• No results found

Nationaal-socialistisch of neutraal? De gebouwde omgeving in Nederland tijdens de Duitse bezetting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nationaal-socialistisch of neutraal? De gebouwde omgeving in Nederland tijdens de Duitse bezetting"

Copied!
99
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Nationaal-socialistisch of

neutraal?

De gebouwde omgeving in Nederland tijdens

de Duitse bezetting

Anne Merkx (5886228) Masterscriptie dhr.prof.dr. Lex Bosman

(2)

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING...1

1.HISTORIOGRAFIE...8

2.DE AMBITIE TOT NAZIFICATIE VAN DE NEDERLANDSE BEVOLKING...15

3.WORT AUS STEIN: ARCHITECTUUR IN NAZI-DUITSLAND...23

4.NATIONAAL-SOCIALISTISCHE ARCHITECTUUR IN NEDERLAND...31

5. DE NAZIFICATIE VAN DE GEBOUWDE OMGEVING TIJDENS DE BEZETTING...56

CONCLUSIE...82

BIBLIOGRAFIE...89

ARCHIEVEN...92

WEBSITES...93

(3)

INLEIDING

Op 19 augustus 1942 bracht een delegatie van de nazi-top met zeven Duitse architecten een uitzonderlijk werkbezoek aan het koninklijk terrein bij Paleis Soestdijk. De groep maakte deze excursie om te inspecteren of de plek potentie had om te worden aangewezen als locatie voor een nieuw te bouwen nationaal-socialistische eliteschool. Deze zogenaamde Napola’s (Nationalpolitische

Erziehungsanstalten) werden al sinds 1933 in Duitsand opgericht en fungeerden als een

opleidingsinstituut voor de toekomstige militaire en politieke elite van het Derde Rijk. Het was de bedoeling van de nazi’s om na de oorlog ook dit soort internaten op te richten in het buitenland. De Duitsers waren overtuigd van hun overwinningskansen en maakten tijdens de oorlog al plannen voor de te bouwen opleidingsinstituten op bezet grondgebied. Dit project in Nederland zou de eerste Napola zijn die in het buitenland zou worden gesticht. In 1942 waren de plannen zelfs al in een vergevorderd stadium; er was een prijsvraag uitgeschreven voor het ontwerp van het gebouw en ook was er al uitgebreid onderzoek gedaan naar geschikte locaties. Van deze plannen is nooit iets terecht gekomen. Met de grote militaire verliezen in de Sovjet-Unie keerde het tij vanaf 1942 voor de Duitsers en waren zij niet langer aan de winnende hand. Alle bouwmaterialen en mankracht moesten worden ingezet voor de oorlogvoering, waardoor de uitvoering van de Napola werd belemmerd. Het is zelfs niet bekend of er ooit een winnaar is aangewezen voor de ontwerpwedstrijd. Toch leveren de bouwtekeningen en de correspondentie over dit project het bewijs dat de Duitsers serieus hebben nagedacht over het stichten van een nationaal-socialistische eliteschool in Nederland.

Dit opleidingsinstituut is niet het enige nationaal-socialistische bouwproject dat tijdens de Duitse overheersing in Nederland werd beraamd. Al snel na de capitulatie werd de Abteilung Siedlung

und Bauten opgericht, een orgaan dat Nederland moest voorzien van monumentale bouwwerken voor

de bezettingsautoriteiten. Bij het NIOD (Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies) zijn vijfentwintig projecten bekend die door deze instelling werden opgezet. Met een totale

investeringswaarde van rond de twintig miljoen gulden kunnen de nationaal-socialistische

bouwprojecten beschouwd worden als één van de belangrijkste bouwstromen tijdens de bezetting.1 Ook aan ‘tijdelijke’ nationaal-socialistische architectuur werd door de nazi’s aandacht besteed. Zo is bekend dat het Museumplein op 27 juni 1941werd aangekleed met nationaal-socialistische symbolen ter gelegenheid van een toespraak van Seyss-Inquart, waar hij sprak over de inval van de Sovjet-Unie. Het plein was volledig behangen met vlaggen, vaandels en banieren die de glorie van het Derde Rijk moesten uitdragen en die de Nederlandse toeschouwers moesten overtuigen van de Duitse

overwinning.

De hierboven aangehaalde voorbeelden lijken erop te wijzen dat de nazi’s zich actief inzetten om hun ideologie met architectonische middelen uit te dragen naar de Nederlandse bevolking. Zij maakten hun aanwezigheid niet alleen kenbaar door een veranderende organisatiestructuur en wet- en

(4)

regelgeving op te leggen, zij toonden hun macht in zekere mate ook door aanpassingen te maken aan het uiterlijk van de bestaande ruimte. Hoe en in welke mate de Duitsers de gebouwde omgeving gebruikten om het nationaal-socialisme in Nederland te promoten is echter nog niet uitvoerig onderzocht. Dit is opmerkelijk, aangezien bekend is dat architectuur en decor in het Derde Rijk een zeer belangrijke rol speelden bij het vestigen van de nationaal-socialistische orde. Architectuur was voor Hitler een manier om de daadkracht van zijn nieuwe regime te tonen. In Mein Kampf schreef hij al over het belang van een staatsarchitectuur die de loyaliteit van burgers propageert en symboliseert en daar houdt hij zich vanaf zijn machtsovername in 1933 dan ook uitvoerig mee bezig. Met

gigantische en megalomane bouwprojecten als de Reichskanzlei van Albert Speer in Berlijn en enorme massamanifestaties, als de partijdagen in Neuremberg, oogstfeesten en de herdenking van de

Putsch, die de emoties bij het publiek moesten opzwepen, probeerde Hitler het nationaal-socialisme

aan de Duitsers op te dringen. Architectuur,

vlaggenvertoon, militaire parades en andere symboliek moesten duidelijk maken dat de nationaal-socialistische ideologie alom vertegenwoordigd was in het dagelijks leven. Gunter Berghaus stelt in

Fascism and Theatre dat de openbare ruimte van het Derde Rijk fungeerde als een grandioos

openluchttheater dat de waarden van de Nieuwe Orde tot in de kleinste details moest uitdragen.2 Of een dergelijke aanpak ook voor Nederland werd geambieerd, zal in deze studie worden onderzocht. Hierbij staat de vraag centraal hoe de nazi’s de gebouwde omgeving in Nederland inzetten om het nationaal-socialisme te propageren. Hoe werd de bestaande omgeving aangekleed door de bezetters en wat waren hun plannen voor nieuwbouw in Nederland? Kenden zij in het bezette gebied een even groot belang toe aan architectuur en decor als in eigen land en op welke manier uitten zij hun ideeën? Het is onwaarschijnlijk dat de nazi’s in het bezette Nederland op een zelfde schaal te werk gingen als in eigen land; het budget was niet toereikend en een te agressief bouwprogramma zou de Nederlandse bevolking waarschijnlijk te veel tegen de haren in strijken. Toch lijkt het aannemelijk dat architectuur en aankleding een belangrijkere rol speelden dan vaak wordt aangenomen. Arthur Seyss-Inquart kreeg bij zijn aanstelling als rijkscommissaris van de Nederlandse bezette gebieden de opdracht van Hitler om Nederland zo snel mogelijk te nazificeren. Het winnen van de Nederlandse bevolking werd zelfs één van zijn voornaamste taken. Hoewel het aan het begin van de Duitse overheersing nog onduidelijk was welke rol Nederland precies in het Derde Rijk moest gaan spelen, werd Nederland gezien als een broederland dat door onnatuurlijke grenzen van Duitsland werd gescheiden.3 Om deze reden zagen de Duitsers Nederland als een cruciale bondgenoot die overtuigd moest worden van nationaal-socialistische idealen. Aangezien aanpassingen in de openbare ruimte in Duitsland effectief leken te zijn geweest bij het propageren van de ideologie, kan men verwachten dat in Nederland voor een vergelijkbare aanpak werd gekozen. Hoe en in welke mate het de ambitie van de Duitsers was om de gebouwde omgeving te modelleren naar nationaal-socialistische principes en 2 Berghaus 1996, 40.

(5)

in hoeverre deze ingrepen werden toegepast om Nederland te nazificeren, zal hier worden onderzocht. De term ‘gebouwde omgeving’ wordt hierbij ruim opgevat en slaat zowel op de geplande nieuwbouw die de Duitsers op Nederlands grondgebied wilden realiseren als op de interventies die werden gedaan om bestaande locaties een nationaal-socialistisch karakter te geven. Zowel nieuwe projecten zoals de bovengenoemde Napola als de aankleding van bijvoorbeeld de Ridderzaal tijdens de inauguratie van Arthus Seyss-Inquart zullen in deze studie worden behandeld.

Ook belangrijk om te vermelden is dat het in deze studie alleen gaat om de projecten die direct door de Duitse autoriteiten werden bedacht, gepland en uitgevoerd. De NSB (Nationaal-Socialistische Beweging) zorgde met haar manifestaties, parades en zelfs een eigen partijgebouw uiteraard ook voor nationaal-socialistische ensceneringen in Nederland, maar deze worden in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.4 Reden hiervoor is dat dit een onderzoek is naar de manier waarop een buitenlandse bezetter zijn macht probeert te manifesteren in het land van onderdrukking. Hoewel de NSB zich tot op zekere hoogte identificeerde met de bezetter en zelfs fanatiek met hem samenwerkte, blijft het in essentie een Nederlandse beweging. Daarnaast heeft de NSB ook nooit een formele machtspositie bekleed: de privileges die de partij genoot waren symbolisch en moesten ervoor zorgen dat de beweging zich verder schikte naar de Duitse belangen. De NSB zal gedurende dit onderzoek vanwege haar uitzonderlijke positie uiteraard vaak ter sprake komen, maar de projecten die de beweging zelfstandig opzette zullen om bovengenoemde redenen niet worden behandeld.

