• No results found

De probleemstelling beantwoord ik stapsgewijs: eerst de drie deelvragen over schriftelijke overdracht, cyclificatie en hagiografisering, dan de hoofdvraag van mijn onderzoek.

4.1.1 Schriftelijke overdracht (deelconclusie 1)

De eerste deelvraag van mijn onderzoek betreft de schriftelijke overlevering, die kan blijken uit overeenkomsten tussen de overgeleverde fragmenten van Ogier van Denemarken en de Is-

toire d’Ogier le redouté.

Het authentieke fr. A correspondeert niet met de Istoire, zodat de herkomst van de verkla- ring van Karel onduidelijk is. Ik denk dat de verklaring is toegevoegd door de Vlaamse bewer- ker, die hiermee de morele superioriteit van Karel wil tonen.306 In ieder geval is de verklaring een ingebedde vertelling met een analepsis, een verslag van de gebeurtenissen die Karel heb- ben gebracht tot de veroordeling van Ogier. Over de hoofden van zijn baronnen spreekt Karel het primaire of geïntendeerde publiek toe.

De authentieke frr. B en C-D corresponderen wel met de Istoire, al zijn de woordelijke overeenkomsten gering in aantal. In fr. B verschijnt Gautier ten tonele, een verwant van Ogier, die in de Istoire (pars II2.a) dezelfde functie van helper heeft, en wiens vertelling is ver- vlochten met dezelfde entrelacement-techniek. Deze overeenkomsten zijn narratief van aard, het zijn overeenkomsten in de vertelwijze en de inhoud van de vertelling. Ook de beschrij- vingen, dialogen en handelingen in frr. C-D bevatten dergelijke narratieve overeenkomsten, bijvoorbeeld het antwoord van Ogier op het verzoek van Karel in fr. C₄. Anders dan de Duitse vertaler maakt de Vlaamse bewerker nergens een vertaalfout, dus het geringe aantal woorde- lijke overeenkomsten valt niet te wijten aan een gering niveau van tweede-taalverwerving. De authentieke fragmenten verraden eerder een vrije (frr. C-D) tot zeer vrije (fr. B) bewer- king, of zelfs een oorspronkelijke creatie (fr. A).307

De correspondenties tussen Ogier van Denemarken en de Istoire, narratieve zowel als woordelijke overeenkomsten, wijzen op een schriftelijke overdracht, waarmee het vrije ka- rakter van de bewerking strookt. Bäuml betoogt dat de bewerker of voorlezer van een schrif- telijke bron, die daarvan afstand kan nemen, een grotere mate van vrijheid vergund is dan de zanger of spreker in een orale traditie, die vaster gebonden is aan conventies: ‘In short, not only in a physical sense is the distance greater between fixed text and writing author or rea- ding reciter than between oral poem and oral poet, but also in a perceptual sense: form and content of a written narrative can be manipulated by the writing author or scribe and the re- citing reader to a much greater extent than a traditional oral poem by a performing oral poet.’308 De inhoud van een schriftelijke tekst steunt wel op de traditie om traditionele ver- wachtingen te wekken, maar gaat tegelijk tegen traditie en gewoonte in, weerspreekt de ver- wachtingen en levert er commentaar op ‘by “defamiliarizing” it, as the Russian formalists would say’. Een klein voorbeeld kan de deautomatisering verduidelijken.309 In fr. C₂ van Ogier

van Denemarken dreigt een woedende Charloot Sadony te slaan, maar hij wordt tegengehou-

den.310 Met deze toevoeging maakt de Vlaamse bewerker duidelijk dat een handgemeen geen goede manier is om een discussie te beslechten.

De hypothese van het deelonderzoek is gestoeld op de bewering van Togeby dat frr. C-D van Ogier van Denemarken ‘assez exactement’ met de Istoire overeen zouden komen.311 Op grond van de overeenkomsten tussen frr. B en C-D en de Istoire kan ik de hypothese bevesti- gen en de Istoire identificeren als de bron van Ogier van Denemarken. Ik begrijp nu ook wat Togeby bedoelde met ‘assez exactement’; de aard van de overeenkomsten is niet zozeer woordelijk als wel narratief.

Gezien de strakke vervlechting van de twee branches van Ogier van Denemarken neem ik aan dat één auteur met gebruikmaking van de Franse bron de gehele Nederlandse bewerking heeft vervaardigd.312 Deze auteur presenteert zich in de tweede branche van de Nederlandse bewerking onder de nom de plume ‘Johann der clerick’.

