• No results found

De accountant en zijn onafhankelijkheid bij het leveren van nnon-audit services

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De accountant en zijn onafhankelijkheid bij het leveren van nnon-audit services"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De accountant en zijn onafhankelijkheid bij het leveren

van non-audit services.

Naam: Michael Holtkamp Studentnummer: 10545115

Opleiding: BSc Economie en Bedrijfskunde – Accountancy en Control Begeleider : Dhr. Drs. R.W.J. van Loon RA

Versie: Eindversie Datum: 29/06/2016

(2)

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Michael Holtkamp, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan. Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd. De Faculteit

Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

1. Abstract

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de onafhankelijkheid van de accountant. Er is onderzocht of non-audit in combinatie met een audit zijn onafhankelijkheid aantasten. De onderzoeksvraag is: ''In hoeverre tasten de non-audit diensten van de zwarte lijst de

onafhankelijkheid van de accountant aan, als ze geleverd worden in combinatie met een audit?' Om

tot een antwoord te komen op de onderzoeksvraag zijn in paragraaf 3 enkele begrippen toegelicht. In paragraaf 4 heeft het literatuuronderzoek plaatsgevonden. Hier zijn alle non-audit diensten van de zwarte lijst afzonderlijk behandeld. Nagenoeg alle onderzoeken die zijn gebruikt berusten op een enquête. Dit houdt in dat het om meningen gaat en dus om de onafhankelijkheid in schijn. In paragraaf 5 is afgesloten met de conclusie en de discussie.

Alleen bij de payroll services geven alle onderzoeken aan dat de onafhankelijkheid niet wordt aangetast. Bij de overige non-audit diensten is er geen unaniem antwoord dat aangeeft dat de

onafhankelijkheid niet wordt aangetast. Dit houdt in dat de overige onderzochten non-audit diensten de onafhankelijkheid van de accountant aantasten.

(4)

Inhoudsopgave

1. Abstract ... 2

2. Inleiding ... 4

3. Theoretisch kader ... 5

3.1 Rol van de accountant ... 6

3.2 Onafhankelijkheid ... 7

3.2.1 De splitsing van onafhankelijkheid ... 8

3.3 Audit & Non-audit diensten ... 10

3.4 EU regelgeving ... 12

4. Literatuur onderzoek ... 13

4.1 Tax services ... 13

4.2 Bookkeeping ... 16

4.4 Designing and implementation of internal control or financial information technology systems;18 4.5 Legal services ... 20

4.6 Internal audit engagements; ... 21

4.7 Human resources services ... 23

5 Conclusie & Discussie ... 23

Bibliografie ... 28

(5)

2. Inleiding

Sinds de grote schandalen van Enron en HealthSouth na het millenniumjaar staat het vertrouwen in accountants onder druk, met name het vertrouwen in de externe accountant. De externe accountant is de natuurlijke persoon die werkzaam is bij of verbonden is aan een

accountantsorganisatie en die verantwoordelijk is voor de uitvoering van een wettelijke controle (''Handleiding regelgeving accountancy'', z.j.). Na het Enron schandaal hebben institutionele beleggers en vakbonden al gezorgd voor de eerste regels om de onafhankelijkheid van de

accountant te vergroten. Toentertijd moesten bedrijven een belangenconflict beleid implementeren dat ervoor zorgde dat het accountantskantoor geen non-audit diensten mocht leveren (Iyer et al. 2003). Om het vertrouwen te vergroten en de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen zijn er ook wettelijke aanpassingen in de regelgeving met betrekking tot het leveren van non-audit diensten in combinatie met het leveren van een audit.

