• No results found

Observeren is geen behandelen : De toegevoegde waarde van een observatiemaatregel voor de hulpverlening aan personen met een mogelijk gevaarlijke psychische stoornis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Observeren is geen behandelen : De toegevoegde waarde van een observatiemaatregel voor de hulpverlening aan personen met een mogelijk gevaarlijke psychische stoornis"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Observeren is geen behandelen

De toegevoegde waarde van een observatiemaatregel voor de hulpverlening aan

personen met een mogelijk gevaarlijke psychische stoornis.

Naam : Helena Haanstra

Studentnummer : 11384611

Opleiding : Publiekrecht

Mastertrack : Gezondheidsrecht, UvA Scriptiebegeleider : Prof. mr. J. Legemaate Tweede lezer : Mr. dr. W. I. Koelewijn Inleverdatum : 6 juli 2017

(2)

2

Abstract

Aanleiding

Sommige personen vertonen dermate afwijkend gedrag, dat zij hierdoor een gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving. Zij kunnen niet tegen hun wil worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, zolang niet is vastgesteld dat het gevaar voortvloeit uit een

geestesstoornis. De minister van VWS introduceerde in de zomer van 2016 het wetsvoorstel voor een observatiemaatregel in de toekomstige Wvggz. Het doel daarvan: de mogelijkheden tot dwangopneming van deze verwarde personen te verruimen, zodat (eerder) zou kunnen worden onderzocht wat iemand mankeerde en welke zorg nodig was.

Onderzoeksvraag

In het onderzoek staat de volgende vraag centraal:

“Wat is de toegevoegde waarde van een observatiemaatregel in de verplichte ggz voor de hulpverlening aan personen die verward gedrag vertonen, en mogelijk een gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving?"

Onderzoeksmethode

De centrale vraag is beantwoord op basis van uitgebreide literatuurstudie, met name van de parlementaire geschiedenis van zowel de vervallen als de voorgestelde observatieregeling. Het onderzoek is verricht in het licht van artikel 5 van het EVRM. Ook de ervaringen met de vroegere observatiemachtiging van artikel 14 h Wet Bopz (oud) worden betrokken bij het onderzoek. Er is ingegaan op voorzienbare juridische knelpunten voor het geval het wetsvoorstel was aangenomen.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat een observatiemaatregel wel een juridische mogelijkheid is maar dat deze niet van toegevoegde waarde is voor de betrokkene, zolang het effect beperkt is tot het stellen van een diagnose. Door een probleem te benoemen wordt het niet opgelost.

(3)

3

Lijst van afkortingen

EK Eerste Kamer

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden

Ggz Geestelijke gezondheidszorg

GW Grondwet

Ibs Inbewaringstelling

NVvP Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie Obm Observatiemachtiging

OvJ Officier van Justitie

TK Tweede Kamer

VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Wet Bopz Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen Wvggz Wet Verplichte geestelijke gezondheidszorg

(4)

4

Inhoudsopgave

Abstract 2

Lijst van afkortingen 3

1. Inleiding 8 1.1. Inleiding 8 1.2. Aanleiding: de observatiemaatregel in de Wvggz 8 1.3. Onderzoeksvraag en probleemstelling 9 1.4. Onderzoeksopzet en opbouw 9 1.5. Begrippenkader 10 1.6. Afbakening en verantwoording 10

2. Het juridisch kader voor gedwongen opneming 12

2.1. Inleiding 12

2.2. De Wet Bopz 12

2.2.1. Wet Bopz, algemene beschrijving 12

2.2.2. Voorlopige machtiging 13

2.2.3. Inbewaringstelling 13

2.3. De voorwaarden voor een machtiging 14

2.3.1. Stoornis van de geestesvermogens 14

2.3.2. Gevaar 15

2.3.3. Causaal verband 15

2.3.4. Buiten de inrichting afwentelen niet mogelijk 16

2.3.5. Blijk geven van de nodige bereidheid 16

2.4. De betekenis van artikel 5 EVRM voor een dwangopneming 17

2.4.1. Artikel 5 EVRM, inhoud en doel 17

2.4.2. Artikel 5 EVRM, vrijheidsberoving 18

2.4.3. Artikel 5 EVRM, geestesziekte 18

2.4.3.1. Winterwerpcriteria 19

2.4.4. Artikel 5 EVRM, vrijwilligheid 20

2.4.5. Artikel 5 EVRM, vrijheidsbeneming ter observatie 20

(5)

5

3. De observatiemachtiging van artikel 14 h Wet Bopz (oud) 22

3.1. Inleiding 22

3.2. Maatschappelijke context Bopz-obm 22

3.3. Totstandkomingsgeschiedenis Bopz-obm 23

3.3.1 Amendement Van der Hoek/Passtoors 23

3.3.2 Politieke weerstand tegen amendement 23

3.3.3 Weerstand vanuit het veld 24

3.3.4 Advies Raad van State 25

3.3.5 Aanneming amendement 25

3.4. Inhoud, doel en reikwijdte artikel 14 h Wet Bopz (oud) 26

3.4.1. Art. 14 h Wet Bopz (oud), inhoud 26

3.4.2. Art. 14 h Wet Bopz (oud), doel 26

3.4.3. Art. 14 h Wet Bopz (oud), reikwijdte 27

3.4.4. Verschil Bopz-obm met vm en ibs 27

3.5. HR 15 december 2006 27

3.6. Evaluatie van de observatiemachtiging 28

3.6.1. Obm weinig aangevraagd 28

3.6.2. Inzet: maatschappelijke teloorgang en zelfverwaarlozing 29

3.6.3. Beperkte bruikbaarheid 29

3.6.4. Bereikte doelgroep 29

3.6.5. Weerstand tegen inzet obm 29

3.6.6. Eindconclusie evaluatierapport 30

3.6.7. Einde oude observatiemachtiging 30

3.7. Samenvatting en deelconclusie 30 4. De voorgestelde observatiemaatregel in de Wvggz 32 4.1. Inleiding 32 4.2. De Wvggz, beknopte schets 32 4.2.1. Wvggz, aanleiding 32 4.2.2. Wvggz, reikwijdte 33 4.2.3. Wvggz, inhoud 33 4.2.4. Wvggz, doel 34 4.3. De crisismaatregel in de Wvggz 34

(6)

6

4.3.2. Crisismaatregel, voorafgaande verplichte zorg 35 4.3.3. Crismaatregel, verplichte zorg in noodsituaties 35 4.4. Maatschappelijke context van de voorgestelde Wvggz-obm 35

4.5. Totstandkomingsgeschiedenis Wvggz-obm 36

4.5.1. Rapport commissie Hoekstra 36

4.5.2. Wetsvoorstel time-out-procedure Wvggz 36

4.5.3. Weerstand tegen voorgestelde obm 37

4.6. Inhoud, reikwijdte en doel art. 7A:1 Wvggz (voorstel) 37

4.6.1. Art. 7A:1 Wvggz (voorstel), inhoud 37

4.6.1.1. Voorafgaande verplichte zorg 38

4.6.2. Art. 7A:1 Wvggz (voorstel), reikwijdte 38

4.6.3. Art. 7A:1 Wvggz (voorstel), doel 38

4.7. Juridische knelpunten en deelconclusie 38

4.7.1. Stoornis staat niet voldoende vast 38

4.7.2. Maatregel niet noodzakelijk 39

4.7.3. Geen proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid 39

4.7.4. Ontbreken van rechterlijke toetsing 40

5. De verschillen tussen beide maatregelen nader beschouwd 41

5.1. Inleiding 41

5.2. Verschillen in maatschappelijke context nader beschouwd 41

5.2.1. Achtergrond art. 14 h Wet Bopz (oud) 41

5.2.2. Achtergrond art. 7A:1 Wvggz (voorstel) 42

5.2.3. Beschouwing achtergronden 42

5.3. Verschillen in inhoud en reikwijdte nader beschouwd 43 5.3.1. Inhoud en reikwijdte art. 14 h Wet Bopz (oud) 43 5.3.2. Inhoud en reikwijdte art. 7 A:1 Wvggz (voorstel) 43

5.3.3. Beschouwing inhoud en reikwijdte 43

5.4. Verschillen in doelstellingen nader beschouwd 44

5.4.1. Doel art. 14 h Wet Bopz (oud) 44

5.4.2. Doel art. 7A:1 Wvggz (voorstel) 45

5.4.3. Beschouwing doelen 45

5.5. Samenvatting 45

(7)

7 6. Conclusie 47 6.1. Inleiding 47 6.2. Conclusies 47 6.3. Eindconclusie 50 Bronnenlijst 51

(8)

8

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1. Inleiding

De Verwarde Man. In de volksmond staat dit containerbegrip voor mensen van uiteenlopende pluimage; van Damschreeuwers tot snelwegfietsers, van lokale zonderlingen tot

psychopaten.1 De laatste jaren groeit de aandacht voor verwarde personen.2 Niet alleen omdat

men zich hun situatie meer aantrekt, maar ook omdat ze in verband worden gebracht met een stijgend aantal overlastsituaties.3 Of dat laatste terecht is valt nog te bezien, niet in de laatste

plaats omdat er geen eenduidige definitie is van verward gedrag. Een feit is wel dat het aanzwellende gemor onder een deel van het publiek, gevoed door de populaire media,4 heeft

geleid tot een breed gevoerd debat met als onderwerp de verwarde personen-problematiek. Het debat werd aangewakkerd door het in juni 2015 verschenen rapport5 van de

commissie-Hoekstra, ingesteld naar aanleiding van de moord op twee personen, waaronder oud-minister Borst. Uit het onderzoeksrapport viel ernstige kritiek te vernemen op het stelsel van

gedwongen zorg in het algemeen, en op het functioneren van het OM in het bijzonder, namelijk waar het betreft de omgang met (informatie over) psychisch gestoorde personen die bewezen gevaarlijk waren. De commissie heeft aanbevelingen gedaan om te komen tot een betere aanpak van deze personen.6 Een van de aanbevelingen was om, vooruitlopend op

nieuwe wetgeving, alvast te zorgen voor een tijdelijke maatregel op grond waarvan verplichte zorg kan worden gegeven als zo iemand zich niet vrijwillig wil laten behandelen.7

1.2. Aanleiding: de observatiemaatregel in de Wvggz

In reactie op deze aanbevelingen kwam minister Schippers (VWS) in de zomer van 2016 met het voorstel voor een observatiemaatregel in de toekomstige Wvggz.8 De maatregel moest het

mogelijk maken om eerder in te grijpen, als vermoed werd dat iemand gevaar veroorzaakte ten gevolge van een psychische aandoening.

