. 1583) is een tweekoloms handschrift op papier.30 Het handschrift be-vat geen ander werk dan alleen de Chevalerie Ogier. Het wordt gedateerd in de vijftiende eeuw. De codex vertoont gebreken in het bindwerk en in het papier.

Het handschrift bestaat uit 20 katernen van 12 folia elk.31 Bij een restauratie zijn sommige folia en katernen ingebonden in een verkeerde volgorde.32 De correcte volgorde is: katernen I-VII: ff. 1-84 (P 1-11002); katern VIII: ff. 85-87 (P 11003-11387), f. 89 (P 11388-11514), ff. 91-94 (P 11515-12020), f. 90 (P 12021-12147), f. 88 (P 12148-12273), ff. 95-96 (P 12274-12532); katernen IX-X: ff. 97-120 (P 12533-15648); katernen XI-XII (olim XIV-XV): ff. 145-180 (P 15649-20214); katernen XIII-XV (olim XI-XIII): ff. 121-144 (P 20215-23258); katernen XVI-XX: ff. 181-240 (P 23259-30502).33 Ik heb de editie nagezien en bevonden dat Salberg de correcte volgorde van kater-nen en folia heeft aangehouden, zoals blijkt uit de opeenvolgende nummering der verzen.

De inkt van de kopiist heeft het papier aangetast, waardoor tal van passages onleesbaar zijn geworden.34 Om deze reden heeft een tweede, moderne kopiist meerdere passages over-geschreven.35 De nieuwe folia blijken met de oude te zijn ingebonden, waarschijnlijk bij een

26 Gwin wordt aangehaald door Ott 2013, 22.

27 Salberg 1996, 359. De prologen van D, M en P zijn gepubliceerd door Eusebi 1963, 469-484. 28 Voretzsch 1910 vergelijkt de episode van de dood van Baldewin in de drie versies. Citaten van de

versies in alexandrijnen en proza kan men ook vinden bij Togeby 1969, 148-155, 221-224 en bij Poulain-Gautret 2005.

29 URL: http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b10720646t/ (geraadpleegd op 12 oktober 2015). 30 Codicologische beschrijvingen bieden Ott 2013, 19-20 en Eusebi 1962, 12-13.

31 Togeby 1969, 134. Anders dan Ott 2013 corrigeert Togeby de nummering van de katernen – maar niet die van de folia.

32 Over dit problematische bindwerk schrijven Togeby 1969, 134, Salberg 1996, 359-360 en Ott 2013, 19-20. Zoals Salberg opmerkt, is de mededeling van Togeby over dit probleem niet volledig. Ove-rigens schijnt het probleem niet de nieuwe bladen te betreffen.

33 Tussen haakjes zijn de oude katernnummers vermeld, als gebruikt door Togeby 1969, 134-147 en Ott 2013, 19-20. De correcte volgorde wordt vermeld door Salberg 1996, 360 en Ott 2013, 19-20. Noch Togeby 1969, 134 noch Poulain-Gautret 2005, 360-362 bemerkt dat f. 88 misplaatst is. 34 Voor het overige is de tekst niet zwart op wit, maar zwart op donkerbruin (Salberg 2000, 125:

‘noir sur brun très foncé’).

35 Over deze tweede kopiist schrijft alleen Salberg 1996, 357-358, niet Ott 2013 of Eusebi 1963. De tweede kopiist maakte gebruik van hs. P toen het nog in een betere staat verkeerde, maar ook

(15)

restauratie van de codex. Het betreft f. 13 (P 1532-1661), f. 15 (P 1793-1923), f. 22 (P 2719-2845) en f. 24 (P 2974-3101). De oude folia zijn niet vervangen voor de nieuwe, maar de nieuwe folia zijn samen met de oude ingebonden en gelijk genummerd. Bij ff. 13, 15 en 24 gaat het nieuwe blad aan het oude vooraf, bij f. 22 staat het oude blad voor het nieuwe.

1.1.3 Indeling

Het handschrift van de Istoire d’Ogier le redouté vertoont nauwelijks enige indeling. Het opent met een verluchte hoofdletter S, voorstellende een grote slang die een bebaarde man bedreigt (f. 1rº) – kennelijk een verwijzing naar het gevecht tussen Ogier en de slang in de voortzetting (P 22036-22324). Bij de aanvang van de tweede branche (f. 25vº, P 3199) heeft de kopiist ruimte gelaten voor een grote hoofdletter O, maar deze hoofdletter ontbreekt. Terwijl de tekst is geschreven in een littera cursiva, begint een enkele laisse in een littera textualis.

De tekst nu is duidelijk ingedeeld in zes delen, de twee branches met prologen en epilo-gen, de onderdelen met overgangen in tijd of ruimte. Bijlage 1 toont de indeling van de Istoire met vermelding van de folia in de juiste volgorde.36 Bijlage 2 vat de zes delen van het verhaal kort samen.37 De indeling van de Istoire die ik hieronder geef, volgt in grote lijnen de ont-staansgeschiedenis.38

De tweede branche van de Chevalerie Ogier, kortweg Chevalerie genaamd, vertelt het oor-spronkelijke verhaal. Ogier, ridder en paladijn van Karel de Grote, komt tegen de koning der Franken in opstand maar verzoent zich uiteindelijk met zijn vorst. Aan dit verhaal is nader-hand een prequel of voorgeschiedenis toegevoegd, een verhaal over de jeugd van Ogier.39 Aanvankelijk een ter dood veroordeelde gijzelaar, wordt Ogier vanwege de moed die hij in de strijd tegen de Saracenen betoond heeft en zijn trouw aan de koning ten slotte door Karel tot ridder geslagen.

van andere bronnen – misschien de editie Barrois 1842.

36 Deze bijlage kan behulpzaam zijn als men oudere literatuur over de Istoire d’Ogier le redouté raadpleegt, waarin altijd aan folia gerefereerd wordt. De editie Salberg gebruik ik als eerste. 37 Togeby 1969 presenteert lange samenvattingen van de Chevalerie Ogier (48-66) en van de

voort-zetting in de Istoire d’Ogier le redouté (136-147). Van Dijk 1998 biedt een korte samenvatting van de Chevalerie Ogier en een afbeelding van het inmiddels verdwenen grafmonument voor Ogier en Benoit te Meaux. Poulain-Gautret 2005 geeft korte resumés van de Chevalerie Ogier (359-360) en de voortzetting in de Istoire (360-362). Ott 2013, 101-107 maakt een gedetailleerde analyse van de Enfances.

38 Mijn driedeling van de Enfances en de Chevalerie ‘proprement dite’ volgt die van Eusebi 1963, 49-56 (vgl. ook Togeby 1969, 46), mijn driedeling van de voortzetting die van Togeby 1969, 137-147. De afwijkende indeling van Voretzsch 1891, 33-41 berust op een onderscheid van delen die een redacteur zou hebben samengesteld; vgl. ook Togeby 1969, 46 en Weddige 2002, XL-XLIII. 39 Van Oostrom 2006, 318: ʻAan menig chanson de geste heeft men enfances toegevoegd, met het

portret van de held als jonge man.ʼ Poulain-Gautret 2005, 17, n. 3 preciseert dat het dan wel gaat om een chanson de geste dat een warme ontvangst gekregen heeft: ʻLes Enfances sont générale-ment écrites après une œuvre qui a obtenu du succès.ʼ

(16)

Evenals de oudere Chevalerie Ogier bestaat de Istoire uit deze twee branches, die in het vervolg wel worden aangeduid als partes I en II. De eerste laisse van de Enfances opent met een proloog (P 1-12), de tweede eveneens, als een laisse similaire (P 38-45). De eerste branche eindigt met een epiloog (P 3191-3198). Op dezelfde wijze opent de Chevalerie met een proloog (P 3199-3238) en eindigt de tweede branche met een epiloog (P 30489-30502). Behoudens kleinere wijzigingen is de inhoud gelijk aan die van de Chevalerie Ogier.

Terwijl de Enfances niet wordt verdeeld, kent de Chevalerie een complexe onderverdeling. De tweede branche bestaat uit twee delen, de oudere Chevalerie ‘proprement dite’ en de nieuwe voortzetting, die in het vervolg wel worden aangeduid als partes II.1 en II.2.

De Chevalerie ʻproprement diteʼ verhaalt van de opstand van Ogier en zijn verzoening met Karel en zijn strijd tegen Brahier, een reusachtige Saraceen. Tussen deze twee onderdelen, die in het vervolg worden aangeduid als partes II.1.a en II.1.b, is er een sprong in de tijd, de ze-venjarige gevangenschap van Ogier te Reims (P 9884-9885, 9886-9887).