In Amerika begonnen de zorgen bij de Securities and Exchange Commission (SEC) over de onafhankelijkheid van accountants vroeg in de jaren 1990. Dit heeft ervoor gezorgd dat in 2001 de SEC nieuwe regels heeft ingevoerd omtrent het leveren van non-audit diensten. Hierdoor

verminderden de zorgen over de onafhankelijkheid van de accountant, tot het faillissement van Enron. Het faillissement van Enron heeft uiteindelijk voor de Sarbanes-Oxley Act (SOX) uit 2002 gezorgd (Robinson, 2008). De SOX wet is er voor bedrijven die genoteerd staan aan de

Amerikaanse beurs. Een deel van de SOX wetgeving heeft betrekking op verboden non-audit diensten (Mauldin, 2003). Ook zijn er enkele hervormingen doorgevoerd op het gebied van aansprakelijkheid. Er zijn meer mogelijkheden om directeuren en managers die beschuldigd zijn van fraude, daar ook aansprakelijk voor te stellen (Moore, Tetlock, Tanlu & Bazerman, 2006).

Na de crisis hebben belanghebbende in Europa ook hun zorgen geuit over de

onafhankelijkheid van auditors. Als reactie hierop kwam De Europese Commissie met Het Groenboek. De Europese Commissie (2010) geeft aan dat de onafhankelijkheid van auditors de onaantastbare basis moet zijn van de auditfunctie. Auditors vervullen namelijk een wettelijke rol. De wettelijke rol is bedoeld als veiligheidsmaatregel voor beleggers, kredietverstrekkers en andere belanghebbenden. Om de onaantastbare basis van de auditfunctie te verwezenlijken moet er een verbod komen op non-audit diensten (Europese Commissie, 2010). Er kan gesteld worden dat Het Groenboek de basis heeft gevormd voor de huidige aanpassingen binnen de Europese regelgeving op het gebied van onafhankelijkheid en non-audit diensten.

In december 2013 zijn het Europees Parlement en de Europese lidstaten het eens geworden over nieuwe regelgeving met betrekking tot het leveren van non-audit diensten door

(6)

accountantskantoren. Het is specifiek aangegeven welke elf diensten niet geleverd mogen worden in combinatie met een audit. Dit wordt ook wel 'de zwarte lijst' genoemd (Barnier, 2013). De

aanpassingen in de regelgeving zijn het gevolg van de financiële crisis en de discussie die hierdoor ontstond over de onafhankelijkheid van de accountantskantoren. Op 17 juni 2016 treden de nieuwe regels omtrent non-audit diensten in werking ("EU audit reform - what you need to know" ,2014).

De nieuwe regelgeving is er om de onafhankelijkheid van de accountant te kunnen

waarborgen en het vertrouwen van beleggers in de financiële informatie te herstellen (Europese Commissie, 2010). De vraag is of de strengere regels daadwerkelijk bijdragen aan het vergroten van de onafhankelijkheid. Wanneer dit niet het geval is zijn de verscherpte regels overbodig en wordt de markt onnodig verstoord. Die onnodige verstoring kan inkomsten verlies voor accountantskantoren betekenen. De laatste jaren ontstaat er een verschuiving in de inkomsten van accountantskantoren. De inkomsten van non-audit diensten zijn van 2009 tot 2013 met 27% toegenomen tot een hoogte van 65 miljard (Harris, 2014).

In dit paper is onderzocht of non-audit diensten daadwerkelijk de onafhankelijkheid van het accountantsberoep aantasten. Hierin zijn de diensten die door de EU verboden worden afzonderlijk van elkaar onderzocht. Dit resulteert in de centrale vraag: ''In hoeverre tasten de non-audit diensten

van de zwarte lijst de onafhankelijkheid van de accountant aan, als ze geleverd worden in combinatie met een audit?'' Dit paper is van toegevoegde waarde omdat er ingegaan wordt op de

losse onderdelen van non-audit diensten.

In paragraaf drie, het theoretisch kader, zijn enkele belangrijke begrippen en concepten besproken. Hierin is besproken wat de rol van een accountant is en waarom zijn onafhankelijkheid belangrijk is. Vervolgens is het verschil tussen een audit en non-audit dienst uitgelegd en als laatste is uitgelegd wat de nieuwe EU regelgeving inhoudt. Paragraaf vier is de analyse van het

literatuuronderzoek. Hierin komen de voors en tegens van de afzonderlijke non-audit diensten naar voren om vervolgens te concluderen of ze terecht verboden zijn. In de conclusie en de discussie is antwoord gegeven op de centrale vraag en zijn de bevindingen kort samengevat.