De discutabele frr. E-G, waarmee Ogier von Dänemark geen vers of verhaal deelt, corres- ponderen niet met de Istoire. Op grond van vage overeenkomsten vermoedden Van Dijk en Kienhorst dat frr. E-G zouden behoren tot dezelfde Middelnederlandse roman als frr. A-B en C-D, maar nu iedere correspondentie ontbreekt, zie ik weinig reden om deze fragmenten tot

Ogier van Denemarken te rekenen.313 De overeenkomsten brengen mij veeleer tot de bevesti-

ging van het vermoeden van verscheidene andere geleerden dat frr. E-G tot een andere be-

307 In het geval van frr. C-D zou Gerritsen spreken van een ‘bewerking’, in dat van fr. B van een ‘om- werking’. Vgl. Gerritsen 1967 en 1988 en Reynders 2000. Zie ook mijn bespreking van Gerritsen 1967 onder 1.4.5 Origine.

308 Bäuml 1980, 250.

309 De theorie van de Russische formalisten over deautomatisering of vervreemding wordt bespro- ken door Van Luxemburg, Bal & Weststeijn 1988.

310 Het fragment is besproken onder 3.1.4 Fragment C₂. 311 Togeby 1969, 157.

312 De vervlechting van de twee branches van Ogier van Denemarken is uitgebreid besproken onder 3.2.2 Cyclificatie in Ogier van Denemarken.

werking van de Chevalerie Ogier behoren. Deze bewerking wil ik, overeenkomstig de wijze waarop Ogier door de dwerg wordt aangesproken (fr. E 119), betitelen als Coninc Ogier.314

Vanwege de overeenkomsten tussen frr. E-G en de Istoire vermoed ik dat Coninc Ogier eveneens een bewerking van de Istoire is. Mijn vermoeden is vooral gewekt door de vriende- lijke dwerg. In de Istoire (pars II.2.b) overwint Ogier de dwerg Capalu, die zich vervolgens laat dopen als Benoit, en zijn schildknaap wordt. Blijkens Togeby’s samenvatting komt er in de

Chevalerie Ogier in alexandrijnen een dwergenkoning met de vergelijkbare naam Capulus

voor, maar deze dwerg treedt enkel als tegenstander van Ogier op.315 Over deze kwestie kan een toekomstige editie van de Chevalerie Ogier in alexandrijnen uitsluitsel geven.

Van Dijk en Kienhorst waren van mening dat frr. E-G zouden behoren tot het vervolg van

Ogier van Denemarken, dat ontbrak in de Duitse vertaling. Het gebrekkige vertaalwerk maak-

te het al weinig aannemelijk dat de Duitse vertaler het verhaal van zijn Nederlandse legger zou hebben bekort. In de overtuiging dat frr. E-G tot een andere Middelnederlandse Karelro- man behoren, kan ik mij scharen achter Matthes, die meent dat de Vlaamse bewerker voor de bekorting van het Franse verhaal verantwoordelijk moet zijn.316 De verplaatsing van Gau- tier wijst inderdaad op een grondige bewerking van de voortzetting van de Istoire (pars II.2). Met de beperking tot de karolingische chronotoop en de door de engel beloofde zalige dood van Ogier heeft Ogier van Denemarken een eigenstandig vervolg en een onderscheidende af- ronding gekregen. Ik herinner er ook aan dat het laatste avontuur van Ogier, dat alludeert aan Yvain van Chrétien of Iwein van Hartmann, tegelijk zinspeelt op de eerste proloog, waar- in de protagonist van deze romans genoemd wordt.317 In mijn ogen is Ogier von Dänemark, on- danks alle gebreken, een getrouwe vertaling van de Middelnederlandse roman tot het einde toe.

Nu de Istoire is geïdentificeerd als de schriftelijke bron van Ogier van Denemarken, kan ik de datering van de Nederlandse bewerking met meer zekerheid bepalen. De datering van de Franse bron – tussen 1310 en 1314 – is immers een terminus post quem, en die van de authen- tieke fragmenten van de Nederlandse bewerking door Klein – tussen 1330 en 1370 (frr. A-B) of rond 1350 (frr. C-D) – een terminus ante quem. Ik schat dat Ogier van Denemarken is vervaar- digd in het tweede kwart van de veertiende eeuw. Aangezien de fragmenten hoogstens enke- le decennia jonger zijn dan de bewerking, kan ik de algemene stelling van Klein over de ge- ringe afstand tussen oorspronkelijke tekst en afschrift in dit geval bevestigen.318

313 Van Dijk & Kienhorst 1989. De discussie over frr. E-G is besproken onder 1.2.3 Fragmenten E/F en G, 1.3.4 Vertaling en 1.4.1 Creatie.