1 Zie ook Huisman, de Volkskrant 31 januari 2017 (interview). 2 Zie ook Kamerstukken II 2014/15, 25424, 279, p. 1 - 2. 3 Trimbos-instituut 2016, p. 15.

4 Zie van Hintum 2015. 5 Commissie Hoekstra 2015.

6 Zie commissie Hoekstra 2015, p. 224 - 226. 7 Zie commissie Hoekstra 2015, p. 226. 8 Kamerstukken II 2015/16, 32999, 25.

(9)

9

Tijdens een kortdurende dwangopname zou dan kunnen worden onderzocht wat er aan de hand was en welke hulp nodig was 9 Het voorstel heeft veel stof doen opwaaien, onder meer

omdat de maatregel in strijd zou zijn met artikel 5 van het EVRM, dat bescherming biedt tegen willekeurige vrijheidsberoving.10 Bovendien was al eerder zo een regeling van kracht

geweest, die na drie jaar weer uit de wet was verdwenen.11 De maatregel zou er dit keer echter

niet komen want het voorstel werd in februari 2017 door de Tweede Kamer verworpen.12

1.3. Onderzoeksvraag en probleemstelling

Hoewel het wetsvoorstel niet is aangenomen, vormt het toch een deel van dit onderzoek. Waarom werd het voorgesteld terwijl de eerdere regeling maar zo kort van kracht is geweest? Ook is in dit kader van belang te weten waarom de Bopz-maatregel is vervallen. Wat voor nut had en heeft zo een maatregel vanuit het perspectief van de betrokkene? Dit heeft geleid tot de volgende centrale vraag in dit onderzoek:

“Wat is de toegevoegde waarde van een observatiemaatregel in de verplichte ggz voor de hulpverlening aan personen die verward gedrag vertonen, en mogelijk een gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving?”

1.4. Onderzoeksopzet en opbouw

Ter beantwoording van de centrale vraag worden de volgende deelvragen beantwoord: 1) Wat is het huidig juridisch kader van vrijheidsbeneming van mensen met een

psychische aandoening?

2) Waarom is de Bopz-observatiemaatregel na drie jaar weer vervallen? 3) Is het terecht dat de voorgestelde Wvggz-observatiemaatregel is verworpen? In hoofdstuk 2 wordt eerst het juridisch kader geschetst dat van toepassing is bij een onvrijwillige ziekenhuisopneming wegens een psychische stoornis. Aan bod komen de inbewaringstelling (ibs) en de voorlopige machtiging (vm) en de betekenis van het Europees recht in dit verband. Deze betekenis wordt inzichtelijk door bespreking van enige belangrijke arresten over artikel 5 van het EVRM.

9 Kamerstukken II 2014/15, 25424, 279, p. 7. 10 Zie bijv. NVvP 2016.

11 Art. 14h en 14i Wet Bopz (oud). 12 Kamerstukken II 2016/17, 32399, 49.

(10)

10

In hoofdstuk 3 wordt de observatiemaatregel van artikel 14 h Wet Bopz (oud) behandeld. Onderzocht wordt hoe deze tot stand gekomen is en welke conclusies in het evaluatierapport over de maatregel werden getrokken. Dit omdat zo mede verklaard kan worden waarom de maatregel na drie jaar van rechtswege is komen te vervallen. Hoofdstuk 4 betreft de

voorgestelde observatiemaatregel in de toekomstige Wvggz. Eerst wordt kort ingegaan op de Wvggz zelf, en vervolgens wordt de daarin opgenomen crisismaatregel besproken. Daarna wordt de maatschappelijke context geschetst waarin het wetsvoorstel tot stand kwam

beschreven en worden de inhoud, het doel en de reikwijdte van de regeling geanalyseerd. Op grond van de aldus verkregen informatie, wordt beargumenteerd waarom het terecht is dat het voorstel is verworpen. Hoofdstuk 5 gaat nader in op de verschillen tussen de oude en de nieuwe maatregel. Rechtvaardigden die verschillen de verwerping van het wetsvoorstel? Dit hoofdstuk sluit af met een suggestie voor de rechtspraktijk. Hoofdstuk 6 tenslotte bevat de hoofdconclusie met daarin het antwoord op de centrale vraag.

1.5. Begrippenkader Verwarde personen

Er is geen eenduidige definitie van hetgeen onder verwarde personen verstaan moet worden. Volgens de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) moeten we stoppen met het gebruik van die term.13 Om toch tot een werkdefinitie te komen, wordt in dit onderzoek

aangesloten bij de door het aanjaagteam Verwarde Personen14 gehanteerde definitie: ‘Mensen

die grip op hun leven (dreigen te) verliezen, waardoor het risico aanwezig is dat zij zichzelf of anderen schade berokkenen. Dit verlies kan eenmalig of chronisch zijn.’15

1.6. Afbakening en verantwoording Afbakening

De Wet Bopz is van toepassing op personen in de psychiatrie, de geestelijk

gehandicaptenzorg en de psychogeriatrische zorg. Dit onderzoek beperkt zich tot de psychiatrie en minderjarige personen worden buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt voor personen die op grond van een strafrechtelijke titel kunnen worden opgenomen.

13 NVvP 2016.

14 Dit team kreeg in 2015 opdracht te zorgen dat gemeenten een sluitende aanpak hadden van

verwarde mensen.

(11)

11

Verantwoording

Het onderzoek is uitgevoerd middels het bestuderen van literatuur, waaronder begrepen worden: officiële publicaties, wetteksten, wetsgeschiedenis, wetsvoorstellen en jurisprudentie, alsmede enige kranten en websites. Het onderzoeksonderwerp werd bezien vanuit het

(12)

12

Hoofdstuk 2. Het juridisch kader voor gedwongen opneming

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het huidig juridisch kader geschetst voor een onvrijwillige ziekenhuisopname van personen met verward gedrag. Dit valt onder vrijheidsberoving,16

waarvoor de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz)17 de

vereiste wettelijke grondslag18 biedt (§ 1). Een dwangopneming is alleen mogelijk als voldaan

wordt aan de voorwaarden voor een opnamemachtiging (§ 2). Er worden strikte criteria gehanteerd, omdat de machtiging ingrijpende gevolgen heeft (§ 3). De betekenis van het Europees recht voor een onvrijwillige opname wegens geestesziekte wordt verduidelijkt aan de hand van enkele belangrijke arresten over artikel 5 van het EVRM (§ 4). Door deze zaken te bestuderen wordt inzichtelijk welke (on)mogelijkheden er zijn om een verwarde persoon, die misschien gevaarlijk is, tegen zijn wil op te nemen ter observatie (§ 5).

2.2. De Wet Bopz

2.2.1. Wet Bopz, algemene beschrijving

De Wet Bopz heeft een brede reikwijdte en is van toepassing op alle onvrijwillig opgenomen personen met een geestesstoornis. Hoofdstuk II van de wet bevat de eisen en procedures voor een onvrijwillige opname, dit betreft de externe rechtspositie van de patiënt. Hoofdstuk III geeft de regels die gelden zodra iemand eenmaal is opgenomen, dit ziet op diens externe rechtspositie. Centraal in de wet staat de afwending van gevaar en de versterking van de rechtspositie van de patiënt.19 Van de verschillende wettelijke regelingen20 worden de

voorlopige machtiging (vm) en de inbewaringstelling (ibs) het meest gebruikt.

16 Gerards 2013, p. 195.

17 Wet van 29 oktober 1992, Stb. 1992, 669. 18 Art. 15 GW en art. 5 EVRM.

19 Keurentjes 2017, p. 45. Zie ook Leenen e.a. 2014, p. 180.

20 Voorlopige machtiging, inbewaringstelling en machtiging tot voortzetting van de ibs, machtiging tot

voortgezet verblijf, voorwaardelijke machtiging, machtiging op eigen verzoek en zelfbindingsmachtiging.