3. Theoretisch kader

In deze paragraaf worden de begrippen uit de centrale vraag nader verklaard. De termen externe accountant, accountant en auditor worden door elkaar gebruikt. In alle gevallen wordt de externe accountant bedoeld, hij die de audit uitvoert. In de eerst volgende subparagraaf wordt de rol van de accountant en de bijbehorende concepten uitgelegd. Hierin komt ook naar voren dat

(7)

onafhankelijkheid de basis vormt voor het beroep en om die reden wordt dat de volgende

subparagraaf. Vervolgens worden de verschillende werkzaamheden van een accountant uiteengezet. Tot slot wordt toegelicht wat de nieuwe EU regelgeving met betrekking tot non-audit diensten in combinatie met een audit inhoudt.

3.1 Rol van de accountant

Het werk van accountants wordt verricht in grote, middelgrote of kleine

accountantspraktijken, al dan niet als zelfstandige. Ook kan er in commerciële ondernemingen of in non-profit organisaties worden gewerkt. Een aanzienlijk deel van de accountants werken in

internationale organisaties, hierdoor is het werk regelmatig grensoverschrijdend ('Het beroep', z.j.). Doordat het werk internationaal en grensoverschrijdend is, is er voor gekozen om ook onderzoeken van buiten Europa te gebruiken en dan voornamelijk de Verenigde Staten.

Uiteenlopende professionele omgevingen zorgen ervoor dat er verschillende ''soorten'' accountants zijn. Accountants zijn onder te verdelen in drie ledengroepen namelijk: de openbaar accountant, de interne- en overheidsaccountants en de accountants in business ('Het beroep', z.j.). De rol van een accountant is afhankelijk van de ledengroep waar hij/zij toe behoort. In dit paper zal het gaan over de externe oftewel openbaar accountant, omdat zij in hun rol het meest met de nieuwe regelgeving te maken krijgen. Het is volgens art.396 BW. 2 verplicht dat een externe accountant de jaarrekeningen van ondernemingen controleert bij twee of drie van de volgende vereisten.

1. De waarde van de activa bedraagt, op grondslag van verkrijgings- en vervaardigingsprijs, niet meer dan 4400000;

2. De netto-omzet bedraagt niet meer dan 8800000;

3. Het gemiddelde aantal werknemers over het boekjaar bedraagt niet minder dan 50. Een auditor geeft een ''redelijke mate van zekerheid'' als het gaat om het detecteren van materiële fouten. Absolute zekerheid is volgens Knechel (2009) niet mogelijk om twee redenen. Ten eerste is de maatschappij niet bereid om de kosten te betalen die nodig zouden zijn om in de buurt van een perfecte audit te komen. Ten tweede is absolute zekerheid geen haalbaar doel wanneer accountants moeten controleren of de schulden compleet zijn en de activa juist gewaardeerd (Knechel, 2009). Om die reden is zijn rol, zoals vaak gedacht, niet om na te gaan of de financiële verslaggeving volkomen vrij is van afwijkingen (Europese Commissie, 2010) Hij moet geheel onafhankelijk controleren of de verslaggeving vrij is van materiële fouten (Satava, Caldwell & Richards, 2006).

(8)

De onafhankelijkheid is belangrijk in het probleem van de principaal en de agent, dit wordt ook wel het agencyprobleem genoemd. Het houdt in dat de eigenaar van een onderneming, de principaal, het leiden niet zelf doet maar dit overlaat aan een manager, de agent (Grossman & Hart, 1983). Er ontstaat een probleem wanneer de manager niet een aanzienlijk deel van de welvaart, die door zijn beslissing wordt gehaald, toebedeeld krijgt. Zonder effectieve controle wordt de kans dat de manager niet in het belang van de eigenaar handelt groter (Fama & Jensen, 1983). Er wordt verondersteld dat de principaal zelf niet de mogelijkheid heeft om de agent te monitoren (Grossman & Hart, 1983). Hierin speelt de externe accountant een grote rol. In de monitor functie is het zijn taak om onafhankelijk te beoordelen of de managers door middel van het financiële jaarverslag een getrouw beeld van de prestaties presenteren. Hierin komt ook het probleem naar voren, in hoeverre is het mogelijk om onafhankelijk te zijn als het te controlerende bedrijf zelf de accountant inhuurt en zodoende ook betaalt.