Aan het begin van de voortzetting staat een dubbele markering, een sprong in de tijd zo-wel als een ruimtelijke overgang. Ung an et plus [meer dan een jaar] (P 14172) na zijn over-winning op Brahier reist Ogier, met een omweg over Denemarken, naar de Oriënt, waar het eerste onderdeel van de voortzetting zich afspeelt. In het tweede onderdeel is Avalon de plaats van handeling, in het derde onderdeel Frankrijk. Tussen de drie onderdelen, die in het vervolg worden aangeduid als partes II.2.a, II.2.b en II.2.c, zijn er twee ruimtelijke overgan-gen. Aan het begin van het tweede onderdeel van de voortzetting (pars II.2.b) gaat Ogier in Babylonië scheep om naar Frankrijk terug te keren (P 21161-21188). Na een storm strandt hij echter op een eiland waar het kasteel van koning Artur staat (P 21493-21495), een wondere wereld (‘Faerïe’; P 21616), het aards paradijs (P 22060), waar de fee Morgue huist, de zuster van koning Artur (P 22189-22193), Avalon (P 23014). Na een langdurig verblijf bij Morgue be-stijgt Ogier het wonderpaard Papillon (P 23318-23343). Met de sprong door de wolken die de held naar Frankrijk terugbrengt, naar Montpellier (P 23344-23360), begint het derde onder-deel van de voortzetting (pars II.2.c). Aan het einde van de branche volgt de derde, laatste ruimtelijke overgang als een wolk Ogier wegvoert naar Morgue (P 30485-30488).

1.1.4 Datering

De Chevalerie Ogier in decasyllaben is een bewerking uit het einde van de twaalfde of het be-gin van de dertiende eeuw.40 De Istoire d’Ogier le redouté is volgens Émile Roy een eeuw later vervaardigd, na de val van het door de tempelridders verdedigde Akko in 1291 en de terecht-stelling van Jacques de Molay, de grootmeester van de orde der tempeliers, in 1310, maar voor 1314, toen de Engelse koning Edward II, die een Franse prinses gehuwd had, slag leverde te-gen de Schotten.41 De Chevalerie Ogier in alexandrijnen dateert Roy tussen 1332 en 1336,

Toge-40 Suard 2011, 243. Togeby 1969, 47-48 neemt een datering na 1200 aan, maar niet later dan 1220. 41 De beargumenteerde datering van Émile Roy wordt weergegeven door Togeby 1969, 135-136.

(17)

by rond 1355.42 De prozaversie is vermoedelijk vervaardigd in het derde kwart van de veer-tiende eeuw; de oudste wiegedruk dateert uit 1496.43

1.1.5 Auteur

In de eerste verzen van de Istoire d’Ogier le redouté wordt ‘Raymbert de Paris’ genoemd als de auteur (P 4-5), maar ook al in hs. D (D 4-5), dat tot dezelfde jonge redactie behoort.44 Vanwe-ge de talrijke wijziginVanwe-gen in de eerste 1370 verzen van hss. D en P vermoedt ToVanwe-geby dat Raim-bert de Paris de redacteur is; hij is zeker niet verantwoordelijk voor de voortzetting. Poulain-Gautret leest de naamsvermelding enkel als een aanwijzing voor een bewerking van de tekst.45

1.2

Middelnederlandse epische fragmenten

In Stemmen op schrift waarschuwt Van Oostrom voor het gevaar dat het onderzoek de Mid-delnederlandse vertellingen over ‘de Karolingische wereld’ veronachtzaamt: ‘De allure van dit Nederlandse erfgoed onttrekt zich al te gemakkelijk aan het oog doordat de staat van overlevering zo deplorabel is.’46 Van der Have heeft de overlevering in kaart gebracht. Hij heeft de oorspronkelijke omvang van 28 Middelnederlandse Karelromans berekend en geteld hoeveel verzen er van deze romans bewaard zijn gebleven.47 Naar zijn schatting telde het cor-pus meer dan 500.000 verzen. Heden ten dage ‘kennen we [...] nog maar een kleine 30.000 verzen, 29.596 om precies te zijn’.48 Van der Have concludeert: ‘Dat is 6%.’49 Volgens Van der Have ligt het percentage overgeleverde verzen van de bewerking van het Franse verhaal over Ogier in het Nederlandse taalgebied nog lager. Terwijl Ogier van Denemarken ‘ten minste 23.700 verzen’ telde, zijn er slechts 628 overgebleven.50 Een rekensom leert ons dat er van deze Karelroman dus minder dan 3% resteert, 2,65% om precies te zijn.

Er zijn acht fragmenten waarin Ogier de hoofdrol speelt, verdeeld over vier groepen, frag-menten A en B, C en D, E/F en G, en Alba Julia.51 Het is nochtans de vraag of al deze fragmen-ten behoren tot Ogier van Denemarken, de Nederlandse legger van de Duitse vertaling. Frr. A-B

42 Togeby 1969, 149. De datering van Poulain-Gautret 2005, 14, 363 varieert van 1335 tot het midden van de veertiende eeuw.

43 Poulain-Gautret 2005, 14-15.

44 Togeby 1969, 47 bespreekt de kwestie van het auteurschap en citeert D 4-7 en P 4-8. Ott 2013 be-spreekt deze kwestie niet.

45 Poulain-Gautret 2005, 17: ‘On sait suffisamment que la signature d’un auteur au Moyen Age relè-ve du simple procédé d’élaboration du texte.’

46 Van Oostrom 2006, 245. 47 Van der Have 2005. 48 Van der Have 2005, 79. 49 Van der Have 2005, 88.

(18)

en C-D, waarmee Ogier von Dänemark correspondeert, kunnen we als authentiek beschou-wen, de authenticiteit van frr. E-G is discutabel, en fr. Alba Julia staat te boek als ʻongeïdenti-ficeerdʼ; Van der Have telt het niet mee.52

1.2.1 Fragmenten A en B

Van twee opeenvolgende bladen perkament die in twee kolommen van 40 regels waren be-schreven, zijn frr. A en B bewaard gebleven.53 Ze zijn voor de eerste maal uitgegeven door Van Dijk.54 Diens diplomatische uitgave is door Weddige opgenomen in de editio princeps van

Ogier von Dänemark.55 Inzake de datering vermeldt Van Dijk ‘dat de fragmenten door J.

De-schamps, vermoedelijk op grond van het schrift, gedateerd zijn in de veertiende eeuw’.56 Klein dateert de fragmenten halverwege de veertiende eeuw, ongeveer tussen 1330 en 1370.57 Over de taal van de fragmenten lopen de meningen uiteen. Een voorzichtige Van Dijk ziet Vlaamse kenmerken.58 Van den Berg bespeurt bovendien Brabantse of Hollandse vormen en besluit dat de dichter een Vlaming of een Hollander kan zijn geweest, maar ‘[d]e schaarste aan evidentie’ noopt ook hem tot voorzichtigheid.59 Weddige houdt het op Westmiddelne-derlands of Vlaams.60

De fragmenten bevatten v. 1-80 (A) en v. 81-160 (B) volgens de telling van Van Dijk.61 Ze ko-men overeen met v. 518-604 (A) en v. 688-765 (B) in Ogier von Dänemark, waarvan bijlage 3 een samenvatting geeft.62 In deze samenvatting is de plaats van de fragmenten aangegeven. In fr. A verklaart Karel de Grote zijn baronnen waarom hij de jonge Ogier van Denemarken aan de galg wil brengen. Diens vader Godfried heeft hij indertijd het koninkrijk Denemarken beleend. Wegens enkele wandaden heeft Godfried de zoon uit zijn eerste huwelijk als gijze-laar aan Karel moeten afstaan. (Vervolgens wijst Karel op de nieuwe wandaad van Godfried.)

51 Alle Middelnederlandse fragmenten zijn beschreven door Weddige 2002, XXIX-XXXII, die naar eerdere codicologische beschrijvingen verwijst.

52 Fr. Alba Julia wordt ongeïdentificeerd genoemd door Besamusca 1983, 138 en door Kienhorst 1988, dl. 1, 233-234. Frr. A-B, C-D en E-G tellen bij elkaar 628 verzen.

53 Van Dijk 1974, 179-180; Kienhorst 1988, dl. 1, 150; Weddige 2002, XXIX-XXX. Zie ook Besamusca 1983, 83-84; en Kienhorst 1988, dl. 2, 105, voor afbeeldingen.

