• No results found

Discipline door de domina : macht, emoties en stigma in commerciële BDSM-praktijken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Discipline door de domina : macht, emoties en stigma in commerciële BDSM-praktijken"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Discipline door de domina

Macht, emoties en stigma in commerciële BDSM-praktijken

Dorien van Linge 10646817

Sociologie: Lichaamswerk

Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen 16 juni 2016

Begeleider en eerste beoordelaar: mw. dr. A. J. J. Aalten Tweede beoordelaar: dhr. S. P. F. van Haperen

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie, welke ik heb geschreven ter afsluiting van mijn Bachelor Sociologie, binnen de faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Onder begeleiding van Anna Aalten heb ik binnen de bacheloronderzoeksgroep ‘Lichaamswerk’ vijf maanden hard gewerkt aan dit onderzoek. Ondanks alle stress en vermoeidheid die het me heeft opgeleverd, kan ik aan het einde van dit traject eigenlijk maar één ding zeggen: dat ik het heel erg leuk vond. Ik heb de kennis en technieken die ik de afgelopen drie jaar tot mij heb genomen op een praktische manier kunnen toepassen, waar ik ontzettend veel van geleerd heb.

Mijn dank gaat uit naar meerdere personen. Ten eerste wil ik mijn respondenten bedanken, voor hun eerlijkheid en openheid, en voor de warmte waarmee ik ben ontvangen in de scene. Door hun enthousiasme heb ik meer data gekregen dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Daarnaast ben ik mijn scriptiebegeleider Anna heel dankbaar, voor het leveren van waardevolle feedback, en de tweede lezer, Sander van Haperen, voor zijn kritische blik. Ik wil mijn vriend Job bedanken, die mij niet alleen mentaal gesteund heeft, maar ook nog mee is gegaan naar alle BDSM-feesten. Zonder hem weet ik niet of ik het allemaal had aangedurfd en dan was mijn empirische materiaal een stuk minder rijk geweest. Ten slotte wil ik mijn familie, vrienden en klasgenoten bedanken voor alle afleiding, in het specifiek Max, Suus en Mandy, mijn mede scriptie-strijders waarmee ik eindeloos veel pauzes heb gehouden, rondjes heb gelopen en blikjes cola heb gedronken. Zonder jullie had ik het niet gered.

(3)

Abstract

In dit kwalitatieve onderzoek wordt door middel van participerende observatie en semigestructureerde diepte-interviews antwoord gegeven op de volgende vraag: Hoe beschrijven meesteressen het werk van een commerciële BDSM-domina en welke vormen van macht worden er uitgeoefend in deze praktijken? Het wordt duidelijk dat commerciële meesteressen zichzelf niet als sekswerker zien, en daartegenover de emotionele en creatieve kant van hun werk benadrukken. Op deze manier wordt er als reactie op de ‘normale’ wereld – waarin de meesteressen stigmatisering ervaren – een BDSM-wereld gecreëerd, waar nieuwe normen en waarden gelden. Binnen deze interactie tussen een commerciële domina en haar sub beschikken beiden over hun eigen mate van macht. Hieruit blijkt dat macht binnen BDSM niet in handen is van één persoon, maar er sprake is van een complexe wisselwerking. In commerciële BDSM, produceert de discipline van de domina verlangens en plezier.

(4)

Inhoudsopgave

1. De wereld van de BDSM 6

2. BDSM in een sociologisch kader 8

3. Het belang van inleving en rapport: de methoden 18

4. Het werk van een domina 25

4.1 De BDSM-lifestyle 25

4.2 Sekswerk en stigma: ik ben geen hoer! 29

4.3 Emotionele arbeid 31

4.4 De meesteres als psycholoog: ik sla niet om het slaan, ik sla met een doel 33

4.5 BDSM op maat 36

5. Macht in BDSM 40

5.1 Macht van de meesteres 40

5.1.1 Een dominant karakter 40

5.1.2 Ik en alleen ik bepaal wat hier gebeurt! 43 5.1.3 Zo hoor je een dame te behandelen: etiquette in de studio 43

5.1.4 Macht om ‘nee’ te zeggen 45

5.2 Macht van de klant 46

5.2.1 Wel wensen, geen eisen 46

5.2.2 Stop en genade 48 5.3 Machtsuitwisseling in praktijk 49 5.3.1 Fetisj en vernedering 50 6. Conclusie 53 7. Discussie 56 8. Bibliografie 57 9. Bijlagen 60 9.1 BDSM terminologie 60

9.2 Mails naar meesteressen 63

(5)

9.4 Interviewschema meesteressen 65

9.5 Gebruikte codes per paragraaf 68

9.6 Foto’s van een BDSM-studio 70

(6)

1. De wereld van de BDSM

Op een miezerachtige zaterdagavond loop ik samen met mijn vriend door een rustige woonwijk in Den Haag. We zijn onderweg naar ‘Club Rob’, een kinky club waar vanavond de maandelijkse BDSM-jongeren party plaatsvindt. Aangekomen op de bestemming, check ik nogmaals het adres: dit burgerlijke rijtjeshuis voor ons lijkt op het eerste gezicht geen plek waar ruige seksfeesten plaatsvinden. Als de deur open wordt gedaan, staat er een forse, kale man met een sterk Haags accent ons op te wachten: meester Rob. Eenmaal binnen is de degelijkheid van buiten ver te zoeken: de roodverlichte club bevat onder andere een naaktzwembad, een Turks stoombad en verschillende ‘speelkamers’ met lederen banken en jacuzzi’s. Vol verwondering kijken we in het rond. Blijkbaar vallen onze beduusde blikken op, want naast mij hoor ik een vriendelijke stem: “Spannend he, zo’n eerste keer?”.

Voor het schrijven van mijn bachelorscriptie heb ik een diepe duik genomen in de wereld van de BDSM. BDSM is een vorm van seksuele expressie waarin onder andere gespeeld wordt met rollenspel, pijn en macht. Binnen deze non-normatieve, seksuele subcultuur, concentreer ik me op een specifieke groep mensen: domina’s. Commerciële meesteressen of domina’s zijn vrouwen die hun geld verdienen met het domineren van mannelijke klanten op een fysieke of verbale manier. Ik focus me op domina’s omdat zij een maatschappelijk stigma ervaren, en ik het van belang acht dat er in sociologisch onderzoek aandacht besteed wordt aan gemarginaliseerde groeperingen. Bovendien doen in de interactie tussen een domina en haar klant zich meerdere relevante sociologische verschijnselen voor, waardoor er interessante mechanismen van macht worden blootgelegd.

Op basis van participerende observatie en semigestructureerde interviews met zeven meesteressen beantwoord ik mijn volgende hoofdvraag: Hoe beschrijven meesteressen het werk van een commerciële BDSM-domina en welke vormen van macht worden er uitgeoefend in deze praktijken? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is het noodzakelijk eerst in kaart te brengen wat er precies gebeurt in dusdanige praktijken. Hierom analyseer ik hoe BDSM door de geschiedenis heen is gekarakteriseerd is als gestigmatiseerde vorm van seks, en laat ik vervolgens zien hoe domina’s het werken als commerciële meesteres

(7)

definiëren. Ik borduur hierbij voort op eerder onderzoek naar commerciële domina’s van McClintock (1993), Lindemann (2011; 2012), en Levey en Pinsky (2015a; 2015b). Het wordt duidelijk dat meesteres een emotionele vorm van dienstverlenend lichaamswerk betreft, en het te koppelen valt aan Hoschild’s (1983: 7) “emotional labor”. Na de arbeidsvorm in kaart te hebben gebracht, spits ik me toe op de sessies, en bekijk ik op wat voor manieren hierin macht wordt uitgeoefend. Ik toon aan dat macht niet in handen is van één persoon, maar dat macht overal is. In BDSM-praktijken is macht niet een bezit, maar een relatie: wat aansluit op Foucault’s (1977) conceptualisatie van macht.

(8)

2. BDSM in een sociologisch kader

Regelmatig wordt seks als iets natuurlijks beschouwd, in lijn met andere lichamelijke behoeftes als eten, drinken en slapen (Von Krafft-Ebing 1886; Freud 1905; Kaplan 1977). Desalniettemin is seksualiteit – en daarbij hoe hier over gesproken wordt – voor een groot deel cultureel bepaald en zodoende aan verandering onderhevig. In The History of Sexuality

Volume 1 geeft Michel Foucault (1978) een genealogische beschrijving van de seksualiteit. In

dit boek distantieert hij zich van de destijds gangbare ‘repressiehypothese’, welke stelt dat er in de Victoriaanse tijd niet over seks gesproken werd en dat seksuele daden gecensureerd werden (idem: 10). Integendeel, beweert Foucault: seksualiteit werd niet doodgezwegen, maar juist steeds meer een onderwerp van onderzoek. In het begin van de achttiende eeuw, “there emerged a political, economic, and technical incitement to talk about sex.” (idem: 23). De statistische wetenschap kwam op, waardoor seksualiteit zorgvuldig geanalyseerd, geclassificeerd en gespecificeerd kon worden. Zodoende kon de overheid de populatie reguleren; door middel van deze data konden zij zich bezighouden met geboorte, sterfte, het huwelijk en anticonceptie. Oftewel: “sex became an issue, and a public issue no less” (idem: 26). Wat de overheid onder ‘goede’ seks verstond was reproductieve seks tussen getrouwde mensen, en alles wat hierbuiten viel werd afgekeurd: “legal sanctions against minor perversions were multiplied [and] sexual irregularity was annexed to mental illness” (idem: 36). In andere woorden, de seksualiteiten die buiten het dominante discourse vielen, werden als gek, ziek of crimineel bestempeld. Maar, stelt Foucault, het is juist in deze aanduiding van taboes en perversies, dat ze zich als zodanig manifesteerden:

“The implantation of perversions is an instrument-effect: it is through the isolation, intensification, and consolidation of peripheral sexualities that the relations of power to sex and pleasure branched out and multiplied, measured the body, and penetrated modes of conduct.” (idem: 48).