Het zijn van een vertrouwensman is de belangrijkste rol van een accountant. Een accountant is de vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer en dan vooral van de onpersoonlijke

maatschappij, de spaarders en andere belanghebbende die niet zijn opdrachtgever zijn (Limperg, 1932). Voorheen was het de eigenaar zelf die zijn bedrijf financierde. Bankkredieten,

leverancierskredieten, obligatieleningen en deelnemingen van spaarders in een NV hebben de mogelijkheden van financiering drastisch gewijzigd. Het maatschappelijk verkeer eist in ruil voor die financieringsmogelijkheden, verantwoording over het beheer van het verschafte kapitaal. Het maatschappelijk verkeer neemt geen genoegen met informatie die verschaft is door hem, die het geld vraagt, oftewel het vermogen beheert. De accountant moet in deze, als vertrouwensman van het maatschappelijke verkeer, zorgen voor de controle op de verstrekte informatie. In die rol moet er een onafhankelijk oordeel worden gegeven over de verantwoording van de bestuurders (Limperg, 1932). Dit kan volgens Limperg (1932) in het algemeen niet verwacht worden van hen, die in dienst staan van de bestuurders.

Samenvattend kan gezegd worden dat er niet één soort accountant is, maar dat er binnen de accountancy verschillende richtingen op kan worden gegaan. Wanneer die keuze valt op het zijn van openbaar accountant, dan staat zijn maatschappelijke rol centraal. Door die maatschappelijke rol is het essentieel dat zijn onafhankelijk juist niet ter discussie staat.

3.2 Onafhankelijkheid

(9)

(Moore et al., 2006). In de literatuur komt de splitsing van onafhankelijkheid in schijn en in wezen naar voren en om het vertrouwen van het publiek te behouden zijn ze beide belangrijk (Sutton, 1997). Om die reden komen beide begrippen aan bod in de volgende subparagrafen.

3.2.1 De splitsing van onafhankelijkheid

In deze subparagraaf komt de onafhankelijkheid van de externe accountant aan bod. Onafhankelijkheid kent twee dimensies, die in schijn en in wezen (Beattie, Brandt & Fearnley, 1999). Het verschil tussen deze twee dimensies wordt in deze paragraaf uitgelegd.

Onafhankelijkheid wordt beschouwd als een belangrijke eigenschap van externe accountants. Sinds het begin van het begrip onafhankelijkheid, in de accountancy, kan er geen algemene definitie geformuleerd worden door wetenschappers, investeerders, regelgevers en accountants zelf (Kinney, 1999). De beroepsgroep heeft geprobeerd onafhankelijkheid te definiëren, echter brengt dit naar mijn idee niet meer duidelijkheid doordat er twee abstracte begrippen in terug komen. De

beroepsgroep definieert het begrip onafhankelijkheid als het vermogen om integer en objectief te handelen (AICPA, 1979). Objectiviteit wordt hierin beschreven als het ontbreken van vooroordelen en de weerstand tegen enige bewuste of onbewuste invloed in de richting van conclusies of

verklaringen die zijn gebaseerd op iets anders dan een onpartijdige evaluatie van de best

beschikbare gegevens. Integer staat in deze gelijk aan eerlijkheid of betrouwbaarheid zelfs in de aanwezigheid van grote druk (AICPA, 1979).

Antle (1984) geeft aan dat de regels die de AICPA en de SEC hebben omtrent onafhankelijkheid van de accountant langdradig zijn en altijd onderhevig zijn aan nieuwe

interpretaties. Alle regels en criteria over de onafhankelijkheid van de accountant en wanneer deze in opspraak zou kunnen komen worden door de SEC in 200 bladzijdes beschreven (Kinney, 1999). Vandaar dat zij het hebben opgegeven om er een beknopte definitie aan te geven. Als oplossing heeft de AICPA in 1962 in hun ''Code of Ethics'' aangegeven dat onafhankelijkheid niet vatbaar is voor een precieze definitie (Antle, 1984). De beroepsgroep heeft geprobeerd onafhankelijkheid te definiëren, echter brengt dit naar mijn idee niet meer duidelijkheid doordat er twee abstracte begrippen in terug komen.