Zoals hierboven al is aangegeven staat het onderzoek naar het gebruik van de gebouwde omgeving tijdens de bezetting in Nederland nog in de kinderschoenen. Secundaire literatuur over dit specifieke onderwerp is schaars. Daarom is deze studie voornamelijk gebaseerd op primaire bronnen. Het meeste materiaal voor dit onderzoek is afkomstig uit de archieven van het NIOD waar de brieven, bouwopgaven, rekeningen, plattegronden, tijdschriften en afbeeldingen bij elkaar zijn gebracht in verschillende archieven. Voor het bestuderen van de monumentale bouwplannen van de Duitsers was het archief van het Generalkommisariat für Finanz und Wirtschaft van groot belang. In dit archief zijn de stukken van de Abteilung Siedlung und Bauten opgenomen, waarbinnen vooral de documenten uit het Referat Baudienst een goede indruk geven van de ambities van de bezetter op het gebied van architectuur. Hoewel het archief niet compleet is – een groot aantal stukken is na de capitulatie door de Duitsers vernietigd-, fungeren de documenten als handreiking om inzicht te krijgen in de ambities van de bezetters en de financiële, logistieke en persoonlijke moeilijkheden die met het uitvoeren van deze plannen gepaard gingen. Ook in het streekarchief in Heerlen, het Rijckheyt Centrum voor Regionale Geschiedenis, is essentiëel materiaal te vinden. Hier zijn de brieven en bouwtekeningen opgeslagen van de Maria Christinawijk in Heerlen, het enige uitgevoerde nationaal-socialistische woningbouwproject in Nederland.

Voor onderzoek naar de aankleding van de gebouwde omgeving was dit type

archiefonderzoek niet mogelijk; waar bouwprojecten een duidelijke categorie vormen binnen de 4 Zie voor uitgebreidere informatie over de bouwambities van de NSB Van Heijningen 2012.

(6)

archieven van het NIOD, is dit voor het thema aankleding van de openbare ruimte niet het geval. Het is vrijwel onmogelijk om middels archiefonderzoek te achterhalen hoe en door wie de aankleding van de openbare ruimte is georganiseerd, aangezien deze vorm van decor vaak een tijdelijk en

improvisatorisch karakter had. Het is waarschijnlijk dat de organisatie van de aankleding van de openbare ruimte verliep via het Generalkommisariat zur besonderen Verwendung, welke in het leven was geroepen om de politieke meningsvorming van de Nederlanders in nationaal-socialistische richting te sturen.5 Er is echter geen eenduidig archief beschikbaar waarin zaken met betrekking tot de aankleding van de openbare ruimte zijn vastgelegd. Om die reden is hier voor de methode van beeldonderzoek gekozen. BeeldbankWO2, een datbase van het NIOD die de doelstelling heeft om alle bestaande afbeeldingen van de Tweede Wereldoorlog van de Nederlandse oorlogs- en verzetsmusea, herinneringscentra en het NIOD bijeen te brengen, was hierbij erg bruikbaar. De beeldbank heeft uitgebreide zoekfuncties en bevat diverse afbeeldingen van ceremonies, massabijeenkomsten en andere gelegenheden waarbij de gebouwde omgeving volgens de nationaal-socialistische ideologie wordt geënsceneerd. Aangevuld met materiaal uit de beeldbanken van de stadsarchieven van Den Haag en Amsterdam gaven deze afbeeldingen een indruk van het uiterlijk van de openbare ruimte tijdens de bezetting. Ook (beeld)onderzoek in kranten als De Telegraaf en nationaal-socialistische tijdschrifen als Volk en Vaderland en De Schouw heeft inzicht geboden in de manier waarop het nationaal-socialisme een prominente plek kreeg in het bezette Nederland, net als de bestudering van historische filmbeelden, die onder andere te zien zijn in de televisieseries De Bezetting en De Oorlog.6

Hoewel het specifieke onderzoeksonderwerp van deze studie nog nauwelijks is onderzocht, waren secundaire bronnen uiteraard ook van belang voor de totstandkoming van deze studie. Zo is binnen de architectuurgeschiedenis de afgelopen jaren een aantal publicaties verschenen dat een nieuw licht werpt op de positie die architectuur tijdens de Tweede Wereldoorlog innam. Lange tijd heeft het idee overheerst dat architectuur geen enkele rol speelde in de periode 1940-1945. De oorlog werd op het gebied van architectuur als een intermezzo gezien, een periode waarin de ontwikkelingen tijdelijk stilstonden en waarna alles op oude voet weer verder ging. In Nederland nuanceerde de publicatie Een geruisloze doorbraak (1995), onder redactie van Cor Wagenaar en Koos Bosma, dit beeld. De vele deelstudies die het boek rijk is laten verschillende Duitse interventies in de

Nederlandse ruimtelijke ordening zien en tonen aan dat de gebeurtenissen in de oorlog wel degelijk voor vernieuwingen in de architectuur hebben gezorgd. De publicatie was daarnaast erg bruikbaar om meer inzicht te krijgen in de organisatiestructuur van het bouwbedrijf tijdens de bezetting. Ook Jean-Louis Cohen’s Architecture in Uniform en zijn handboek Architecture since 1989 zijn een ware eye

opener als het gaat om de relatie tussen oorlog en architectuur. Cohen stelt dat de Tweede

Wereldoorlog geen periode van stilstand was, maar juist belangrijk is geweest voor de ontwikkelingen

5 De Jong 1969-1991, 67, deel 3.

6 De Bezetting was een 21-delige televisieserie die Loe de Jong presenteerde tussen 1967 en 1968. De Oorlog is een 9-delige televisieserie van de NPS, die in samenwerking met het NIOD werd uitgebracht in 2009.

(7)

binnen de architectuur. Hij typeert de oorlog als een periode waarin binnen de architectuur veel werd geëxperimenteerd. De reden hiervoor was de schaal waarop moest worden gebouwd en de snelheid waarmee alles moest worden gerealiseerd ondanks het tekort aan bouwmaterialen. Hierdoor werd er geëxperimenteerd met prefab elementen, laminaat en het gebruik van plastic, bouwmethoden die vanaf de wederopbouw een steeds grotere rol gingen spelen. Een essentiëel verschil tussen bovengenoemde publicaties en voorliggende studie is overigens dat de oorlogsperiode in dit onderzoek als afgebakend geheel wordt bestudeerd; mogelijke implicaties van de oorlog voor de wederopbouwperiode worden buiten beschouwing gelaten.

Andere publicaties die onmisbaar waren voor dit onderzoek waren studies die ingingen op de organisatiestructuur tijdens de bezetting. Het standaardwerk het Koninkrijk der Nederlanden (1969-1994) van Loe de Jong en het onlangs verschenen proefschrift Tobie Goedewaagen (1895 – 1980):

een onverbeterlijke nationaalsocialist (2013) waren hierbij in het bijzonder van belang. Tenslotte

waren ook de studies naar nationaal-socialistische architectuur in Duitsland relevant voor dit onderzoek. Werken als The Word in Stone (1974) door Robert R. Taylor en Baukunst und

Stadtplanung im Dritten Reich (1976) van Joachim Petsch boden inzicht in de architectuurtheorie van

het Derde Rijk en maakten een vergelijking tussen de situatie in Duitsland en Nederland mogelijk. De motivatie voor deze studie is niet slechts het feit dat het een nog nauwelijks aangeboord onderzoeksveld betreft, het heeft ook een bredere achterliggende gedachte. Het is belangrijk om stil te staan bij de lange termijn ambities van de nazi’s, omdat het een indruk geeft van hoe Europa er uit had kunnen zien wanneer de uitkomst van de Tweede Wereldoorlog anders was geweest, wanneer de verwachtingen van begin jaren veertig waren uitgekomen en fascistische regimes daadwerkelijk de regie hadden gekregen over het Europese continent. Het gaat hierbij niet om speculatieve ‘what

if-history’, maar om het kweken van een besef van de kwetsbaarheid van democratische systemen. De

uitkomst van de oorlog, of in elk geval de overwinning van democratie op het nationaal-socialisme, was alles behalve vanzelfsprekend. Zoals Mark Mazower in Dark Continent stelt, waren Hitler, Mussolini en Stalin geen eenzame gekken die hun land eigenhandig de afgrond in wierpen. Hun macht was gebaseerd op massale steun van de bevolking, hun denkbeelden werden door velen gedeeld en zijn tevens veel dieper geworteld in de Europese cultuur dan vaak wordt erkend. Hoewel het pijnlijk is om te beseffen, was het fascisme geen ‘verkeerde afslag’ in Europa’s ontwikkeling naar democratische natiestaten; de ideologie gold voor lange tijd en voor velen als reële (tweede) optie. Het is daarom belangrijk om te blijven realiseren dat democratie geen vaststaand, en vanzelfsprekend gegeven is, maar een fragiel systeem dat enerzijds bescherming nodig heeft en anderzijds constant moet worden bevraagd om te kunnen blijven bestaan. Stilstaan bij het feit dat er substantiële plannen bestonden om Nederland een nationaal-socialistisch karakter te geven, kan helpen bij het kweken van dit besef.