54 Van Dijk 1974. Naast de fragmenten drukt Van Dijk de overeenkomstige passages uit Ogier von

Dänemark af, die hij heeft overgenomen uit het handschrift. De uitgave van de

Middelhoogduit-se teksten, die hij ‘een moeilijke opgave’ noemt, verantwoordt Van Dijk 1974, 185-186 nauwgezet. 55 Van Dijk 1974; Weddige 2002, 16-18 (A), 21-24 (B).

56 Van Dijk 1974, 180. Weddige 2002, XXX neemt deze datering over. 57 Klein 1995, 15 (nr. 84).

58 Van Dijk 1974, 180. Vgl. Besamusca 1983, 83.

59 Van den Berg 1985, 23. In zijn korte notitie betrekt Van den Berg fragmenten A-B en C-D zonder onderscheid.

60 Weddige 2002, XXX.

61 Weddige 2002, XXX. Zie ook Van Dijk 1974. 62 Weddige 2002, XXX. Zie ook Van Dijk 1974.

(19)

In fr. B bevecht Gautier samen met zijn neef Rietsier de twaalf ridders die de galg oprichten. Wanneer Karel Rietsier de schedel klooft, valt Gautier hem aan.

1.2.2 Fragmenten C en D

Fragmenten C en D zijn de resten van twee opeenvolgende bladen perkament die eveneens in twee kolommen zijn beschreven, maar deze kolommen tellen 50 tot 52 regels.63 Uit het verschillend aantal regels per kolom laat zich afleiden dat frr. C-D afkomstig zijn uit een an-der handschrift dan frr. A-B.64 Nadat het beschreven was, is het blad waaruit fr. C afkomstig is, gescheurd en hersteld met een nieuw stuk perkament dat terzelfdertijd beschreven is, ver-moedelijk door dezelfde kopiist.65 Frr. C-D zijn uitgegeven door Willems, door Matthes en door Van Dijk en, zoals gezegd, door Weddige opgenomen in de editie van Ogier von

Däne-mark.66 Ook frr. C-D vallen moeilijk te dateren. Met een datering aan het begin van de veer-tiende eeuw volgen Van Dijk en Weddige De Vreese.67 Kienhorst vindt deze datering ‘aan de vroege kant’.68 Klein deelt deze laatste opvatting en dateert de fragmenten rond 1350.69 In na-volging van De Vreese benoemen Van Dijk en Weddige de taal als Westmiddelnederlands.70

De fragmenten bevatten v. 161-254 (C) en v. 255-350 (D) volgens de telling van Van Dijk. Ze komen overeen met v. 2466-2640 (C) en v. 2667-2838 (D) van Ogier von Dänemark.71 Ook van deze fragmenten is de plaats in het verhaal aangegeven in de samenvatting. In fr. C brengt Sa-dony Ogier op verzoek van Gloriande, de dochter van de emir en de zuster van Danimont, de aanvoerder der Saracenen, een uitdaging over. (Als Ogier haar verloofde Karewen weet te overwinnen, zal zij hem haar liefde schenken.) In plaats van Ogier wil Charloot, de zoon van Karel, de tweekamp aangaan. De volgende morgen, als de overmoedige Charloot met enkele manschappen onder de muren van het bezette Rome verschijnt, stormt Danimont met een overmacht de poort uit. Een christen ontsnapt uit het krijgstumult om Karel te waarschu-wen, die Ogier te hulp roept. In fr. D krijgt zowel Charloot als Danimont bijstand van verse troepen. Uiteindelijk behalen de christenen de overwinning. Karel berispt Charloot om zijn overmoed. Terwijl de Saracenen hun nederlaag betreuren, verlaat Karewen Rome. Hij stelt Karel een tweekamp met Ogier om de heerschappij over Italië voor. Opnieuw wil Charloot

63 Van Dijk 1974, 180-184; Kienhorst 1988, dl. 1, 149; Weddige 2002, XXX. Zie ook Besamusca 1983, 84-85; en Kienhorst 1988, dl. 2, 104, voor een afbeelding.

64 Vgl. Weddige 2002, XXXII.

65 Van Dijk 1974, 181-182; Weddige 2002, XXX.

66 De publicatie door Willems wordt vermeld door Matthes 1875, 241, door Van Dijk 1974, 183 en door Weddige 2002, XXX. Evenals Matthes 1875, 243-251 drukt Van Dijk 1974, 192-202 naast de fragmenten de overeenkomstige passages uit de Duitse Ogier af. De publicatie van Matthes was bekend bij Togeby 1969, 157. Zie voorts Besamusca 1983, 84-85.

67 Van Dijk 1974, 183. Weddige 2002, XXX. 68 Kienhorst 1988, dl. 1, 149.

69 Klein 1995, 15 (nr. 71).

70 Van Dijk 1974, 183; vgl. Besamusca 1983, 84. Weddige 2002, XXX. 71 Weddige 2002, XXX.

(20)

de tweekamp aangaan. (Hij mag tegelijkertijd Sadony bevechten.) Karewen keert naar Rome terug en licht de emir in.

De overeenkomst van frr. C-D met de Umschreibung was niet van meet af duidelijk. Zijn bespreking van Ogier von Dänemark, een Duitse vertaling waarvan de taal ‘noch so sehr nie-derländisch’ is, opent Mone met een opmerking over de Nederlandse legger: ‘Dieses Gedicht ist niederländisch noch nicht wiedergefunden.’72 In de eerste uitgave van frr. C-D beperkt Willems zijn commentaar tot een verwijzing naar Mone.73 Jonckbloet noemt de uitgave van Willems maar werkt geen vergelijking uit.74 In latere geschiedschrijving maakt hij wel een vergelijking van enkele verzen om de bewering te staven ‘[d]at de fragmenten tot dezelfde bewerking behooren’.75 Matthes publiceert de fragmenten samen met de overeenkomstige passages uit Ogier von Dänemark. Op grond van de overeenkomsten bevestigt hij de mening van Jonckbloet dat de Nederlandse Ogier van Denemarken waarvan deze fragmenten resten, ten grondslag ligt aan de Duitse versie.76

1.2.3 Fragmenten E/F en G

Vermoedelijk hebben de fragmenten E/F en G tot hetzelfde dubbelblad behoord.77 Dit dub-belblad is afkomstig uit een tweekoloms perkamenten handschrift.78 Een kolom telde 48 re-gels, dus deze fragmenten zijn afkomstig uit een ander handschrift dan frr. A-B of C-D.79 Frr. E-G zijn uitgegeven door Van Dijk en Kienhorst.80 Eerder zijn ze al beschreven door Kien-horst.81 Op grond van het schrift dateren Van Dijk en Kienhorst de fragmenten in de veertien-de eeuw.82 Klein preciseert deze datering; hij meent dat het afschrift waaruit de fragmenten afkomstig zijn, halverwege de veertiende eeuw geschreven is, ongeveer tussen 1330 en 1370.83

72 Mone 1838, 38-42; citaten: 40, 38.

73 Willems 1838; verwijzing naar Mone 1838: 340. Willems 1838, 340 meldt dat de fragmenten be-staan uit twee stroken perkament, ‘my geschonken door den heer Voisin’. De twee stroken zijn aan beide zijden beschreven in twee kolommen.

74 Jonckbloet 1851, 280-306; verwijzing: 284. Jonckbloet 1851, 284 corrigeert de volgorde van de frag-menten.

75 Jonckbloet 1868, 113-114, n. 1; citaat: 113.

76 Matthes 1875; over Jonckbloet: 241-242. Vgl. Jonckbloet 1868, 113-114. Door zijn vergelijking kan Matthes 1875, 242-243 eindelijk de juiste volgorde van de delen der fragmenten vaststellen. Deze vaststelling schrijft Weddige 2002, XXX ten onrechte aan Van Dijk toe: ‘[...] in die rechte Ord-nung [...] brachte sie [= de delen der fragmenten] erst Hans van Dijk 1974 [...]’.

77 Van Dijk & Kienhorst 1989, 9. 78 Van Dijk & Kienhorst 1989, 6.

79 Van Dijk & Kienhorst 1989, 8-9. Vgl. Weddige 2002, XXXII. 80 Van Dijk & Kienhorst 1989.

81 Kienhorst 1988, dl. 1, 151-152, waar fr. E wordt aangeduid als H80A en frr. F en G als H80B. Kien-horst 1988, dl. 2, 106 toont ook een afbeelding van fr. E. Zie voorts Weddige 2002, XXX-XXXI. De fragmenten ontbreken in Besamusca 1983, omdat ze pas enkele jaren later werden ontdekt. 82 Van Dijk & Kienhorst 1989, 9.