De opvatting die DeAngelo (1981) heeft over onafhankelijkheid geeft meer duidelijkheid. DeAngelo (1981) zegt dat onafhankelijkheid de voorwaardelijke kans is dat, indien een overtreding is ontdekt, de accountant de schending zal melden. Dit komt enigszins overeen met Penno en Watts (1991). Zij geven aan dat een auditor onafhankelijk is als zijn voorkeuren met betrekking tot het jaarverslag niet direct en indirect afhangen van de wensen van het management. Met indirect

(10)

worden de mogelijke toekomstige inkomsten die vergaard zouden kunnen worden bedoeld (Penno & Watts, 1991).

Maar de auditor heeft wel een prikkel nodig om de waarheid te vertellen, zelfs wanneer het slecht nieuws is vanuit het oogpunt van de klant (DeAngelo, 1981). De prikkel om de waarheid te vertellen moet daarom groter zijn dan de prikkel om die te verbergen, omdat er wordt verondersteld dat zij winst maximaliserend zijn. Dit houdt in dat de beslissing om de onafhankelijkheid in gevaar te brengen, samen hangt met de vraag of de voordelen van het behoud van onafhankelijkheid opwegen tegen de kosten van het in gevaar brengen van de onafhankelijkheid. Door het ingrijpen van externe partijen zoals de toezichthouders kunnen de schendingen worden onthuld. Dit heeft tot gevolg dat een compromis in de onafhankelijkheid leidt tot kostbare disciplinaire straffen en verlies van reputatie. Door zijn winst maximaliserende karakter zal er voor gekozen worden om de

onafhankelijkheid in schijn en in wezen niet aan te tasten (Falk, Lynn, Mestelman & Shehata, 2000).

Onafhankelijkheid in schijn wil zeggen dat alle feiten en omstandigheden die dermate suggestief zijn worden vermeden zodat een goed geïnformeerde, redelijk denkende derde de objectiviteit van de openbaar accountant in twijfel zal trekken. Onafhankelijkheid in wezen is de geesteshouding waarbij gedacht wordt aan alle overwegingen die verband houden met de assurance-opdracht (Nivra, z.j.)

Onderzoekers focussen zich op het identificeren van factoren die de onafhankelijkheid in schijn zouden kunnen aantasten aangezien onafhankelijkheid in wezen niet te observeren is (Beattie et al., 1999). Echter zijn deze factoren van de tijd afhankelijk. Waar bepaalde belangenconflicten en financiële betrokkenheid in de jaren '70 geen probleem waren, zijn die vandaag de dag verboden. De vier onderwerpen die tegenwoordig volgens Beattie et al. (1999) het meest ter discussie staan zijn:

1. De economische afhankelijkheid die een auditor mogelijk heeft bij een klant. 2. De competitie in de audit markt.

3. Het leveren van non-audit diensten. 4. Het framework van regelgeving.

Punt 1 heeft betrekking op het percentage aan inkomsten dat vergaard wordt bij één klant. Als dit te hoog wordt, is er een kans dat de accountant afhankelijk wordt van één klant. Punt 2 heeft

betrekking op de hoeveelheid grote bedrijven in de accountancy. Tegenwoordig zijn dit er nog maar vier, dit wordt gezien als een bedreiging van de competitie binnen de markt. Punt 3 wordt

besproken in dit paper. Punt 4 heeft betrekking op de regelgeving. Een voorbeeld hiervan is de discussie over rules based accounting of principles based accounting. Hierbij gaat het bij rules

(11)

based echt over de regels, wat wel en niet is toegestaan. Bij principles based gaat het om de principes en is er meer vrije interpretatie mogelijk.

3.3 Audit & Non-audit diensten

In deze subparagraaf wordt uitleg gegeven over de begrippen ''audit'' en ''non-audit diensten'' en de ontwikkelingen die het heeft doorgemaakt.

