• No results found

Weijnen en zijn nalatenschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weijnen en zijn nalatenschap"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Van Taal en Tongval verschijnen per jaar twee reguliere nummers en één themanummer, Taal en Tongval wordt in eigen beheer uitgegeven door de redactie met de steun van de algemene wetenschapsorganisaties in Nederland en Vlaanderen met name de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), het Meertens Instituut (KNAW), het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (FWO-Vlaanderen), de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) te Gent en de Universitaire Stichting van België, ISSN 0039 8691

Redactie:

S. Barbiers (Meertens, KNAW) - M. Devos (UG) - L. Draye (KUL) - R. van Hout (RU) -1. Nijen Twilhaar (HU) -1. Taeldeman (UG) en G. De Vogelaer (FWO/UG). Redactieraad:

P. Auer (Freiburg)

H. Bennis (Meertens Instituut KNAW) T. Colleman (UG)

N. Corver (UU) M. Emestus (RU)

D. Geeraerts (KUL) 1. Goossens (ex KUL)

B. Hermans (Meertens Instituut KNAW) F. Hinskens (Meertens Instituut KNA W) 1. Van Keymeulen (UG)

W. Van Langendonck (KUL) A. Lenz (RUG)

1. Van Loon (UA) P. Van Reenen (VU) S. Reker (RUG)

G. De Schutter (ex UA, KANTL) D. Stellmacher (Göttingen) lPA Stroop (UvA) 1. Swanenberg (KUB) W. Vandenbussche (VUB) A. Versloot (FA)

S.F.L. De Vriendt (ex VUB, ULB) M. Van der Wal (UL)

F. Weerman (UvA)

Prijs per jaargang: 35 Euro voor een gewoon abonnement; 25% korting voor een studenten-abonnement.

Brieven en stukken voor de redactie, evenals boekwerken ter recensie gelieve men te sturen aan:

voor België:

Gunther De Vogelaer, Vakgroep Nederlandse Taalkunde van de Universiteit Gent, Blandijnberg 2, B-9000 Gent, e-mail: gunther.devogelaer@UGent.be

voor Nederland:

Sjef Barbiers, Meertens Instituut, Postbus 94264, NL - 1090 GG Amsterdam, e-mail: sjef.barbiers@meertens.knaw.nl

Voor (ruil)abonnementen, advertenties en kopijbehandeling wende men zich tot: Administratie Taal en Tongval, Vakgroep Nederlandse Taalkunde,

t.a.v. Valérie Bouckaert & Rieke Willems, Blandijnberg 2, B-9000 Gent.

Telefoon +32 (0)9 264 40 75; fax +32 (0)9 264 41 70

Belgisch bankrekeningnummer 068-2l39080-63 (Dexiabank), Nederlands bankrekeningnummer 1421.53.l41 (Rabobank) van Taal en Tongval, Blandijnberg 2, B-9000 Gent.

(3)

JOEP KRUUSEN

WEIJNEN EN ZIJN NALATENSCHAP

Abstract

In this contribution, the paper legacy of Toon Weijnen, as stored and made digitally searchable in the library and archives of the Meertens Institute in Amsterdam, is described. Weijnen's library is a refiection ofthe entire state of Dutch dialectology until the final decade of last century. His scientific corres-pondence inc1udes almost 2000 letters from the period 1935-2006 and around 500 other manuscripts. But above all this, his students are the scientific legacy of Toon Weijnen.

1. Inleiding

Toon Weijnen had een buitengewoon grote affiniteit met zijn vak. Niet alleen wetenschappelijke nieuwsgierigheid dreefhem, of de roep om de grote synthese, hij hiéld ook van zijn vak, hij kon zich verwonderen over de expressiekracht van een woord of een uitdrukking en hij kon ervan genieten!. Weijnen was vanaf zijn kennismaking met de dialectologie door Van Ginneken tot in zijn laatste artikelen begeesterd door hetgeen hij bestudeerde, door de vragen die al die discrete feiten die hij ontmoette, voor hem opwierpen en door de verklaringen die hij vond. Uit zijn nagelaten boeken en papieren is die wijze van omgaan met zijn werk te reconstrueren.