(21)

Volgens Van Dijk en Kienhorst is de taal van deze fragmenten Vlaams; de editeurs zien zowel Westvlaamse als Oostvlaamse kenmerken.84

De fragmenten bevatten v. 1-192 (E/F) en v. 193-278 (G) volgens de telling van Van Dijk en Kienhorst.85 In frr. E/F verblijft Ogier met vier ridders in het paleis van sultan Brohier. ’s Avonds bezoeken zij een onderaardse ruimte waar een oude man al tweehonderd jaar waakt over heilige kandelaars. Nadat zij er gebeden hebben, keren zij naar het paleis terug, waar een feest aan de gang is. Tot zijn ontsteltenis verneemt Ogier van zijn zoon baudewine (v. 87) dat de scone clarine (v. 92) en Karels echtgenote door vergiftiging om het leven zijn ge-komen. Wanneer het feest afgelopen is, gaat Ogier opnieuw naar de ruimte met de kande-laars. Een kreupele dwerg spreekt hem met coninc (v. 119) aan en verdwijnt na het gesprek. Ogier brengt de nacht in gebed door, terwijl Brohier naar Abilant reist, waar de Saracenen hun verliezen betreuren. De rode lioen [rode leeuw] (v. 180) raadt Brohier aan, in Abilant te blijven totdat de christenen naar hun land van herkomst terugkeren. Brohier vervloekt de verraderlijke dwerg. Fr. G verhaalt van een veldslag tussen christenen en Saracenen voor

ba-bilone [Babylon: Caïro] (v. 212), terwijl de stad brandt. Met zijn spies doodt sultan Brohier

meerdere ridders. Wanneer de spies breekt trekt Brohier zijn kromzwaard en valt hij sultan Moisant van Mekka aan (die aan de zijde der christenen strijdt). Deze wordt door zijn zoon

galijs (v. 256) gered. De Saracenen zijn aan de verliezende hand, maar ze weren zich krachtig.

Van Dijk en Kienhorst constateren dat ‘de overgeleverde passages niet voorkomen in de Duitse vertaling (H), zoals dat met de eerder uitgegeven fragmenten (A, B, C, D) wel het geval is’.86 Ofschoon de passages evenmin voorkomen in enige Franse versie, menen Van Dijk en Kienhorst dat deze fragmenten toch tot de Middelnederlandse Ogier van Denemarken beho-ren, want de plaats van handeling en de centrale personages ‘verwijzen onmiskenbaar naar de wereld van Ogier’.87 Evenals frr. E-G immers speelt de voortzetting van de tweede branche van de Istoire d’Ogier le redouté (pars II.2.a) aanvankelijk in de Oriënt en Babylonië, waar Bra-hier en Moysant Ogier tegenspel bieden. Van Dijk en Kienhorst achten het ‘zeer waarschijn-lijk dat de Nederlandse tekst een uitgebreide versie van het verhaal heeft bevat, die nog ver-der doorliep dan de Duitse vertaling’.88 Ter verklaring van de verschillen met de jongere Fran-se versies voeren zij de veronderstelling van GerritFran-sen aan, ‘dat de NederlandFran-se dichter niet gewerkt heeft naar een handschrift met de Franse tekst maar op basis van herinneringen aan de voordracht door een Frans verteller’.89 Voor de bekorting van het verhaal houden Van Dijk en Kienhorst de Duitse vertaler verantwoordelijk.90

84 Van Dijk & Kienhorst 1989, 10-11.

85 Van Dijk & Kienhorst 1989; Weddige 2002, XXXI. 86 Van Dijk & Kienhorst 1989, 20.

87 Van Dijk & Kienhorst 1989, 21. Zij benutten de samenvatting van Togeby 1969, 136-147. 88 Van Dijk & Kienhorst 1989, 22. Van Dijk 1997 en 2005 herhaalt de veronderstelling. 89 Van Dijk & Kienhorst 1989, 21-22. Zij verwijzen naar Gerritsen 1967.

(22)

Besamusca deelt de mening van Van Dijk en Kienhorst.91 Duijvestijn, Weddige en Bastert houden rekening met de mogelijkheid dat frr. E-G behoren tot een andere Middelnederland-se versie van Ogier van Denemarken.92

1.2.4 Fragment Alba Julia

Fragment Alba Julia bestaat uit twee stroken perkament, afkomstig uit een tweekoloms handschrift.93 Met kolommen van ongeveer 45 verzen verschilt dit handschrift duidelijk van die van de andere fragmenten.94 Beide stroken zijn uit een dubbelblad gesneden, maar niet uit hetzelfde dubbelblad.95 Het fragment is uitgegeven door Hübner, nadien echter zoekge-raakt.96 Hübner dateert het fragment in de veertiende eeuw.97 Het Middelnederlandse dialect is niet gelokaliseerd.

Het fragment telt 199 regels en bestaat uit vier met letters benoemde delen. Deze delen zijn uitgegeven in de volgorde A B C D, maar de volgorde is onzeker en kan ook C D A B zijn.98 De tekst van het gehavende fragment vertoont veel lacunes en is moeilijk leesbaar. (Deel A) Ogier bestrijdt de Saracenen, die aangevoerd worden door Danemōt (v. 46).99 (Deel B) Na hun nederlaag houden de Saracenen beraad. Een overleden vorst (vermoedelijk een Saraceen) wordt naar barbaestre (v. 83; de Spaanse stad Barbastro) gebracht. (Deel C) De Saracenen willen zich wreken en gaan opnieuw de strijd aan. Ze zenden een bode naar twee koningen, onder wie brayhaerde (v. 132), om versterking te vragen. (Deel D) Ogier velt vele Saracenen. De bisschop (Tulpijn; vgl. v. 192) geeft zijn paard de sporen en rijdt naar de ko-ning. Onder leiding van Brumont (v. 173) hervatten de Saracenen de strijd.

Hübner betwijfelde al of het fragment wel tot de Middelnederlandse Ogier zou behoren. Het zou niet passen in het verhaal, dat hem uit de Duitse Ogier bekend was, en de verteltrant verschilde naar zijn mening al te zeer van die van frr. C-D.100 Er zijn inderdaad geen

overeen-91 Besamusca 2005a, 2011b.

92 Duijvestijn, 1989, 162, n. 8; Weddige, 2002, p. XXXII; Bastert, 2006, 519. In een eerdere publicatie hield ook Kienhorst 1988, dl. 1, 148 nog rekening met de mogelijkheid van ʻeen andere, meer uit-gebreide versieʼ.

93 Hübner 1923, 249. Zie ook Besamusca 1983, 138; Kienhorst 1988, dl. 1, 233-234; en Weddige 2002, XXXI-XXXII. Kienhorst 1988, dl. 2, 159 toont een afbeelding.

94 Hübner 1923, 249: ‘jede spalte dürfte gegen 45 verse enthalten haben.’ 95 Hübner 1923, 249.

96 Hübner 1923. Heden ten dage is het fragment onvindbaar. Kienhorst 1988, dl. 1, 233-234 heeft er tevergeefs navraag naar gedaan. Vgl. Weddige 2002, XXXII.

97 Hübner 1923, 249. 98 Hübner 1923, 249.

99 De abbreviaturen zijn niet opgelost maar overgenomen in de editie. 100 Hübner 1923, 257. Voor frr. C-D verwijst hij naar Matthes 1875.

(23)

komstige verzen in Ogier von Dänemark.101 De tekst komt evenmin overeen met enige beken-de Midbeken-delnebeken-derlandse of Midbeken-delhoogduitse Karelroman of Oudfrans chanson beken-de geste.102

Terwijl frr. E-G de vraag omtrent een andere versie van Ogier van Denemarken nog openla-ten, verschaft de Middelhoogduitse Ogier von Dänemark ons meer kennis over de versie waartoe wij frr. A-B en C-D met zekerheid mogen rekenen. Van de grotendeels verloren Mid-delnederlandse Karelroman geeft het epos immers een getrouwe vertaling in weerwil van een mogelijke bekorting aan het einde.