Auditing kan verschillende manieren omschreven worden. Goldman en Barlev (1974)

omschrijven het als een onderzoek dat bedoeld is om een mening te vormen over het jaarverslag van een onderneming en dat deze eerlijk, consistent en conform de accounting standaarden is opgesteld (Goldman & Barlev, 1974). De meer formele definitie in SOX is: ''an examination of the financial

statements of any issuer by an independent public accounting firm in accordance with the rules of the Board or the Commission, for the purpose of expressing an opinion on such statements.'' (SOX,

2002)

Limperg (1932) maakt onderscheid tussen volkomen controle en volledige controle. Elke accountantscontrole moet volkomen zijn. Dat wil zeggen dat de controle een sluitend geheel moet vormen, doeltreffend voor de vervulling van zijn functie en dus voor het gestelde doel. Maar niet alles gebeurtenissen, alle feiten en alle boekingen moeten gecontroleerd worden. De controle hoeft dus niet volledig te zijn. De accountantscontrole is nooit statisch geweest, eigenlijk is het constant aan veranderingen onderhevig (Jeppesen, 1998). In het begin van de vorige eeuw moesten alle vouchers van contante betalingen geïnspecteerd en geverifieerd worden. Enkele jaren ontstond het idee dat niet elk item meer geïnspecteerd en geverifieerd hoefde te worden. Dit is in

overeenstemming met het onderscheid dat Limperg (1932) maakt tussen volkomen en volledig. Wanneer veel transacties van dezelfde soort aanwezig waren, moest er een steekproef genomen worden van de populatie. Vervolgens werd alleen de steekproef gecontroleerd (Jeppesen, 1998). Dit betekent dat er geen uitspraak meer wordt gedaan op basis van de populatie, maar op basis van een steekproef. Dit werd uiteindelijk gelegitimeerd door statistiek te gebruiken (Power, 1992). In de jaren 60 werd er een andere werkwijze doorgevoerd, de analytische benadering. Dit hield in dat de audit niet meer gebaseerd was op het inspecteren en verifiëren van de bonnetjes alleen, maar de nadruk lag nu op het controleren en evalueren van het interne controle systeem (Jeppesen, 1998). In de jaren 80 werd er een andere factor aan toegevoegd, risico. Dit houdt in dat delen waar het risico op materiële fouten laag is nauwelijks tot niet gecontroleerd hoeft te worden (Jeppesen, 1998). Dus om een goede audit uit te voeren moet een auditor relevante en betrouwbare controle informatie

(12)

verkrijgen, dit moet ook voldoende zijn om een oordeel te kunnen vormen over het financiële jaarverslag (Power, 1992).

Het begrip non-audit dienst wordt in SOX (2002) gedefinieerd als:' 'any professional service provided to an issuer by a registered public accounting firm, other than those provided to an issuer in connection with an audit or a review of the financial statements of an issuer.''

In combinatie met een audit zorgen non-audit diensten voor veel discussie omtrent onafhankelijkheid. In 1978 komt de SEC met concrete regels voor het leveren van non-audit diensten. Als de non-audit beloning minstens drie procent is van de totale audit beloning, dan is het verplicht om openbaar te maken welke diensten zijn geleverd. Echter werd dit in 1982 weer

ingetrokken omdat het niet voldoende werd gerechtvaardigd door investeerders (Moore et al., 2006). Toentertijd waren er maar enkele conflicten waarin non-audit diensten de onafhankelijkheid aantastte. Dat was ook de reden dat er niet veel regelgeving nodig was met betrekking tot die diensten (Pany & Reckers, 1983). Echter werd het steeds duidelijker dat er groei zat in de markt voor non-audit diensten. In 1999 kwam 66 procent van de inkomsten en 70 procent van de winst van de grote kantoren uit het verlenen van audit diensten (Moore et al., 2006). Wanneer non-audit diensten worden geleverd kan de informatie die hierbij verkregen wordt gebruikt worden voor de audit. Dit resulteert in een kostenbesparing voor de externe accountant, waardoor de uiteindelijke winst hoger is. Hierdoor wordt de economische verbondenheid tussen de accountant en de klant sterker. Het gevolg hiervan is dat de onafhankelijkheid in opspraak zou kunnen geraken (Quick & Warming-Rasmussen, 2005).