Deze studie is onderverdeeld in vijf hoofdstukken en zal besluiten met een conclusie. Begonnen wordt met een historiografie waarin de belangrijkste studies over nationaal-socialistische

(8)

architectuur en decor worden behandeld. Er wordt stilgestaan bij de ontwikkelingen binnen dit onderzoeksgebied, maar ook de lacunes worden aangestipt. Hoofdstuk twee gaat in op de manier waarop de Duitsers Nederland wilden nazificeren. Er wordt gekeken naar de positie die de bezetter Nederland in het Derde Rijk wilde toebedelen. Ook wordt de organisatiestructuur geschetst die de nazificatie moest waarmaken, met bijzondere aandacht voor de organisatie van het bouwbedrijf en nationaal-socialistische propaganda. Dit hoofdstuk behandelt echter nog geen concrete

(bouw)projecten, dit gebeurt pas in een later stadium van het onderzoek. In hoofdstuk drie wordt een sprong gemaakt naar de situatie in Duitsland vanaf 1933. Het hoofdstuk gaat in op de positie van architectuur in het Derde Rijk en de ideeën die hierover bestonden. In hoofdstuk vier wordt

onderzocht hoe de architectuurtheorieën uit het Derde Rijk tijdens de bezetting werden vertaald naar Nederland. Aan de hand van concrete voorbeelden wordt gekeken naar de manier waarop de Duitsers nationaal-socialistische architectuur probeerden te realiseren op bezet grondgebied. De behandelde gebouwen zijn de projecten die bewaard zijn gebleven in het archief van Abteilung Siedlung und

Bauten. Met uitzondering van de schuilkelders, die overduidelijk geen symbolische, maar een

praktische functie kenden, worden alle projecten die in dit archief zijn opgenomen in meer of mindere mate in dit hoofdstuk behandeld. Hoofdstuk vijf behandelt tenslotte de manier waarop de openbare ruimte tijdens de bezetting werd aangekleed. In hoeverre manifesteerden de Duitsers hun

aanwezigheid in het ‘gewone’ straatbeeld, op welke manier deden zij dit en welke locaties kozen zij hier voor uit? Uiteraard is het onmogelijk om hierover iets te zeggen over héél Nederland; de situatie zal per regio en zelfs per dorp of stad hebben verschild. De nadruk ligt in dit hoofdstuk daarom op de steden Den Haag, Amsterdam en Heerlen. Amsterdam en Den Haag zijn gekozen omdat zij ook tijdens de bezetting hun representatieve functie behielden. Den Haag was nog steeds het politieke centrum van Nederland en Amsterdam bleef als hoofdstad ook het podium voor belangrijke gebeurtenissen. De keuze voor Heerlen, een middelgrote stad zonder uitgesproken symbolische functie, ligt wellicht minder voor de hand, maar is zeker interessant om ook te bestuderen. Aangezien dit de enige stad is waarin een nationaal-socialistisch woningbouwproject tot stand is gekomen en hier ook een grote bijeenkomst is georganiseerd ter ere van Robert Ley, de leider van het DAF (Deutsche

Arbeitsfront), kan de bestudering van Heerlen een indruk geven van de manier waarop de bezetter

ambieerde om met de gebouwde omgeving in Nederland om te gaan. Hoewel de nadruk op deze drie steden ligt, worden ook andere steden in Nederland in dit hoofdstuk behandeld. Dit omdat er maar weinig materiaal te vinden is over de aankleding van de openbare ruimte; de schaarse gegevens die beschikbaar zijn, zijn daarom in dit onderzoek opgenomen. Rotterdam is bij het onderzoek naar de veranderingen in de openbare ruimte overigens buiten beschouwing gelaten. Het is evident dat deze stad vanwege de bombardementen de grootste gedaantewisseling heeft ondergaan, maar deze verwoesting kan uiteraard niet onder de noemer ‘nationaal-socialistisch vertoon’ worden geplaatst. Het onderzoek besluit met een conclusie waarin een antwoord wordt geformuleerd op de vraag in hoeverre de Duitsers de ambitie hadden de openbare ruimte in Nederland te nazificeren met behulp

(9)

van architectuur en de symbolische aankleding van het landschap. Ook worden in dit hoofdstuk suggesties aangedragen voor vervolgonderzoek.

(10)

1.HISTORIOGRAFIE

De opkomst van het nationaal-socialisme en de daaruit volgende Tweede Wereldoorlog worden gezien als de meest ingrijpende, traumatische en ingewikkelde gebeurtenissen uit de hedendaagse geschiedenis. Het is daarom opmerkelijk dat er binnen de architectuurgeschiedenis zo weinig aandacht lijkt te zijn voor de periode 1940-1945. Architectuurhistorici zijn het al lang niet meer eens met Nikolaus Pevsner’s (1902-1083) uitspraak ‘A bicycle shed is a building, Lincoln Cathedral is a

piece of architecture’, en hanteren doorgaans een breed architectuurbegrip waarin zowel publieke

gebouwen, kerken, woonhuizen en fabrieken worden vertegenwoordigd. Hedendaagse

architectuurhistorici zien de gebouwde omgeving vaak als een weerspiegeling van een periode en stellen dan ook dat de bestudering van de leefomgeving een belangrijk instrument is om de geschiedenis beter te begrijpen.7 Het is daarom opmerkelijk dat juist de Tweede Wereldoorlog, het conflict dat de hedendaagse westerse maatschappij voor een groot deel heeft gevormd, door

architectuurhistorici nauwelijks als serieus studieobject wordt gekozen. Langzaam maar zeker begint hier echter verandering in te komen en wordt de positie van architectuur tijdens de Tweede

Wereldoorlog herzien. Dit hoofdstuk is een historiografisch overzicht dat laat zien hoe deze ontwikkeling op gang is gekomen en welke onderwerpen nog aandacht verdienen.

1.1 Het nationaal-socialisme en architectuurgeschiedenis

Al vrij snel na de Duitse capitulatie werden het nationaal-socialisme en de oorlog een studieobject voor historici. Vlak na de oorlog stond hierbij overigens het idee centraal dat het nationaal-socialisme en het fascisme buiten de logische Europese geschiedschrijving vielen, dat het ideologieën waren die maar weinig daadwerkelijke aanhangers hadden gekend, met dwang aan de bevolking waren opgelegd en puur waren gebaseerd op de waanzin van hun leiders. Dit was een manier voor historici om om te gaan met het ‘oncomfortabele verleden’ waar zij nu een plek voor moesten vinden in de hedendaagse maatschappij.8 Architectuurhistorici hielden zich op dit moment echter nog niet met dit onderwerp bezig. Dit gebeurde pas omstreeks de jaren zeventig, toen de algehele houding ten opzichte van het nationaal-socialisme en de oorlog kritischer werd en de wetenschappelijke wereld, dankzij de grotere afstand tot het verleden, langzaam afstapte van een anti-fascistische geschiedschrijving.9 De auteur die zich als eerste serieus met nationaal-socialisische architectuur bezig hield was de architectuurhistorica Barbara Miller Lane. In haar publicatie Architecture and Politics in Germany, 1918-1945 uit 1968 probeert zij antwoord te geven op de vraag waarom juist architectuur, zo’n prominente rol speelde in het propageren van het nazi-regime. In deze publicatie behandelt zij allereerst de bouwpolitiek van de 7 Zo stelt Leland Roth in zijn architecuurhandboek Understanding Architecture dat Roth dat architectuur de non-verbale communicatie van een bepaalde periode is. Om de geschiedenis beter te begrijpen is het daa. rom ook belangrijk om je leefomgeving te begrijpen. Roth 1994, 3.

8 Kallis 2003, 2-3. 9 Kallis 2003, 15-17.

(11)

Weimarrepubliek, die architectuur inzette om nationale eenheid en grandeur te promoten, om daarna verder in te gaan op architectuuropvattingen en gebouwen uit het Derde Rijk. Hoofgedachte hierbij is dat de nationaal-socialisten, ondanks dat ze zich zo faliekant afzetten tegen de Weimar-periode, op een zelfde manier omgingen met architectuur als hun sociaaldemocratische voorgangers. Ook het nationaal-socialistische regime gebruikte architectuur als politiek instrument, in dit geval ter promotie van een Nieuwe Orde. Miller Lane stelt dat het opmerkelijk is dat er naar dit onderwerp nog geen eerder onderzoek was gedaan. Over de nationaal-socialistische cultuurpolitiek op het gebied van schilder- en beeldhouwkunst waren op dat moment al publicaties, maar over bouwkunst, volgens de nazi’s binnen de kunsten veruit het belangrijkste propagadamiddel, was op dat moment nog weinig geschreven. Miller Lane bracht hier verandering in door de nationaal-socialistische architectuur te onderzoeken in relatie tot het tijdens de Weimarrepubliek zo populaire Bauhaus. Miller Lane stelt dat de nationaal-socialisten het Bauhaus enerzijds resoluut afwezen, maar het anderzijds als grootste inspiratiebron gebruikten. Volgens Miller Lane waren de leden van het Bauhaus de eerste architecten die een nieuwe, geïndustrialiseerde en verstedelijkte samenleving volledig wilden vertalen naar een architectonische werkelijkheid. Hoewel de nationaal-socialisten het modernisme en internationalisme van het Bauhaus verachtten, hadden zij met hun eigen bouwprogramma een zelfde doelstelling, namelijk het in gebouwen uitdrukken van een ideologie en levensstijl, of zoals Hitler het noemde

Wort aus Stein.10 Na deze baanbrekende publicatie, die een gevoelige snaar raakte door

nationaal-socialistische architectuur in de traditie van het Bauhaus te plaatsen, kreeg het onderwerp meer aandacht van architectuurhistorici. In relatief korte tijd volgden publicaties als The Word in Stone (1974) door Robert R. Taylor11, Baukunst und Stadtplanung im Dritten Reich (1976) door Joachim Petsch12 en Hitlers Städte (1978) door Jost Dïlffer, Jochen Thies en Josef Henke13, die de nationaal-socialistische architectuur overigens niet meer in relatie tot het Bauhaus, maar als afzonderlijk onderwerp behandelden. Net als Miller Lane waren de auteurs van deze publicaties verbaasd over de desinteresse van architectuurhistorici over de bouwgeschiedenis van het Derde Rijk. Joachim Petsch neemt het de discipline kwalijk dat nationaal-socialistische architectuur niet serieus wordt genomen en stelt dat de kunstgeschiedenis achterloopt ten opzichte van disciplines als geschiedenis,

politicologie en sociologie die zich al lange tijd met het onderwerp bezig houden.14 Ook Manfred Bülteman, auteur van Architektur für das Dritte Reich (1986) is kritisch ten opzichte van zijn eigen vakgebied en scrhijft in zijn inleiding dat nationaal-socialistische architectuur op universiteiten veel te lang niet of als ‘Unarchitektur’ is behandeld. Om deze houding te illustreren haalt ook hij Nikolaus Pevsner aan, die vond dat wat nationaal-socialistische architectuur betreft, ieder woord wat er aan