Tachtigjaar heeft hij zich aan het vak gewijd. De eerste scriptie die uit zijn studen-tentijd is bewaard gebleven, dateert van 1928; het komt straks nog ter sprake. Tachtig jaar begeesterde wetenschap. Dat klinkt abstract en metafysisch, en dat is het ook, maar in concreto het zijn óók twee vrachtwagens vol verhuisdozen met boeken.

Zie ook de bijdrage van Piet van Sterkenburg in deze bundel, blz. 24

86 Taal en Tongval 62, 2010-1

WEUNEN EN ZUN NALATENSCHAP

Zijn dochter Mira heeft de gehele papieren wetenschappelijke nalatenschap aan het Meertens Instituut geschonken: de boeken voor de boekerij en alle andere papieren voor het archief, daar waar ook het taalkundig archief van zijn leermees-ter Van Ginneken en dat van één van zijn grote projecten, de Atlas Linguarum Europae, zijn opgenomen.

De nalatenschap bestaat uit vier delen: de boekerij, het correspondentiearchief, het manuscriptenarchief en het fichesarchief, die ik in deze volgorde zal toe-lichten.

2. Boekerij

In 2008 zijn 150 verhuisdozen met ongeveer 4500 boeken naar het Meertens Instituut gegaan: Weijnens boekerij is een praktische gebruiksbibliotheek, te-vergeefs zoekt men er kostbare oude delen. Het is een voor de dialectologie zeer complete en intensief gebruikte collectie.

Opvallend is het aandeel van de tijdschriften Ze beslaan ongeveer de helft van het bestand, niet alleen de complete Ghulden Roos (vanaf 1941) en Taal en Tongval

(vanaf 1949) die hij beide mede heeft opgericht, maar ook alle klassieke Neder-landse dialectologische en taalkundige tijdschriften. Het vaakst verschijnen zijn artikelen in Taal en Tongval (75 staan er in zijn bibliografie) en in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Het hoge aantal tijdséhriften is niet

uitzonderlijk in de bibliotheken van vóór de digitalisering. Zij vervulden toen immers de informatiebron die nu door het internet wordt gevormd. En Weijnen was geheel en al van vóór welke automatisering dan ook; zijn 'database' lag opgeslagen in zijn tijdschriften en woordenboeken, in zijn fichelades en vooral in zijn fenomenale geheugen.

Aan de Nederlandse dialectologie zoals Weijnen die zijn leven lang beoefende,

ontbrak in zijn boekerij niets, op één boek na, het Waasch Idioticon van Amaat

Joos uit 1900, waarvan hij vertelde dat hij dat nooit te pakken heeft gekregen. Hij had het wel aangekocht voor de bibliotheek van zijn instituut, de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde, maar een tweede exemplaar voor zijn eigen bibliotheek heeft hij nooit kunnen vinden. Het werd pas na zijn emeritaat herdrukt.

Naast de dialectologie is er veel Nederlandse taalkunde en algemene taalwe-tenschap, naamkunde, etymologie, germanistiek, volkskunde en geschiedenis,

(4)

JOEP KRUUSEN

veel werken in verband met zijn onderwijs in Nijmegen en aan de Katholieke Leergangen in Tilburg dat hij lang volhield: oude letterkunde en filologie. Hij verzamelde ook Brabantse en Limburgse regionale studies. Veel monografieën ook over spelling, niet vreemd gezien zijn lidmaatschap van twee spellingcom-missies en van de bastaardwoordencommissie. Sinds 1970 heeft hij een grote collectie woordenboeken en comparatistische Indo-europese studies aangelegd in verband met de ALE. Ik heb de neiging te gaan opsommen. Het is ondoenlijk om in dit bestek ook maar een indruk te geven van de verscheidenheid van zijn verzameling, waaruit ook nog eens het portret van de verzamelaar zelf opdoemt.

Dis-moi qui tu hantes etje te dirai qui tu es. Ofhier: zeg maar welke boeken je verzamelt en ik zal je zeggen wie je bent.