In 2000 kwam de SEC met een voorstel om de onafhankelijkheid van accountants te vergroten. In dit voorstel stond expliciet beschreven welke beperkingen er in gevoerd moesten worden met betrekking tot persoonlijke en financiële relaties met een klant. De grote

accountantskantoren waren het niet met de regels eens en hebben gelobbyd om het tegen te werken. Uiteindelijk kwam er een compromis en mochten er wel non-audit diensten geleverd worden maar moest openbaar worden gemaakt hoeveel voor de verschillende soorten diensten werd betaald (Moore et al., 2006). Maar deze nieuwe regels hebben grote schandalen als Enron niet kunnen voorkomen. Na het Enron schandaal was de verontwaardiging onder het maatschappelijk verkeer zo groot dat in 2002 de Sarbanes-Oxley Act in is gevoerd. Met SOX is geprobeerd om problemen binnen de accounting op twee grote manieren aan te pakken.

1. Bestuur en regelgeving van accountant kantoren is onder toezicht gesteld van de overheid door de oprichting van de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB); 2. De wet bevat bepalingen die de onafhankelijkheid in schijn moeten vergroten.

(13)

Tegenwoordig zijn er in Europa ook regels omtrent het verlenen van non-audit diensten, maar deze verschillen in de landen onderling. De Europese Unie is bezig om de regels te uniformeren. Een verandering is dat er een zwarte lijst opgesteld is van diensten die per 2016 verboden zijn. Hier zal in de volgende paragraaf dieper op in worden gegaan.

3.4 EU regelgeving

In deze subparagraaf zal de nieuwe regelgeving binnen Europa beschreven worden. Eerst zal de algehele regelgeving aan bod komen, daarna zal het specifiek gaan over de verboden non-audit diensten.

Op Europees niveau wordt de wettelijk verplichte audit gereguleerd door de controle-richtlijn (2006/43/EC). Daarnaast zijn er ook verschillende wetteksten op Europees niveau die het verplicht stellen om een audit te krijgen. Dat zijn de accounting richtlijn 2013/34/EU, de

transparantierichtlijn 2004/109/EC en de solvabiliteitsrichtlijn 2009/138/EC. Deze richtlijnen worden aangepast omdat er volgens de EU tekortkomingen in zitten. Het doel van de aangepaste richtlijnen is om de audit kwaliteit te verbeteren en het vertrouwen van investeerders in financiële informatie te herstellen, iets wat gezien wordt als een vereiste voor economische groei. Om dit te realiseren zijn er de volgende striktere regels voor organisaties van openbaar belang:

1. Verplichte roulatie van auditor en accountantskantoor elke 10 jaar;

2. Een lijst van non-audit diensten die niet geleverd mogen worden door de auditor of het accountantskantoor die die audit leveren;

3. Versterken van de rol en de bevoegdheid van het auditcomité, verbeteren van de samenstelling en ze een prominente rol geven bij de benoeming van een auditor;

4. Versterken van de eisen op het auditrapport en het invoeren van een extra, meer

gedetailleerd verslag aan het auditcomité, met betrouwbare informatie over de prestaties van de audit;

5. Creëren van een dialoog tussen de auditor en de toezichthouder van de betreffende organisatie van openbaar belang.

Dit paper gaat verder over nummer 2, de lijst van non-audit diensten die niet geleverd mogen worden. De ''blacklist'' bestaan uit de volgende 10 diensten:

1. Tax services;

2. Involvement in management or decision-making process of the audit client; 3. Book-keeping and preparing of financial statements;

(14)

4. Payroll services;

5. Designing and implementation of internal control or financial information technology systems;

6. Valuation services; 7. Legal services;

8. Internal audit engagements;

9. Corporate finance and financing services; 10. Human resources services.

In de volgende paragraaf zullen de nummers 1, 3, 4, 5, 7, 8 en 10 aan bod komen. Laatstgenoemde diensten komende in de literatuur afzonderlijk voor. Over de diensten 2, 6 en 9 is te weinig

literatuur gevonden, in een volgend paper zal onderzocht moeten worden of zij de

onafhankelijkheid van de externe accountant daadwerkelijk aantasten (Ratzinger-Sakel & Schönberger, 2015).