10 Miller Lane 1968, 1-10. 11 Taylor 1974.

12 Petsch 1976.

13 Dülffer, Thies en Henke 1978. 14 Petsch 1976, 11.

(12)

werd gewijd, er één te veel was.15

De publicatiestroom vanaf de jaren zeventig en de kritiek die hierin wordt geuit op de

discipline heeft zijn vruchten afgeworpen, want inmiddels zijn architectuurhistorici het er vrijwel over eens dat nationaal-socialistische architectuur weldegelijk een onderdeel vormt van de

architectuurgeschiedenis. Een interessante voetnoot is dat dit nog niet volledig het geval lijkt te zijn binnen het erfgoedbeleid. In de publicatie Architektur in Berlin (2004) toont Matthias Donath aan dat erfgoedspecialisten het nog steeds moeilijk vinden om nationaal-socialistische architectuur een plek te geven binnen de geschiedenis. Sporen van het nationaal-socialistisch verleden zijn, zeker in Berlijn, op grote schaal terug te vinden, maar een eenduidige manier om hier mee om te gaan is, vanwege de wrange bijsmaak, nog niet gevonden.16

1.2 De Tweede Wereldoorlog en architectuurgeschiedenis

Hoewel de nationaal-socialisische architectuur inmiddels een plaats heeft veroverd binnen de

architectuurgeschiedenis, wordt de oorlogsperiode hierbij nog regelmatig buiten beschouwing gelaten. Nog steeds overheerst het idee dat de Tweede Wereldoorlog een statische periode was op cultureel gebied, een intermezzo waarin ontwikkelingen in de kunst en architectuur stilstonden. Bij vluchtige bestudering van toonaangevende architectuurhandboeken als A History of Architecture (1985) van Spiro Kostof en A History of Western Architecture (2005) van David Watkin wordt de Tweede Wereldoorlog letterlijk als een hap in de kunstgeschiedenis beschouwd. Kostof springt van het hoofdstuk ‘Architecture and State’, waarin het modernisme van le Corbusier en het Bauhaus tegenover de totalitaire architectuur in Duitsland en Italië worden gezet, bijna automatisch naar de naoorlogse periode.17 Ook de hoofdstukindeling van Watkin is veelzeggend. Na het hoofdstuk ‘Europe up to 1939’ volgt het hoofdstuk ‘Modernism after 1945’. Een duidelijkere illustratie van het idee van de oorlog als insignificant onderdeel van de architectuurgeschiedenis is nauwelijks

denkbaar.18

Om deze reden is het werk van Jean-Louis Cohen een ware eye-opener als het gaat om de relatie tussen oorlog en architectuur. Hij is de eerste architectuurhistoricus die oorlogsarchitectuur als volwaardig onderzoeksonderwerp beschouwt. In zijn handboek The Future of Architecture (2011) wijdt hij al een volledig hoofdstuk aan dit onderwerp. In het omvangrijke Architecture in Uniform, dat in 2012 verscheen, staat de relatie tussen architectuur en de Tweede Wereldoorlog centraal. Cohen benadrukt hierbij de totale omvang van de Tweede Wereldoorlog, waar niemand, ook architecten niet, van werd onthouden. De combinatie tussen oorlog en architectuur is niet uniek, stelt Cohen,

verwijzend naar onder andere de traktaten van Vitruvius over militaire architectuur, maar de Tweede

15 Bülteman 1986, 9. 16 Donath 2004, 18. 17 Kostof 1985, 718-719 18 Watkin 2005, 7.

(13)

Wereldoorlog was uitzonderlijk vanwege het feit dat alle burgers er door werden beïnvloed.19 Voor architecten betekende de oorlog een uitzonderlijke uitbreiding van hun werkveld; in plaats van zich bezig te houden met scholen, overheidsgebouwen of woonhuizen werd van hen nu medewerking verwacht op het gebied van verdedigingswerken, fabrieken en andere militaire bouwwerken.20

Cohen richt zich in Architecture in Uniform dus voornamelijk op militaire architectuur en alle innovaties die tot stand kwamen door de snelheid en het beperkte budget waarmee deze bouwwerken in oorlogstijd moesten worden ontwikkeld. Niet alleen de totaliteit van de oorlog was uitzonderlijk, maar ook het tempo en de schaal waarop moest worden gewerkt. Dit vergde van architecten en ingenieurs flexibiliteit en creativiteit die uiteindelijk leidde tot belangrijke innovaties als het gebruik van prefab elementen, plastic, triplexhout en glasvezel, uitvindingen die in de wederopbouwperiode ook op grote schaal werden toegepast om zo snel mogelijk een einde te maken aan de enorme

woningnood. De publicatie van Cohen is daarom om twee redenen vernieuwend op het gebied van de architectuurgeschiedenis van de twintigste eeuw. Allereerst breekt hij met het cliché dat architectuur nauwelijks een rol speelde tijdens de Tweede Wereldoorlog en ten tweede laat hij zien dat de

ontwikkelingen die zich in deze periode voordeden essentieël waren voor de verdere ontwikkeling van de architectuur. Hierdoor kan ook het idee van de Tweede Wereldoorlog als intermezzo binnen de architectuurgeschiedenis aan de kant worden geschoven.

Cohen hanteert in Architecture in Uniform een breed architectuurbegrip en behandelt vrijwel alle projecten waar ingenieurs en architecten aan meewerkten. Niet alleen wapenfabrieken, bunkers en camouflage-architectuur worden behandeld, maar ook bruggen en gevechtsvliegtuigen waar nieuwe constructiemethoden en materialen voor werden ontworpen. Niet alleen Cohen’s architectuurbegrip is ruim, maar ook de geografie van zijn onderzoek; talloze landen passeren de revue. Cohen behandelt de effecten van de oorlog op het bouwbedrijf in Duitsland, de Verenigde Staten, Italië, de Sovjet-Unie, Japan, Canada en Nederland, om er enkele te noemen. Hiermee illustreert hij nogmaals de enorme omvang van het conflict en de totaliteit er van en biedt hij veel handreikingen voor

vervolgonderzoek. Een andere baanbrekende publicatie op het gebied van architectuur tijdens de oorlog, althans voor Nederland, is het boek Een geruisloze doorbraak (1995) onder redactie van Koos Bosma en Cor Wagenaar. Dit werk is een geschiedenis van architectuur en stedenbouw tijdens de oorlog en de wederopbouwperiode. Het doel van de publicatie is om door middel van deelstudies van verschillende auteurs nieuw licht te werpen op de ontwikkelingen op het gebied van architectuur en stedenbouw in deze periode. Net als Jean-Louis Cohen willen de auteurs van Een geruisloze

doorbraak breken met het idee van een zekere continuïteit tussen de vóór- en naoorlogse periode.

Door verschillende aspecten en projecten uit het bouwbedrijf te belichten, zowel van de Duitse autoriteiten als van de Nederlandse wederopbouwers, laten zij zien dat de ontwikkelingen op het

19 Cohen 2011, 11. 20 Cohen 2012, 287-288.

(14)

gebied van architectuur in de periode 1940-1960 zeker niet stil stonden.21

Voor deze scriptie was het eerste deel van Een geruisloze doorbraak, over de Duitse invloed op het bouwbedrijf in Nederland, uiteraard het meest van belang. Anders dan bij Jean-Louis Cohen ligt hier de nadruk overigens niet alleen op militaire architectuur, maar ook op de Duitse prestige projecten die in Nederland werden gepland. Koos Bosma geeft in het deel ‘Duitse architectuur en stedebouw in Nederland 1940-1945’ allereerst een helder overzicht van de manier waarop het bouwbedrijf onder de Duitse bezetters werd georganiseerd; met behulp van organisatieschema’s, wat gezien de complexiteit van de organisatie geen overbodige luxe is, laat hij zien welke departementen er bestonden binnen het bouwbedrijf, wat hun functies waren en hoe zij zich verhielden tot de moederorganen in Duitsland.22 Daarnaast wordt er door Esther Agricola uitgebreid ingegaan op twee voorbeelden van Duitse nationaal-socialistische architectuur in Nederland. Door middel van primair bronnenonderzoek heeft ze de geschiedenis achterhaald van de geplande Napola die het eerste nazi-opleidingscentrum buiten Duitsland moest worden en het enige gerealiseerde nationaal-socialistische woningbouwproject in Nederland, de Maria Christinawijk te Heerlen.23 Met haar onderzoek naar deze projecten laat Agricola zien dat de Duitsers serieuze plannen hadden om Nederland langzaam maar zeker van een nationaal-socialistische identiteit te voorzien door middel van architectuur. Ook is haar onderzoek vanwege de nieuwe bronnen die zij hiermee aansnijdt een fantastische handreiking voor vervolgonderzoek naar dit onderwerp.