Voor de boekenkast. Uit Topic, Regiomagazine Malden en omgeving, 2, nr. 3, blz. 4-5 (herfst 2006): Arie Craanen, Interview professor Toon Weijnen.

Opvallend is, nu we in vogelvlucht over zijn wetenschappelijke leven kunnen kijken, hoe thema's uit het allereerste begin tot aan het einde springlevend zijn gebleven. De collegedictaten van Van Ginneken over Indo-europese taalkunde en de brede comparatistische pennenstreken die Van Ginneken op zijn ontelbare kaarten tekende - en vaak door zijn student Weijnen liet tekenen (Weijnen 1996f, 46) - we vinden ze terug in dat onvermoeibaar speuren naar onderliggende

ver-WEUNEN EN ZUN NALATENSCHAP

banden in het Brabants, in de Nederlandse dialecten, en in de talen en dialecten van Europa. Weijnen had steeds een open en oplettend oog voor mogelijke substraatinvloeden, vanaf zijn eerste artikelen tot in de ALE-tijd. Zelf zag hij dat verband tussen het zaad dat Van Ginneken had uitgestrooid en de oogst van de ALE ook, maar toch was hij er wat terughoudend over. Hij schrijft (Weijnen 1996f, 37): "In hoeverre dat [onderwijs] mijn gedachten omtrent de vragenlijst voor de ALE, de Atlas van de Europese dialecten, geprikkeld en beïnvloed heeft, zal ik verder niet behandelen." Maar dat die prikkeling en invloed er waren, moge duidelijk zijn.

3. Wetenschappelijke correspondentie

De andere drie grote onderdelen van Weijnens nalatenschap zijn de correspon-dentie, de manuscripten en de fiches.

Weijnen bewaarde uiteraard lang niet alle correspondentie, maar toch zijn er veel brieven bewaard gebleven. Afgezien van de omvangrijke ALE-correspondentie, die zoals gezegd apart is opgeslagen in de archieven van het Meertens Instituut, beslaat de uitgezeefde wetenschappelijke correspondentie - gevoerd vanuit zijn huis, niet vanuit de instituten waar hij werkte - 1926 brieven uit de periode 1935 - 2006. De eerste brief is van Mgr. Jos. Schrijnen over Weijnens werkzaamheden in de letterenfaculteit, de laatste van zijn Akademie-reisgenoot Bertus de Rijk met een filosofisch onderonsje over de ouderdom.

Het gaat hoofdzakelijk om ontvangen brieven. Weijnen gebruikte geen typma-chine en kon zodoende ook geen doorslagen van zijn brieven opslaan. Later maakte hij wel eens een fotokopie van zijn handgeschreven brief.

Het is onmogelijk hier ook maar enigszins een indruk te geven van hetgeen er in die 70 jaar aan personen en onderwerpen ter sprake kwam. Er zijn autografen van Edgard Blancquaert, Marcel Cohen, Albert Dauzat, Willy Dols, Theodor Frings, Moritz Schönfeld, Jos. Schrijnen, enz. Er zijn vele brieven van collegae door de jaren heen, van vrienden in het vak en vele ook van zijn leerlingen. Ik heb hier drie bijzondere gevallen uitgelicht; Van Ginneken over de voortgang van het proefschrift in 1936, Jo Daan over Piet Meertens en Van Bakel over de woelige jaren 60 van de sectie Nederlands in Nijmegen.

(5)

,j i f !l1'1 I I

-1- Van Ginneken schrijft Weijnen op 15 juli 1936, een jaar voor de verde-diging van zijn proefschrift. Het is een brief op poten waarin Van Ginneken Weijnen maant tot grote spoed - hij is nota bene amper twee jaar daarvoor afgestudeerd! - hij móét nog in 1936 promoveren. Van Ginneken schrijft:

90

"Versta mij goed: ik ben op dit punt onverbiddelijk, omdat ik zoo goed begrijp: welk een nadeel je mij en al mijn leerlingen berokkend hebt met je talmen. En ik excommuniceer je uit onzen kring, als je voortgaat met alleen op je eigen belangen te letten. Kom mij niet aan met: het kan niet meer gedrukt worden."