(13)

13

2.2.2. Voorlopige machtiging

De regeling van de vm (art. 2 e.v.) dient als uitgangspunt voor de andere

Bopz-machtigingen.21 De rechter kan de vm verlenen op aanvraag van de Officier van Justitie

(OvJ), voor personen van 12 jaar of ouder,22 lijdende aan een geestesstoornis waaruit gevaar

voortvloeit. De gedwongen opname en verblijf zijn bedoeld ter afwending van het gevaar,23

als dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.24 Bovendien moet gelden dat de bereidheid tot opname ontbreekt. De rechter gaat

langs bij de patiënt om hem te horen, tenzij deze dat niet wil (art. 8 lid 1). De vm geldt voor maximaal 6 maanden,25 maar als na die tijd voortzetting van het verblijf nodig is, kan de

rechter een machtiging tot voortgezet verblijf afgeven. 2.2.3. Inbewaringstelling

Er kunnen noodsituaties zijn waarin de tijd ontbreekt om de rechterlijke toestemming af te wachten. Daarvoor is de ibs bedoeld, waarmee op last van de burgemeester alvast tot een spoedopname kan worden overgegaan (art. 20 e.v.).26 Anders dan bij de vm, moet het bij een

ibs gaan om acuut dreigend gevaar. Een voorbeeld is de situatie dat iemand, mogelijk ten gevolge van een psychische aandoening, dreigt zijn huisraad van vijfhoog naar beneden te gooien. Een voorbeeld waarin geen acuut gevaar dreigt, is de situatie dat iemand hinderlijk gedrag vertoont of de openbare orde verstoort door dronkenschap.27 Een ander verschil is, dat

bij de ibs een vermoeden van een geestesstoornis toereikend is. Als de rechter een machtiging tot voortzetting van de ibs afgeeft, dan geldt deze voor maximaal drie weken. Binnen deze tijd kan (zo nodig) om een opvolgende machtiging worden verzocht.28

Aan de ene kant zijn de strikte procedures en voorwaarden te rechtvaardigen, omdat een dwangopneming ingrijpende gevolgen heeft; je wordt opgesloten in een psychiatrisch ziekenhuis en je kunt aan verschillende beperkingen worden onderworpen.29 Aan de andere

21 Keurentjes 2017, p. 47.

22 Art. 2 lid 3a en 20 lid 1 Wet Bopz. Bij patiënten jonger dan 12 jaar beslissen de wettelijke

vertegenwoordigers.

23 Zie EHRM 20 februari 2003, BJ 2003/34, m.nt. W. Dijkers, § 50 - 52 (Hutchison Reid/Engeland). 24 Zie over de motiveringsplicht van de rechter Kamerstukken II 1979/80, 11270, 12 (n.MvA), p. 18. 25 Art. 10 lid 4 Wet Bopz.

26 Dit moet binnen 24 uur na afgifte van de last. 27 Zie Keurentjes, Trema 2013, p. 176.

28 De ibs blijft van kracht totdat over de opvolgende machtiging is beslist, zie art. 31 Wet Bopz. 29 Art. 36 en 40 Wet Bopz: Onderzoek aan kleding of lichaam ter ontneming gevaarlijke voorwerpen,

(14)

14

kant valt hierdoor een groep verwarde mensen buiten het bereik van de wet, omdat hun situatie formeel gezien nog niet gevaarlijk/ernstig genoeg is om te mogen ingrijpen. Dat leidt er in de praktijk soms toe, dat naasten en hulpverlening machteloos moeten toezien hoe een dierbare steeds verder afglijdt, of dat er “eerst ongelukken moeten gebeuren” voordat aan een ellendige situatie een halt kan worden toegeroepen.30 In de volgende paragraaf wordt nader

ingegaan op deze voorwaarden.

2.3. De voorwaarden voor een machtiging 2.3.1. Stoornis van de geestesvermogens

Een machtiging kan alleen worden verleend bij het bestaan van een geestesstoornis. Niet elk afwijkend gedrag betreft echter een geestesstoornis in de zin van de Wet Bopz.31 Hieronder

verstaat de wet namelijk: een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens (art.1 lid 1 sub d). Uit de rechtspraak blijkt dat de stoornis, behoudens in spoedgevallen, met zekerheid vast moet staan.32

Verslaving is naar vaste rechtspraak op zichzelf geen geestesstoornis,33 maar dit kan wel het

geval zijn als de verslaving gepaard gaat met een of meer andere psychische stoornissen.34

Die andere stoornissen moeten van een zodanige ernst zijn, dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor dermate ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar als het ware niet kan worden toegerekend. Bovendien moet de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheersen.35 Min of

meer hetzelfde geldt volgens Keurentjes voor persoonlijkheidsstoornissen.36

30 Zie bijv. Gezondheidsraad 2004, p. 23.

31 Zie Koekkoek 2016, p. 24. Volgens Koekkoek is dit alleen aan de orde bij “een afwijking in het

voelen, denken of handelen als gevolg van een interne disfunctie,

32 HR 15 december 2006, RvdW 2007, 2; NJ 2007, 132 m.nt. J. Legemaate.

33 Dit heeft te maken met het leerstuk van de culpa in causa, aldus Keurentjes in Trema 2013, p. 173. 34 HR 23 september 2005, BJ 2005/35, m.nt. Dijkers.

35 Zie HR 17 maart 2017, JVGGZ 2017/16, m.nt. W. Dijkers: Onvoldoende onderbouwde medische

verklaring.

(15)

15

2.3.2. Gevaar

Alleen als gevaar dreigt door de stoornis kan een opnamemaatregel aan de orde zijn (art. 2 lid 2 sub a). De Bopz-wetgever heeft het begrip “gevaar” sinds het begin van deze eeuw ruim gedefinieerd37 en noemt de volgende drie soorten (art. 1 lid 1 sub f):

1. Gevaar voor de persoon zelf, bijvoorbeeld gevaar voor zelfmoord, zelfverminking, maatschappelijke teloorgang en ernstige zelfverwaarlozing,38 alsmede het oproepen

van agressie bij anderen door hinderlijk gedrag;

2. Gevaar voor een of meer anderen, bijvoorbeeld gevaar voor het leven van anderen, ernstig lichamelijk letsel, psychisch letsel, verwaarlozing van iemand die aan de zorg van betrokken is toevertrouwd;39

3. Gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen, dit betreft bijvoorbeeld het doen van ongerichte, ernstige bedreigingen.40

De voorbeelden laten ruimte voor onduidelijkheden; wanneer is er bijvoorbeeld sprake van gevaar en op welk moment is zelfverwaarlozing ernstig genoeg? Duidelijk is inmiddels wel, dat ook gevaar voor het ongeboren kind onder het bereik van de wet kan vallen.41

2.3.3. Causaal verband.

Uit de woorden “doet veroorzaken” in artikel 2 van de Wet Bopz blijkt dat gevaar in samenhang met de psychische stoornis moet worden bezien. Gevaar veroorzaken is op zichzelf geen reden voor een onvrijwillige opname, evenmin als de enkele aanwezigheid van een geestesstoornis of het bestaan van stoornis en gevaar los van elkaar; ontbreekt daartussen het causale verband, dan is een machtiging niet mogelijk.42 Het gevolg hiervan is, dat alleen

ernstige geestesstoornissen een reden kunnen zijn voor een machtiging.43

37 Zie de wet van 22 juni 2000, Stb. 292, inwerkingtreding 1 december 2000; Volgens vaste

rechtspraak hoeft het gevaar zich niet te hebben gemanifesteerd, zie Keurentjes 2017, p. 50.

38 Het gaat hier in elk geval om achteruitgang van de toestand van betrokkene, zie ZonMw 2014, p. 65. 39 Gevaar voor anderen rechtvaardigt eerder een beperking dan gevaar voor zichzelf, zie Leenen e.a.

2014, p. 195.

40 Zie Dijkers 2014.

41 Zie Rb. Amsterdam 21 februari 2006, BJ 2007/6 m.nt. J.K.M. Gevers. 42 Zie ook Keurentjes 2017, p. 50.

(16)

16

2.3.4. Buiten de inrichting afwentelen niet mogelijk.

Een machtiging kan alleen worden verleend als het gevaar niet op een andere manier kan worden tegengegaan (art. 2 lid 2 sub b). Anders gezegd: er moet geen redelijk alternatief zijn voor de opname in het psychiatrisch ziekenhuis.44 Volgens Keurentjes moet eerst al het

mogelijke zijn geprobeerd vanuit het gehele sociale netwerk om betrokkene heen, en komt een maatregel pas aan de orde als het netwerk het niet meer aankan.45 De rechter toetst het

verzoek om de machtiging aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en

doelmatigheid.46 Dit betekent dat hij beoordeelt of de maatregel niet te zwaar is in verhouding

met de ernst van zowel de stoornis als het gevaar, en of er geen andere (lichtere) maatregel is die even effectief is gelet op het ermee beoogde doel.47

2.3.5. Blijk geven van de nodige bereidheid

Onder de Krankzinnigenwet (KW), de voorganger van de Wet Bopz, was een machtiging pas nodig als iemand bezwaar maakte tegen de opname (bereidheidscriterium). Geen bezwaar maken stond destijds dus gelijk aan vrijwilligheid.48 Onder de Wet Bopz is voor vrijwilligheid

echter vereist dat betrokkene daadwerkelijk blijk geeft van de nodige bereidheid zich bij een opneming neer te leggen.49 Valt iemand in de zogeheten gbgb-categorie (geen bereidheid,

geen bezwaar), dan betreft het dus een onvrijwillige opname en is de Wet Bopz van toepassing. Hierdoor zouden mensen die geen toestemming (kunnen) geven, evenveel rechtsbescherming genieten als degenen die bezwaar maken.50 Dit is opmerkelijk, want met

de machtiging kunnen ook andere rechten vergaand worden beperkt.51

44 Dit wordt het ultimum remediumbeginsel genoemd. 45 Zie Keurentjes 2017, p. 50.

46 Zie bijv. Rb. Groningen 28 juli 2011, JVggz, 2011/41: dwangtoepassing riep slechts weerstand op en

was daarom niet doelmatig.

47 Keurentjes 2017, p. 50 - 51.

48 Dit was een schending van art. 5 lid 4 EVRM, zie EHRM 24 oktober 1979 (Winterwerp/Nederland). 49 Art. 2 lid 3 Wet Bopz. In dat verband wordt de term “informed consent” gebruikt.

50 Leenen e.a. 2014, p. 187.

(17)

17

2.4. De betekenis van artikel 5 EVRM voor een dwangopneming 2.4.1. Artikel 5 EVRM, inhoud en doel

Ook uit het Europees recht vloeien eisen voort als het om vrijheidsberoving wegens geestesziekte gaat. Artikel 5 EVRM is in dat kader de voor de rechtspraktijk belangrijkste bepaling.52 De tekst van het eerste lid luidt, voor zover relevant in dit onderzoek, als volgt:

“Artikel 5 EVRM

1 Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure: (...)”.