Dus vanwege deze benoeming van het ‘perverse’, ontstonden verschillende seksualiteiten en bijbehorende ‘perverselingen’; denk hierbij aan homoseksualiteit en ‘de’ homo.

Deze discursieve explosie rondom seks zette zich voort in de negentiende eeuw, met als resultaat een wetenschap van de seksualiteit: de “scienta sexualis” (idem: 58). Deze

(9)

wetenschap “put into operation an entire machinery for producing true discourses concerning it.” (idem: 69). In deze periodeintroduceerde de Duitse psychiater Richard von Krafft-Ebing (1886) in het boek Psychopathia Sexualis de termen ‘sadisme’ en masochisme’ als seksuele perversies. Met het eerste wordt gedoeld op het erotiseren van het geven van fysieke en psychologische pijn, en met het tweede op het ontvangen hiervan. Sigmund Freud (1905) stelde dat deze twee seksuele voorkeuren vaak voorkwamen bij dezelfde individuen, en bracht ze samen tot één woord: sadomasochisme, of kortweg SM. Hij trad in de voetsporen van Von Krafft-Ebing en beschreef sadomasochisme tevens als ziekelijk. Verder stelde hij dat de voorkeur voor deze vorm van seks valt terug te leiden naar contacten in de kindertijd. Mede dankzij deze theoretici is er een discourse ontstaan rondom sadomasochisme, en werd deze vorm van seksualiteit als deviant bestempeld.

Rond de jaren negentig werd de term ‘BDSM’ voor het eerst gebruikt (Oxford English Dictionary 2013). Het woord BDSM is een Engelstalig acroniem, wat staat voor: Bondage and Discipline (B/D), Dominance and Submission (D/s) en Sadism and Masochism (S/M) (Robbins 2009: 2).1 Deze zes letters hebben elk een andere betekenis. De B van bondage duidt op het vastbinden van mensen, waar veel technische specialisatie voor vereist is. Met de eerste D, Discipline, wordt “spanking” bedoeld, oftewel het slaan op de billen (Weiss 2011: viii). D/s staat voor dominantie en submissie, en wijst op het expliciete en consensuele uitwisselen van macht. Ten slotte wijst S/M op het zojuist beschreven sadomasochisme (idem: ix). Kortom, in dit woord worden verschillende vormen van afwijkend seksueel gedrag samengebracht onder één noemer.

BDSM is een veelbesproken onderwerp binnen de sociologie en psychologie (Scott 1983; Weinberg 1984; Weille 2002; Langdridge & Butt 2004; Langdridge 2007). Tegenstanders beschouwen het als gewelddadig en schadelijk, en vinden het bijdragen aan de onderdrukking van vrouwen (Russell 1982: 177-178). Voorstanders van BDSM zien het spel als anti-conformistisch en divers, en zodoende ideologisch in lijn met de feministische ‘queer theory’ (Taylor & Ussher 2001: 202). Ik positioneer mijzelf als onderzoeker aan de tweede

(10)

kant van dit debat. Steven Epstein (1994: 197) beargumenteert dat queer theory gemarginaliseerde groepen centraal stelt als object van studie, en deze “assertion of the centrality of marginality” kan gezien worden als “the pivotal queer move”. Hoewel deze tekst niet expliciet over LGBTQIA2 kwesties gaat, kan mijn onderzoek wel geschaard worden

onder queer theory, aangezien ik de stemmen van een gestigmatiseerde groep mensen laat horen.

Ik wijk hierbij af van het discourse waarin BDSM wordt gezien als pathologisch; ik beschouw BDSM als een gezonde uiting van seksualiteit. Ik gebruik het woord BDSM als een koepelterm voor verschillende vormen van seksuele expressie, waar met wederzijdse toestemming gedaan wordt aan verschillende non-normatieve seksuele praktijken. Denk hierbij aan het spelen met dominantie en onderdanigheid, bondage, sadisme en masochisme, rollenspellen, fetisj en allerlei andere alternatieve vormen van seksueel gedrag. In tegenstelling tot de meeste seksuele relaties, waarin men gelijkwaardig behandeld wil worden, is het bij BDSM vaak het geval dat mensen juist een ongelijke machtsrelatie nastreven. Hierbij is één iemand de ‘dom’ of de ‘dominante’ en de ander de ‘sub’ of de ‘onderdanige’. Mensen die wisselen tussen deze twee rollen worden een ‘switch’ genoemd. Vanwege deze nadruk op ongelijkheid, is het ten zeerste van belang dat alles in wederzijdse toestemming gebeurt. In de BDSM-community, oftewel in de ‘scene’, wordt er daarom een grote nadruk gelegd op het motto “safe, sane and consensual” (Henkin & Holiday 2003: 71). Dit houdt in dat alles wat er in BDSM-praktijken gebeurt veilig, verantwoord en vrijwillig moet zijn. Er worden duidelijke afspraken gemaakt over wat iemands harde grenzen zijn (zowel medisch als psychisch) en over wie welke rol inneemt in een spel3. Bovendien wordt er benadrukt dat beide partijen weloverwogen aan de sessie meedoen, en dat ze op elk willekeurig moment kunnen stoppen. Dit gebeurt middels een ‘safeword’: een woord dat de

2 Staat voor Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender, Queer/Questioning, Intersexual en Asexual. De term wordt door

velen geproblematiseerd en bekritiseerd, aangezien het de gehele community probeert te scharen onder één parapluterm. Toch heb ik bewust voor deze benaming gekozen omdat het een breed spectrum aan mensen dekt.

3 Er wordt binnen BDSM vaak gesproken over een ‘spel’ of een ‘sessie’ als men doelt op de interactie tussen een

(11)

sub kan uitspreken wanneer deze wenst dat het spel pauzeert of stopt (Lindemann 2012: 25-27).

Vrouwen die hun geld verdienen met het domineren van mannelijke klanten op een fysieke of verbale manier, worden commerciële meesteressen of domina’s genoemd4

(Lindemann 2011: 152). De meeste meesteressen houden zich voornamelijk bezig met het D/s-gedeelte van BDSM: dominantie en submissie. Hierbij is de domina in controle over de mannelijke klant, die afstand doet van zijn macht. Enkele voorbeelden van zulke BDSM-praktijken zijn: de mannelijke klant aankleden in vrouwenkleding, ‘golden showers’, oftewel het plassen op de klant, en voeten verafgoding, waarbij de klant de voeten van de meesteres kust en masseert (idem: 152-153). Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen BDSM en commerciële BDSM, zoals McClintock (1993: 112) aangeeft: “An important theoretical distinction needs to be made between reciprocal S/M for mutual pleasure, and consensual S/M organized as commercial exchange. Whatever else it is, commercial S/M is a labor issue.” Commerciële BDSM is arbeid, en domina’s horen dus ook geanalyseerd worden met behulp van de sociologie van werk.

Hoewel de meeste meesteressen geen directe seksuele handelingen verrichten met hun klanten, zoals orale seks of penetratie, zijn commerciële meesteressen wettelijk gezien sekswerkers (Lindemann 2011: 153; Loket gezond leven 2016). Hiermee voeren ze dienstverlenend lichaamswerk uit, immers, ze houden zich voor geld bezig met praktijken en activiteiten met en op het lichaam van klanten. De studie van lichaamswerk heeft een lange geschiedenis in de sociologie, en dateert uit de tijd van de klassieke sociologen. Marx beschrijft hoe werk het lichaam beïnvloedt van de arbeider en andersom, Durkheim stelt dat individuele lichamen aanwezig moeten zijn voor collectieve rituelen en Weber analyseert hoe de protestantse ethiek belichaamd wordt door subjecten (Shilling 2011: 337). In het overzichtsartikel ‘What Is ‘Body Work’?’ maakt Debra Gimlin (2007) een onderscheid tussen

4 De rollen, activiteiten en protocollen in een BDSM-interactie zijn niet gebonden aan seksuele oriëntatie of

gender; degene die domineert kan cisgendered vrouw, cisgendered man, interseks, transseksueel of transgender zijn. In mijn scriptie focus ik me echter op de interactie tussen meesteressen die zichzelf als vrouw identificeren en klanten die zichzelf als man beschouwen. Ik spreek afwisselend van commerciële meesteressen, meesteressen, of domina’s; waarbij ik op hetzelfde doel: op vrouwen die meesteres zijn voor hun beroep. Ik gebruik het woord ‘commercieel’ in plaats van ‘professioneel’ omdat dit de terminologie van de vrouwen zelf betreft.