Taal en Tongval 62, 2010-1

WEUNEN EN ZUN NALATENSCHAP

In het geding waren niet alleen de Kollewijn-spelling, waarvan Van Ginneken zich plotseling had afgewend (Neijt 1996), maar ook diens imperatieve ideeën over de preslavische articulatiebasis die onder de Brabantse dialectindeling zou moeten liggen en waarvan hij meende die aangetoond te hebben met zijn mouil-leringsmateriaal waarvan in de aanvang van de brief sprake is.

Maar het komt allemaal weer goed. In januari 1942 schrijft Van Ginneken een hartelijke nieuwjaarskaart voor het gezin Weijnen ("Groet je vrouwen geef aan je kinderen iets wat ze graag willen hebben van Heeroom"), waarin hij openhar-tig spreekt over zijn démarches tegenover Jan de Vries en "het instituut" (Het Rijksinstituut voor Nederlandsche Taal en Volkscultuur), waarover zij grondig van menig verschilden2 •

-2- Ook over nog een oorlogskwestie die stof deed opwaaien, zijn enkele bijzondere fragmenten in dit archief te vinden. Uit hoofde van hun functie hebben Weijnen en Piet Meertens veel met elkaar gecorrespondeerd en ze zijn goed bevriend geraakt. Weijnen schreef een prachtig portret van Meertens in het Jaarboek van de KNAW (Weijnen 1986g) en Jo Daan komt daar in haar brieven aan Weijnen op terug en pleit Meertens, lang voordat de commissie Von der Dunk van de KNAW dat deed, vrij van collaboratie. "Men kan hem verwijten, schrijft Jo Daan, dat hij een dubbelrol heeft gespeeld, dat hij zowel lektor was als medewerker aan illegale acties. Van hem kreeg ik zowel illegale bladen als illegale publicaties met verzetsgedichten. En door hem heb ik nieuwe "illegale" vrienden gemaakt. Hij heeft nooit een van zijn medewerkers op die terreinen aangebracht; mijn vrienden onder hen hebben hem ook nooit verdacht." (brief van Jo Daan, 12 januari 1990)

-3- Heftig waren zeker ook de jaren 60 op de afdeling Nederlands, die toen de 'sectie Nederlands' heette -- sexy in moderne zin was het er in elk geval wel. In 1958 bestaat de sectie Nederlands uit twee hoogleraren - Willem Asselbergs (Anton van Duinkerken) en Toon Weijnen, die er de hele dienst uitmaken, en de onderwijsassistent Karel Reijnders. Vanaf 1960 wordt de leerstoel letterkunde gesplitst en wordt Karel Meeuwisse hoogleraar moderne letterkunde. Tegelijk wordt de staf uitgebreid met in huis opgeleide medewerkers met onderwijsta-ken, Piet Buijnsters, Jan van Bakel, Piet Tummers en Emiel Nuijtens. Op hun gezamenlijke vraag naar hun positie in de organisatie van de sectie en naar hun

Zie de polemiek tussen Gerald van der Stroom en Saskia Daalder in Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek 26 (2008), 325-388. Zie ook: Joosten 1998, 11-31.

(6)

JOEP KRUUSEN

bevoegdheden, krijgen ze te horen dat de staf niets te beslissen he9fi's. Weijnen houdt strikt vast aan de vigerende Wet op het Wetenschappelijke Onderwijs die stelt dat leden van de wetenschappelijke staf uitgenodigd kunnen worden bij het

overleg in de secties. Instructief voor de aard van het debat en de daarin gebe-zigde toon is de brief van Jan van Bakel van 18 januari 1965. Hij schrijft dat de vergaderingen van de staf de schijn hebben niet meer dan 'rapportvergaderingen' te zijn terwijl er gesproken moet worden over wetenschaps- en personeelsbeleid en de begroting ... Weijnen tekent in de marge van de brief aan dat zaken van personeelsbeleid en begroting niet door de wetenschappelijke stafbeslist worden en verwijst naar het artikel van de genoemde Wet.