Opmerkelijk is echter dat dit vervolgonderzoek er nog niet van is gekomen. Een geruisloze

doorbraak wordt in de inleiding gepresenteerd als een aanzet voor nieuw onderzoek naar architectuur

tijdens de oorlog en de wederopbouwperiode. Deze ambitie lijkt echter maar ten dele vervuld. Voor de wederopbouw is de laatste jaren ontzettend veel aandacht binnen de architectuurgeschiedenis; voorbeelden zijn de grote inzet voor het behoud van wederopbouwarchitectuur door

erfgoedspecialisten, initiatieven als de ‘Week van de Wederopbouw’ die in september 2013 door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed werd georganiseerd en uiteraard de vele publicaties die over het onderwerp zijn verschenen.24 Voor de architectuur die tijdens de oorlog in Nederland verscheen lijkt echter een stuk minder aandacht. Op de publicatie Shelter City van Koos Bosma na, die ingaat op de maatregelen in Nederland om de bevolking te beschermen tegen luchtaanvallen, zijn er na 1995 in Nederland nauwelijks studies over architectuur tijdens de oorlog verschenen.25 Het lijkt echter of het tij langzaam aan het keren is, aangezien er meer interesse komt voor kunst en cultuur tijdens de Duitse bezetting. Onlangs verschenen er nog twee interessante proefschriften op dit gebied, te weten Tobie

Goedewaagen (2012) van Benien van Berkel en Kunstenaars van de Kultuurkamer (2014) van

21 Bosma, Wagenaar 1995, 12-16. 22 Bosma 1995, 46-53.

23 Agricola 1995, 61-78.

24 Om een indruk te krijgen van de actuele belangstelling voor de wederopbouw zie: het ‘Dossier Wederopbouw’ op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

(15)

Claartje Wesselink.26 Dr. Tobie Goedewaagen (1895-1980), een leven lang nationaal-socialist is een biografie over de gelijknamige filosoof en overtuigde nationaal-socialist, die tijdens de

bezettingsjaren tot de leidende figuren van het Duitse nationaal-socialistische bestuur in Nederland behoorde. Goedewaagen kreeg tot taak om op het departement van Volksvoorlichting en Kunsten de Nederlandse cultuur in nationaal-socialistische richting te ontwikkelen. Zijn belangrijkste wapenfeit was de oprichting van de Kultuurkamer, waarbij Nederlandse kunstenaars verplicht waren zich aan te sluiten. Van Berkel behandelt in de biografie niet alleen het persoonlijke leven van Goedewaagen, maar gaat ook uitgebreid in op het culturele leven tijdens de bezetting. Opvallend is de grote belangstelling en aandacht die bezetters als Seyss-Inquart hiervoor toonden en tevens het budget dat werd uitgetrokken om de kunst- en cultuursector in nationaal-socialistische richting te sturen. Eenzelfde conclusie kan worden getrokken uit het proefschrift van Claartje Wesselink. Wesselink licht in haar proefschrift enkele kunstenaars uit die zich aansloten bij de Kultuurkamer, waaronder Henri van de Velde en Pyke Koch, en houdt zich daarnaast bezig met de vraag hoe deze

collaborerende kunstenaars na de oorlog werden behandeld en herinnerd. Ook in deze studie komt duidelijk naar voren dat de Duitsers erg geïnteresseerd waren in Nederlandse kunst. Ze stimuleerden kunstenaars door middel van subsidies, prijsvragen en betaalde opdrachten. Dit overigens in

tegenstelling tot de Nederlandse regering van vóór de oorlog, die weinig interesse had in de

cultuursector. Beide proefschriften vestigen de aandacht op de grote rol die kunst- en cultuurpolitiek speelden tijdens de bezetting. Wellicht wordt deze trend door architectuurhistorici opgepakt, zodat ook binnen deze discipline meer aandacht komt voor de Tweede Wereldoorlog.

1.3 De ontbrekende historiografie van de aankleding van de openbare

ruimte

Zoals hierboven is beschreven wordt het bestaande beeld van de relatie tussen de Tweede

Wereldoorlog en architectuur langzaam herzien. Er is meer aandacht gekomen voor bouwwerken die tijdens de oorlog werden gerealiseerd en tevens is er meer belangstelling voor de

nationaal-socialistische cultuurpolitiek in het algemeen. Anders ligt dit bij het onderzoek naar het gebruik van de openbare ruimte tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er lijkt nog geen serieuze poging te zijn

ondernomen om onderzoek naar dit thema te doen. Of en hoe de bezetter zich in Nederland probeerde te manifesteren door de realisatie van tijdelijke architectuur op bijvoorbeeld nationaal-socialistische manifestaties, door het plaatsen van vlaggen, banieren en andere symboliek op pleinen of door bestaande gebouwen te appropriëren voor nationaal-socialistische doeleinden is nog niet bekend. Ook voor de situatie in Duitsland lijkt over dit thema nog geen uitgebreide studie te bestaan. Hoewel er veel interesse is in het nationaal-socialisme als politieke religie, waarbij ceremoniële en rituele elementen aan de lopende band werden ingezet om de toeschouwer te overtuigen van de ideologie en

(16)

de openbare ruimte fungeerde als grandioos openluchttheater voor politieke propaganda, is de aankleding van de openbare ruimte nog niet als apart onderzoeksonderwerp behandeld. Het decor wordt slechts beschouwd als klein onderdeel van de gigantische poppenkast die de nazi’s tevoorschijn haalden om hun politieke ideologie te vieren en te propageren. Daarnaast ligt de nadruk vooral op de bekendste vormen van aankleding, zoals de partijdagen van de NSDAP of het staatsbezoek in Rome, waarvan het Vittoriano het toneel was. Kleinere en meer alledaagse vormen van de aankleding van de openbare ruimte worden wel genoemd, maar als vanzelfsprekend beschouwd.

Het zijn echter juist deze vormen van decor, die wellicht het meest zeggen over de manier waarop de nationaal-socialisten zich wilden presenteren, zeker in een bezet gebied als Nederland. Grote architectuurprojecten zijn interessant omdat ze een indruk geven van de lange termijnplannen van de bezetter, maar de aankleding van de openbare ruimte, met haar tijdelijke en provisorische karakter, vertelt meer over de directe ambities. Deze vormen van aankleding en decoratie gaan immers over het actief neerzetten van een identiteit en het uitdrukken van bepaalde normen en waarden. Het tijdelijke karakter van het decor is alleen misschien ook wel de reden waarom er nog zo weinig onderzoek naar het onderwerp is gedaan. Vanwege het vluchtige en spontane karakter en vanwege het feit dat het niet duidelijk is wie precies verantwoordelijk was voor de verschillende vormen van aankleding, is het lastig om er concreet iets over te zeggen. Zelfs in Het Koninkrijk der

Nederlanden komt het thema niet als afzonderlijk onderwerp aan bod, pas wanneer je tussen de regels

door leest, zie je hoe het uiterlijk van het ‘gewone’ Nederland door de bezetting moet zijn aangetast. Het gebrek aan geschreven bronnen bemoeilijkt het onderzoek naar de aankleding van de openbare ruimte dus ten zeerste. Toch is het niet onmogelijk om informatie te vergaren over de manier waarop de bezetter de bestaande ruimte in Nederland ensceneerde naar nationaal-socialistisch ideaal. De aan populariteit winnende methode van oral history zou een uitkomst kunnen bieden om inzicht te krijgen in de manier waarop de omgeving tijdens de bezetting veranderde. Daarnaast is beeldonderzoek, waar in deze studie voor is gekozen, een methode die kan worden toegepast.

(17)

2.DE AMBITIE TOT NAZIFICATIE VAN DE NEDERLANDSE BEVOLKING

2.1 Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart

Toen Arthur Seyss-Inquart in 1940 door Hitler werd aangesteld als rijkscommissaris werd de nazificatie van Nederland één van zijn belangrijkste taken. Seyss-Inquart werd geacht om de Nederlanders als het ware klaar te stomen voor het nationaal-socialisme en de bevolking voor te bereiden op het leven in een Nieuwe Orde. De Oostenrijkse jurist, die bekend stond als een ingetogen en zwijgzame man, had in 1938 een belangrijke rol gespeeld bij de Anschluss van Oostenrijk en werd nu in Nederland geacht een vergelijkbare taak uit te voeren. Aan het begin van de oorlog was Seyss-Inquart werkzaam in Polen, waar hij verantwoordelijk was voor het doorvoeren van de nationaal-socialistische wetgeving. In de praktijk vond hij deze functie echter weinig uitdagend, waarop hij verzocht om een meer verantwoordelijke positie aan het front. Dat uitgerekend deze kalme persoonlijkheid, die zelfs tegenover zijn beste vrienden ‘een volkomen distantie’ bewaarde, tot rijkscommissaris werd benoemd, is wellicht enigszins verrassend, maar zeker goed verklaarbaar.27 De nazi-top was namelijk alles behalve een eenheid. Hoewel eendracht één van de speerpunten was van het nationaal-socialisme, werd het nazi-bestuur gekenmerkt door een bureaucratische chaos waar belangenstrijd en persoonlijke concurentie aan de orde van de dag waren. Het tegen elkaar uitspelen van zijn medestanders was een tactiek van Hitler om zijn eigen leidercultus te versterken, maar zorgde daarnaast ook voor de nodige problemen als het ging om concrete besluitvorming.28 Zoals later zal blijken, zijn voorbeelden hiervan ook in deze studie uitvoerig aanwezig als het gaat om de realisatie van nationaal-socialistische bouwprojecten in Nederland. Om de bezetting van Nederland soepel te laten verlopen, was een eigengereide persoonlijkheid met een eigen politieke agenda dus niet wenselijk. Hitler en Reichsführer-SS Heinrich Himmler besloten daarom dat Seyss-Inquart, die zij beschouwden als een integer en gematigd nationaal-socialist en die daarbij geen partijmacht had binnen de NSDAP, geschikt was voor de uitvoering van deze lastige en fijngevoelige taak.

Tot zijn verbazing, maar geheel naar zijn genoegen, werd hij naar Nederland uitgezonden waar hij de directe en enige gevolmachtigde van de Führer werd. (...) ‘Der Führer will, das ich Tulpen pflanzen gehe!’, was de, voor hem vrij uitgelaten, uitspraak tegen zijn vrouw Gertrud.29 Toen Seyss-Inquart in 1940 werd aangesteld als rijkscommissaris was het nog onduidelijk wat Hitler precies van plan was met Nederland. Zou het zich aansluiten bij Grossdeutschland of zou het een onafhankelijke, maar sterk gelieerde bondgenoot blijven? Wat het uiteindelijke besluit ook zou zijn, het was volgens Duitsland in elk geval noodzakelijk om Nederland te winnen voor het nationaal-socialisme. Seyss-Inquart was in de veronderstelling dat dit vrij gemakkelijk zou gaan. Net als veel andere nationaal-socialisten, zag hij Nederland als een broedervolk, dat slechts door onnatuurlijke grenzen van 27 Van Berkel 2012, 147.