De rode draad van de Verdragsbepaling is dat het ieder mens beoogt te beschermen tegen willekeurige vrijheidsberoving.53 Daartoe somt het eerste lid van artikel 5 EVRM eerst

(limitatief) op wanneer vrijheidsberoving rechtmatig kan zijn.54 Vrijheidsbeneming van

psychiatrische patiënten valt daar ook onder (art. 5 lid 1 sub e).55 Daarnaast moet voldaan

worden aan de nationale toepasselijke wettelijke procedure en de minimumwaarborgen van het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 5 EVRM. Deze waarborgen betreffen

(samengevat) het recht op informatie in de eigen taal, op spoedige56 rechterlijke toetsing57 en

op schadevergoeding indien de opsluiting onrechtmatig was.58

Door de ruime omschrijving van de gevallen waarin vrijheidsberoving mogelijk is, is het uiteindelijk aan de nationale overheid om de grens af te bakenen tussen rechtmatige en niet-rechtmatige vrijheidsbeneming.59 Hierna worden enkele belangrijke arresten besproken die de

voorwaarden voor een gedwongen opname nader hebben ingekleurd.

52 Gerards 2013, p. 195.

53 Het EVRM noemt vrijheidsberoving ook “detentie.” In deze scriptie ook: “opsluiting.” 54 Artikel 5 lid 1 EVRM onder sub a tot en met sub f.

55 De rechtmatige detentie van personen ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke

ziekten, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers.

56 Zie bijv. EHRM 7 juni 2011, EHRC 2011, 130, m.nt. J. Crijns (S.T.S./Nederland) waar een

cassatieprocedure van 294 dagen buitensporig lang werd bevonden.

57 Het Habeas corpus-beginsel. Zie Gerards 2013, p. 195.

58 Zie bijv. EHRM 7 juni 2011, EHRC 2011, 130, m.nt. J. Crijns (S.T.S./Nederland).

59 Zie ook Gerards 2013, p. 201: Hetzelfde geldt voor de (i.v.m. de beginselen van proportionaliteit en

(18)

18

2.4.2. Artikel 5 EVRM, vrijheidsberoving

Wat verstaat het EVRM precies onder vrijheidsberoving en wanneer gaat het om (minder ingrijpend) vrijheidsbeperking?60 Dit werd verduidelijkt in het Guzzardi-arrest.61 Betrokkene

in deze zaak was, op grond van een rechterlijk bevel, verplicht op een klein eilandje te verblijven, waar hij onder strikt toezicht stond. Hij mocht slechts beperkt sociale contacten onderhouden, en mocht ‘s avonds de gebouwen niet verlaten zonder dit te melden.

Het verschil tussen vrijheidsberoving en vrijheidsbeperking betreft volgens het Hof een gradueel verschil, waarbij de omstandigheden van elk geval doorslaggevend zijn.62 Ondanks

dat elk van de beperkende factoren op zich geen vrijheidsberoving inhielden, was dit wel het geval als je alles bij elkaar optelde. Factoren die in dit kader van belang zijn, zijn de aard, de duur, de effecten en de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel. In het algemeen geldt de mate van ingrijpendheid als belangrijkste factor; hoe meer de situatie lijkt op die van “echte” detentie, hoe eerder artikel 5 EVRM van toepassing is.63

2.4.3. Artikel 5 EVRM, geestesziekte

Wanneer is sprake van een geestesziekte en hoe kan dit worden vastgesteld? Hierover ging het bekende Varbanov-arrest.64 Betrokkene was anderhalf jaar nadat tegen hem een klacht

wegens bedreiging was ingediend, door de politie van huis gehaald en gedwongen opgenomen voor onderzoek naar zijn geestesvermogens. Het Hof bepaalde dat

vrijheidsbeneming wegens het vermoeden van een psychische stoornis pas mag plaatsvinden, nadat getracht is over die stoornis het oordeel van een medisch deskundige te verkrijgen. In de psychiatrie ligt de benodigde “objective medical expertise” bij een psychiater.65 In

spoed-situaties waarin voorafgaand onderzoek door een psychiater niet mogelijk is, moet dit

onmiddellijk na de vrijheidsbeneming alsnog geschieden. Een actueel medisch oordeel is dus vereist.

60 Voor vrijheidsberoving gelden striktere waarborgen, zie art. 2 Vierde Protocol EVRM. 61 EHRM 6 november 1980, 7367/76 (Guzzardi/Italië).

62 EHRM 6 november 1980, 7367/76 § 92-93 (Guzzardi/Italië). 63 Gerards 2013, p. 351.

64 EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001, m.nt. W. Dijkers (Varbanov/Bulgarije).

(19)

19

2.4.3.1. Winterwerpcriteria

In het standaardarrest Winterwerp66 heeft het Hof drie algemene eisen (Winterwerpcriteria)

geformuleerd waaraan moet zijn voldaan als iemand onvrijwillig wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Deze luiden als volgt:

1. De stoornis moet, behoudens in noodsituaties, zijn vastgesteld op basis van

betrouwbare en objectieve gegevens afkomstig van een medisch deskundige;

2. De stoornis moet van dien aard zijn, dat deze de vrijheidsberoving rechtvaardigt; 3. De vrijheidsberoving mag niet langer duren dan zolang de stoornis voortduurt.67

Ad 1: Aan het vereiste van een medisch deskundige wordt in de Wet Bopz voldaan door de rol van onderzoeker toe te kennen aan een psychiater.68 Deze moet onafhankelijk zijn en de

patiënt kort tevoren hebben onderzocht. Onafhankelijk wil zeggen dat de arts niet bij de behandeling van de patiënt is betrokken, of in het afgelopen jaar daarbij betrokken is geweest.69 In spoedgevallen kan het onderzoek ook door een arts-niet psychiater worden

verricht, direct na de opneming.70 Uit de geneeskundige verklaring van de psychiater moet de

geestesstoornis blijken, alsook dat aan de andere voorwaarden voor de opneming is voldaan. Als iemand verward gedrag vertoont, zal dus voorafgaand aan de vrijheidsbeneming een psychiater moet hebben vastgesteld dat van een geestesstoornis kan worden gesproken in de zin van de wet. In noodsituaties biedt de inbewaringstelling uitkomst en mag het onderzoek ook vlak na de vrijheidsbeneming plaatsvinden.

Ad 2: Vrijheidsbeneming is alleen gerechtvaardigd als niet volstaan kan worden met minder ingrijpende maatregelen, gelet op het beoogde doel van de opneming.71 Een Bopz-maatregel

is uitsluitend bedoeld ter afwending van het gevaar en legitimeert niet “automatisch” tot het

66 EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. EAA (Winterwerp/Nederland).

67 Zie ook EHRM 19 mei 2004, EHRC 2004, 63 m.nt. De Jong, (R.L./Frankrijk), r.o. 127-128: Iemand

enige uren onnodig langer vasthouden om zuiver administratieve redenen is onrechtmatig.

68 Zie art. 5 lid 1 in samenhang met art. 1 sub j Wet Bopz.

69 Zie ook HR 16 oktober 2009, BJ 2009, 47, m.nt. W. Dijkers: Is het langer dan een jaar geleden, dan

is het afhankelijk van de duur en de intensiteit van de behandeling of de arts als onafhankelijk is te beschouwen.

70 Zie ook EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001, m.nt. W. Dijkers (Varbanov/Bulgarije). 71 Zie bijv. EHRM 4 april 2000, BJ 2001/1, m.nt. Dute (Litwa/Polen).

(20)

20

toepassen van dwangbehandeling.72 Dit komt doordat de Wet Bopz een opnamewet is; niet de

zorg voor de patiënt maar de gevaars-afwending staat centraal.

In tegenstelling tot de Wet Bopz, noemt het EHRM “gevaar” als zodanig niet letterlijk, want vereist wordt “a mental illness of a degree warranting compulsory confinement.” Volgens Legemaate biedt deze formulering slechts iets meer ruimte dan het in de Wet Bopz

gehanteerde “gevaar,” omdat het EHRM zeer terughoudend is bij gedwongen opneming van psychiatrische patiënten.73

Ad 3: Gelet op dit criterium, moet voor onvrijwillig opgenomen personen ontslag volgen zodra de verwardheid voorbij is. Dit zou van sommige verwarde personen “draaideur-patiënten” kunnen maken, zonder dat zij daar iets mee opschieten. De patiënt kan na het ontslag “gewoon” weer zijn oude leven oppakken, zonder dat er in wezen iets is veranderd. 2.4.4. Artikel 5 EVRM, vrijwilligheid

Op welk moment van vrijwilligheid kan worden gesproken, werd verduidelijkt in het Shtukaturov-arrest.74 Het draaide in deze zaak om een jongeman, die ontdekte dat hij

handelingsonbekwaam verklaard was en onder curatele gesteld was van zijn moeder. Op haar verzoek werd betrokkene gedwongen opgenomen en vastgehouden in een

psychiatrisch ziekenhuis. Contact met de buitenwereld (waaronder zijn advocaat) werd hem niet toegestaan. Ook al was hier (naar nationaal recht) formeel sprake van een vrijwillige opname (moeder/curator had toestemming gegeven), feitelijk was dit volgens het Hof niet zo.75 Vrijwilligheid bestaat namelijk uit twee elementen: een subjectieve en een objectieve.

Het objectieve element heeft betrekking op de situatie zelf, de opsluiting in een beperkte ruimte. Het subjectieve element gaat over de instemming van de betrokken persoon om opgesloten te worden. Vanwege de vele ontsnappingspogingen en protesten van Shtukaturov tegen de opname, was volgens het hof geen sprake van instemming.