(12)

vier typen lichaamswerk. Wat het werk van een domina bijzonder en bovendien sociologisch zeer relevant maakt, is dat haar beroep past in al deze categorieën. Het eerste type lichaamswerk houdt zich bezig met de management en modificatie van iemands eigen uiterlijk en fysieke gesteldheid. Dit soort werk wordt over het algemeen vaker gedaan door vrouwen, waarbij er van hen verwacht wordt dat ze over een begerenswaardig lichaam beschikken. Gimlin meldt: “it is not simply one’s physical or mental abilities that are sold to employers today; bodies, body work, and sexuality too are sold” (idem: 365). Dit relateert aan domina’s, omdat een belangrijk element van het meesteres-zijn is dat ze er altijd piekfijn uit moeten zien: er wordt van hen verwacht dat ze kleding dragen die over het algemeen als sexy en vrouwelijk kan worden opgevat. Een tweede type lichaamswerk dat Gimlin schetst gaat om werk dat uitgevoerd wordt op andere mensen hun lichamen (idem: 358). Julia Twigg (2000: 391) benadrukt de ambivalentie van dit soort werk: ze beschrijft het als “potentially demeaning”, en tegelijkertijd “closely linked with pleasure and emotional intimacy.” Het werk verschaft een intieme relatie met de klant, maar er kleven ook nadelen aan: het wordt geassocieerd met taboes. Twigg demonstreert hoe werkers in de zorg vaak om moeten gaan met ‘menselijk afval’, iets wat meesteressen ook moeten doen: het is niet ongebruikelijk dat meesteressen plassen over hun klant en soms komen mannelijke klanten klaar (idem: 393). Dit veroorzaakt een stigma rondom de praktijken in de studio. Een derde type lichaamswerk gaat over hoe het werk lichamen produceert, oftewel dat “experiences of employment have a corporeal reality that is inevitably embedded in the flesh.” (Gimlin 2007: 362). Hier gaat het om fysieke of psychische werkervaringen die uiteindelijk belichaamd worden. Bij meesteressen kan je hier bijvoorbeeld denken aan de effecten op het lichaam die het dragen van een korset en hakken met zich meebrengt, zoals striemen, blaren en blauwe plekken. Tenslotte draait de vierde vorm van lichaamswerk om het presenteren en ervaren van gepaste emoties, oftewel: om emotionele arbeid. Dit is het belangrijkste element in het werk van een domina, dat ik in de volgende paragrafen verder zal uitdiepen.

Het begrip “emotional labor” is geïntroduceerd door Arlie Hochshild (1983: 7), en kan gedefinieerd worden als het type arbeid “[that] requires one to induce or suppress feeling

(13)

in order to sustain the outward countenance that produces the proper state of mind in others”. In een kwalitatief onderzoek naar stewardessen toont Hochschild aan dat het actief managen en veranderen van emoties een belangrijk onderdeel is van hun werk. Zo moeten stewardessen gedurende een vlucht blijven glimlachen en de klant het gevoel geven van rust en veiligheid:

“For the flight attendant, the smiles are a part of her work, a part that requires her to coordinate self and feeling so that the work seems to be effortless. To show that the enjoyment takes effort is to do the job poorly. Similarly, part of the job is to disguise fatigue and irritation, for otherwise the labor would show in an unseemly way, and the product – passenger contentment – would be damaged.” (idem: 8).

De stewardessen behoren zich op een bepaalde manier te gedragen, ook al strookt deze presentatie niet met hun daadwerkelijke gevoel. Ze moeten voor hun werk deze emoties ‘acteren’, op een manier die overtuigend en geloofwaardig is. Hochschild onderscheidt in haar onderzoek twee vormen van acteren: “surface acting” en “deep acting” (idem: 33). Het eerste duidt op het simpelweg uitoefenen van de emotie die van de werknemer verwacht wordt, waarbij de ‘echte’ eigen gevoelens verborgen worden gehouden. Beroepen waarin dit van iemand verwacht wordt zijn bijvoorbeeld diplomaat of acteur. Bij het tweede, deep acting, misleidt het individu zichzelf, en worden de beoogde emoties daadwerkelijk als waarheid gevoeld. Dit is iets wat stewardessen doen: “By taking over the levers of feeling production, by pretending deeply, she alters herself.” (ibid.). Om overtuigend te kunnen acteren moeten werknemers zich namelijk houden aan zogenaamde “feeling rules” (idem: 56). Dit zijn regels die individuen dwingen zich in een sociale situatie op een passende manier te gedragen, en deze regels kunnen afwijken van hoe de persoon zich op dat moment daadwerkelijk voelt. Wanneer deze regels bepaald worden door een management of vanuit een institutie, betekent dit dat er een monetaire waarde aan gevoelens gehangen wordt. De medewerker behoort zich op een bepaalde manier te gedragen, want voor deze “display”, oftewel presentatie, wordt betaald (idem: 90). Dit aspect van het emotionele arbeid brengt nadelen met zich mee, want het kan angsten en ongemakken opleveren: de werknemer raakt steeds meer vervreemd van het eigen gevoel. Zoals Hochschild stelt: “When display is

(14)

required by the job, it is usually feeling that has to change: and when conditions estrange us from our face, they sometimes estrange us from feeling as well.” (ibid.).

Sekswerk is door verschillende academici geconceptualiseerd als emotionele arbeid (Chapkis 1997; Sanders 2002; Hoang 2010). Net zoals stewardessen, proberen sekswerkers hun klanten op hun gemak te stellen, terwijl de eigen gevoelens van afkeer onderdrukt worden. Voor meesteressen is dit anders; zij moeten juist negatieve gevoelens uiten naar de klant. In tegenstelling tot bij het meeste emotionele arbeid, waarbij men vaak blij moet overkomen, moeten domina’s zich op verschillende ongebruikelijke manieren uiten: zo moeten ze regelmatig walging of afgunst tonen. In deze zin lijken de emoties van domina’s misschien eerder op de boosheid van Hochschild’s “bill collectors” dan op de glimlach van stewardessen (Hochshild 1983: 138). Echter, de meesteressen-sector is heel anders dan de meeste beroepen die dominantie vereisen – zoals cipiers, soldaten of worstelaars – omdat dit over het algemeen werk is dat als ‘mannelijk’ beschouwd wordt. Daarnaast verschilt het van dergelijke beroepen omdat in het geval van de meesteres de agressie in overeenstemming is met de ontvanger; sterker nog, hij betaalt ervoor. Het gaat dus niet op dat het beroep van een domina geanalyseerd kan worden alsof het een omkering betreft van ‘feminiene’ emotionele beroepen als stewardess of prostituee. Want, hoewel een meesteres agressie moet uiten naar haar klanten, vereist het werk ook een hoop inlevingsvermogen. Het emotionele arbeid van domina’s kan zodoende worden omschreven als een vertoning van contrasterende emotionele uitingen; zowel autoritair als empatisch, en zowel vijandig als verzorgend (Levey & Pinsky 2015b: 440). Meesteressen hebben andere gevoelsregels dan de meeste dienstverlenende emotionele arbeiders – desalniettemin even dwingend.

Interessant hieraan is dat meesteressen juist hun dominante emotionele uitingen als therapeutisch beschouwen voor de klant, iets wat Danielle Lindemann (2012) bespreekt in het boek Dominatrix: Gender, Eroticism and Control in the Dungeon. Ze noemt deze paradox “freedom through constraint”: de vastgestelde machtsrelaties in een sessie zouden vrijheid opleveren voor de sub, omdat ze vrijwillig zijn (idem: 135). Domina’s zien hun spel als transgressief omdat de dynamiek bewust en opzettelijk wordt gespeeld, als ware het een

(15)

parodie van het ‘normale leven’, waar machtsrelaties vaak impliciet plaatsvinden (Langdridge & Butt 2004: 46). Meesteressen stellen dat BDSM-sessies de klant kunnen helpen om bepaalde onderdrukte emoties los te laten. Een onderdanige kan bijvoorbeeld een gevoel van toe-eigening krijgen bij het herbeleven van een psychisch of fysiek trauma. Bovendien kan een persoon met een hoge maatschappelijke functie het als een opluchting ervaren om in de rol van sub tijdelijk niet in een machtspositie te verkeren (Lindemann 2011: 160-162).

Dit relateert aan een artikel van Gimlin (1996), waarin ze aantoont dat haarstylisten zichzelf als emotionele raadgever beschouwen. Ze stelt dat “respondents’ claims to the status of an emotional ‘counselor’ to clients reinforced their sense of themselves as a ‘professional’ rather than ‘just a beautician’” (Gimlin 2007: 362). Net zoals Hochschild’s stewardessen, interacteren de kappers door middel van deep acting met hun klanten. Door zich maximaal in te leven in hun klanten, wekken ze empathie op voor de behoeften en gedragingen van de klant. Het gaat verder dan ‘doen alsof’; ze zijn dermate betrokken, dat ze daadwerkelijk een therapeutische rol vinden aannemen. Met behulp van deze zelfidentificatie als adviseur positioneren de kappers zichzelf als professional. Zoals Gimlin (1996: 507) stelt: “Beauticians attempt to position themselves as professionals with specialized knowledge and skills to nullify the real social differences between themselves and their customers.”

Hoewel er niet een directe vergelijking getrokken kan worden tussen schoonheidsspecialisten en domina’s, zijn er wel degelijk paralellen. Naast dat het allebei emotionele arbeid betreft, staan beide dienstverlenende beroepen laag op de sociale ladder, met als gevolg dat beide werknemers gestigmatiseerd worden (Gimlin 1996; Levey & Pinsky 2015a). Volgens het invloedrijke werk van Erving Goffman (1963: 11) kan stigma worden beschreven als een status, een identiteit of gedrag wat niet gerespecteerd wordt door de samenleving. Vanwege deze stigmatisering worden er door de arbeiders mechanismen toegepast waarin ze zichzelf als ‘nodig’ classificeren. Op deze manier pogen ze de sociale en economische klassenverschillen tussen zichzelf en de klant te minimaliseren (Gimlin 1996: 523). Deze tactieken kunnen gezien worden als een “stigma management strategy”: het zijn

(16)

“self-justifying rationales [that] allow stigmatized people to explain their deviance as well as find a reason to persist with their deviant behavior.” (Levey & Pinsky 2015a: 350).