Bijna 40 jaar later, in een briefwisseling van juli 2004, kijken Weijnen en Van Bakel terug op hun gemeenschappelijke geschiedenis, in een opvallende sereni-teit en mildheid en met wederzijdse complimenten. "Soms denk ik ook wel na", schrijft Weijnen, "over de zin van wat ik gedaan heb. Wat is nu uniek in mijn werk geweest? Behalve de pijltjes methode is er nu weinig te noemen." Waarop Van Bakel, niet minder mild geworden, zich haast dit schijnbare zelfverwijt om te zetten in blijken van grote waardering.

4. Manuscripten en andere aantekeningen

De collectie omvat ongeveer 500 documenten verdeeld over verschillende map-pen, van collegedictaten en handgetekende kaarten uit de studententijd onder Van Ginneken, tot aan de dikke map met het manuscript en de aantekeningen van een van zijn laatst verschenen boeken, Oude woordlagen in de zuidelijk-centrale dialecten.

Hoe Weijnen aan zijn studie Nederlands begon vanuit historisch-letterkundige belangstelling, blijkt uit de oudst bewaarde, lange, scriptie, gedateerd op 7 oktober 1928 - Weijnen was 18 jaar - aan het begin van zijn tweede studiejaar, met de wijdlopige titel: De Schikking der zinsdelen in hoofd- en bijzin bij van Eeden, Kloos en Schaepman. Een psijchologiese studie, welke aan de hand van statistieken bij enkele schrijvers bepaalde merkwaardigheden in verband met den zinsbouw, - meer spesiaal de frequentie, schikking en uitgebreidheid der construerende delen - beschouwt met betrekking tot hun individualiteit.

Joosten 1998, 84.

WEUNEN EN ZUN NALATENSCHAP

Het jaar daarop zijn de titels al heel wat taalkundiger van aard: Vormleer der Knukasiese talen - Kaukasiese morfologie en Indogermaanse taalwetenschap: Et Hethitisch (nog op z'n Kollewijns als et gespeld). Bij de herdenking van Van

Ginnekens vijftigste sterfdag in 1995 haalt Weijnen, 70 jaar na zijn studietijd, ontroerende herinneringen aan deze colleges en werkstukken op in zijn Herin-neringen aan Jacques (Weijnen 19960.

Ik was bijzonder verrast er ook het complete manuscript van zo'n 300 bladzijden, waarvan 125 kaarten, te vinden van Weijnens opstel Een dialectgeographisch onderzoek naar de grens en eenige der belangrykste verschillen tusschen het West- en Oost-Noordbrabantsche dialect. Het is zijn respons op de door de

Senaat uitgeschreven prijsvraag uit 1933 over de grens tussen Oost- en West-Noordbrabants, een halfjaar voor zijn afstuderen. Hij ontving daarvoor de eerste gouden penning van de Universiteir.

De oorlog zet de regelmaat van het dagelijkse leven op z'n kop, het onderwijs raakt uit z'n voegen en Weijnen wordt ruim vijf maanden geïnterneerd in gijze-laarschap in Haaren. In de levenberichten komt deze moeilijke oorlogsperiode uitgebreid ter sprake5. Toch werkt hij aan een gestage stroom van publicaties en lijkt zijn wetenschappelijke creativiteit geen grenzen te hebben. In zijn

nalaten-4 Weijnen 1975: VIII en De Gelderlander 23 september 1933, blz. 13.

Pée 1980: 2-3; 180-181; Kruijsen 2008: 3; Kruijsen en Muysken 2009: 93-94; Van Sterkenburg 2009.

(7)

schap zijn de sporen van de oorlog te vinden in een betrekkelijk ;groot aantal onuitgegeven manuscripten, zoals De vocalische fonemen van de lettergrepen

met hoofdklemtoon in de Nederlandse Dialecten. Onuitgegeven manuscript uit

de gijzelaarstijd (1942).

Na de oorlog neemt hij het onderwijs opnieuw ter hand en al in 1946 - Weijnen was 35 en Leo Michels werd de opvolger van Van Ginneken in Nijmegen - nam hij de plaats in die Michels achterliet aan de Leergangen in Tilburg, en werd er vast docent Nederlands. Weer verschijnen boeken, grote artikelen en honderden kleine columns zoals de wekelijkse bijdragen in De Stem over Brabantse plaats-en persoonsnamplaats-en, zegswijzplaats-en plaats-enz.