2.4.5. Artikel 5 EVRM, vrijheidsbeneming ter observatie

Dat vrijheidsbeneming voor nader onderzoek niet strijdig hoeft te zijn met artikel 5 EVRM, blijkt uit S.R tegen Nederland.76 Als het gedrag van personen aanleiding geeft tot “genuine

72 Keurentjes 2017, p. 51. 73 Leenen e.a. 2014, p. 193.

74 EHRM 27 maart 2008, BJ 2008/41, m.nt. W. Dijkers (Shtukaturov/Rusland).

75 EHRM 27 maart 2008, BJ 2008/41, m.nt. W. Dijkers, zie § 113-114 (Shtukaturov/Rusland). 76 EHRM 18 september 2012, NJ 2013, 566 m.nt. J. Legemaate (S.R./Nederland).

(21)

21

concern for public order and for their own safety,”77 dan kan daarin volgens het Hof een

rechtvaardiging liggen voor een korte vrijheidsbeneming. Wel zijn er dan voldoende aanwijzingen nodig dat de persoon lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, en is een directe medische beoordeling vereist om te onderzoeken of die stoornis er is.

2.5. Samenvatting en deelconclusie

In dit hoofdstuk zijn de huidige juridische mogelijkheden voor een gedwongen opname van psychisch gestoorde personen besproken. Vast staat dat op grond van zowel het Europees recht als het nationaal recht strenge eisen gelden voor dwangtoepassing op psychiatrisch patiënten; dit is alleen mogelijk indien een ernstige geestesstoornis in de zin van de Wet Bopz gevaar veroorzaakt. Als te vrezen valt voor de veiligheid van de patiënt of van de openbare orde, kan een korte observatiemaatregel mogelijk zijn. Dwangtoepassing moet in elk geval zinvol zijn en voldoen aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

(22)

22

Hoofdstuk 3. De observatiemachtiging van artikel 14h Wet Bopz (oud)

3.1. Inleiding

Dit hoofdstuk heeft als onderwerp de observatiemaatregel (obm) die vanaf 2006 tot 2009 in de Wet Bopz was opgenomen. Wat was het doel van de regeling en waarom is hij maar zo kort van kracht geweest? Voor het antwoord hierop wordt eerst ingegaan op de

maatschappelijke context waarin de regeling tot stand kwam (§ 2). Ook de roerige

parlementaire geschiedenis is het bespreken waard, nu de gevoeligheden die het wetsvoorstel omringden daarin hun weerslag vonden (§ 3). Over de inhoud, het doel en de reikwijdte verschaft een analyse van artikel 14 h Wet Bopz (oud) duidelijkheid (§ 4). Een van de redenen dat de machtiging weinig werd aangevraagd, had te maken met de uitspraak van de HR uit december 200678 (§ 5). De andere redenen zijn te vinden in de conclusies van het

evaluatierapport (§ 6). Na bespreking van dit alles, kan worden verklaard waarom de maatregel weer zo snel is vervallen (§ 7).

3.2. Maatschappelijke context Bopz-obm

Sinds 1994 biedt de Wet Bopz de wettelijke grondslag voor gedwongen opneming van mensen met een psychische aandoening. Voor een dwangopname is vereist dat er sprake is van gevaar dat voortkomt uit een bij de betrokkene vastgestelde geestesstoornis.79 In de

praktijk bleken veel mensen buiten het bereik van de Wet Bopz te vallen, omdat (net) niet aan alle wettelijke voorwaarden werd voldaan.80 Dit was met name het geval bij de groep van

“zorgwekkende zorgmijders,” omdat bij hen niet met zekerheid viel vast te stellen dat ze psychisch gestoord waren, laat staan dat was vast te stellen dat daardoor gevaar dreigde. In dergelijke gevallen mocht op grond van de wet niet worden ingegrepen, hetgeen soms tot onmogelijke of schrijnende situaties leidde. Volgens de Gezondheidsraad81 leden hierdoor

namelijk vele in psychische nood verkerende en sociaal vastgelopen mensen een kommervol bestaan aan de zelfkant van de samenleving, zonder dat zij geholpen werden.82

78 HR 15 december 2006, NJ 2007, 132, m.nt. J. Legemaate. Zie ook: BJ/2007, 2, m.nt. W. Dijkers. 79 Zie art. 2 e.v. Wet Bopz.

80 Deze situatie is nog steeds actueel, zie het volgende hoofdstuk.

81 De Gezondheidsraad adviseert de regering en het parlement over vraagstukken op het gebied van de

volksgezondheid, waarvoor zij rapporten uitbrengt. Zie art. 21- 22 Gezondheidswet.

(23)

23

3.3. Totstandkomingsgeschiedenis Bopz-obm 3.3.1. Amendement Van der Hoek/Passtoors

In september 2001 dienden twee Kamerleden om de hiervoor genoemde redenen een

amendement83 in op de (ontwerp)regeling van de voorwaardelijke machtiging,84 waarmee het

mogelijk moest worden eerder in te grijpen. Ze stelden voor dat een observatiemachtiging kon worden verleend voor personen van wie men ernstig vermoedde dat ze leden aan een

psychische stoornis, waardoor gevaar voor henzelf dreigde.85 Op grond van de machtiging

kon, tijdens een korte periode van gedwongen opname, onderzoek worden gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van een stoornis en het gevaar dat daar (mogelijk) uit voortkwam.86

De maatregel was, kort samengevat, vooral bedoeld voor zorgwekkende zorgmijders zonder ziekte-inzicht, die zeker gebaat zouden zijn bij hulp.87

De “zorgmijdende patiënten” werden in verband gebracht met extreme overlast, verloedering en verwaarlozing,88 maar de indieners benadrukten dat de maatregel daar niet voor bedoeld

was. Via bemoeizorg en vermaatschappelijking zou juist geprobeerd kunnen worden een opname te voorkomen,89 en bovendien zou de opname tot bezinning bij de betrokkene kunnen

leiden, omdat die kon nadenken over nut en noodzaak van behandeling. Hierdoor, zo was de gedachte, kon een obm uiteindelijk zelfs tot een toename van de autonomie leiden.90

3.3.2. Politieke weerstand tegen amendement

De bedoelingen van de indieners ten spijt, zorgde het ”koekoeksei”91 voor veel commotie.

De bezwaren waren zowel inhoudelijk als juridisch van aard. Aan de ene kant zou de

maatregel ongeschikt zijn om mensen te bereiken die niets meer met hulpverleners te maken

83 Amendement v.d. Hoek en Passtoors, Kamerstukken II 2000/01, 27289, 13, later vervangen door 18.

Op de wijze van indiening is kritiek geuit, omdat de RvS en andere relevante partijen daardoor niet vooraf hun licht over het voorstel konden laten schijnen. Zie bijv. Keurentjes, TvGR 2002/8; Lucieer, MC 2002/57, 26 - 27.

84 Kamerstukken II 2000/01, 27289, 1 en 2. 85 Kamerstukken II 2000/01, 27289, 13, p. 2. 86 Kamerstukken II 2000/01, 27289, 13, p. 2.

87 Kamerstukken II 2000/01, 27289, 13, p. 2. Voor kritiek op de vage omschrijving van de doelgroep

zie bijv. Lucieer, MC 2002/26-27. Zie ook Van Veldhuizen, JGGZR 2006/3.

88 Gezondheidsraad 2004, p. 74.

89 Kamerstukken II 2000/01, 27289, 13, p. 3. 90 Kamerstukken II 2000/01, 27289, 13, p. 3.

91 Handelingen II 2001/02, p. 47 - 3363, beeldspraak van het lid Hermann waarmee zij doelde op het

(24)

24

wilden hebben. Toenmalig minister van VWS (Borst) bijvoorbeeld, vreesde dat

dwangtoepassing hun wantrouwen alleen maar zou vergroten en ontraadde de aanneming van het amendement daarom zelfs ernstig.92 Het zou volgens de minister beter zijn om

“outreaching” te werk te gaan, door actieve, bemoeiende en betrokken hulpverlening.93

De juridische bezwaren aan de andere kant, hadden betrekking op de mogelijke

onverenigbaarheid van de obm met het EVRM. Zo meende het lid Dittrich (D66) dat de maatregel in strijd was met artikel 5 EVRM,94 omdat het enkele vermoeden van de

aanwezigheid van een psychische stoornis en gevaar onvoldoende was.95 Ook de toenmalig

minister van Justitie (Korthals) had er om die reden een hard hoofd in, en stelde daarom voor de Raad van State (RvS) om een spoedadvies te vragen.96

3.3.3. Weerstand vanuit het veld

Buiten de politieke arena ontstond zo mogelijk nog meer ophef over de voorgenomen regeling. Tegenstanders hekelden de (in hun ogen) te grote verruiming van de reikwijdte en waren bevreesd voor misbruik, met name voor doelen van openbare orde.97 Psychiaters

zouden via de observatiemachtiging tot verlengde arm van de overheid worden gemaakt.98

Volgens Hoofdinspecteur GGZ Lucieer was de machtiging primair bedoeld om in te spelen op de groeiende onvrede bij verwanten en samenleving.99In Medisch Contact (MC) werd opgeroepen de obm te boycotten; in plaats van een nieuwe opnamemogelijkheid zou er nieuwe behandelwetgeving moeten komen.100 Een enkeling vond het wel een goede stap,

richting een systeem waarin behandeling meer de nadruk kon krijgen,101 maar over het

algemeen waren de reacties onverhuld afwijzend.102

92 Handelingen II 2000/01, p. 99-6621.

93 Handelingen II 2000/01, p. 99-6614. Op deze plaats past de opmerking dat mw. Borst jaren later een

verdrietige aanleiding zou zijn voor weer een andere observatiemaatregel, waarover in Hfdst. 4 meer.

94 Artikel 5 EVRM biedt bescherming tegen willekeurige vrijheidsberoving. 95 Handelingen II 2001/02, p. 98-6150.

96 Handelingen II 2001/02, p. 99-6224-6225.

97 Zie bijv. Lucieer, MC 2002/26-27; zie ook Legemaate, NJB 2002/77; v. Veldhuizen, MC 2002/ 40. 98 Van Hezewijk, MC 2005/50. Zie ook Keurentjes, TvGR 2002/8.