Tania Levey en Dina Pinsky (2015a) demonstreren dat meesteressen meerdere stigma’s ervaren: omdat ze sekswerker zijn en omdat ze zich bezighouden met BDSM. Dit relateert aan het werk van feminist Gayle Rubin (1984: 279), die beargumenteert dat seks in moderne westerse samenlevingen geclassificeerd wordt in een hiërarchie. Heteroseksuele, reproductieve, monogame seks onder getrouwde mensen wordt als ‘goed’ gezien en staat boven aan, terwijl sadomasochisten, fetisjisten of sekswerkers in de “most despised” categorie vallen, en zodoende aan de bodem staan. Het werk van commerciële meesteressen kan dus gezien worden als de ultieme schending van cultureel aanvaardbaar seksueel gedrag voor vrouwen. Meesteres zijn is – in Foucault’s terminologie – een vorm van seksualiteit die buiten het dominante discours staat.

Het stigma betreft echter niet alleen de domina, maar ook de klant (Bezneh, Weinberg & Edgar 2012). Immers, commerciële BDSM is een sociale praktijk: een sessie wordt uitgevoerd door minstens twee personen. Net zoals in ander dienstverlenend werk, is er sprake van een machtsrelatie tussen de dienstverlener en de dienstafnemer. In het geval van de domina, valt er enerzijds te beargumenteren dat de man machtig is doordat hij de dienst koopt, maar anderzijds valt er te stellen dat juist de meesteres over macht beschikt, aangezien zij er geld mee verdient. Er is dus altijd sprake van een machtsrelatie, waarin de macht niet in handen is van één iemand. Dit komt overeen met wat Franse filosoof Michel Foucault (1977) schrijft in het boek Discipline and Punish, waarin hij ageert tegen de normatieve opvatting van macht als bezit. Foucault stelt vast dat er in onze maatschappij een overgang heeft plaatsgevonden van een ‘soevereine’ macht, waar de macht in handen is van een absolute vorst, naar een ‘disciplinerende’ macht, welke onzichtbaar is en overal is. Hij beargumenteert:

“In short this power is exercised rather than possessed; it is not the ‘privilege’, acquired or preserved, of the dominant class, but the overall effect of its strategic positions: an effect that is manifested and sometimes extended by the position of those who are dominated. Furthermore, this power is not exercised simply as an obligation or a prohibition on those who ‘do not have it’; it invests them, is transmitted by them and through them; it exerts pressure upon them, just as they themselves, in their struggle against it, resist the grip it has on them.” (idem: 26-27).

(17)

Kortom; macht is een praktijk in plaats van een eigendom; macht is geen ‘ding’, maar in elke relatie is er sprake van een machtsrelatie. Macht is niet iets wat een persoon of groep heeft over een andere persoon of groep, maar macht heeft invloed op iedereen, ongeacht sekse, gender, etniciteit, klasse en seksualiteit. In relatie tot commerciële BDSM houdt dit in dat er niet simpelweg gesteld kan worden dat de dom de macht heeft over de sub, maar dat de machtsrelatie hun beiden treft. Sterker nog, macht wordt in de interactie herbevestigt en versterkt door de sub, en de macht van de dom kan dus niet bestaan zonder de sub. De macht in een sessie is zodoende niet in handen van één persoon, maar er is een complexe wisselwerking gaande. Margot Weiss (2011: ix) beschrijft deze machtsrelatie in BDSM als volgt:

“The phrase power exchange emphasizes that D/s relationships are explicitly about power (more than sensation, pain, or role play, for example), but also that they are an exchange: although dominant and submissive roles may be relatively stable, power is understood to be mobile, shared, or routed between practitioners during play.”

Ergo, in BDSM is er onvermijdelijk sprake van een machtsuitwisseling. Immers, de meesteres is ogenschijnlijk in controle, maar de onderdanige bepaalt waar zijn grenzen liggen en hoe ver een sessie gaat. Verder lijkt de domina onderdanig doordat ze wordt uitgekozen door een man, maar aangezien zij altijd over de mogelijkheid beschikt om nee te zeggen, geeft haar mening de uiteindelijke doorslag. Uit deze voorbeelden blijkt dat er binnen een BDSM-spel continu verschillende machtsverhoudingen een rol spelen. Het is hierom niet vruchtbaar om te kijken ‘wie de macht heeft’ in een sessie, maar noodzakelijk om de genuanceerde machtsrelaties in kaart te brengen. Daarnaast beschrijft Foucault (1977: 170) dat macht niet uitsluitend negatief en repressief is, maar dat ze vooral ook positief en productief is. De disciplinemaatschappij richt zich op de disciplinering van het lichaam, waarbij het lichaam wordt ingezet als iets productiefs. Macht onderdrukt dus niet alleen, maar produceert: bijvoorbeeld kennis, discoursen en instituties, of – in het geval van BDSM – zelfs verlangens en plezier.

(18)

3. Het belang van inleving en rapport: de methoden

Dit onderzoek is kwalitatief en empirisch van aard. Het doel van een kwalitatief onderzoeker is het begrijpen van mensen en hoe zij betekenis geven aan de wereld om hen heen; waardoor het perspectief van de respondent centraal staat. Als onderzoeker neem ik een ontologische constructivistische positie in, waarin ik aanneem dat sociale eigenschappen niet losstaande fenomenen zijn, maar gecreëerd worden in dagelijkse interacties tussen individuen (Bryman 2012: 380). In mijn veldwerkperiode, van 23 maart tot 2 mei, ben ik naar drie BDSM-feesten geweest, heb ik een workshop voor domina’s gevolgd en heb ik zeven commerciële meesteressen geïnterviewd. Daarnaast heb ik me verdiept in de wereld van de BDSM door veel te lezen en te bekijken op het internet, zoals BDSM-fora, -documentaires en -porno.

Ik heb actieve participerende observatie uitgevoerd tijdens diverse BDSM-feesten: ‘BDSM Jongeren Party’, ‘Melissa’s SM Fetish Play Party’ en ‘Wasteland’ (idem: 446). Het eerste feest trok een jong, meer beginnend publiek, tussen de 20 en 30; het tweede was er één waarbij volgens meesteressen “de harde kern” kwam; en het derde was het grootste, meer mainstream feest. Om te garanderen dat ik alle details zou onthouden, heb ik gedurende de feesten globale veldwerknotities gemaakt op mijn mobiel, welke ik de dag erna zorgvuldig heb uitgewerkt in ATLAS.ti (idem: 447). De feesten hebben op verschillende manieren veel bijgedragen aan mijn onderzoek; waarbij de eerste en voornaamste reden is dat ik de scene echt heb ervaren. Ik zou het in mijn positie als onderzoeker onethisch vinden om zoveel over deze wereld te schrijven, zonder daadwerkelijk te weten hoe ze in elkaar zit. Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat het heel anders is om sessies te zien op het internet – bijvoorbeeld in documentaires of in porno – dan om het in levende lijve te aanschouwen. Bovendien heb ik dankzij de strenge kledingvoorschriften die tijdens de feesten gelden (bijvoorbeeld het dragen van leer, latex, rubber of andere fetisj-outfits) de kans gekregen BDSM letterlijk te belichamen. Verder waren de feesten nuttig vanwege de vele informele gesprekken die ik hier gevoerd heb met mensen uit de scene, waardoor ik een dieper begrip kreeg van wat BDSM was in haar verschillende vormen. Ten slotte denk ik dat de feesten hebben geholpen met het creëren van rapport met mijn respondenten; door hen te vertellen dat ik naar dergelijke

(19)

feesten was geweest, zagen zij mij minder als buitenstaander en werden mij veel persoonlijke verhalen verteld – zo sprak mijn laatste respondent over “ons wereldje” toen ze het over BDSM had.

Een tweede bron van informatie was de drie-en-een-half uur durende workshop die ik heb gevolgd bij een meesteres, genaamd: ‘De Beginnende Domina’. Hierin kregen ik en tien andere vrouwen alle kneepjes van het meesteressenvak te leren; De cursus was deels theoretisch, met visuele ondersteuning van een PowerPoint, en deels praktisch, waarin we bepaalde dingen moesten oefenen: van hoe we het beste een krachtige blik konden schenken tot hoe we onze sub op een veilige manier konden wurgen. Dit liet me zien dat de dominantie waarvan iedere respondent zei dat het “natuurlijk” was en in hun karakter zat, in werkelijkheid ook elementen van een performance in zich had. De docent domina leerde ons immers ‘trucjes’ om zo krachtig mogelijk over te komen; wat bewijst dat de attitude van meesteressen (in ieder geval deels) is aangeleerd in plaats van aangeboren. Tevens werd in de workshop zowel het belang van macht als het belang van emoties sterk benadrukt, waardoor het voor mij duidelijk werd dat dit de twee belangrijkste thema’s zijn binnen BDSM. Bovendien was deze ervaring bruikbaar om veel van dezelfde redenen als waarom de feesten bruikbaar waren: het bracht me dichter bij BDSM en het hielp me met het identificeren met mijn respondenten. Wederom heb ik na deze ervaring veldwerknotities gemaakt in de memo’s van ATLAS.ti.