1.3

Ogier von Dänemark

1.3.1 Handschrift H (Cpg 363)

De tekst van Ogier von Dänemark, een epos van 23731 verzen, is uitgegeven door Weddige met een uitvoerige inleiding en afbeeldingen van twee bladzijden van het handschrift.103 Te-vens zijn de Middelnederlandse fragmenten A-B en C-D naast de overeenkomstige plaatsen opgenomen. De taal van het epos is zuidelijk Rijnfrankisch met relicten van een Middelne-derlandse legger.104 Onder aan het epos staat een colofon van drie verzen in middeleeuws La-tijn (H 23732-23734).105 Van het handschrift is een digitale weergave in kleur beschikbaar op het internet.106 Met behulp van deze weergave heb ik de codicologische beschrijvingen aan-gevuld en de indeling van het handschrift onderzocht.107

Het papieren handschrift, dat geen ander werk dan Ogier von Dänemark bevat, telt 420 fo-lia, waarvan er 405 zijn beschreven. De bladspiegel toont een enkele kolom, die 27 tot 32 re-gels telt. Het handschrift is geheel in rood en zwart uitgevoerd. Zes grote beginletters in rood

101 Weddige 2002, XXXII. 102 Hübner 1923, 257-258.

103 Weddige 2002. Afgebeeld zijn de aanvang van het eerste deel en die van het tweede. Weddige telt de enige rubriek (H 4136) mee.

104 Vgl. Weddige 2002, XI; Miller 2007. Rijnfrankisch is een Westmiddelduits dialect dat gesproken werd in het zuidelijke deel van het Rijnland, Duitstalig Lotharingen, Hessen, noordwestelijk Un-terfranken met Aschaffenburg, het noordelijke deel van Baden-Württemberg, de Rijnpalts en de noordrand van de Elzas; vgl. Bock, Harnisch & Zschunke 1969, 220 en Weddige 2004, 8.

105 De aanduiding van het jaartal, Sub anno domini [in het jaar des Heren] (H 23733), begint met een voorzetsel, terwijl het klassiek Latijn met een ablativus temporis (anno domini) volstaat. 106 URL: http://digi.ub.uni-heidelberg.de/diglit/cpg363 (geraadpleegd op 19 november 2015). 107 Codicologische beschrijvingen geven Weddige 2002, XI-XIV en Miller 2007. Volgens Miller is de

codicologische beschrijving van Weddige ‘zum Teil fehlerhaft’, maar hij verzuimt de fouten aan te wijzen. Zie ook Besamusca 1983, 149-150 en Kienhorst 1988, dl. 1, 148. Kienhorst 1988, dl. 2, 103 toont een afbeelding van f. 160rº.

(24)

en zwart zijn versierd met penwerk.108 Er zijn welgeteld 337 grote rode lombarden.109 In zijn editie heeft Weddige de versierde beginletters en de lombarden benut om het epos te verde-len in 343 laisses.110 Boven aan f. 81rº staat een rubriek, waarvan de beginletter is versierd (H 4136).111 Van de zwarte verzen zijn de beginletters rood doorstreept. Sommige woorden zijn rood aangestreept, sommige namen rood onderstreept.112 Voor vijf verzen staat een onver-klaarbaar rood alineateken.113 Vele verschrijvingen zijn terstond met rode inkt doorgestreept en met zwarte inkt verbeterd.114 Vermoedelijk trad de kopiist tegelijkertijd als rubricator op.

1.3.2 Indeling

Evenals de Oudfranse Chevalerie Ogier is de Middelhoogduitse adaptatie ingedeeld in twee branches. De eerste branche (H 1-4135) wordt nu Kintheit [Jeugd] (H 4205) genoemd, de tweede branche (H 4136-23731) Olthede [Volwassenheid] (H 4232). De tweede branche be-staat uit twee delen. In het eerste deel (H 4136-13996) wordt de opstand van Ogier tegen Ka-rel beschreven, in het tweede deel (H 13997-23731) zijn verzoening met de koning, zijn strijd tegen Broyer en vervolg en slot van het epos. Elk van deze drie delen, de eerste branche en de nauw verbonden delen van de tweede branche, begint met een proloog en eindigt met een epiloog.115

108 Laisse 1, H 1 (f. 1rº): 10 regels hoog; l. 90, H 4137 (f. 81rº): 9 rr. hoog; l. 195, H 13997 (f. 242vº): 6 rr. hoog; l. 219, H 15550 (f. 268vº): 3 rr. hoog; l. 265, H 18540 (f. 318vº): 4 rr. hoog; l. 322, H 21974 (f. 375rº): 4 rr. hoog.

109 In de eerste 3000 verzen zijn de lombarden meestal 2 regels hoog, naderhand meestal 3 regels. Vier regels hoog zijn de lombarden in H 13016 (f. 226vº), H 15313 (f. 264vº), en H 18804 (f. 323rº). 110 Weddige 2002, XII. Terwijl laisse 258 (f. 307vº) met een rode lombarde (H 17952) lijkt te

begin-nen, rekent de editeur om syntactische en inhoudelijke redenen ook het voorgaande vers (17951) nog tot deze laisse; zie Weddige 2002, 463.

111 In de editie zijn alle versierde beginletters en rode lombarden vet gezet.

112 Voorbeelden van rood aangestreepte woorden zijn edeler (H 276, f. 5vº) en sprach (H 21076, f. 359rº), voorbeelden van rood onderstreepte namen Marien (H 112, f. 3rº) en Ogier (H 17096, f. 293vº).

113 Alineatekens (¶) staan voor H 3193 (f. 54rº), 11667 (f. 203vº), 21511 (f. 366vº), 23665 (f. 403vº), en voor het begin van het colofon (H 23372, f. 405rº). Van deze alineatekens maakt Weddige 2002, XI-XIV geen gewag. Treebus 2007, 24, afb. 2.2 illustreert de gemeenschappelijke afkomst van het paragraafteken (§) en het alineateken. Kuiper 1980, 51 noemt het alineateken het paragraafteken en beschrijft een andere ontwikkeling.

114 Voorbeelden van verbeterde verschrijvingen staan in H 46 (f. 1vº), H 9993 (f. 176rº), H 12279 (f. 214rº), H 14183 (f. 245vº), H 16592 (f. 285rº), H 21996 (f. 375vº).

115 Besamusca 2005a bespreekt de eerste en de tweede proloog en noemt de derde. De drie epilo-gen krijepilo-gen geen bespreking.

(25)

De indeling van het handschrift strookt met die van de tekst.116 Met een versierde initiaal begint de Kintheit. Na de eerste branche blijven enkele bladzijden leeg. Boven de Olthede staat een rubriek, waarna de tweede proloog opent met een versierde initiaal. De derde pro-loog, niet meer dan een verzoek om aandacht, is een ‘subproloog die een vervolgdeel in-leidt’.117 Deze proloog begint met een versierde initiaal die kleiner is dan de andere versierde initialen, als om het mindere belang van deze overgang aan te duiden.118

In de inleiding van de editie geeft Weddige een andere indeling van Ogier von Dänemark.119 Hij verdeelt de tweede branche in drie delen: de opstand van Ogier en zijn gevangenschap bij Tulpijn (H 4137-13999), zijn verzoening met Karel en zijn overwinning op Broyer (H 14000-20974), en vervolg en slot van het epos: de reis van Ogier naar de Oriënt, zijn ouderdom en dood (H 20975-23731). Deze indeling beantwoordt echter niet aan de structuur van de tekst, want Weddige veronachtzaamt prologen en epilogen.120 Ze strookt evenmin met de indeling van het handschrift.121 Bastert geeft een vergelijkbare indeling.122

De indeling van Weddige houd ik toch in grote lijnen aan, omdat ze de vergelijking met de

Istoire dʼOgier le redouté, het bijzondere Oudfranse chanson de geste over Ogier, kan

verge-makkelijken.123 Kintheit en Olthede worden in het vervolg wel partes I en II genoemd. Terwijl de eerste branche niet wordt verdeeld, krijgt de tweede een complexe indeling. Het gehele verhaal van opstand en verzoening wordt aangeduid als pars II.1, het verhaal van de opstand als pars II.1.a en dat van de verzoening als pars II.1.b. Het vervolg, dat na een sprong in de tijd

116 Deze simpele analyse kan dienen ter illustratie van het moderne inzicht omtrent de samenhang van tekst en codex, die Driscoll 2010, 95 kort en bondig onder woorden brengt: ‘In ‘new’ philolo-gy [...], the focus is entirely on [...] the artefactual side, on the interplay between the text and the text-bearing artefact, the way in which the ‘bibliographic codes’ affect – are part of – the text’s meaning, just as much as its lexical content.’ Vanzelfsprekend is dit inzicht niet voorbehouden aan de ‘“new” philology’.

117 Besamusca 2005a, 151.

118 De versierde initiaal is slechts 6 regels hoog, de andere initialen, zoals gezegd, respectievelijk 10 en 9 regels. Op het belang van deze initiaal wijst Bastert 2006, 518-519 in zijn recensie van de editie. Zoals Bastert constateert, miskent Weddige het belang van deze initiaal; vgl. ook Weddige 2002, XL.