99 Lucieer, MC 2002/26 - 27. 100 Van Hezewijk, MC 2006/2. 101 Van Veldhuizen, MC 2002/ 40.

102 Zie bijv. Van Hezewijk, MC 2007/48: “Een jarenlange proefopstelling die associaties oproept met

(25)

25

3.3.4. Advies Raad van State

Zoals voorgesteld door minister Korthals, werd de RvS om een spoedadvies gevraagd over de verenigbaarheid van de maatregel met het EVRM.103 De Raad baseerde zich in haar advies104

op de jurisprudentie van het EHRM, met name op de arresten Winterwerp en Varbanov.105

Hieruit leidde zij af dat, behoudens in noodsituaties, voor detentie in verband met een geestesstoornis die gevaar oplevert, een voorafgaande medische beoordeling is vereist. Een kortdurende vorm van vrijheidsbeneming, gericht op het vaststellen van een gevaar veroorzakende geestesstoornis, behoefde volgens de Raad niet onverenigbaar te zijn met het EVRM.106 Volgens Legemaate heeft de Raad met dit “zuinige” advies een te ruime

interpretatie gegeven aan het Varbanov-arrest, want daar wordt zekerheid vereist omtrent stoornis en gevaar, terwijl dat bij de observatiemachtiging nu juist ontbreekt. In dat geval is vrijheidsbeneming zonder voorafgaande diagnose alleen toegelaten in noodsituaties.107

Over de noodzaak, effectiviteit en uitvoerbaarheid van de obm liet de Raad zich niet uit. 3.3.5. Aanneming amendement

Ondanks dat de regering gekant bleef tegen het amendement, werd dit door de Tweede Kamer aanvaard, nadat bij wijze van compromis een evaluatiebepaling en een horizonbepaling waren toegevoegd.108 Dat het hiermee nog geen gelopen race was, blijkt wel uit het verzet van de

Eerste Kamer. Pas nadat de minister van VWS had toegezegd109 eerst een jaar vooraf te

registreren in welke situaties een dergelijke machtiging wellicht uitkomst had kunnen bieden, ging ook de Eerste Kamer overstag.110 De maatregel trad in werking per 1 januari 2006.111

103 Kamerstukken II 2001/02, 27289, C, 13, vervangen door 18, later door 24 en tot slot door 31. 104 Kamerstukken II 2001/02, 27389, C.

105 EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. EAA (Winterwerp/Nederland); EHRM 5 oktober

2000, BJ 2001/36 m.nt. W. Dijkers (Varbanov/Bulgarije).

106 Kamerstukken II 2001/02, 27289, C.

107 “De acuutheid van het gevaar ‘compenseert’ dan als het ware de onzekerheid die nog over de

stoornis bestaat”, aldus Legemaate in NJB 2002/30.

108 Art. VI en VII van de wet van 13 juli 2002 (Stb 2002, 431). Het evaluatievoorschrift hield in dat de

maatregel na twee jaar geëvalueerd zou worden. Op grond van de horizonbepaling zou de maatregel 1 jaar na het uitbrengen van het verslag van rechtswege vervallen, tenzij bij AMvB anders was bepaald.

109 Kamerstukken I 2001/02, 27289, 239f en Kamerstukken I 2001/02, 27289, 239d (n.MvA).

Overigens is deze vooraf-registratie onuitvoerbaar gebleken.

110 Wet van 3 februari 2005, Stb. 2005, 95. 111 Besluit van 2 september 2005, Stb. 2005, 492.

(26)

26

3.4. Inhoud, doel en reikwijdte artikel 14 h Wet Bopz (oud) 3.4.1. Art. 14 h Wet Bopz (oud), inhoud

De observatiemaatregel was neergelegd in artikel 14 h en 14 i Wet Bopz (oud). De tekst luidt, voor zover hier relevant, als volgt:

“Art. 14 h Wet Bopz (oud)

1. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie een observatiemachtiging verlenen om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen

verblijven, indien het ernstig vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestvermogens de betrokkene voor gevaar voor zichzelf doet veroorzaken. 2. De observatiemachtiging strekt ertoe te onderzoeken of:

a. een stoornis van de geestvermogens aanwezig is en

b. de stoornis betrokkene gevaar voor zichzelf doet veroorzaken. (…).”

3.4.2. Art. 14 h Wet Bopz (oud), doel

Waar de andere Bopz-machtigingen tot doel hadden gevaar af te wenden, ging het bij de obm om de beantwoording van een specifieke onderzoeksvraag: “Heeft betrokkene een psychische stoornis die gevaar voor hemzelf veroorzaakt?” 112 Hierdoor kon een gedwongen opname zijn

toegelaten nog voordat bij iemand een stoornis was vastgesteld. Het “ernstig vermoeden” in het eerste lid van artikel 14 h Wet Bopz (oud), had blijkens de toelichting betrekking op zowel de stoornis als het gevaar en het causale verband daartussen.113 De machtiging had een

geldigheidsduur van maximaal drie weken. Men hoopte in die periode gegevens te verkrijgen aan de hand waarvan kon worden vastgesteld of iemand een psychische stoornis had, en zo ja, welke, en of betrokkene daardoor (inderdaad) gevaarlijk was voor zichzelf.114

112 Kamerstukken II 2003/04, 29363, 6, p. 2. 113 Kamerstukken II 2001/02, 27289, 31, (MvT).

114 Zie ook Gezondheidsraad 2004, p. 75. Onduidelijkheid over de stoornis of de mate van gevaar was

(27)

27

Indien een vervolgmaatregel geïndiceerd werd geacht om het dreigende gevaar af te wenden, kon daartoe worden overgegaan.115 Afgezien van de gedwongen opname en het verblijf, was

het niet mogelijk om dwang op de patiënt toe te passen.116

3.4.3. Art. 14 h Wet Bopz (oud), reikwijdte

De obm was volgens de toelichting bedoeld voor “mensen zonder ziekte-inzicht, die zich onttrekken aan hulpverlening en behandeling, maar wel (…) bekend zijn bij de hulpverlening (…), die volharden in het afwijzen van vormen van hulp en zorg en behandeling die hun toestand wezenlijk zou kunnen verbeteren”. 117 Volgens Lucieer betrof dit een dermate

onduidelijk afgebakende doelgroep, dat daardoor het risico bestond dat personen die

onaangepast gedrag vertoonden onder druk van de samenleving te snel werden opgenomen.118

3.4.4. Verschil Bopz-obm met vm en ibs

Omdat bij de obm een ernstig vermoeden van stoornis en gevaar voldoende was, had deze een ruimer bereik dan de voorlopige machtiging, waar zekerheid daaromtrent vereist was (art. 2 lid 2 a Wet Bopz). Aan de andere kant ging het bij de observatie-regeling alleen om gevaar voor betrokkene zelf, terwijl het bij de vm ook kon gaan om gevaar voor anderen of voor de omgeving. Anders dan bij de ibs, hoefde het gevaar bij de obm niet acuut te zijn.

3.5. HR 15 december 2006

Nog geen jaar na de inwerkingtreding van de maatregel deed de Hoge Raad voor het eerst uitspraak inzake een voorgelegde obm.119 Deze zou grote gevolgen hebben voor de toepassing

van de maatregel, vanwege de visie die de HR in haar ober dictum daarop gaf. De HR leidde uit de rechtspraak van het EHRM namelijk af, dat de maatstaf van het ‘‘ernstig vermoeden’’ in het eerste lid van artikel 14h Wet Bopz (oud) een te ruime interpretatie was. In plaats daarvan moest de geestelijke stoornis voldoende zeker en deugdelijk zijn vastgesteld

115 Volgens Legemaate kan het soms moeilijk zijn om vast te stellen hoe het gevaar zich ontwikkelt, nu

alleen al van de opname een dempend effect uitgaat. Zie diens laatste noot bij HR 15 december 2006, NJ 2007, 132.

116 Zie art. 35a Wet Bopz (oud). Dit bleek later een van de hoofdredenen te zijn waarom psychiaters de

maatregel amper gebruikten. Zie Trimbos-instituut 2008, p.58.

117 Kamerstukken II 2001/02, 27289, 31, p. 3. Zie ook Kamerstukken II 2000/01, 27289, 18. 118 Lucieer, MC 2002/26 - 27.

(28)

28

(“reliably shown to be of unsound mind”).120 Het “ernstig vermoeden” mocht alleen zien op

het gevaar voor de persoon zelf en op het causale verband tussen dat gevaar en de stoornis.121

Wel mocht volgens de HR in spoedgevallen iemand een korte tijd onvrijwillig worden

opgenomen om te kunnen onderzoeken of hij aan een geestesziekte leed. Een voorwaarde was dat het geneeskundig onderzoek direct na opname plaatsvond. Voor niet-spoedeisende

gevallen moest het onderzoek echter altijd voorafgaande aan de vrijheidsbeneming

plaatsvinden, of, indien betrokkene hieraan niet wilde meewerken, op basis van (tenminste) het dossier. Was aan deze voorwaarden niet voldaan, dan was dwangopname niet mogelijk.122

Met dit arrest oordeelde de HR dus niet dat de obm in het geheel niet door de (juridische) beugel kon, maar scherpte zij het criterium “psychische stoornis” wel flink aan. Volgens Dijkers liet de uitspraak nog wel een weinig ruimte om de maatregel in te zetten, bijvoorbeeld als wel het bestaan van een geestesstoornis was vastgesteld maar nog niet duidelijk was welke stoornis het betrof. Ook als het causale verband tussen de vastgestelde stoornis en het gevaar niet duidelijk genoeg was, of als onduidelijk was of uit die stoornis inderdaad (voldoende ernstig) gevaar voor de persoon voortkwam, kon de maatregel nut hebben.123

3.6. Evaluatie van de observatiemachtiging

In februari 2008 bracht het Trimbos-instituut het evaluatierapport van de

observatiemachtiging uit.124 De belangrijkste conclusies worden hierna besproken.