Ten slotte heb ik zeven diepte-interviews gedaan. Ik ben in aanraking gekomen met mijn respondenten op verschillende wijzen, waarbij ik gebruik heb gemaakt van een “purposive sampling” methode, omdat ik bewust op zoek was naar meesteressen (Bryman 2012: 418). Eén meesteres heb ik gevonden via een algemene BDSM- en prostitutiewebsite, twee via hun eigen website en drie via kennissen in de scene. Eén respondent leerde ik kennen dankzij iemand die ik ontmoet had op ‘Wasteland’.5 Voor de laatste vier mensen heb

ik dus gebruik gemaakt van “snowball sampling”; ik heb contact gemaakt met personen die relevant waren voor mijn onderzoek en via hen ben ik in aanraking gekomen met mijn

(20)

respondenten (idem: 424). Deze interviews werkten het beste, omdat ik het gevoel had dat ze me door deze connectie vertrouwden en niet twijfelden aan mijn intenties. De domina’s variëren in leeftijd van 22 tot “ergens in de 60”, waarbij de jongste een half jaar als meesteres werkt, en de oudste al ruim 30 jaar. Qua opleidingsniveau loopt het van ongeschoold tot HBO maatschappelijk werk. Alle vrouwen hebben een witte huidskleur. De twee jongste meesteressen hadden een biseksuele geaardheid, en de andere vijf waren heteroseksueel.6 Van

de zeven domina’s waren er zes op het moment in een vaste relatie met een dominante man, en één was weduwe. Niemand had kinderen. Om de anonimiteit van mijn respondenten te waarborgen, heb ik voor iedere meesteres een pseudoniem gekozen.7

De interviews duurden van ruim een uur tot tweeëneenhalf uur, en zijn semigestructureerd.8 Dit houdt in dat ik vooraf een vragenlijst had bedacht, maar tijdens het

interview zelf flexibel te werk ben gegaan: ik heb doorgevraagd bij thema’s die ik interessant vond en sommige vragen achterwege gelaten als de onderwerpen eerder aan bod waren gekomen (Bryman 2012: 471). Ik merkte al gauw dat het beter werkte om het gesprek iets meer de vrije loop te laten, waardoor het gesprek minder geforceerd werd en er meer informatie loskwam. Desalniettemin was het voor de repliceerbaarheid van mijn onderzoek van belang dat er vaste thema’s aangekaart werden, dit waren: algemene informatie, het werk van een domina, een sessie, klanten, geld en de negatieve kanten van het werk. Ik heb de laatste twee onderwerpen expres aan het einde van elk interview aangesneden, omdat het gevoelige thema’s betreft waarvoor een vertrouwensband noodzakelijk was.

Vier interviews heb ik in BDSM-studio’s gehouden, waarvan twee in Den Haag en twee in Amsterdam. Dit was erg bijzonder, omdat ik zo de kans kreeg alle BDSM-attributen te zien, en me beter kon inleven in hun verhalen.9 Twee interviews heb ik bij dames thuis

gehouden, beide in Amsterdam, en één via Skype. Dat laatste werkte minder goed; ik merkte dat het toch een stuk eenvoudiger is een klik te ervaren met iemand in het echte leven. Door

6 Of dit relatief hoge percentage biseksuelen wat zegt over de seksuele openheid binnen BDSM of over de seksuele

openheid van de jongere generatie, weet ik niet. Door de tijdsbeperkingen van dit onderzoek heb ik ervoor gekozen hier niet verder op in te gaan.

7 In Figuur 1 in Bijlage 9.3 is een schematisch overzicht van mijn respondenten te vinden. 8 Mijn interviewschema is bijgevoegd in Bijlage 9.4.

(21)

iemand te zien kan je diegene beter peilen, waardoor je makkelijker vervolgvragen kan stellen en het gesprek soepeler verloopt. Ik heb alle interviews opgenomen op mijn mobiel en op mijn laptop, om zekerheid te waarborgen. Na elk interview ben ik meteen gaan transcriberen, op het moment dat het nog vers in mijn geheugen zat.

Tijdens mijn interviewproces ben ik begonnen met coderen in het codeerprogramma ATLAS.ti. Ik heb in eerste instantie gebruik gemaakt van “in vivo” codering, wat inhoudt dat ik de woorden van de respondenten heb aangehouden (Silverman 2014: 120). Vervolgens heb ik deze codes geschaard onder verschillende categorieën, waar ik vervolgens mijn paragrafen op gebaseerd heb.10 Ik heb een “constant comparison” methode toegepast, waarbij ik constant

gereflecteerd heb op mijn eigen proces door het schrijven van memo’s (ibid.). Op basis hiervan heb ik mijn eigen keuzes steeds weer herzien en geherinterpreteerd, waardoor ik gedurende het veldwerkproces tot meer verdieping ben gekomen. Zo ben ik mijn veldwerk met bepaalde onderzoeksvragen ingegaan, maar dankzij dit iteratieve proces waarbij ik nauwkeurig gelet heb op de woorden van mijn respondenten, heb ik uiteindelijk andere thema’s uitgelicht die zij als betekenisvoller beschouwen. Ik wilde me bijvoorbeeld oorspronkelijk focussen op gender, maar gaandeweg kwam ik er achter dat de meesteressen dit als beklemmend ervoeren. Dominantie is voor hen niet per definitie gekoppeld aan mannelijkheid en onderdanigheid niet aan vrouwelijkheid; waaruit blijkt dat aan het concept gender voorbij gegaan werd.

Daarnaast waren er bepaalde thema’s die belangrijk zijn, maar waar de meesteressen nauwelijks iets over wilden loslaten: zoals schaamte en stigmatisering. Ze bleven benadrukken hoe leuk hun werk was, en dat ze aan iedereen om hen heen openlijk vertellen dat ze meesteres zijn. Toch is het zeker dat meesteressen in het dagelijks leven gestigmatiseerd worden. Dit komt niet alleen naar voren in de eerder beschreven theorieën, maar het is ook iets wat ik zelf heb ondervonden in mijn onderzoek. Als ik vrienden en familie vertelde dat ik meesteressen interviewde, kreeg ik vaak te horen: “Maar wat drijft hen nou dit te doen? Is er iets mis met hen?” Regelmatig werd er aan me gevraagd om wat voor

(22)

vrouwen het gaat, en of ze ‘raar’ of ‘anders’ zijn. Hieruit blijkt de huidige maatschappelijke context; waarin nog steeds een connectie wordt gemaakt tussen deviante vormen van seksualiteit en ziekelijkheid. De geïnterviewde domina’s zijn zich maar al te bewust van deze afkeuring, en dit is dus de maatschappelijke context waarin zij mij hun verhaal vertellen. Zij willen dat hun beroep meer geaccepteerd wordt, dat is hun drijfveer om met mij het gesprek aan te gaan. Zodoende willen ze dat ik een ander beeld van hen te zien krijg; een beeld waarin de positieve kanten van het werk geaccentueerd worden en waarin voorbij gegaan wordt aan het negatieve. Ik denk dat de meesteressen hierom huiverig waren met het vertellen van nadelen aan het beroep, of dingen waar ze zich voor schamen. Soms had ik haast het gevoel dat ze een verkooppraatje aan het houden waren, om zo aan mij te bewijzen dat hun beroep “echt heel leuk” was. Hiermee wil ik overigens niet zeggen dat de meesteressen hierover liegen: ik denk alleen dat ze in hun dagelijks leven al genoeg stigmatisering ervaren en het dit keer eens over de gunstige kanten van het werk wilden hebben. Omdat ik er van overtuigd ben dat het beroep niet alleen rooskleurig is, heb ik actief gezocht naar onderwerpen die frustratie opleveren (zoals het feit dat meesteressen als sekswerker beschouwd worden) en geanalyseerd wat er geïmpliceerd werd bij bepaalde uitspraken (bijvoorbeeld hoe het therapie-discourse hun eigen professionaliteit bevestigt).

Bij kwantitatief onderzoek is het van belang dat er gelet wordt op de betrouwbaarheid en validiteit. Echter, omdat kwalitatief onderzoek – waarbij aandacht gegeven wordt aan woorden – fundamenteel anders is dan kwantitatief onderzoek – dat zich bezig houdt met cijfers – is het belangrijk dat er alternatieve criteria geformuleerd worden. Deze zijn: “credibility”, “transferability”, “dependability”, en “confirmability” (Bryman 2012: 390). Credibility, geloofwaardigheid, duidt op het belang van meerdere databronnen, om tot een zo waarheidsgetrouwe beschrijving van de werkelijkheid te komen. In mijn onderzoek heb ik dit bereikt middels triangulatie; ik heb zowel interviews gehouden als participerende observatie uitgevoerd, en bijvoorbeeld tijdens mijn interviews deze observaties met mijn respondenten besproken (idem: 390-392). Transferability, oftewel overdraagbaarheid, is lastig in dit onderzoek, omdat de bevindingen contextueel afhankelijk zijn en hierdoor erg specifiek.