314 De percentages van Van der Have 2005, besproken onder 1.4 Ogier van Denemarken, kunnen worden gecorrigeerd.

315 Togeby 1969, 153-154. 316 Matthes 1875.

317 Het laatste avontuur van Ogier en de verwijzing in de eerste proloog zijn besproken onder 1.4.4 Genre.

4.1.2 Cyclificatie (deelconclusie 2)

De tweede deelvraag van mijn onderzoek betreft de cyclische valentie van Ogier van Dene-

marken in vergelijking met de Franse bron.319 De cyclische valentie van bron en bewerking

heb ik bepaald aan de hand van de criteria van Skårup, die ik kort herhaal. Een cyclus is (1) samengesteld uit minstens twee branches (2) in hetzelfde handschrift, in de chronologische volgorde der gebeurtenissen, (3) met identieke of verwante hoofdpersonen en (4) met cycli- sche signalen tussen de branches en (5) in de branches: (a) allusies of (b) bewerkingen om verschillen of tegenstrijdigheden tussen branches te verwijderen.

De Istoire d’Ogier le redouté beantwoordt aan al deze criteria behalve criterium (5b).320 Bea- tris, de dochter van Guimer, is het middelpunt van enkele allusies waarmee criterium (5a) vervuld wordt. De aan Huon de Bordeaux ontleende voortzetting (pars II.2) is zodanig be- werkt dat deze zonder verschillen of tegenstrijdigheden in de tweede branche past.321

De cyclificatie van een grotendeels verloren tekst valt moeilijk te bepalen, maar het ge- bruik van de volledige Istoire en de vervlechting van de branches maken het waarschijnlijk dat een enkele Vlaamse dichter de twee branches van Ogier van Denemarken, die dezelfde protagonist kennen, heeft geboekstaafd in chronologische volgorde in een enkel handschrift, dat dus criteria (1), (2) en (3) zijn vervuld. Als ik de cyclische signalen tussen de branches van de Duitse vertaling en in de branches mag toeschrijven aan de Vlaamse bewerking, dan zijn ook criteria (4) en (5) vervuld. Het vervolg heeft de Vlaamse dichter grondig bewerkt en zorg- vuldig aangepast.

Ik concludeer dat de Istoire duidelijk Skårups definitie van een cyclus weerspiegelt en dat de bewerking waarschijnlijk hetzelfde beeld te zien heeft gegeven. Het schijnt dus dat de be- werking haar cyclische valentie heeft ontleend aan de Franse bron, maar de cyclificatie van

Ogier van Denemarken vertoont een bijzonder kenmerk. De fictieve ontstaansgeschiedenis-

sen in de twee prologen benadrukken de zelfstandigheid van de branches sterker dan de Franse prologen, terwijl de geschiedenis van Karaeu juist de strakke vervlechting van de branches van de bewerking demonstreert. Deze overweging brengt me tot de conclusie dat

Ogier van Denemarken een eigen vorm van cyclificatie bezit, een eigen cyclische valentie. Op

grond van een volledige vergelijking van Ogier von Dänemark met de Istoire kan de cyclifica- tie van de Nederlandse bewerking nog beter worden geanalyseerd.

4.1.3 Hagiografisering (deelconclusie 3)

Om een antwoord op de deelvraag naar de hagiografisering van Ogier van Denemarken te vinden, heb ik de hagiografische valentie van de authentieke Middelnederlandse fragmenten en Ogier von Dänemark vergeleken met die van de Istoire d’Ogier le redouté, beoordeeld aan

319 De cycliciteitscriteria van Skårup en Basterts analyse van Ogier von Dänemark als cyclus zijn be- sproken onder 2.1.3 Cyclificatie.

320 De resultaten van het deelonderzoek zijn besproken onder 3.2 Cyclificatie (deelresultaat 2). 321 De ontlening en bewerking van de voortzetting zijn besproken onder 1.1.1 De traditie van de

de hand van de criteria van Van Uytfanghe en getoetst aan de opvatting van Bastert over de Duitse adaptaties in de Nideren Lande.322

Volgens Van Uytfanghe wordt het christelijk hagiografisch discours gekenmerkt door de

imitatio Christi of christelijke levenswijze, de strijd tegen het kwaad, de verdiende bestem-

ming in het hiernamaals en wonderen. In de Duitse vertaling spreekt de christelijke levens- wandel vooral uit de observantie van godsdienstige gebruiken als boete, gebed en sacramen- ten. Opmerkelijk is de schildering van de lijdende en strijdende Ogier als een alter Christus, een andere verlosser, die, in de eerste branche, gehoorzaam de schuld van zijn vader God- fried op zich neemt en, jong of oud, de christenheid telkenmale verlost van de bedreigingen der Saracenen. Als zodanig wordt Ogier in de Franse bron alleen met een enkele bijbelse al- lusie afgeschilderd. De voorspraakbeden, die in de Istoire zijn beperkt tot twee korte heilwen- sen, zijn in Ogier von Dänemark meer uitgebreid en een inspiratiebede is toegevoegd. In ver- gelijking met de Franse bron is de strijd tegen het kwaad in de Nederlands-Duitse bewerking ontdaan van dubbelzinnigheden, het aantal wonderen van Godswege verhoogd en het won- derbaarlijke verminderd. In Ogier von Dänemark wordt de verbinding tussen ridderethiek en transcendente lotsbestemming gelegd door de engel die, zijn belofte getrouw, Ogier aan het einde van zijn dienstbaar leven naar de hemel geleidt, terwijl de held aan het einde van de

Istoire wordt herenigd met Morgue in een immanent, aards paradijs.