3.6.1. Obm weinig aangevraagd

Ten eerste bleek dat de observatiemachtiging weinig was aangevraagd.125 Per maand was dat

namelijk minder dan vier keer gebeurd, hetgeen neerkomt op 0,3 procent van het totaal aantal aangevraagde Bopz-machtigingen. De onderzoekers vermoedden dat dit voor het eerste jaar verklaard kon worden door de onbekendheid van het veld met de regeling, en omdat de reeds

120 HR 15 december 2006, NJ 2007, 132, m.nt. J. Legemaate, r.o. 4.6. 121 HR 15 december 2006, NJ 2007, 132, m.nt. J. Legemaate, r.o. 4.8.

122 Zie ook HR 15 december 2006, NJ 2007, 132, r.o. 4.9: Volgens de AG Dijkers kon gedwongen

opname best een sterke verbetering van de toestand van betrokkene meebrengen, bijvoorbeeld door de ontvangen zorg of door de onthouding van drugs en alcohol, maar was dit op zichzelf geen reden om iemand onvrijwillig op te nemen.

123 HR 15 december 2006, BJ/2007, 2, m.nt. W. Dijkers. 124 Trimbos-instituut 2008.

(29)

29

bestaande opnamemogelijkheden beter werden benut. Voor het tweede jaar kon het komen door de invloed van het hiervoor besproken decemberarrest.126

3.6.2. Ingezet: maatschappelijke teloorgang en zelfverwaarlozing

Een tweede bevinding was, dat de obm het meest werd ingezet in situaties waar gevaar was voor maatschappelijke teloorgang (43 procent) en voor zelfverwaarlozing (36 procent).127 De

machtiging werd dan gebruikt als laatste middel om weer met betrokkene in contact te komen ter afwending van het gevaar, en om de betrokkene ter diagnostisering in het ziekenhuis te krijgen. Overlast of agressie die patiënten tegen zichzelf oproepen bleken in dit kader niet of nauwelijks relevant te zijn geweest.128

3.6.3. Beperkte bruikbaarheid

Ten derde bleek de maatregel beperkt bruikbaar te zijn. Dit was namelijk wel “een goed middel om mensen binnen te halen”, maar het niet kunnen toepassen van andere dwang, alsmede de korte geldigheidsduur van de machtiging, werden als grootste beperking gezien.129

Onbekendheid met en onduidelijkheid over de maatregel leidde er overigens in zes procent van de machtigingen toe, dat toch tot dwangtoepassing was overgegaan.130

3.6.4. Bereikte doelgroep

Een vierde gevolgtrekking betrof de bereikte doelgroep. Er waren inderdaad wel (overwegend) zorgmijders bereikt met de machtiging, maar niet degenen die op straat leefden.131 De (relatief) nieuwe doelgroep betrof vooral patiënten op wie de ambulante

hulpverlening tot dan toe geen grip had gehad.132

3.6.5. Weerstand tegen inzet obm

Tot slot werd uit duidelijk dat degenen die met de obm moesten werken er weerstand tegen hadden. Dit kon te maken hebben met de ruimere reikwijdte en de vrees voor misbruik ter overlastbestrijding. Mogelijk was ook dat psychiaters de voorkeur gaven aan de vm of de ibs. De onderzoekers zagen ook verband tussen de voorafgaande discussies rondom de invoering

126 Trimbos-instituut 2008, p. 63. 127 Trimbos-instituut 2008, p. 37 - 38. 128 Trimbos-instituut 2008, p. 38. 129 Trimbos-instituut 2008, p. 55-58 en p. 64. 130 Trimbos-instituut 2008, p. 43-44 en p. 61. 131 Trimbos-instituut 2008, p. 46. 132 Trimbos-instituut 2008, p. 60.

(30)

30

van de obm en het lage aantal aangevraagde machtigingen.133 De positieve geluiden waren

dezelfde argumenten die van Veldhuizen al had geuit in de aanloop naar de maatregel: de obm kon een nuttige opstap zijn naar een voorwaardelijke machtiging.134

3.6.6. Eindconclusie evaluatierapport

De onderzoekers concludeerden dat, ondanks de uitkomsten van het onderzoek, voortzetting van de observatiemaatregel niet ontraden behoefde te worden. Verlenging was mogelijk, maar wel moest dan het draagvlak ervoor verbreed worden, onder meer door voorlichting, meer toezicht vanuit de IGZ en het betrekken van cliënten.135

3.6.7. Einde oude observatiemachtiging

In tegenstelling tot het Trimbosinstituut zag de minister geen aanleiding de regeling te verlengen, zo liet hij de Tweede Kamer in juli 2008 weten.136 Kennelijk was iedereen het

daarmee eens, want noch vanuit de regering, noch vanuit het parlement waren andere geluiden hoorbaar. Op grond van de horizonbepaling kwam de observatiemaatregel daarom per 1 januari 2009 van rechtswege te vervallen.137

3.7. Samenvatting en deelconclusie

In dit hoofdstuk is getracht een verklaring te vinden voor de korte levensduur van de

observatiemaatregel in de Wet Bopz. Deze was bedoeld om personen met ernstige psychische problemen eerder gedwongen te kunnen opnemen. Het heftige debat dat volgde op het

voorstel, kan als een bevestiging worden gezien van het feit dat een dergelijke

overheidsinterventie meerdere dimensies kent. Aan de ene kant heeft ieder het recht om met rust gelaten te worden en zijn leven naar eigen inzicht vorm te geven. Aan de andere kant heeft de maatschappij recht op bescherming tegen gevaar,138 zoals ook het individu onder

omstandigheden aanspraak moet kunnen maken op interventie. Dat laatste kan aan de orde zijn als iemand zichzelf in gevaar brengt, en zonder bemoeienis zijn maatschappelijke teloorgang niet gekeerd kan worden. Omdat de doelgroep moeilijk bleek af te bakenen, kon

133 Trimbos-instituut 2008, p. 62 - 63. 134 Trimbos-instituut 2008, p. 62.

135 Zie over “betrekken van partijen” Keurentjes, TvGR 2002/8; Lucieer, MC 2002/57, 26-27. 136 Kamerstukken II 2007/08, 25763, 11.

137 Art. VI en VII van de wet van 13 juli 2002 Stb. 431 en wet van 3 februari 2005 en Stb. 95 en Stb.

492.

(31)

31

de reikwijdte van de obm (te) ver worden opgerekt. Ook bij het gekozen doel kunnen vraagtekens geplaatst worden; waarom mensen van hun vrijheid beroven om te kijken of ze iets mankeren, als met de aldus verkregen informatie verder toch niets gebeurt? Bovendien was van veel zorgwekkende zorgmijders al bekend dat ze een geestesstoornis hadden, en ook was niet het probleem dat onbekend was welke stoornis het precies betrof. Behandeling zonder toestemming was namelijk niet mogelijk. Die toestemming gaven deze mensen nu juist niet, maar daarvoor bood de maatregel geen oplossing.

De machtiging werd in de praktijk nauwelijks ingezet. De belangrijkste reden voor de weerstand in het veld, was dat slechts de dwangopname en het gedwongen verblijf mogelijk werden, en dat drie weken observeren te kort werd bevonden. Na het arrest van de Hoge Raad liep het aantal aanvragen nog verder terug. De geringe bruikbaarheid maakte dat geen

behoefte was aan verlenging van de regeling, zodat deze op grond van de horizonbepaling na drie jaar van rechtswege kwam te vervallen. In het hiernavolgende hoofdstuk wordt ingegaan op de potentiele meerwaarde van de voorgestelde nieuwe obm.

(32)

32

Hoofdstuk 4. De voorgestelde observatiemaatregel in de Wvggz

4.1. Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de voorgestelde observatiemaatregel in de toekomstige Wet

verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).139 Waarom is het voorstel verworpen140 en

is dat terecht? Voor een antwoord hierop wordt eerst kort ingegaan op de Wvggz en de aanleiding daarvoor (§2). Voor een goed begrip komt vervolgens de crisismaatregel in de Wvggz aan bod, die vergelijkbaar is met de huidige ibs (§ 3). Daarna volgt een bespreking van de “time-out-procedure”, zoals minister Schippers (VWS) de voorgestelde obm in eerste instantie noemde (§ 4). Een analyse van het verworpen hoofdstuk 7A in de Wvggz verschaft duidelijkheid over de inhoud, het doel en de reikwijdte (§ 5). Tot slot wordt uiteengezet welke juridische knelpunten zich hadden kunnen aandienen als het voorstel was aangenomen (§ 6). 4.2. De Wvggz, beknopte schets

4.2.1. Wvggz, aanleiding

In mei 2007 werd aan de TK het rapport “Voortschrijdende Inzichten” aangeboden,141 dat

naar aanleiding van de derde evaluatie van de Wet Bopz was opgesteld. Het daaropvolgende kabinetsstandpunt hield in, dat er nieuwe wetgeving moest komen.142 Het rapport toonde

namelijk aan dat de Wet Bopz niet goed meer aansluit op de praktijk. Dit omdat, vanwege het in die wet centraal staande gevaarscriterium, dwangbehandeling van psychisch gestoorde personen alleen mogelijk is in combinatie met een onvrijwillige ziekenhuisopname. Het kabinet wilde deze koppeling loslaten. Door kwalitatief hoogwaardige (bemoei)zorg te geven, moet dwang zoveel mogelijk worden voorkomen en dient toepassing van dwang het ultimum remedium worden.143 Deze uitgangspunten leidden tot het wetsvoorstel dat in juni 2010 werd

ingediend.144

139 Kamerstukken II 2009/10, 32399, 1 en 2. De Wvggz is op 14 februari 2017 door de TK

aangenomen.