(23)

Desalniettemin heb ik door middel van “thick description” in mijn veldwerknotities gedetailleerde beschrijvingen gegeven waardoor mijn onderzoeksbevindingen zo transparant mogelijk zijn (idem: 392). Deze transparantie is tevens gegarandeerd door de dependability: ik heb opnamen en notities van ieder moment van het veldwerkproces. Ik heb al mijn interviews getranscribeerd en de mails die ik heb verstuurd, de kenmerken van de meesteressen, de vragenlijst en de codes per paragraaf zijn bijgevoegd in de bijlagen (ibid.). De confirmability houdt zich bezig met dat de onderzoeker niet teveel persoonlijke normen en waarden met zich mee brengt in het doen van onderzoek. Dit is lastig te garanderen, omdat ik zelf persoonlijk betrokken was in mijn onderzoek. Het feit dat ik het meesteres-zijn als een baan beschouw plaatst mij al heel duidelijk aan één kant van het sekswerk-debat en dit maakt mij als onderzoeker dus niet neutraal. Dit heb ik opgelost door zo open mogelijk te zijn over mijn eigen waarden wat betreft BDSM.

Een ander gebrek in mijn studie is locatie; ik heb drie meesteressen geïnterviewd die in Amsterdam werken, twee in Den Haag, één in Zaandijk en één “in het zuiden van het land”. Ik heb mijn best gedaan mensen uit verschillende hoeken van het land te benaderen, maar voor een representatiever beeld had ik meer vrouwen uit andere plaatsen moeten interviewen.

Ten slotte is een tekortkoming van kleinschalig kwalitatief onderzoek dat theoretische saturatie lastig te bereiken is (idem: 421). Toen ik begon aan dit onderzoek, was ik in de veronderstelling dat ‘commerciële meesteressen’ een zeer specifieke niche betrof, waardoor ik hoopte tot een representatieve steekproef te komen. Gaandeweg kwam ik er echter achter dat dit niet het geval was, en dat er binnen deze scene grofweg drie soorten domina’s zijn te onderscheiden: de ongedocumenteerde meesteres, die geen vergunning heeft en veelal vanuit huis werkt; de huis-meesteres, die legaal in een zogenaamd BDSM-huis werkt; en de onafhankelijke meesteres, met een eigen vergunning en studio. Wat betreft mijn onderzoek merkte ik dat het een stuk moeilijker was in contact te komen met domina’s uit de eerste twee categorieën. Van de eerste groep meesteressen wilde vrouwen geen interview met me doen omdat ze me niet vertrouwden. Uiteindelijk heb ik één iemand kunnen vinden, Elena, die me

(24)

vertelde dat zij in eerste instantie eveneens angstig was: ze dacht dat ik undercover politie was. Hierom heb ik met haar een Skype-interview gehouden. Met de huis-meesteressen kon ik niet in direct contact komen, omdat al het contact gaat via de receptionisten van het huis. Ik heb meerdere huizen geprobeerd, en kreeg keer op keer terug: “Geen interesse”. De enige vrouw uit deze categorie die een interview toezei was dan ook een voormalig huis-meesteres, Katinka, die van 1999 tot 2002 in een huis heeft gewerkt. Dit heeft invloed op mijn resultaten, aangezien het een hele andere tijd betreft: internet was opkomend, prostitutie was pas net legaal en het was voor de economische crisis. Dit kan ervoor zorgen dat Katinka een andere ervaring beschrijft dan de overige meesteressen. Toch denk ik dat dit in de praktijk meevalt, omdat Katinka nog heel erg betrokken is in de wereld. Zo heeft ze nu een BDSM-gerelateerd bedrijf en geeft ze samen met haar man (die haar ‘meester’ is) kinky workshops, zowel aan leken als aan professionele meesteressen. Ik heb bij haar ‘De Beginnende Domina’ gevolgd, en vier van de zeven meesteressen hebben tevens een cursus bij haar gedaan. Ze is dus – ondanks dat ze niet langer als meesteres werkt – een bekend gezicht in de scene en een expert op het gebied van meesteressen.

Uiteindelijk heb ik één ongedocumenteerde meesteres, één huis-meesteres en vijf onafhankelijke meesteressen geïnterviewd, waardoor mijn scriptie voornamelijk opgaat voor de onafhankelijke meesteressen. Bovendien is mijn sample van zeven vrouwen natuurlijk extreem klein, waardoor ik nooit de verzadiging zal bereiken die gewenst is in kwalitatief onderzoek. Dit onderzoek is dan ook niet te generaliseren naar alle meesteressen in Nederland, maar de uitspraken blijven beperkt tot de geïnterviewden. Desalniettemin heb ik, doordat ik vijf onafhankelijke meesteressen heb geïnterviewd, een goed beeld van deze specifieke groep binnen de scene. Dit werd bevestigd doordat één van mijn respondenten zei: “Nou, ik denk dat je ons wel allemaal gehad hebt, meid!”

(25)

4. Het werk van een domina

In dit hoofdstuk analyseer ik in wat voor termen een domina haar werk definieert. Eerst komt aan bod dat BDSM voor meesteressen meer is dan alleen een baan; het is een bepaalde manier van leven. Vervolgens kaart ik een thema aan dat duidelijk naar voren kwam in de interviews: dat mijn respondenten zichzelf niet als sekswerker beschouwen, maar dat de nadruk voor hen ligt op gevoel. Zodoende blijkt dat domina’s vinden dat ze iemand echt kunnen helpen; ze bieden persoonlijke, op maat gemaakte ‘zorg’. Deze zelfidentificatie als therapeut en nadruk op creativiteit kunnen gezien worden als stigma management strategieën.

4.1 De BDSM-lifestyle

Alle meesteressen omschrijven BDSM als iets dat in je natuur zit: “Je wordt ermee geboren en je gaat ermee dood”, aldus Ilse. Katinka vertelt dat ze al sinds haar twaalfde BDSM-gevoelens had, en op haar veertiende – met haar toenmalige vriendje – daar voor het eerst wat mee deed. De andere vrouwen zeggen tevens dat ze van jongs af aan verwikkeld waren in BDSM-relaties. Hierdoor kwamen ze in aanraking met BDSM, en langzaam rolden ze zo het vak in. Marie is een uitzondering op dit verhaal; zij zwierf sinds haar dertiende op straat en “had geen huis, geen onderkomen, niets”. Om deze reden belandde ze in de prostitutie, waar ze er vervolgens achter kwam dat als ze “ze vastbond en spannende dingen met ze deed, dat ze niet aan mij kwamen. En dat ik toch m’n centjes kreeg, en m’n onderdak, en toch te eten had.” Zij is de enige die meesteres is geworden uit “een soort overleving”, alhoewel ze het inmiddels niet meer kan missen en het als deel van haar karakter beschouwt. Elena is pas begonnen met commercieel BDSM en werkt vanuit huis. De overige vijf meesteressen zijn begonnen door bij een seksclub te gaan werken. Katinka omschrijft haar eerste ervaring als:

“Het was één grote speeltuin! Met heel veel speelgoed en speeltoestellen. En ik had hele leuke collega’s. En ik had één collega die heel ervaren was en ook hoogopgeleid in het medische vak, en die heeft mij heel veel kunnen leren over hoe het menselijk lichaam werkt, maar ze heeft me tegelijkertijd ook heel veel kunnen leren over SM. Met name commercieel, moet je nog veel meer op dingen letten dan als je niet commercieel speelt. Eh, veiligheid, want je hebt een hele andere verantwoordelijkheid dan als je er geen geld voor vraagt, zeg maar. Hoe sla je iemand zonder blauwe plekken? Want de meeste gasten zijn getrouwd, bijvoorbeeld. Dus ik heb heel goed geoefend, me heel goed ingewerkt, en daarna kon ik het zelf, en ik vond het echt super leuk. […] Er was echt

(26)

een periode dat ik meeliep, en dat ging over in meehelpen, of meewerken. En dan eigenlijk andersom; dat ik aan het werk ging en dat iemand met me meeliep.”

Het meelopen met iemand is vrij gebruikelijk in het commerciële BDSM-circuit, voornamelijk in clubs. Tevens hebben veel vrouwen de kneepjes in het vak geleerd door privérelaties. Elena geeft aan veel geleerd te hebben van een relatie die zij met een meester had, waarin zij “een dienende slaaf” was, en hierdoor weet ze bijvoorbeeld wat goede sub-houdingen zijn. Daarnaast volgen de meesteressen soms cursussen, vooral als ze in een specifiek soort spel – waar techniek voor vereist is – getraind willen worden, zoals werken met elektriciteit of met naalden. Dit soort cursussen zijn qua vorm te vergelijken met ‘De Beginnende Domina’-workshop die ik gevolgd heb. Patricia heeft er “toevallig pasgeleden nog” één gedaan die ze heel graag wilde, ook bij Katinka, “waarin eerst een deel theorie was – waar op te letten, de hygiëne, regels, instrumentarium, schoonmaaktoestanden – en daarna een paar delen praktijk was. En dat had te maken met playpiercing, zoals dat dan heet, en dat is eigenlijk naalden zetten, creatief snijden en hechten”. Dit valt te analyseren in het licht van Hochschild’s (1983: 26) stewardessen en hun training: voordat het beroep goed uitgeoefend kan worden, is er bepaalde scholing vereist.