119 Deze indeling wordt weergegeven in de uitgebreide samenvatting van het verhaal (Weddige 2002, XVIII-XXIX) en in de vergelijking met de Chevalerie Ogier volgens de indeling van Vo-retzsch (Weddige 2002, XLI-XLIII).

120 Volgens de indeling van Weddige eindigt het derde deel, dat Weddige het tweede hoofddeel noemt, niet met een epiloog, en begint het laatste deel, dat Weddige het derde deel noemt, niet met een proloog.

121 Weddiges laatste deel (H 20975-23731) opent niet met een versierde initiaal maar met een gewo-ne rode lombarde van 3 regels hoog.

122 Bastert 2010, 255 geeft een indeling in drie branches die overeenkomt met de indeling van Wed-dige. Hij is zich ervan bewust dat zijn derde branche, die het vervolg met de reis van Ogier naar de Oriënt bevat, noch door een proloog noch door een grote initiaal wordt aangeduid.

(26)

verhaalt van de reis naar de Oriënt en besluit met ouderdom en dood van Ogier, is pars II.2. Deze indeling wordt aangehouden bij de samenvatting van het verhaal in bijlage 3.124

1.3.3 Kopiist, datering en lokalisering

Blijkens het colofon heeft de kopiist het handschrift voltooid op 9 februari 1479.125 De kopiist maakt zich bekend als Ludwig Flùgel (H 23732). Aan het einde van datzelfde jaar zou hij ook een afschrift van Die Crône van Heinrich von dem Türlin voltooien.126

Evenals Malagis en Reinolt von Montelban is Ogier von Dänemark een Duitstalige chanson de geste-adaptatie die is vervaardigd aan het grafelijk hof te Heidelberg in de tweede helft van de vijftiende eeuw.127 De drie bewerkingen zijn ongeschonden overgeleverd. Het zijn alle rebellenepen, chanson de geste-adaptaties over paladijnen die tegen hun vorst in opstand komen.

1.3.4 Vertaling

Het is onmiskenbaar dat Ogier von Dänemark de vertaling van een Middelnederlands werk bevat. In de eerste branche staan passages die soms woordelijk overeenstemmen met frr. A-B en C-D, en de tweede branche toont evenals de eerste Middelnederlandse sporen.128 Naar het oordeel van Duijvestijn zijn de meeste verzen zo letterlijk mogelijk omgezet in het Duits.129 Een dergelijke letterlijke omzetting of vertaling typeert Van Dijk als een Umschreibung; hij haalt een omschrijving van Hartmut Beckers aan: ‘Der Verfertiger dieser Umschriften hatte keinerlei Ehrgeiz, mehr und Besseres zustande zu bringen als eine schlichte, fast mechanisch zu nennende Wort-für-Wort-Umsetzung des mnl. Textes in hd. Laute und Formen.’130 Berte-loot betwist dat Ogier von Dänemark een Umschreibung is.131 De afwezigheid van correcturen wijst eerder op een afschrift dan op een bewerking. Het Westvlaamse dialect van de veertien-de eeuw heeft veertien-de kopiist enkel omgezet in het Rijnfrankische dialect van veertien-de vijftienveertien-de.132

124 Een uitgebreide en gedetailleerde samenvatting van het verhaal geeft Weddige 2002, XVIII-XXIX, een bondige Bastert 2006, 517-518.

125 Kienhorst 1988, 148; Miller 2007. 126 Weddige 2002, XIV-XV.

127 Weddige 2002, XIV-XVII; Bastert 2010, 112-113, 136-139. 128 Weddige 2002, XXXII.

129 Duijvestijn 2003, 81.

130 Beckers 1987; Van Dijk 1997, 43. Van den Berg en Besamusca 1992, 21 noemen nog drie andere Middelnederlandse Karelromans waarvan Umschreibungen gemaakt zijn, Karel ende Elegast naast Madelgijs en Renout van Montalbaen.

131 Berteloot 2011.

132 Van vele verzen van Ogier von Dänemark geeft Berteloot 2012-2014a interessante taalkundige in-terpretaties. Op zulke interpretaties stoelt de ‘hertaling’ of hypothetische reconstructie van de

Kintheit (pars I) van Berteloot 2012-2014b; de tekst van de authentieke Middelnederlandse

(27)

oppe-Voor de vertaling houdt Berteloot de kopiist verantwoordelijk, Ludwig Flùgel.133 In tegen-stelling tot Berteloot delen Matthes, Weddige en Duijvestijn het vermoeden dat Flùgel niet de vertaler is.134 Vanwege het geringe aantal correcturen vermoedt Weddige dat Flùgel be-schikte over een legger met een Rijnfrankische vertaling van de Middelnederlandse Ogier

van Denemarken.135 Een Middelfrankische tussenversie acht hij minder waarschijnlijk. Van

een Rijnfrankische of Middelfrankische tussenstap zijn geen resten gevonden.

Matthes velt een scherp oordeel over de Duitse vertaler, die ‘eene onmogelijke taal, half Duitsch half Dietsch’ schrijft, en hij verwijt hem ‘menige misvatting’.136 Een klein voorbeeld kan het oordeel van Matthes illustreren. De Saraceen die Ogier een uitdaging komt brengen, stijgt bij Karels paviljoen af en groet het hoogadellijk gezelschap hoffelijk:

Doe beete die payen fr. C 179

Ende seide god dien die kerstine dien 180 Beware karel ende den denois ogier

[Toen steeg de heiden af. Hij sprak: ‘De god die de christenen dienen, moge Karel en Ogier de Deen bewaren.’]

In de vertaling blijft de Saraceen te paard gezeten en roept hij zijn eigen goden aan:

Da batt inn der Sarrazen H 2482 Und sprach: ‘Machmett und Appolin

Behuͤte den Denois Ogier,

[Tot hen [nl. de voorname baronnen] richtte zich de Saraceen, en hij sprak: ‘Mogen Mohammed en Apollo Ogier de Deen behoeden.’]

De Duitse vertaler blijkt het Middelnederlandse werkwoord beten [afstijgen] niet te kennen, en de hoffelijke groet heeft hij verkeerd begrepen.

Van Dijk en Kienhorst veronderstellen dat de Duitse vertaler het verhaal van zijn legger heeft bekort, want frr. E-G, die zij voor authentiek houden, bevatten episodes uit Ogiers reis naar de Oriënt die niet voorkomen in Ogier von Dänemark.137 Ik vind het weinig aannemelijk dat een vertaler die zijn legger slechts met moeite begreep maar getrouw trachtte te vertalen, zich zou wagen aan zo’n drastische ingreep als een bekorting.

ren Schubert 2002a,4 en Driscoll 2010, 89-90. 133 Berteloot 2011, 199-200.

134 Matthes 1875, 267; Weddige 2002, XVII; Duijvestijn 2003, 81, n. 9. 135 Weddige 2002, XVII.

136 Matthes 1875, 267.

(28)

1.4

Ogier van Denemarken

Uit de beschrijvingen van de schriftelijke overlevering van de Nederlandse en Duitse bron-nen kan men aflezen hoe moeilijk het is over Ogier van Denemarken met zekerheid iets te zeggen. De stand van het overige onderzoek omtrent de verloren Karelroman, die meer hy-pothese dan realiteit is, geeft hetzelfde beeld te zien.

1.4.1 Creatie

De schriftelijke overlevering leert ons dat er van de hypothetische Middelnederlandse Karel-roman Ogier van Denemarken, de bron van de Duitse vertaling, minstens twee handschriften hebben bestaan, waaruit frr. A-B en frr. C-D afkomstig zijn. Al deze fragmenten behoren tot de eerste branche (pars I). Frr. E-G, die schijnen te behoren tot de tweede branche (pars II), zijn afkomstig uit een derde handschrift, dat dezelfde roman bevatte, die langer was dan de Duitse vertaling, of een andere roman, die eveneens over Ogier handelde.

Besamusca meent dat de twee branches zijn gecreëerd als twee zelfstandige Middelneder-landse werken.138 Hij is van oordeel dat de eerste en de tweede proloog met elkaar in tegen-spraak zijn omdat de proloog van iedere branche het bestaan van de andere branche vooron-derstelt, en dat met de tweede proloog een zelfstandig werk begint. Misschien zijn de bran-ches samengevoegd door de vertaler, of misschien heeft Ludwig Flùgel, de kopiist van Ogier

von Dänemark, de leggers met de vertaalde branches achtereenvolgens afgeschreven.139

Bastert betwist Besamusca’s mening.140 In de wederzijdse vooronderstelling van de twee prologen leest hij juist een bewuste vervlechting van de ooit zelfstandige branches, een sa-menvoeging die de coherentie bevordert.