28 Boterman 1996, 318-322. 29 Neuman 1989, 130.

(18)

Duitsland was gescheiden. Ook de Nederlanders stamden af van de Friezen, Franken en Saksen en op taalkundig gebied was er geen duidelijk onderscheid. Gezien de vele overeenkomsten was het niet meer dan logisch dat de Nederlanders binnen korte tijd voor het nationaal-socialisme zouden zwichten.30

2.2 De geleidelijke nazificatie van Nederland

De overgang naar een nationaal-socialistische orde was voor Seyss-Inquart zo vanzelfsprekend dat hij het niet nodig achtte om het systeem op een agressieve manier op te leggen. In plaats van

dwangmaatregelen in te stellen, zoals in Oost-Europa op gruwelijke wijze gebeurde, voerde hij tijdens de eerste bezettingsjaren in Nederland een politiek van de fluwelen handschoen. Een milde aanpak zou bij de Nederlandse bevolking meer succes hebben dan een felle nazificatiepolitiek.. Deze voorzichtige aanpak blijkt ook uit de toespraak die hij gaf tijdens zijn inauguratie als rijkscommissaris in de Ridderzaal in Den Haag. Op het feit dat uitgerekend dit decor werd gekozen voor zijn

inwijdingsceremonie, zal in een volgend hoofdstuk worden teruggekomen. Voor nu is het vooral belangrijk om te kijken naar de woorden die hij sprak, omdat deze een goede indruk geven van Seyss-Inquarts overtuigingen over het gemak van de nazificatie van Nederland.

‘Wij komen niet hier, om een volkskarakter in het nauw te brengen en te vernielen en om aan een land

zijn vrijheid te ontnemen (…) Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven, noch aan dit land en zijn volk onze politieke overtuiging opdringen (…) Het Nederlandse volk zal door de vervulling van de taak die uit het gemeenschappelijk lot voortvloeit, in staat zijn, zijn land en zijn vrijheid voor de toekomst te verzekeren.’31

Naar aanleiding van deze uitspraak ontstond echter veel verwarring bij de Nederlanders. De belofte dat de Duitsers niet de intentie hadden om het Nederlandse ‘volkskarakter’ te vernielen noch Nederlanders hun vrijheid wilden ontnemen, kon worden opgevat als een garantie dat tijdens de bezetting alles in grote mate hetzelfde zou blijven. Met ‘Nederlanders’ bedoelde Seyss-Inquart echter alleen de Arische Nederlanders, al vrij snel na de bezetting werden maatregelen genomen die de joodse bevolking uitsloten van de rest van de samenleving. Ook de zinsnede ‘Het Nederlandse volk zal door de vervulling van de taak die uit het gemeenschappelijk lot voortvloeit, in staat zijn, zijn land en zijn vrijheid voor de toekomst te verzekeren’, duidt er echter op dat Seyss-Inquart verwachtte dat de Nederlanders zich welwillend zouden opstellen en het nationaal-socialisme vanzelf zouden overnemen.

In de eerste plaats was het niet erg verwonderlijk dat Seyss-Inquart dacht dat de nazificatie van Nederland gemakkelijk zou gaan, de bezetting zelf verliep namelijk ook zonder al te veel

30 Van Berkel 2012, 150. 31 De Telegraaf 30 mei 1940, 2.

(19)

moeilijkheden. Hoewel de vijandige inval op 10 mei 1940 onverwachts kwam, Nederland probeerde immers net als in de Eerste Wereldoorlog haar neutraliteit te behouden, stribbelde de bevolking relatief weinig tegen. Al vijf dagen later, op 15 mei, tekent Generaal Winkelman de capitulatie en aanvaardt hij de taak om het Nederlandse staatkundige en economische leven weer op gang te

brengen. Het begin van de bezetting stond vooral in het teken van het zo goed mogelijk oppakken van het dagelijks leven. In de praktijk betekende dit dat iedereen weer gewoon aan het werk ging, ook het Nederlandse bestuur bleef grotendeels aan.32 Koningin Wilhelmina en haar regering vluchtten dan wel naar Engeland, de meeste ambtenaren behielden gewoon hun positie. Hierbij namen zij over het algemeen een houding van samenwerking met de Duitsers aan. Reden hiervoor was dat men in 1940 een sterke overtuiging had dat Duitsland de oorlog zou winnen en voor lange tijd de dienst uit zou gaan maken. Daarom werd het verstandiger geacht om samen te werken in plaats van de bezetter tegen Nederland in het harnas te jagen. Het is hier overigens wel belangrijk om duidelijk te maken dat deze inschikkelijke houding van de Nederlanders niet alleen een vorm van defaitisme was, maar ook een manier om de controle over het land te behouden. De Nederlanders lieten zich niet blindelings door de Duitsers overheersen; achter de keuze voor samenwerking zat een stratigischer motivatie. Al in 1937 werd in het geheim een overheidsopdracht uitgevaardigd, de Aanwijzingen betreffende de houding aan te nemen door de bestuursorganen van het Rijk (...) ingeval van een vijandige inval, waarin ambtenaren werden opgeroepen om in het belang van de bevolking hun taak zo goed mogelijk te blijven uitvoeren onder vreemd gezag.33 Specifieker dan dit werden de aanwijzingen echter niet, waardoor ambtenaren in een spagaat verkeerden tussen de belangen van de eigen bevolking en de bevelen van de bezetter. Karel Frederiks van Binnenlandse Zaken meldde na de oorlog enigszins bitter dat de regering de secretarissen-generaal aan hun lot overliet, ‘zonder nader met hen, zij het maar een kwartier, te overleggen. Toch bleven veel ambtenaren loyaal aan de in 1937 opgestelde aanwijzingen; onder het devies ‘voor mij geen NSB’er in de plaats’, bleven zij hun werk tijdens de oorlogsjaren uitvoeren. 34

2.3 De organisatie van de bezetting

Ondanks dat er op het eerste gezicht weinig leek te veranderen aan het dagelijks bestuur van

Nederland, veranderde het bestuursapparaat uiteraard weldegelijk met de komst van de bezetter. Aan het hoofd van het rijkscommissariaat stond zoals gezegd rijkscommissaris Arthur-Seyss Inquart, de enige gevolmachtigde van Hitler in Nederland, wiens macht in theorie slechts beperkt werd door militaire belangen. Hij gaf leiding aan vier Generalkommissare, te weten Verwaltung und Justiz (bestuur en justitie) geleid door Dr. Friedrich Wimmer, Finanz und Wirtschaft (financiën en

economie) onder leiding van Dr. Hans Fischböck, Sicherheitswesen (openbare orde en veiligheid) van

32 Klemann 2002, 55-57. 33 Van Berkel 2012, 177. 34 Van Berkel 2012, 178.

(20)

Hanns Albin Rauter en het Generalkommissariat zur Besonderen Verwendung (bijzondere aangelegenheden) onder leiding van Fritz Schmidt. Deze Generalkommissare werden boven de Nederlandse bestuursorganisatie geplaatst en hadden een dubbele functie: enerzijds

vertegenwoordigden zij de bezettingsmacht en anderzijds hielden zij streng toezicht op de

Nederlandse departementen.35 Met name de aanstellingen van Hanns Albin Rauter en Fritz Schmidt zijn veelzeggend voor de onderlinge belangenstrijd die zich binnen verschillende

nationaal-socialistische instanties afspeelde. Rauter werd naar voren geschoven door Reichsführer-SS Heinrich Himmler en Schmidt door partijleider van de NSDAP Martin Bormann. Deze benoemingen stelden de SS en de NSDAP in staat om hun politieke ideeën ook in Nederland door te voeren. Hoewel Rauter en Schmidt officieel onder de leiding van Seyss-Inquart stonden, hielden zij zich met name bezig met het behartigen van de belangen van hun superieuren in Duitsland aan wie zij hun functie immers te danken hadden. Seyss-Inquart had kortom lang niet zo veel invloed als uit het decreet van Hitler van 18 mei 1940 blijkt. Dat de SS, de NSDAP en Seyss-Inquart zelf vaak in conflict raakten vanwege tegenstrijdige opvattingen, zal ook blijken wanneer later de verschillende nationaal-socialistische bouwplannen worden behandeld.36

Het gaat hier te ver om uitvoerig in te gaan op de precieze werkzaamheden van alle afzonderlijke commissariaten. Voor dit onderzoek zijn vooral Finanz und Wirtschaft en het

Generalkommissariat zur Besonderen Verwendung van belang, aangezien deze commissariaten zich

aandachtig bezighielden met het vestigen van het nationaal-socialisme in de Nederlandse samenleving, onder andere door aanpassingen te maken aan de gebouwde omgeving. Onder het commissariaat Finanz und Wirtschaft waren de departementen Reichsstelle für Raumordnung

,Abteilung Bauwirtschaft en Abteilung Siedlung und Bauten geschaard, die een rol speelden op het

gebied van ruimtelijke ordening, militaire bouwwerken en ideologische bouw. Hoofdman van

Besonderen Verwendung Fritz Schmidt (1903-1943) was aangesteld om Nederland

nationaal-socialistisch te maken door het voeren van nazi-propaganda en nazificatiepolitiek. Zijn grootste verantwoordelijkheid was de ideologische en organisatorische Gleichschaltung van het Nederlandse openbare leven en de meningsvorming.37 Hoe deze twee commissariaten precies functioneerden zal later in dit hoofdstuk worden behandeld.