Van de zeven meesteressen die ik heb geïnterviewd, werken er zes fulltime als domina. Een sessie van een uur kost tussen de 160 en 200 euro: het werk kan dus veel geld opleveren. Mijn respondenten geven toe dat ze in periodes veel verdiend hebben, alleen dat ze merken dat sinds de crisis hun clientèle geslonken is. Hierdoor verkeren sommige meesteressen af en toe in geldproblemen, maar op dat soort momenten kunnen ze steunen op hun vriend/man; iets wat de dominante vrouwen moeilijk vinden om toe te geven. Katinka is de enige die nooit geldtekort heeft gehad, maar zij werkte in de periode voor de financiële crisis. Bovendien werkte ze in een huis, waar over het algemeen de sessies duurder zijn en de klanten rijker. Ze heeft bijvoorbeeld een keer een fooi van 1000 gulden gehad, terwijl Melissa – die een eigen studio heeft – al dolblij was met een fooi van 20 euro. Hier komt een klassenverschil naar voren, waarbij meesteressen die in een huis werken in een hogere klasse vallen dan de andere soorten meesteressen. Dit verschil is te vergelijken met het contrast

(27)

tussen een high-class escortgirl en een prostituee bij de Wallen: het eerste type vrouw is vaak jonger, slanker en hoger opgeleid dan het tweede type vrouw, waardoor ze zowel in een andere economische klasse als in een andere sociale klassen valt. Huizen staan er – net als escortservices – om bekend dat ze strenge eisen stellen aan hun meesteressen. Hierom trekken ze andere, rijkere klanten aan, en zijn hun inkomsten meer gegarandeerd; ook in tijden van financiële tegenspoed. Dus al gaat er een percentage van de prijs naar de huisbaas, verdienen huismeesteressen vaak alsnog meer, omdat ze hogere fooien krijgen en hun inkomsten stabieler zijn. Toch zijn de strenge huisregels voor de vijf onafhankelijke meesteressen een reden dat ze voor zichzelf zijn begonnen. Als ik aan Patricia vraag wat ze het fijnste vindt aan onafhankelijk zijn, zegt ze: “dat het mijn eigen zaak is, en dat ik dus verder aan niemand verantwoording hoef af te leggen, en geen werkgever heb”. Ik denk echter niet dat het toeval betreft dat de vijf onafhankelijke meesteressen mijn oudste respondenten zijn (tussen de 47 en 60 plus); hierdoor kunnen ze namelijk bij weinig huizen terecht. Een bekend huis in Amsterdam heeft bijvoorbeeld als regel dat de domina’s tussen de 21 en 35 jaar moeten zijn, en dit is niet ongebruikelijk. Katinka heeft zelf van haar 19e tot haar 22e in een huis gewerkt, en vertelde dat er inderdaad alleen maar jongere, dunnere meiden woonden. Hieruit blijkt dat er hogere fysieke eisen aan een huis-meesteres dan aan een onafhankelijke meesteres gesteld worden, hoewel het beide een type lichaamswerk betreft waarin het lichaam gemodificeerd moet worden en seksualiteit verkocht wordt (Gimlin 2007: 365).

Meesteres Elena heeft als enige een tweede baan als maatschappelijk werker, omdat ze zonder sekswerkvergunning haar andere baan niet kan opzeggen. Ze vindt illegaal werken het prettigst, want zo hoeft ze niks af te staan aan de belasting of aan een baas. Dit creëert wel een veiligheidsrisico; zo kan ze bijvoorbeeld opgepakt worden, en als iemand haar iets aan doet, kan ze hem niet aangeven. Hierom komt Elena angstig over en is ze bijvoorbeeld extra voorzichtig met klanten uitnodigen. Daarnaast is zij de jongste respondent en werkt ze pas een halfjaar als meesteres, en was ze nog wat twijfelachtig of ze ermee door ging. Dit verklaart deels waarom zij (nog) niet volledig voor haar beroep gaat. De andere meesteressen doen er vaak wat extra BDSM-gerelateerd werk bij, zoals het onderhouden van hun website

(28)

of het geven van interviews. Dit doen ze om wat extra te verdienen en om aandacht te generen voor zichzelf. Katinka en haar man geven kinky workshops – waaronder ‘De Beginnende Domina’ – en Melissa geeft een maandelijks feest in Zaandijk: Melissa’s Fetisj Play Party. Het meesteres-zijn beperkt zich dus niet tot het doen van sessies, maar gaat veel verder: het is iets wat vrouwen met volle overgave doen. Het overstijgt volgens hen economische redenen; want ondanks dat iedereen benadrukt vooral hoe leuk ze hun werk als commerciële meesteres vinden. Zo ook Ilse, die over haar eerste keer vertelt:

“Ik was er van onder de indruk. Het heeft toch iets bij me getriggerd, waar van ik dacht; oh, dat is eigenlijk wel heel erg leuk! Kundig was ik in die tijd zeker nog niet. Dat heb ik gaandeweg moeten leren. En dan veertien jaar later kan ik alleen maar zeggen van:

wauw! Had ik dit maar eerder gedaan!”

Het is iets wat de vrouwen met veel plezier doen, het is persoonlijk en het beperkt zich niet alleen tot de sessies. De vrouwen ‘leven’ BDSM: ze gaan uit in het circuit, ze hebben privé verschillende BDSM-relaties en ze hebben weinig ‘vanilla’ vrienden meer.11 Zoals Melissa zegt: “Ik ben er altijd mee bezig”. Uit deze overgave blijkt dat het meesteres-zijn niet een negen tot vijf baan is; het is een levensstijl. Deze BDSM-lifestyle kan verklaard worden door het feit dat BDSM in het maatschappelijk leven gestigmatiseerd wordt; hierdoor wordt er een eigen wereld gecreëerd waarin nieuwe normen en waarden gelden. Elena vertelt hierover:

“Het is zo normaal geworden allemaal… En ook mijn fantasieën, mijn gedachtes, die zijn helemaal BDSM-gerelateerd. En dan zegt een vriendin [die niet geïnteresseerd is in BDSM] van: ‘Wauw, daar zou ik echt nooit aan denken!’ Gewoon een beetje ranzige gedachtes, het kan altijd kinky.”

Melissa benoemt tevens dit contrast tussen de ‘normale’ wereld en de BDSM-wereld; iets wat ze best moeilijk vindt:

“…dan gingen we bijvoorbeeld eerst naar een verjaardagsvisite bij een vanilla vriendin, en dan gingen we daarna door naar [een seksclub in Amsterdam] of zo, en dan had ik eigenlijk gewoon eerst even daar me moeten gaan omkleden, maar dan ging ik gewoon daar naartoe in dezelfde outfit waar ik daarna mee naar het erotisch café ging! En ik denk achteraf dat dat toch op een gegeven moment teveel werd. Vooral haar man had er wel veel moeite mee. En ze hadden net twee kinderen, en toen werd het allemaal natuurlijk te veel…”

11 Vanilla is een term waarmee conventionele seks wordt aangeduid, veelal heteroseksuele, monogame seks in

missionarishouding. De naam refereert aan de smaak vanille, als een standaardsmaak die in veel toetjes of zoetigheid wordt toegevoegd.

(29)

Ze geeft vervolgens aan dat ze zich prettiger voelt in de BDSM-wereld, waar volgens haar “echte openheid” heerst. Deze openheid ervaar ik ook op de BDSM-feesten: iedereen is extreem vrij in het uiten van hun seksualiteit. Hier zijn andere regels van toepassing dan in de buitenwereld, waar hun seksuele voorkeur niet, of in ieder geval beduidend minder, getolereerd wordt. De BDSM-feesten kunnen gezien worden als een reactie op de afkeurende reactie op BDSM in het dagelijks leven: er wordt hierin een subcultuur gecreëerd onder soortgenoten waarin hun seksuele voorkeur voor de verandering eens wordt toegejuicht in plaats van bekritiseerd.

4.2 Sekswerk en stigma: ik ben geen hoer!

Het werk van een domina valt onder de prostitutiewet, waarmee prostitutie in Nederland sinds 2000 officieel legaal is, en meesteressen zijn dus wettelijk gezien sekswerkers. Alle domina’s spreken zich uit tegen het feit dat ze als sekswerkers beschouwd worden, want, zoals Katinka zei: “Aan mijn lijf geen seks!” Geen van de meesteressen laat zich penetreren of bevredigt hun klanten oraal. Marie geeft aan:

“Ik ben geen sekswerker, nee. […] Dat de wet me zo gemaakt heeft, ja, voor de wet ben ik een sekswerker […] En ze zeggen allemaal dat meesteressen duur zijn, maar ze hebben geen idee wat je aan belasting moet betalen. Je hebt geen bankrekening, je kan geen lening afsluiten, je kan geen hypotheek afsluiten. Ik heb een rechtszaak van twaalf jaar er al opzitten. Ze moeten ons niet!”

Net als Marie, benoemt Kirsten deze juridische nadelen: “je kan met die omschrijving geen bankrekening openen, je kan geen hypotheek aanvragen, dat belemmert je er in. Terwijl ik niks met seks… Ik heb geen seks!” Ze stelt dat je door “de term sekswerker over één kam geschoren [wordt] met allemaal dingen waar wel de nodige vervelende dingen gebeuren”. Hier zien we dat Kirsten niet alleen de wettelijke kant als nadelig ervaart, maar dat ze zich tevens wil afzetten tegen de stigmatisering rondom sekswerkers. Ze stelt dat veel mensen door de aanduiding ‘sekswerker’ denkt dat zij zich in een “grimmige, schimmige wereld” bevindt; iets wat volgens haar absoluut niet zo is. Ze zegt: “als ik mensen ontmoet die ik niet ken, en als zij horen dat wij een SM-studio hebben en dat we dus commercieel meesteres zijn, dan denken ze meteen van: oh die ligt met haar benen wijd.” Katinka betreurt dit stigma ook:

(30)

“Ik vind het vervelend vanwege het stigma wat sekswerk heeft, omdat sekswerk toch vaak als iets gezien wordt waar vrouwen slachtoffer zijn, en als je meesteres bent dan is het best wel het tegenovergestelde. En sekswerk wordt ook gezien als iets waar vaak op wordt neer gekeken; het wordt vaak gezien als dom werk, voor domme mensen. En, op zich, ik vind dat allemaal niet. Maar ik vind het jammer dat het onder hetzelfde stigma valt als sekswerk, denk ik.”