Bij Besamusca’s betoog wil ik een andere kanttekening maken. In de traditie van de

Che-valerie Ogier zijn beide branches sinds het begin van de dertiende eeuw gezamenlijk

overge-leverd, wat een vreemdtalige bewerking van een afzonderlijke branche aan het einde van de dertiende eeuw of in de veertiende minder waarschijnlijk maakt.

1.4.2 Datering en lokalisering

De datering van fragmenten en branches van Ogier van Denemarken wordt betwist. De au-thentieke fragmenten dateert Klein tussen 1330 en 1370 (frr. A-B) of meer bepaald rond 1350 (frr. C-D). In het algemeen stelt Klein ʻdat de afstand tussen de oorsprong van de Middelne-derlandse tekst of vertaling en het vroegst bewaarde afschrift (veel) kleiner kan zijn dan men

138 Besamusca 2005a. In zijn bespreking van de editio princeps van Ogier von Dänemark stelt Besa-musca 2005c, 401 de vraag naar het aantal werken: ʻAber: um wieviel mnl. Romane handelt es sich eigentlich?ʼ

139 Besamusca 2005a, 151; vgl. ook Van Dijk 2005, 34. De samenvoeging van de branches door Flùgel ziet Besamusca als een mogelijkheid, Van Dijk als een gegeven.

(29)

gewoonlijk aanneemtʼ.141 Deze stellingname kan betekenen dat Ogier van Denemarken is ge-schreven in de eerste helft van de veertiende eeuw. De veronderstelling dat Kintheit en

Olthe-de afzonOlthe-derlijk ontstaan zouOlthe-den zijn, heeft SleiOlthe-derink volgens Caers en Kestemont gebracht

tot een afzonderlijke datering van de twee branches van Ogier van Denemarken.142 De

Kint-heit zou omstreeks 1260-1270 geschreven kunnen zijn, de Olthede rond 1300 of nog later. De

zeer vroege datering van de eerste branche strookt niet met de algemene stelling van Klein. Taal en tekst verwijzen naar Vlaanderen. De taal van de authentieke fragmenten is West-middelnederlands of, meer bepaald, Vlaams (frr. C-D). De eerste en de tweede proloog van

Ogier von Dänemark, die waarschijnlijk niet van de Duitse vertaler stammen, bevatten enkele

verwijzingen naar Vlaanderen.143 De eerste proloog verwijst naar een tekst over Walewein (H 3), misschien de Roman van Walewein of Walewein ende Keye, en naar Lantsloot vander

Hag-hedochte (H 5), dertiende-eeuwse Arturromans van Vlaamse bodem.144 De tweede proloog

bevat onder meer een beschrijving van de aanleiding tot het dichtwerk (H 4178-4234),145 die aldus aanvangt:

Hett ist leden ein guͦt stúck, H 4178 Das ich geseßen was ter stede

In Flandern by lieben lúden, 4180 By guͦter geselleschafft ußerkorn.

141 Klein 1995, 12.

142 Caers & Kestemont 2011, 40. Zij verwijzen naar een persoonlijke communicatie van Sleiderink aan Besamusca, hun bezorgd door Sleiderink. Met betrekking tot Besamusca, die eveneens ver-onderstelt dat de branches afzonderlijk ontstaan zijn, stellen Caers en Kestemont 2011, 40: ‘Be-samusca dateerde de teksten niet afzonderlijk en stelde een ruime datering voor in de late der-tiende of begin veerder-tiende eeuw (2005a, 141).’ Besamusca 2005a, 141 geeft deze datering inder-daad in de inleiding van zijn betoog, maar in zijn conclusie omtrent het bestaan van twee dich-ters komt Besamusca 2005a, 150-151 niet op de kwestie van de datering terug. Voor zijn datering geeft Besamusca geen reden op. Weddige 2002, XXIX-XXXVI geeft alleen een datering van de fragmenten, niet van enige tekst.

143 Weddige 2002, XXXIV.

144 Er wordt in de eerste verzen (H 1-7) verwezen naar schriftelijke verhalen over koning Artur en de Tafelronde die worden voorgelezen, niet naar een mondelinge traditie over Walewein. Anders dan Weddige 2002, 1 suggereert, wordt er niet naar een bepaalde roman over Walewein verwe-zen. Omdat de neef van koning Artur niet bij zijn Franse maar bij zijn Vlaamse naam genoemd wordt, vermoed ik dat de verwijzing een Nederlands verhaal betreft. De Roman van Walewein si-tueren Johnson en Claassens 2000, 4 op taalkundige en codicologische gronden in West-Vlaan-deren. Over Walewein ende Keye, enkel overgeleverd in de Lancelotcompilatie, schrijft Hogenbirk 1999, 174: ‘Vermoedelijk is dit een bekorting of bewerking van een Vlaams origineel uit de twee-de helft van twee-de twee-dertientwee-de eeuw.’ De Lancelotcompilatie is volgens Van Oostrom 2006, 310 ‘om-streeks 1315 tot stand gebracht’. Weddige 2002, 1 tekent aan dat de namen van Parcifal en Yewein (H 4) kunnen verwijzen naar de romans van Chrétien de Troyes. Over Lantsloot vander

Haghe-dochte schrijft Van Oostrom 2006, 306-308. Zie ook Van den Berg 1987, 15-17, en voorts Weddige

2002, XXXIV en de aantekeningen bij H 1-30 op p. 1, en Besamusca 2005a, 142. 145 Besamusca 2005a, 148-150 geeft een nauwkeurige uitleg van deze passage.

(30)

[Het is geruime tijd geleden dat ik ergens in Vlaanderen verblijf hield bij aardige mensen, bij een goed en uitgelezen gezelschap.]

In dit Vlaamse gezelschap verzoekt een dame de dichter om het verhaal van de ridderschap van Ogier uß welscher sprache [uit de Franse taal] (H 4215) in tútsch [in het Nederlands] (H 4216) op schrift te stellen (H 4206-4217).

Al deze aanwijzingen schijnen te duiden op een Vlaamse origine. Deze voorzichtige con-clusie wordt niet gedeeld door Besamusca, die erop wijst ‘dat ook in andere gewesten Artur-romans gerecipieerd werden’, en de verwijzingen uit de eerste en de tweede proloog, die vol-gens hem door twee verschillende dichters zijn geschreven, niet met elkaar kan verbinden.146

1.4.3 Auteur en opdrachtgeefster

In de eerste branche stelt de auteur zich niet voor, in de tweede wel. Hij noemt zich Johan en is een clerick [geestelijke, schrijver of beide] (H 4203, 11574).147 Besamusca bespreekt de eerste en de tweede proloog uitvoerig en geeft een toelichting bij het portret van de jonge dichter in de tweede proloog.148 De dichter heeft kennis van de Franse taal maar weinig literaire kennis, want hij is nog jong van jaren. Hij is een geletterd mens die ‘blijkens het woord ‘clerick’ en ge-zien zijn leeftijd te kenschetsen valt als een student’.149 Besamusca vermoedt dat de dichter, ofschoon ervaren, ʻmet tegenzin aan de klus begonnen isʼ.150

In de tweede proloog verschijnt ook de Vlaamse opdrachtgeefster ten tonele (H 4206-4217). De ‘klus’ waartoe zij opdracht geeft is volgens Besamusca een vertaling van de tweede branche uit het Oudfrans; de jeugdgeschiedenis is al bekend.151 De opdrachtgeefster behoort tot een gezelschap van adellijke dames maar blijft verder onbekend.152 In het algemeen noemt Besamusca de Vlaamse opdrachtgevers van Middelnederlandse literatuur een com-plex literair-historisch probleem.153 De opdracht tot het schrijven van een Nederlandstalig episch werk in Vlaanderen kan zijn uitgegaan van het Vlaamse grafelijke hof, dat, ofschoon het Franstalig was, vermoedelijk tevens een Nederlandstalig literair circuit kende, of van

la-146 Besamusca 2005a, 142-143.

147 Weddige 2002, XXXV: ‘Als junger clerick (4203), womit ein Geistlicher, ein Schreiber oder beides gemeint sein kann, jedenfalls als ein im Lesen und Schreiben geübter Mann, [...].’ Verder specu-leert Weddige 2002, XXXV-XXXVI over functie en identiteit van Johann der clerick (H 11574). 148 Besamusca 2005a; dichter: 147-148.