Weijnens onderwijshart vindt zijn neerslag in de tientallen collegeleggers, eerst van de Tilburgse Leergangen, die uitmondden in het vaak herdrukte

Zeven-tiende-eeuwse Taal, en later in zijn Nijmeegse colleges, waarvan ook grote delen

uiteindelijk in boekvorm verschenen, zoals de vier delen van de Nederlandse

Taalgeschiedenis, de Leenwoorden uit de Latinitas en natuurlijk zijn Nederlandse Dialectkunde.

Tekenend voor Weijnens zorgvuldigheid is de map waarin hij niet alleen de door hem uitgesproken laudationes van zijn twintig promoti bewaarde, maar ook de tekst van de oppositie die hij, naar de mores van die tijd als eerste uit de corona, tegen hen inbracht.

5.

Fiches

Dan de fiches ofWel: hoe een sigarendoos een schoenendoos en een schoenendoos een bureaulade werd en hoe papierschaarste voor een bonte stoet zorgde. Wie niet herinnert zich hoe Weijnen een leeg fiche uit het ene colbertjasje viste, er een aantekening op maakte en het wegstopte in de andere zak? Hij deed dat niet alleen als hij literatuur doornam, maar ook als hij iemand iets hoorde zeggen wat hem interesseerde of zelfs als hij een bestelling in een restaurant deed, zodat hem niet zou ontgaan wat hij besteld had, als de gerechten arriveerden. Door de papierschaarste èn door zuinigheid gedreven, kon van alles hem tot fiche dienen, achterkanten van brieven en enveloppen die afgedaan waren, gehalveerde giroafschrijvingen, agendablaadjes, de N-fiches van het Prisma woordenboek en

94 Taal en Tongval 62, 2010-1

WEUNEN EN ZUN NALATENSCHAP

eenzijdig bedrukt papier dat werd versneden. "Laat Abrahams in vieren delen" stond er op zo'n stapel papier, die Henk Abrahams, de administrateur van de NCDN, moest snijden.

De betrokken lade in zijn bureau bevatte duizenden en duizenden, alfabetisch geordende aantekeningen. De meeste met literatuurverwijzingen, de interes-santste met zijn eigen observaties en aantekeningen van dialectgebruik. Zo zijn er honderden fiches met dialectwoorden waarop 'Wagenberg' in de hoek staat: het dialect van zijn moeder, of 'Asten', dat van zijn schoonfamilie.

6. Ten slotte

Het gehele archief, boeken, correspondentie, manuscripten en fiches, wordt zoals gezegd opgenomen in archief van het Meertens Instituut.

De boeken worden gemerkt als afkomstig van Weijnen en de bezoeker van de website van het Meertens Instituut kan dus ook naar de boekerij van Weijnen zoeken, virtueel langs zijn boekenplanken lopen en deze daadwerkelijk inzien op de leeszaal.

De correspondentie is ondergebracht in een eigen database op het Meertens-net, op datum, naam van de schrijver en onderwerp en daarop ook digitaal doorzoek-baar. Ook van de manuscripten en de fiches zijn databasebestanden gemaakt die op de website van het Meertens Instituut raadpleegbaar zijn.

Weijnens nalatenschap is natuurlijk veel meer dan deze hier beschreven papier-winkel. Al zijn leerlingen te samen vormen zijn immateriële nalatenschap en zetten zijn werk voort, "met het oog op de toekomst". Een concrete vorm van die voortzetting zou het opzetten van een groot corpus voor historisch onderzoek aan het Nederlands kunnen zijn, waar Weijnens leerlingen en anderen door hem geïnspireerden de input voor leveren: de historische woordenboeken van het INL, Weijnens Etymologische Dialectwoordenboek en de andere etymologische woor-denboeken, de gedigitaliseerde bestanden van de grote dialectwoorwoor-denboeken, de gedigitaliseerde bijbelvertalingen, enz.