Bastert heeft bevonden dat Karel de Grote centraal staat in de Duitse chanson de geste- adaptaties uit de Nideren Lande omdat Karel hier als heilige werd vereerd. In deze adaptaties geniet soms ook een andere held die in dit gebied vereerd wordt, goddelijke bescherming, bijvoorbeeld Reinolt. Ten gevolge van de cultus rondom de keizer stellen de rebellenepen uit de Duitstalige Nideren Lande Karel in een gunstiger daglicht dan hun Franse bronnen, en de rebellen in een minder gunstig licht. In de voortzetting van de Istoire verbindt zich de prota- gonist met de sultan van Babylonië (pars II.2.a) en met koning Philippe (pars II.2.c) en ver- blijft hij lange tijd in het rijk van koning Artur (pars II.2.b), maar in Ogier von Dänemark is Karel de enige koning van de christenheid en staat Ogier alleen hem ten dienste. De karolin- gische chronotoop wordt niet uitgebreid. Anders dan in de Franse bron geniet Ogier in de Duitse vertaling goddelijke bescherming wanneer hij in de Babylonische kerker zucht. In af- wijking van de Istoire wordt Karel in Ogier von Dänemark centraal gesteld als de grootste held van de christenheid, die aan Ogier superieur is. De superioriteit van Karel blijkt onder meer uit de bescherming die Ogier der starck here [Ogier, de sterke man] (H 23609) tegenover Ka- rel nodig heeft; in de eerste branche komen Gautier en Rietsier Ogier te hulp, al is het tever- geefs, en in de tweede branche Wilhelm von Nerbone.

Mijn conclusie luidt dat het hagiografisch superstraat van de Nederlands-Duitse bewer- king is ontwikkeld uit dat van de Franse bron en er tegelijk in alle opzichten van verschilt, zo- dat Ogier van Denemarken een eigen hagiografische valentie verkrijgt. De bewerking voegt zich tevens naar het door Bastert getekende patroon in de Nideren Lande. Ook op dit punt kan een volledige vergelijking van bron en bewerking meer inzicht bieden.

322 De resultaten van het deelonderzoek zijn besproken onder 3.3 Hagiografisering (deelresultaat 3).

4.1.4 Receptie (hoofdconclusie)

Nu de antwoorden op de deelvragen bekend zijn, kan ik de hoofdvraag van het onderzoek beantwoorden, de vraag in hoeverre de Middelnederlandse Karelroman Ogier van Denemar-

ken strookt met Basterts model van de receptie van het chanson de geste in het Duitstalige

deel van de Nideren Lande.

Het axioma van het model is een schriftelijke overdracht.323 Op basis van duidelijke en vol- doende correspondenties is de Istoire d’Ogier le redouté geïdentificeerd als de schriftelijke bron. Het model specificeert voorts twee superstraten, valenties of tendensen, namelijk cy- clificatie en hagiografisering. De cyclische valentie van Ogier van Denemarken is vergelijkbaar met die van de Istoire, maar de meer zelfstandige branches zijn strakker vervlochten. Terwijl de concentratie op Karel, die onder meer blijkt uit de beperking tot de karolingische chrono- toop, kenmerkend is voor de hagiografisering in de Nideren Lande, wordt de hagiografische valentie van de Nederlandse bewerking nog verhoogd door elementen als de verbinding van ridderethiek en transcendente lotsbestemming en de schildering van Ogier als alter Christus.

Op grond van mijn onderzoeksresultaten kan ik de hoofdvraag bevestigend beantwoor- den. Ogier van Denemarken komt inderdaad met Basterts verklaringsmodel overeen. Het mo- del verklaart de aard van de bewerking voor een belangrijk deel, de cyclificatie en de hagio- grafisering. Deze uitkomst betekent dat het model niet slechts voor de Duitse adaptaties in de Nideren Lande relevant is, maar ook voor de Middelnederlandse Karelepiek. Tevens on- dersteunen mijn resultaten Basterts theorie, waarin de veronderstelde mondelinge overleve- ring van enkele Middelnederlandse Karelromans een hiaat vormde. Nu de schriftelijke over- dracht van de Oudfranse bron van Ogier van Denemarken is aangetoond, ligt de weg naar de oplossing van dit hiaat open.