Ondanks Seyss-Inquarts voornemen van een politiek van de fluwelen handschoen aangaande de nazificatie van Nederland, werden er door bovengenoemde commissariaten bewuste acties

uitgevoerd om de Nederlanders in nationaal-socialistische richting te sturen. Hierbij zag de bezetter de NSB overigens als potentiëel nazificatie-instrument, al lagen de verhoudingen tussen de Duitse en de Nederlandse nationaal-socialisten gecompliceerd. De voornaamste reden hiervoor was dat partijleider Anton Mussert er over de toekomst van Nederland andere ideeën op nahield dan de bezetter. De 35 De Jong 1969-1991, 49-51, deel 4.

36 Van Berkel 2012, 143.

(21)

Duitsers vonden dat Nederland geïncorporeerd moest worden bij het Derde Rijk, maar Mussert zag zichzelf als de toekomstige leider van een nationaal-socialistisch en onafhankelijk Nederland. Deze verdeeldheid zorgde regelmatig voor conflicten tussen de NSB en de bezetter38. Daarbij had de NSB zich ronduit ongeliefd gemaakt bij de rest van de Nederlanders, onder andere vanwege de

solidariteitsverklaring aan Hitler die Mussert in 1940 tijdens zijn Hagespraak op de partijdag in Lunteren uitsprak. Actief samenwerken met ‘de meest gehate man van Nederland’ paste niet bij de voorzichtige aanpak die Seyss-Inquart voor ogen had en zou vooral zorgen voor een (nog) sterkere afkeer bij de Nederlandse bevolking. Op slinkse wijze lukte het Seyss-Inquart echter toch om Mussert voor zijn karretje te spannen; hij besloot Mussert aan het lijntje te houden door hem de valse belofte te doen dat de macht hem in een later stadium zou toekomen als hij zich maar zoveel mogelijk inspande voor de nazificatie van Nederland. Op deze manier werd de NSB ingezet als marionet van de

Duitsers, die met hen collaboreerde in ruil voor weinig voorstellende privileges.39

Toch kregen enkele NSB’ers een topfunctie aangeboden tijdens de bezetting, waarbij zij een grote rol kregen toebedeeld bij de nazificatie van de Nederlandse bevolking. Binnen het culturele leven is de nationaal-socialist Tobie Goedewaagen hier het meest bekende en invloedrijke voorbeeld van. De Nederlandse filosoof kreeg als opdracht om op het departement van Volksvoorlichting en Kunsten de nazificatie van de Nederlandse cultuur, media en kunsten te organiseren. Hij was als secretaris-generaal verantwoordelijk voor omstreden maatregelen als de gelijkschakeling van de pers en de corporatieve ordening van alle kunstenaars in de Kultuurkamer, maatregelen die moesten zorgen voor de promotie van het nationaal-socialisme en tegenstanders van de beweging hun platform moesten ontnemen. Ook voor de wederopbouw van vernietigde steden als Rotterdam gaf de bezetter nog de leiding aan een Nederlander, te weten de regeringscommissaris J.A. Ringers. Een opmerkelijke keuze overigens, aangezien Ringers uitgesproken anti-nationaal-socialistisch was. Dankzij zijn sterke positie wist hij Nederland goed te beschermen tegen nationaal-socialistische invloeden in de

wederopbouwprojecten.40 Voor nationaal-socialistische bouwprojecten wilden de Duitsers echter zo min mogelijk Nederlandse bemoeienis en leverden zij mankracht uit eigen land.

2.4 Het bouwbedrijf tijdens de bezetting

Het bouwbedrijf werd ondergebracht binnen het commissariaat Finanz und Wirtschaft en kende drie departementen met alle een andere inslag. Allereerst werd de afdeling Planung opgezet, een

onderafdeling van de Reichsstelle für Raumordnung in Berlijn. Dit departement richtte zich op de geopolitieke inpassing van Nederland in het Derde Rijk. De geopolitiek, een afsplitsing van de aardrijkskunde, was een nieuwe discipline die in totalitaire staten als Rusland, Italië en Duitsland, veel populariteit verkreeg. Kenmerkend voor het geopolitieke denken was het opdelen van de wereld in

38 De Jong 1969-1994, 603, deel 4. 39 Van Berkel 2012, 267.

(22)

grote machtsblokken, de exploitatie van de beschikbare grondstoffen met behulp van de moderne techniek en het beschouwen van landsgrenzen als historisch bepaalde barrières. Voor Duitsland was de geopolitiek een uitermate welkome wetenschap, aangezien het nationaal-socialistische streven naar

Lebensraum er mee kon worden gerechtvaardigd. Nederland kon volgens Duitsland niet ontbreken in

het nationaal-socialistische Groβraum. Met een uitstekende agrarische structuur, wereldberoemde volkshuisvesting en een uitzonderlijke biologische ‘volkskracht’ werd Nederland als een zeer geschikt gebied gezien om te annexeren voor het Derde Rijk.41 De afdeling Planung werd opgericht om dit streven te realiseren. Als referent werd dr. H. Roloff benoemd, wiens werkzaamheden er op gericht waren Nederland te integreren in een continentaal geörienteerde Grossraumwirtschaft binnen de bestaande Nederlandse bestuurlijke verhoudingen en met behulp van Nederlandse experts van de Rijksdienst voor het Nationale Plan. Een onmogelijke opgave overigens, aangezien de Duitsers Nederland beschouwden als een kleine regio van het Derde Rijk, terwijl het Nationaal Plan voor Nederlandse stedenbouwkundigen de grootst denkbare schaal van planning was.42

De tweede instantie die het bouwbedrijf in Nederland moest nazificeren was het bureau van de Bevollmächtigte für die Bauwirtschaft dat nauwe banden onderhield met de Duitse

moederorganisatie. De instantie hield onder leiding van R. Werckshagen, de directe

vertegenwoordiger van Reichsminister F. Todt, de bouwnijverheid in Nederland, België en Noord-Frankrijk scherp in de gaten. Het organiseren van een slagvaardig bouwbedrijf stond hierbij voorop. Doel was om optimaal gebruik te maken van de productiekracht van de Nederlandse bouw en de bouwmaterialenindustrie. Waar nodig werden Nederlandse bouwondernemers en bouwwerktuigen ingezet voor Duitse oorlogsactiviteiten. Toen de Totale Krieg in de zomer van 1942 werd uitgeroepen en hiermee ook een geheel bouwverbod in Nederland, kregen de activiteiten van de Bevollmächtigte

für die Bauwirtschaft een grimmiger karakter. De wederopbouw lag nu volledig stil en het

Nederlandse materiaal en mankracht werden nu alleen ingezet voor het leveren van uitrusting voor de Duitse oorlogsvoering.43 De bouwstop was in feite een vrijbrief voor R. Werckshagen om Nederland volledig te plunderen en alle mogelijke grondstoffen in te zetten voor het Duitse gewin.

De laatste en voor dit onderzoek ook belangrijkste instantie die zich bezighield met het bouwbedrijf was de Abteilung Siedlung und Bauten. Seyss-Inquart benoemde in januari 1941 zijn zwager, de Weense ingenieur Walter Münster tot Bevollmächtigte für das Wohnungs- und

Siedlungswesen. Dit bureau groeide vrij snel uit tot de Abteilung Siedlung und Bauten waarin Münster

leiding gaf aan tussen de veertig en zestig personeelsleden. De voornaamste verantwoordelijkheid van deze afdeling was in eerste instantie het realiseren van monumentale bouwwerken voor de

bezettingsautoriteiten. Het ging hierbij nadrukkelijk om projecten die geen verband hielden met de oorlogsvoering en representatief moesten zijn voor het nationaal-socialisme. De ambitie was dat

41 Bosma 1995, 49. 42 Bosma 1993, 291. 43 Bosma 1995, 52.

(23)

Siedlung und Bauten vooral na de oorlog, na de zogenaamde ‘Endsieg’, waarbij de Duitsers heer en

meester zouden zijn over het Europese continent, een essentiële rol zou gaan spelen bij de bouwproductie in Nederland, maar ook tijdens de oorlog werden verschillende bouwprojecten aangevat. Hierbij werkte de afdeling overigens nauw samen met het Amt CIII. Dit in 1939 opgerichte SS-orgaan was een onderdeel van de door Heinrich Himmler opgerichte Inland Sicherheitsdienst, dat verantwoordelijk was voor het inwinnen van inlichtingen binnen de grenzen van het Derde Rijk. Amt CIII, het departement voor Volkskultur und Kunst had met betrekking tot de bouwproductie in het Derde Rijk de taak zorg te dragen voor de technische en esthetische controle over alle

SS-bouwwerken, de financiering ervan en het verstrekken van bouwvergunningen.44 Het was de ambitie van de Abteilung Siedlung und Bauten om architectuur in Nederland te realiseren naar Duits

voorbeeld. Eén van de eerste werkzaamheden van de afdeling was daarom de oprichting van een nationaal-socialistische woningcorporatie, de zogenaamde NV Algemeene Volksvesting, die woningen wilde uitvoeren naar Hitlers woningwet uit 1940. De bedoeling was om in Nederland grootschalige woningbouwprojecten te realiseren die ruim waren opgezet. Het ideaal was om riante, vrijstaande woningen te bouwen, die beschikten over een eigen tuin. Belangrijk was ook dat de woningen pasten bij het ‘nationale karakter’ van de omgeving, het gebruik van lokale materialen en ambachtelijke bouwmethoden werd daarom aangespoord. Het enige woningbouwproject dat de vereniging uiteindelijk van de grond kreeg was de modelwijk voor mijnwerkers in Heerlen, die in een volgend hoofdstuk uitgebreid wordt behandeld. 45Abteilung Siedlung und Bauten hield zich echter niet alleen bezig met woningbouw, ook verbouwingen voor topambtenaren, Duitse scholen en andere opleidings- en opvoedingsinstellingen vielen onder hun verantwoordelijkheid. Daarnaast kwamen hier vanaf 1942, toen het gehele bouwbedrijf in dienst werd gesteld van oorlogsvoering, de

verdedigingswerken voor de aanleg van de Westwall bij. Tenslotte hield de afdeling zich ook bezig met zogenaamd juridische praktijken. De stichting Niederländische Grundstückverwaltung, die onderdeel vormde van Siedlung und Bauten hield zich bezig met de zakelijke afwikkeling van de onteigening van joodse eigendommen. Het is te veronderstellen dat uit een deel van de opbrengst van deze onteigeningen de bouwplannen van de afdeling werden bekostigd.46 De Abteilung Siedlung und

Bauten functioneerde overigens niet gedurende de volledige bezetting. In 1944 fuseerde de afdeling

met de Bauwirtschaft van Werckshagen en vestigde zich als Abteilung Bauwesen in Deventer en Lochum.47

De werkzaamheden met betrekking tot architectuur in Nederland zijn dus, ondanks de missende archiefstukken, redelijk goed gedocumenteerd. Anders ligt dit bij de aankleding van de openbare ruimte. Het is onduidelijk door wie de decoratie van de manifestaties werd georganiseerd en waar de mankracht en het materiaal vandaan kwam. Een reden hiervoor kan zijn dat de manifestaties 44 Dierker 2002, 21.