Ik mag hem hier parafraserend naspreken: een andere leermeester, een betere gids in het taallandschap, had ik me niet kunnen wensen.

(8)

JOEP KRUUSEN

Bibliografie

Voor de volledige bibliografie van Toon Weijnen zij hier verwezen naar Jaarboek Veldeke 2007, 19-41; aanvullingen zijn bijgehouden op dialect.ruhosting.nl/weijnen.

JOOSTEN, Jos

(1998). Lijnen en breuken. Een kleine historische beschouwing over het Nijmeegs Instituut Nederlands. Nijmegen, Vantilt.

KRUUSEN, JOEP

(2008). Levensbericht van Antonius Angelus Weijnen, 28 december 1909 - 9 jè-bruari 2008. http;//dialect.ruhosting.nl/weijnen

KRUUSEN, JOEP EN PIETER C. MUYSKEN

(2009), Levensbericht van Antonius Angelus Weijnen. In: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Levensberichten en herdenkingen 2009. Am-sterdam, KNAW, 90-99.

NEUT, ANNEKE

(1996). Van Ginnekens geruchtmakende bekering. Spellingstrijd in de eerste helft van deze eeuw. In: FooIen, A. en J. Noordegraaf (red.). De taal is kennis van de ziel. Münster, Nodus, 119-144.

PÉE, WILLEM

(1980). Biografie van Prof. dr. A. Weijnen. In: Kruijsen, Joep (red.). Liber Amicorum Weijnen. Een bundel opstellen aangeboden aan prof dr. A. Weijnen bij zijn zeventigste verjaardag. Assen, Van Gorcum, 1-7.

STERKENBURG, PIET VAN

(2009). Antonius Angelus Weijnen, Fijnaart 28 december 1909 - Malden 9 febru-ari 2008. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2007-2008. Leiden, Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 176-191.

WEIJNEN, ANTOON A.

(1975). Algemene en Vergelijkende Dialectologie / General and Comparative Dialectology [Een verzameling studies van A. Weijnen, met inleiding, bi-bliografie en summaries in English bij gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag uitgegeven door A. Hagen en J. Kruijsen]. Amsterdam, Holland Universiteits Pers.

WEIJNEN, ANTOON A.

(1986). Pieter Jacobus Meertens, 6 september 1899 - 28 oktober 1985. In: Konink-lijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Jaarboek 1986, 199-204.

WEIJNEN, ANTOON A.

(1996). Herinneringen aan Jacques [van Ginneken]. In: FooIen, A. en J. Noordegraaf (red.). De taal is kennis van de ziel. Münster, Nodus, 35-50.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Concreet resulteerde de voorbereidende fase in een ondubbelzinnige opdrachtom- schrijving en in een eenduidige criterialijst voor feedback en evaluatie, zowel op het vlak van

Het prestige van de reeks entrepreneur-échantillons-frigidaire is nul, niet alleen omdat deze elementen [ + FRA] zijn, maar ook omdat ze voor heel wat (vooral jongere)

In de dialekten van W.Z.V., Ede, Filippine, Zandstraat, L.v.A., Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen en Klinge vertoont deze konsonantenklasse een vrij

Dezelfde grammaticus zou wel kunnen vermelden, dat er in het Standaardnederlands een tendentie bestaat meer onverbogen vormen van adjectieven op -isch (hypothese 4) te gebruiken en

Van een wetenschappelijke rechtvaardiging van deze methode wil ik hier in Nederland afzien, waar hij in de TNZN en de TON al lang zijn bruikbaarheid heeft bewezen. Ook vanuit

Misschien vallen de laatste twee isoglossen (nr. 9) is in het oosten van de Achterhoek in een aantal plaatsen niet bekend, daar loopt de isoglosse dus wat noordelijker dan in de

Het Zuid heeft twee gezichten : bepaalde delen zijn intussen vrij verkrotte volksbuurten met hoge overbevolkte herenhuizen geworden, maar andere herenhuizen zijn goed bewaard en

taalverandering veroorzaakt door het verschijnsel ‘forensisme’; de onderzoeksvraag was: is er sprake van een (signifikant) verschil tussen het dialektgebruik van een groep