Mede dankzij dit stigma blijft het volgens Patricia voor veel mensen moeilijker om een stuk van zichzelf te ontdekken. Immers, zolang het in de noemer van seks blijft, “zijn er heel veel partners die mij niet zien als een toevoeging op de relatie, maar als de stiekeme anonieme waarmee hij vreemdgaat.” Ilse denkt dat dit stigma er is omdat er “gewoon een bepaalde kijk [is] op SM, en dat wordt altijd negatief in beeld gebracht.” Als ik vraag wat voor beeld dit dan is, antwoordt ze: “Smoezelig, goor, louche…” Ik merk dat alle meesteressen sterk het belang van ‘hygiëne’ benadrukken: ze stellen dat ze hun studio’s heel goed schoon houden, en dat ze eisen van hun klanten dat ze schoon zijn. Deze nadruk op ‘schoon zijn’ is interessant in relatie tot stigmatisering: vaak worden gestigmatiseerde groepen als vies beschouwd. Door hygiëne te benadrukken, distantiëren ze zich van het ‘vieze’ imago wat aan sekswerk kleeft (Fick 2005: 20). Dit herken ik uit mijn eigen omgeving: vrienden en familie vroegen me regelmatig of het ‘vies’ was in de studio’s of op de feesten. Dit was bij voorbaat tevens mijn eigen associatie met BDSM. In de inleiding wijs ik op mijn verbazing dat een seksclub zich in een ‘burgerlijk’ rijtjeshuis bevindt. Het feit dat dit me verrast toont aan dit ‘nette’ beeld niet strijkt met mijn vooroordelen; ik had verwacht een meer louche buurt aan te treffen. De meesteressen zijn zich maar al te bewust van dit stigma; zo ook Elena, die niet vertelt aan haar ouders dat ze meesteres is:

“Want waar ik dan echt bang voor ben is dat mijn familie er achter komt. Kijk vrienden, m’n vrienden die weten het eigenlijk allemaal wel. Maar familie is toch een ander verhaal. […] Die denken gewoon sowieso natuurlijk dat ik een andere baan heb… Die heb ik ook… Dus waarom zou ik het vertellen? Mijn ouders gaan dat niet leuk vinden.” Als ik haar vraag waarom haar ouders het niet leuk zouden vinden, zegt ze: “Ja, het is toch… Het is toch gewoon prostitutie natuurlijk, en daar zit ook nog steeds een taboe op.” Dit is merkwaardig, omdat ze zich daarvoor nog afzette tegen het label ‘sekswerker’. Dit is een terugkomend thema: enerzijds verzet iedere domina zich tegen het feit dat ze sekswerker zijn, anderzijds is er een zekere mate van erkenning. Er wordt immers door iedereen benoemd dat

(31)

er een erotische sfeer in de lucht hangt, en, zoals Kirsten meldt: “Tuurlijk hebben we wel een piemel vast. Eerlijk is eerlijk.” Wat wel en wat niet als seks beschouwd wordt lijkt arbitrair; elke meesteres heeft een andere grens in het seksuele. Zo zegt Melissa dat niemand haar mag aanraken, maar ze laat wel mensen klaarkomen. Elena zegt weer dat ze geen piemel aanraakt, maar dat ze zich wel “verplicht laat beffen”. Hieruit blijkt dat het hen dus niet gaat om de

handelingen van een sekswerker die ze afkeuren – de meeste voeren immers zelf seksuele

handelingen uit – maar het is het stigma van de sekswerker waar ze niet mee geassocieerd willen worden. Dit duidt op een groot bewustzijn van de maatschappelijke context: want ook al zeggen de meesteressen dat ze zich openlijk uiten over hun beroep en dat ze zich er niet voor schamen, ze weten dat er over het algemeen op een negatieve manier naar hun beroep wordt gekeken. Hierdoor merk ik dat ze tegenover mij juist heel erg de positieve kanten benadrukken: ze vertellen vooral hoe ontzettend leuk ze het vinden. Hier zit natuurlijk een kern van waarheid in, maar het is tevens een mechanisme om mij – een buitenstaander – te bewijzen dat mijn vooroordelen niet kloppen. Dit komt ook naar voren in het gegeven dat er steeds wordt benadrukt hoe ‘gewoon’ ze zijn, of, zoals Marie zegt: “Gewoon de normale dingen in het leven doen wij ook. We zijn helemaal niet bijzonder, we doen net wat iedereen doet.” Het relateert aan wat Goffman (1963: 107) aantoont in zijn onderzoek naar stigmatisering; hij stelt dat gestigmatiseerde mensen zich afzetten tegen “those who are more evidently stigmatized than himself”. Door nadrukkelijk te stellen dat ze geen hoer zijn, classificeren ze hun eigen beroep als hoger op de sociale ladder.

4.3 Emotionele arbeid

Als domina’s hun werk niet in termen van sekswerk willen beschrijven, hoe omschrijven ze hun werk dan wel? Iedere meesteres vindt het werk ontzettend leuk, maar ook emotioneel zwaar. Zoals Katinka stelt: “Je moet altijd de perfecte, godin, machtshebbende wondervrouw spelen”. Er worden fysieke eisen gesteld aan de arbeider, en dit aspect relateert aan de typen lichaamswerk zoals geschetst in hoofdstuk één – met name aan wat Hochshild (1983: 7) definieert als “emotional labor”. Domina’s moeten hun eigen emoties inhouden, en als ze een

(32)

dag geen zin hebben, mogen ze dat absoluut niet laten blijken. Daarnaast worden er bepaalde gevoelsregels aan hun gesteld; ze moeten de klanten bijvoorbeeld met een strenge toon aanspreken, waardoor hun dominantie bevestigd wordt. Katinka vertelt in de workshop ‘De Beginnende Domina’ dat je je sub nooit mag laten merken dat jij bezig bent met hem: “BDSM draait voor een groot deel om veilig en verantwoord handelen, maar de klant moet denken dat jij hem zo in elkaar kan slaan als jij daar zin in hebt!” Hier zien we een cruciaal element van emotionele arbeid: het moet ogen alsof het allemaal vanzelf gaat, terwijl er in realiteit heel veel inspanning achter zit. Er wordt van hen verwacht dat ze altijd een bepaalde ‘display’ hebben. Deze betreft niet alleen emoties, maar ook wat betreft het uiterlijk wordt er een bepaalde standaard verwacht. Zo moeten de meesteressen altijd perfect opgemaakt zijn, op hoge hakken lopen en een korset dragen. Als ze er slonzig uitzien, worden ze hier op afgerekend. Ilse stelt bijvoorbeeld dat het ontzettend beschamend is als een meesteres je op sloffen ontvangt, “dit kan gewoon niet”, volgens haar. Het is hard werken; het vereist discipline van de domina’s om er altijd zo uit te zien. Dit merk ik als ik bij ‘Melissa’s SM Fetish Play Party’ ben, een feest voor de ‘harde kern’ van de scene. Er is een strikt deurbeleid, waarbij je moet reserveren en er zonder fetisj-outfit niet in komt. Ik – met een leer tuigje aan en leren handschoenen – word boos aangesproken door een beveiliger dat ik “niet fetisj genoeg” ben, en dat ik beter op de site had moeten kijken. Er is sprake van een paradox; de scene die volgens de respondenten zo vrij is, wordt streng bewaakt met veeleisende uiterlijk- en gevoelsregels.

Emotionele arbeid vraagt om een coördinatie tussen geest en gevoel: domina’s

moeten zich op een bepaalde manier gedragen om emoties los te maken bij een klant. Kirsten

beschrijft hoe bondage bijvoorbeeld een mechanisme kan zijn om minder in het hoofd te zitten en meer te voelen:

“Heel veel mensen vinden dat soort sessies fijn, van strak ingesnoerd zijn, of in een bondagezak liggen, of wat dan ook. […] Als iemand zo vastgebonden zit, die omhelst zichzelf eigenlijk, dat is een bepaald gevoel van geborgenheid. En dat krijg je natuurlijk al in je jeugd als het goed is. […] Het geborgen gevoel, vastgehouden te worden. En er zijn heel veel mensen die vragen juist om bepaalde bondagesessies of wat dan ook, om dat gevoel dan weer even terug te krijgen.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In ons onderzoek zijn we op zoek gegaan naar de wijze waarop interacties tussen ouders met jonge kinderen binnen de wachtzaal van het consultatiebureau van Kind & Gezin in

Binnen de groep Belgen die euthanasie wel zouden overwegen, zegt 85 procent dat te zullen doen als ze te veel pijn lijden, 70 procent als ze dement worden of geestelijk aftakelen,

En als de Geest tot mij komt en zegt “bid” (3x) Dan gehoorzaam ik Hem, o mijn Heer, o mijn Heer Want als de Geest tot mij komt en zegt “zing” (3x) Dan gehoorzaam ik Hem, o

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Monitoring van de interne KPI rapportages (WBA) door OPTA en het anonimiseren van een Trouble Ticket (zodat de interne organisatie van KPN niet meer kan herleiden

Enerzijds blijkt het emotionele gedrag of oordeel niet zo voorspelbaar als Aristoteles dacht, anderzijds bevat de emotie een gedachte waardoor de emotionele beleving wel

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het