45 Bosma 1995, 75. 46 Bosma 1995,51-52.

(24)

regelmatig een provisorisch en tijdelijk karakter hadden, of dat aankleding voor dit soort

bijeenkomsten simpelweg zo vanzelfsprekend was, dat hier nauwelijks over werd gecorrespondeerd. Het is aannemelijk dat de aankleding van de manifestaties voortvloeide uit het Generalkommissariat

zur Besonderen Verwendung dat als doel had de politieke meningsvorming van de Nederlanders in

nationaal-socialistische richting te sturen. Meer is echter over de organisatie van massabijeenkomsten niet bekend.

(25)

3.WORT AUS STEIN: ARCHITECTUUR IN NAZI-DUITSLAND

Wanneer men denkt aan de bezettingstijd is architectuur waarschijnlijk niet de eerste associatie die opkomt. Begrijpelijk, want in de periode 1940-1945 werd in Nederland nauwelijks iets gebouwd. Bouwmaterialen waren schaars en met de algehele bouwstop kwam er vanaf 1942 ook officieel een einde aan de bouwproductie. Daarbij, had de nazi-top in oorlogstijd niet iets belangrijkers te doen dan nadenken over architectonische hoogstandjes? Als men al aan architectuur denkt met betrekking tot de bezetting, betreft het waarschijnlijk de bouw van noodwoningen in verwoeste gebieden, bunkers of de Atlantikwall. Zoals echter al duidelijk werd in het vorige hoofdstuk, besteedde de bezetter, tegen verwachting in, bijzonder veel geld en aandacht aan het bouwbedrijf in Nederland, en richtte zelfs een departement op dat zich moest bezighouden met prestigieuze nationaal-socialistische architectuur, de

Abteilung Siedlung und Bauten.Ondanks dat er tijdens de bezetting weinig werd gerealiseerd, hield de

bezetter zich dus wel degelijk met architectuur bezig. Kijkend naar de situatie in Duitsland, blijkt dit gegeven een stuk minder verrassend. Bouwkunst speelde in het Derde Rijk namelijk een prominente rol bij het propageren van de nationaal-socialistische ideologie. Ter illustratie van de houding van de bezetter met betrekking tot architectuur in Nederland, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de

architectuurtheorieën en de positie van architectuur in nazi-Duitsland.

3.1 Hitlers theorieën over architectuur

Al vóór de machtsovername van 1933 gebruikte Hitler theorieën over architectuur in het

partijprogramma van de NSDAP. Direct na zijn machtsovername zorgde hij er dan ook voor dat de bouwkunst volledig in dienst kwam te staan van de promotie van het nationaal-socialisme. Reden hiervoor was dat Hitler architectuur zag als Wort aus Stein, als een expressie van de glorie en de macht van een bepaalde periode. Architectuur zag hij daarom als het meest geschikte medium om de denkbeelden en de glorie van het Derde Rijk uit te dragen. Hierbij liet hij zich inspireren door de oude Grieken en Romeinen, wier succes volgens Hitler voor een groot deel te danken was aan hun

monumentale steden. De monumentaliteit van een stad als Rome droeg volgens Hitler zodanig bij aan het zelfvertrouwen en aan de eenheid van het volk dat zij hierdoor hun rijk en hun macht konden uitbreiden. Architectuur was daarom ook geen voortvloeisel uit politieke of economische

omstandigheden, maar een direct onderdeel er van.48 Daarnaast wilde hij net als de Romeinen

‘bouwen voor de eeuwigheid’. Hitler was er van overtuigd dat het Derde Rijk tenminste 1000 jaar zou bestaan, dus de bouwwerken moesten aansluiten op deze grootsheid. Geen architectuur voor het moment, maar gebouwen die voor altijd zouden blijven staan.49

Verrassend genoeg resulteerden deze uitgesproken opvattingen over het belang van architectuur niet in een eenduidige nationaal-socialistische bouwstijl en werd er nooit een helder bouwprogramma voor het Derde Rijk geformuleerd. De ideologie die wilde zegevieren door middel 48 Thies 1978, 420.

(26)

van nationale eenheid, ontbrak het aan een duidelijke visie op nationale architectuur. Wederom is dit gebrek aan eendracht te wijten aan de onderlinge verdeeldheid die zich permanent voordeed binnen de nazi-top. De nationaal-socialisten konden het niet eens worden over de stijl die hun ideologie moest vertegenwoordigen. Sommigen, waaronder Hitler en Goebbels, waren voorstander van een

monumentale architectuur gebaseerd op Griekse en Romeinse voorbeelden. Anderen stelden dat een neo-romaanse stijl, waarin veel nationaal-socialistische opleidingscentra waren gerealiseerd, het best uitdrukking kon geven aan de principes van de beweging. Nog een groep, onder leiding van Richard Walter Darré, de minister van agricultuur die het begrip Blut und Boden introduceerde, pleitte voor een Völkische architectuur gebaseerd op lokale tradities. Tenslotte waren er ook partijleden , al was deze groep gering, die pleitten voor een modernistische architectuur om het idee van een Nieuwe Orde te illustreren. Tot een besluit kwam het echter nooit, waardoor verschillende bouwstijlen tijdens het nationaal-socialisme naast elkaar bestonden.50 Dit lijkt op het eerste gezicht problematisch, maar in de praktijk konden de verschillende stijlen relatief gemakkelijk naast elkaar bestaan. Hoewel de bouwwerken visueel niet op elkaar aansloten, werden zij allen immers gerealiseerd met eenzelfde doel voor ogen, namelijk het stichten van een gezonde Volksgemeinschaft.51 Dit gezamenlijk streven werd

belangrijker gevonden dan de zoektocht naar één bouwstijl. Eén architectengroep werd echter volledig uitgesloten van deelname, te weten het Bauhaus. Al vanaf 1924 werd het Bauhaus door de NSDAP zwart gemaakt in nationaal-socialistische partijprogaganda. De architectenopleiding zou een uitdrukking zijn van de decadentie, het gebrek aan heroïsme en het bolsjevisme van de

Weimarrepubliek. Vrijwel direct na Hitlers machtovername in 1933 werd het Bauhaus dan ook door de nazi’s gesloten.52

3.2 Neo-classicisme in het Derde Rijk

Zoals hierboven al werd aangegeven had Hitler een persoonlijke voorkeur voor een strak en gestileerd neo-classicisme dat refereerde aan de monumentale bouwwerken van de Grieken en Romeinen. In deze neo-classicistische stijl werden dan ook de belangrijke overheidsgebouwen gerealiseerd, waarvan de kolossale ontwerpen van Albert Speer het meest bekend zijn. Het enorme partijgebouw dat op het Zeppelinfeld in Neurenberg verscheen is een voorbeeld van een dergelijk ontwerp (afb.3.1.). Vanaf dit enorme podium, dat werd gemodelleerd naar het Pergamon altaar, sprak Hitler jaarlijks nationaal-socialisten toe die vanuit heel Duitsland naar de partijdagen van de NSDAP waren afgereisd om hun Führer in het echt te zien. ’s Nachts kreeg het massale altaar een nog dramatischer uiterlijk vanwege de zoeklichten die op het gebouw waren aangebracht. Aan deze theatrale lichtval dankt het gebouw dan ook de bijnaam ‘kathedraal van licht’. De propagandafilm Triumph des

Willens van Leni Riefenstahl geeft een indruk van het overweldigende effect dat het partijgebouw op

50 Miller Lane 1968, 147-149. 51 Taylor 1974 219-222. 52 Miller Lane 1968, 5.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Conclusion and recommendations This study was undertaken to assess and identify the social vulnerability to drought of communal farmers in O.R Tambo district in the Eastern

Bei den Stipendiaten aus Familien mit niedrigem Bildungshintergrund, wozu oft türkische Eltern zählen, taten das nur 13 Prozent, sie scheinen sich eher an die Empfehlungen

Countries with either hyper-inflation or a need to escape from a history of persistent high inflation due to a lack of monetary and fiscal policy credibility, and which are

To answer these questions, the authors make use of the life history research method to analyse the case of Nokwazi Chiya, a Zulu woman who abandoned God and all spiritual

Nadat u de vereiste lettercombinatie hebt ingetikt verschijnt het eerste formulier voor het toevoegen van gegevens van kavels op afstand op het beeldscherm. * Tik

Daarom zien we die adenosinereceptoren in Leiden ook als ‘voorbeeldreceptoren’; door deze vier goed te bestuderen, willen we ook meer te weten komen over alle 600.. Als u nu bij

The data structure BaseEvent, shown in Listing 3 is the super for base events, i.e. the events published by the base objects. While programmers can define new kinds of base

Wer einen guten Witz hört, sollte sich schnell aus der Unterhaltung zurückziehen und den Witz Revue passieren lassen: Was ist der tiefere Sinn, wie läuft der rote Faden,..