140 Kamerstukken II 2016/17, 32399, 49. Het voorstel voor de obm is op 14 februari 2017 verworpen. 141 Kamerstukken II 2006/07, 25763, 7, bijlage.

142 Kamerstukken II 2009/10, 32399, 3, p. 11. 143 Kamerstukken I 2007/08, 30492, E (MvA). 144 Kamerstukken II 2009/10, 32399, 1 en 2.

(33)

33

4.2.2. Wvggz, reikwijdte

Onder het bereik van de Wvggz vallen volgens de toelichting personen met een psychische stoornis die aan het criterium voor verplichte zorg voldoen. Dit zijn mensen die een zo ernstige stoornis hebben, dat het noodzakelijk is om de dreigende schade af te wenden.145

Voor het criterium van de stoornis is aansluiting gezocht bij het veel gehanteerde handboek voor psychiaters, de DSM.146 Hierdoor is de grens tussen geestesstoornissen in de zin van de

Wet Bopz en overige psychische stoornissen vervaagd, en kunnen verschillende stoornissen die niet onder het bereik van de Wet Bopz vallen, straks wel onder de Wvggz vallen.147

Anders dan de Wet Bopz is de Wvggz speciaal bedoeld voor patiënten in de psychiatrie, en vallen degenen in de geestelijk gehandicaptenzorg en de psychogeriatrie daarbuiten.148

4.2.3. Wvggz, inhoud

De huidige machtigingen en grondslagen voor dwang in de psychiatrie zullen in de nieuwe wet worden vervangen door een rechterlijke zorgmachtiging, waarvoor de OvJ een verzoek kan indienen.149 Deze zorgmachtiging bevat niet “alleen” meer de toestemming voor

onvrijwillige opname, maar ook zal de rechter daarin precies dienen te vermelden welke verplichte zorg150 mag worden verleend.151 Omdat de wet uitgaat van een zogeheten

“stepped-care” benadering, zal met het lichtste middel worden gestart als interventie nodig is, en pas als dat niet toereikend is kan een zwaarder middel worden ingezet.152 Verder zal gedwongen

zorg, behalve binnen de muren van een “accommodatie”153 onder de nieuwe wet ook

daarbuiten kunnen worden gegeven.

145 Kamerstukken II 2009/10, 32399, 3, p. 4.

146 Kamerstukken II 2009/10, 32399, 3. DSM: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. 147 Zie Ploem & Gevers, TvGR 2015/ 39, p. 203.

148 Zij vallen onder de toekomstige Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk

gehandicapte cliënten (Wzd), die nu ter beoordeling bij de EK ligt. De Wvggz en de Wzd worden tegelijk met de (eveneens voorliggende) Wet forensische zorg (Wfz) behandeld, omdat onderlinge afstemming noodzakelijk is.

149 Voor kritiek op het toebedelen van de verzoekersrol aan de OvJ, zie Dute, TvGR 2017/01, p. 3. 150 Zie art. 3.2. Wvggz voor het verschil tussen zorg en verplichte zorg.

151 Dijkers verwacht dat de zorgmachtiging ”uit voorzorg te ruim zal zijn en dus qua

rechts-bescherming weinig biedend, hetzij te krap bemeten zal zijn”, zie Dijkers, TvGR 2017/01, p. 32 - 33.

152 Kamerstukken II 2009/10, 32399, 38, p. 2.

153 Art. 1:1 lid 1 sub b “bouwkundige voorziening of een deel van een bouwkundige voorziening met

(34)

34

4.2.4. Wvggz, doel

De Wvggz heeft tot doel de gevaarzettende stoornis weg te nemen154 en de patiënt de zorg te

geven die nodig is om zijn autonomie te herkrijgen. Daartoe wordt deze zoveel mogelijk bij zijn behandeling betrokken en wordt diens rechtspositie versterkt indien sprake is van dwang.155 Bovendien is een belangrijke doelstelling het zoveel mogelijk voorkomen van

dwang en de duur daarvan te beperken (art. 2:1 lid 2).156 De geboden zorg moet doelmatig

zijn en voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.157

4.3. De crisismaatregel in de Wvggz

4.3.1. Crisismaatregel, inhoud, doel en reikwijdte

In Hoofdstuk 7 van de toekomstige Wvggz is de crisismaatregel neergelegd, die in de plaats zal komen van de ibs. Evenals voor de ibs, zal de burgemeester op grond van de Wvggz in bepaalde gevallen toestemming mogen geven voor dwangtoepassing. Het gaat om situaties van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel158, terwijl ernstig vermoed wordt dat iemands

gevaarlijke gedrag voortkomt uit een psychische stoornis. Onder ernstig nadeel verstaat de Wvggz (art. 1:1 lid 2) het aanzienlijke risico op:

a. levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, ernstig verstoorde ontwikkeling voor of van betrokkene of een ander;

b. bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat hij onder invloed van een ander raakt;

c. de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept; d. de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Anders dan de bereidheid die voor de ibs wordt geëist, moet voor de crisismaatregel gelden dat de betrokkene (van 16 jaar of ouder) zich niet tegen de maatregel verzet.159 Voordat de

maatregel kan worden opgelegd, moet echter eerst een actuele medische verklaring van een

154 Kamerstukken II 2015/16, 32399, 2.

155 Kamerstukken II 2009/10, 32399, 3, p. 1. (MvT). 156 Kamerstukken II 2009/10, 32399, 3, p. 1 - 2. (MvT). 157 Zie Dijkers, TvGR 2017/01, p. 32.

158 Deze term komt in de plaats van het begrip “gevaar,” maar volgens de regering wordt hiermee geen

bredere uitleg gegeven aan het gevaarscriterium, zie Kamerstukken II 2009/10, 32399, 3, p. 53 - 54.

159 Zie art. 1:1 lid 4 Wvggz. Hierdoor is in beginsel geen machtiging vereist bij personen uit de gbgb

(35)

35

psychiater aanwezig zijn, waaruit blijkt dat er sprake is van een gevaarlijke psychische

stoornis. Bovendien moet de burgemeester ervoor zorgen dat de betrokkene wordt gehoord als dat mogelijk is (art. 7:1 lid 3). Van de opgelegde maatregel en de medische verklaring

ontvangt de OvJ onverwijld een kopie, en indien deze de maatregel gegrond acht, verzoekt hij de rechter om een machtiging tot voortzetting daarvan, die maximaal drie weken geldig is. 4.3.2. Crisismaatregel, voorafgaande verplichte zorg

Een grote verbetering is volgens de regering de mogelijkheid van (aan de maatregel) voorafgaande verplichte zorg (art. 7:3 lid 1 en 4), waardoor de overbrenging en ophouding van betrokkene een wettelijke grondslag krijgen.160 Voor deze twee vormen van verplichte

zorg is maximaal zes uur de tijd. Bovendien mag in de voorafgaande periode verplichte zorg worden gegeven, als dat nodig is ter afwending van het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. Gerekend vanaf het moment van het medisch onderzoek, is maximaal twaalf uur verplichte zorg toegestaan, en alles bij elkaar mag dit niet langer dan achttien uur duren.

4.3.3. Crisismaatregel, verplichte zorg in noodsituaties

Er kunnen noodsituaties zijn waarin niet volstaan kan worden met de verplichte zorg die mag worden gegeven op grond van de crisismaatregel of op grond van de machtiging tot

voortzetting daarvan. Dan mag op grond van paragraaf 3 van hoofdstuk 8 van de wet ook andere dwang worden toegepast, mits niet langer dan drie dagen en noodzakelijk gelet op:161

a. ernstig nadeel,

b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg of verplichte zorg wordt verleend,

c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of d. de voorkoming van strafbare feiten.

4.4. Maatschappelijke context van de voorgestelde Wvggz-obm

Er zijn in de praktijk veel mensen die, om met Dijkers te spreken, “afwijkend, onverwacht, onrustbarend gedrag vertonen, die (…) worden aangeduid als ‘verwarde personen’”.162 Bij

een deel van hen is wel sprake van ernstig verward gedrag, maar niet van onmiddellijk

160 Zie over buitenwettelijk noodrecht Van Hattum, JGGZR 2016/2. 161 Art. 8:11 en 8:12 Wvggz.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Elementen als de sector, de omvang, de organisatie- en bestuurscultuur en het ontwikkelingsstadium van de organisatie, bepalen waar de behoeften het grootst zijn en waar de

Bij micro- expressies kijken we naar de emoties die in een fractie van een seconde in het gezicht van de gesprekspartner te zien zijn en beoordelen we of deze emo- ties passen

In zorggroep Almelo wisselen de systemen de informatie nog niet naar behoren uit, en moet er dus altijd met twee systemen gewerkt worden om alle informatie over de patiënt

Is naar uw oordeel opname of voortzetting van het verblijf noodzakelijk noodzakelijk noodzakelijk noodzakelijk om het ernstige nadeel te kunnen afwenden. is naar uw oordeel

25 mg/ml; ampul 3 ml Volwassene: intramusculair 75 mg diep intragluteaal Contra-indicatie: actief peptisch ulcus, overgevoeligheid voor salicylaten, eGFR < 30

In de – zeldzame – situatie dat een huisarts een patiënt tre t met een ernstige ademdepressie of deze krijgt door toediening van een opioïde door de huisarts, is in de meeste

30 Behandeling acute psychose of agitatie Gewenste kenmerken van een kalmerend middel bij ernstige agitatie zijn onder andere: effectief en veilig in de eerste lijn toepasbaar

Deze nog niet uitgekomen knoppen worden door Japanners gebruikt voor een middel tegen kanker, waarvan sinds 2015 het effect wetenschappelijk zou zijn aangetoond.. Auteur: Santi