149 Besamusca 2005a, 150.

150 Besamusca 2005a, 147-150; citaat: 147. Overigens strookt de ervaring van de dichter niet geheel en al met zijn gebrekkige literaire kennis.

151 Besamusca 2005a, 151.

152 Besamusca 2005a, 148-150. Ook elders zijn dichters ʻterughoudend [...] in het vermelden van hun opdrachtgeverʼ (Besamusca 1991, 156).

(31)

gere adel of stadspatriciaat.154 Volgens Weddige is de scène met de klerk en de dame gesti-leerd als een hoofse minnesituatie, wat wijst op gegoede kringen.155

1.4.4 Genre

Bastert definieert het chanson de geste aan de hand van genre, chronotoop (het spatio-tem-porele karakter van een literair werk) en personages.156 Chansons de geste zijn epische tek-sten met een narratief karakter.157 De vertelling speelt in het tijdvak der Merovingers en Karo-lingers. De plaats van handeling omvat ongeveer het gebied van het Karolingische rijk, in het bijzonder de randen en de grensgebieden met niet-christelijke culturen (met inbegrip van het Heilig Land en het Nabije Oosten). De handelende personages stellen historische of fic-tieve personen uit de Merovingische of de Karolingische dynastie voor, of hun bondgenoten of tegenstanders, of hun nageslacht.158

In zijn onontbeerlijke Guide wijst Suard op het dubbele karakter van het chanson de geste, een zang over heldendaden.159 ʻLe texte épique médiéval est [...] placé sous le double signe du lyrisme (la célébration) et du récit (la narration des exploits).ʼ160 Tot de lyrische kenmerken van het chanson de geste behoren de vaste verslengte en de indeling in laisses, strofen van een wisselend aantal verzen maar met een enkele rijmende of assonerende uitgang.161 Suard acht de prosodie wezenlijk voor het chanson de geste en beschouwt het proza als de ontbin-ding van de traditie.162

Tot de narratieve kenmerken van het chanson de geste behoren de strijd van de held en diens onmatigheid, die onder meer in zijn taal tot uitdrukking komt.163 Aangezien de

tegen-154 Besamusca 1991, 156-159. Van den Berg en Besamusca 1992, 20-21 zoeken de opdrachtgevers in dezelfde kringen, de hofadel en ‘de kleinere hoven op het platteland, waarvan de adellijke bewo-ners vaak aan het (rijkere) stadspatriciaat gelieerd waren’.

155 Weddige 2002, XXXV: ‘Die Stilisierung der Szene als Minnesituation gehört zum Spiel höfischer Geselligkeit, aber sie stützt die Annahme, daß die Entstehung und Rezeption des niederländi-schen ʻOgierʼ sich im Umfeld der Oberschicht vollzog, wobei die Grenze zwiniederländi-schen adeliger Hof-gesellschaft und städtischem Patriziat ein fließende gewesen sein mag.’

156 Bastert 2010, 74. Bastert noemt het chanson de geste een Europees vertelregister, zodat het ook de bewerkingen schijnt te omvatten. Met Suard 2011, 10 beschouw ik het chanson de geste als een Frans narratief genre. De omschrijving van chronotoop is ontleend aan Claassens 2012, 197. 157 Bastert 2010 vermeldt niet de lyrische vorm, die voor Suard 2011 een wezenskenmerk van het

chanson de geste is.

158 Het gaat om twee opeenvolgende maar verschillende dynastieën, vgl. Jansen 1978, 66-77. 159 Suard 2011, 23. Geste is afgeleid van het Latijnse gesta [heldendaden].

160 Suard 2011, 24.

161 Suard 2011, 24, 69-79. Naar mijn mening vormt de vaste verslengte, waar de Afrikaanse zanger zich niet aan houdt, een argument tegen mondelinge overlevering; vgl. Suard 2011, 96-97, over de Afrikaanse orale traditie.

162 Suard 2011, 23-30: prosodie; 313: proza als de ontbinding (‘dissolution’) van de traditie. 163 Suard 2011; strijd: 23-27; onmatigheid (‘démesure’): 86-90.

(32)

standers van de christelijke held doorgaans andersgelovigen zijn, deelt het chanson de geste het ideologisch perspectief met de hagiografie.164 In zijn studie over de Duitse chanson de geste-bewerkingen stelt Bastert dat de gesta en de vitae [levens, nl. heiligenlevens], hoewel onderscheiden tekstsoorten, sterk op elkaar betrokken zijn.165 De geestelijke strijd van de hei-lige verschilt wel van het fysiek geweld van de held, maar zijn ascese (labor) komt enigszins overeen met diens leed (passio).166 Het chanson de geste, dat verhaalt van adellijke helden, is gericht op een al even adellijk publiek.167

Suard geeft een complexe typologie van het chanson de geste.168 Van de drie types die hij onderscheidt, is het eerste en oudste type het kruistochtepos, waarin het centrale thema een extern conflict is, te weten de buiten- of binnenlandse strijd tegen de Saracenen. In het ene kruistochtepos trekken de Franken op een verovering uit, in het andere slaan ze een invasie van Saracenen af. Het tweede type is het rebellenepos, waarin een intern conflict centraal staat, de opstand van een vazal tegen zijn vorst, de monarchale opvolging of een vete tussen twee partijen. Het derde en jongste type is het avonturenepos, dat de avontuurlijke biografie van de hoofdpersoon weergeeft, de vervolging van een heldin of de lotgevallen van een held die uiteindelijk zijn waardigheid herkrijgt. In de veertiende eeuw worden er aan dit type soms wonderlijke en fantastische elementen toegevoegd. Anders dan de definitie van Bastert heeft de typologie van Suard, die een ontwikkelingsgang tekent, een dynamisch karakter.

Hoe valt de Chevalerie Ogier te typeren? Suard noemt dit chanson als voorbeeld van een langdurig conflict tussen een vazal en zijn vorst, dus een rebellenepos.169 In het algemeen be-schouwt hij Enfances als vertellingen die de ontluisterde held ten slotte in zijn waardigheid herstellen, dus avonturenepen.170 De Enfances van de Chevalerie Ogier begint met de terdood-veroordeling van de gijzelaar en eindigt met de ridderslag van dezelfde hoofdpersoon. De ty-pologische verschuiving van de Chevalerie Ogier wordt bevestigd in de voortzetting van de

Is-toire d’Ogier le redouté, waarin Ogier een reusachtige slang doodt, een boosaardige dwerg

be-strijdt die vervolgens van gedaante verandert, en Morgue huwt, de zuster van koning Artur, voordat hij op de rug van een wonderpaard door de lucht naar Frankrijk terugkeert.

Het chanson de geste werd in Noord- en Zuid-Europa verspreid, niet alleen in de Lage Lan-den en Duitsland, maar ook in Scandinavië, in Engeland en Wales, in Spanje en Italië.171

Bas-164 Suard 2011, 25. 165 Bastert 2010, 265. 166 Bastert 2010, 266-267.

167 Suard 2011, 24, 94. Dienovereenkomstig betitelt Van Oostrom 2006, 232 de Middelnederlandse Karelepiek als ‘eliteliteratuur’. Mijns inziens pleit het feit dat een elite het primaire publiek vormt, tegen de traditionalistische opvatting dat het chanson de geste onder het volk ontstaan zou zijn.

168 Suard 2011, 99-110. De complexiteit huist in de subtypes, die Suard 1993 nog niet onderscheidde. Bij aanvang van zijn betoog stelt Suard 2011, 99 dat de typologische onderscheiding verre van ri-gide is, en in het vervolg benoemt hij diverse mengvormen als afzonderlijke subtypes.

169 Suard 2011, 103. 170 Suard 2011, 105.

171 Suard 2011, 363-384 geeft een beknopt overzicht van deze verspreiding. Togeby 1969 beschrijft de verspreiding van de Chevalerie Ogier in alle genoemde landen. Bovendien heeft Togeby 1969,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Samenvattend zou gesteld kunnen worden, dat de maat- schappelijke waarde van de onderneming wordt bepaald door funktionele,.. sociaal-ekonomische

handhaven, omdat de aanvoerders op verschillende veilingen niet konden worden gedwongen hun producten af te stacm, werkte de regeling vrij behoorlijk, zoodat ook voor 1932 door

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

Bij het op zaaivoor ploegen van een perceel aardappelland op zavelgrond werd de grond goed gekeerd en voldoende verkruimeld.. Het geploegde land kwam goed vlak

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

Bij veel van de studies waarbij het effect van karper op de waterkwaliteit onderzocht worden in gecontroleerde omstandigheden is sprake van biomassa’s van karper die hoger zijn dan