4. Literatuur onderzoek

In deze paragraaf vindt het onderzoek plaats. De literatuurstudie verschaft over enkele

onderdelen van de verboden non-audit diensten meer duidelijkheid met betrekking tot het aantasten van de onafhankelijkheid. Elke dienst wordt in volgorde van de lijst in paragraaf 3.4 behandeld, tenzij er onvoldoende literatuur beschikbaar is om een weloverwogen uitspraak te doen.

4.1 Tax services

In deze subparagraaf komen tax services aan bod. Er zullen vier onderzoeken behandeld worden met verschillende inzichten over de onafhankelijkheid van de accountant.

Pany en Reckers (1983) hebben een onderzoek gedaan door middel van een vragenlijst. Op de vragenlijst moest antwoord worden gegeven op de vraag of de onafhankelijkheid in schijn werd aangetast als er tax services werden geleverd. Het antwoord was gebaseerd op een

7-puntsschaalverdeling. De scores 1, 2 en 3 werden als niet onafhankelijk gezien en 5, 6 en 7 als wel onafhankelijk. De vragenlijst werd aselect verstuurd naar 600 bestuursleden van, waarvan 92 bestuursleden reageerde. De 92 bestuursleden zijn alle werkzaam bij ondernemingen die gevestigd zijn in de VS. Bij het onderzoek moeten de deelnemers op basis van betalingspercentages van de non-audit dienst in verhouding tot de totale audit, aangeven of de accountant onafhankelijk is. Het resultaat van het onderzoek is dat het leveren van tax services in combinatie met een audit de

(15)

onafhankelijkheid in schijn niet aantast. Echter blijkt wel dat de hoogte van de betaling voor de non-audit dienst in verhouding tot het totale bedrag, de onafhankelijkheid zou kunnen aantasten. Bij 10% en 40% van het totale bedrag geven de bestuursleden aan dat de onafhankelijkheid niet wordt bedreigd, maar wanneer het stijgt van 10% naar 40% daalt de score wel significant. Op de 7-puntsschaalt daalt de score van 5.92 naar 5.23. Voor verdere informatie over het onderzoek kan tabel 4.1 geraadpleegd worden.

Een zelfde soort onderzoek is in de westelijke Jordaanoever gedaan onder accountants zelf. Sabri (1993) heeft het onderzoek hier uitgevoerd omdat het aanbieden van non-audit diensten in ontwikkelingslanden belangrijk is om winst te creëren. Dit brengt de volgende risico's met zich mee: ten eerste is er in dit soort landen geen duidelijke professionele standaard voor de normen van het accountantsberoep. Ten tweede zijn de meeste accountantsbureaus in deze landen kleiner en hier wordt van verwacht dat zij een hoger risico hebben om hun onafhankelijkheid te verliezen

(Shockley, 1981). Het doel is om uit te zoeken of accountants vinden dat hun onafhankelijkheid wordt aangetast bij het leveren van tax services in combinatie met een audit. Dit is gedaan door middel van een enquête te verspreiden onder accountants. Op het onderzoek zelf zijn 95% van de 42 gecertificeerde accountants ingegaan. Om de gecollecteerde data te interpreteren is een

beschrijvende analyse gemaakt. Hierbij is geen statistiek nodig omdat de volledige populatie wordt gebruikt. Alle accountants uit het onderzoek vinden dat de onafhankelijkheid niet wordt geschaad door het leveren van tax services (Sabri, 1993).

De uitkomst van een onderzoek in Duitsland geeft een tegenovergesteld resultaat. Ook hier is gebruik gemaakt van een enquête. De vragenlijst is per mail verspreid onder leden van het ''Börsen-Team,'' de grootste academische investeringsclub aan de universiteit van technologie in Darmstadt. Van de 600 potentiële kandidaten zitten er 98 bruikbare reacties bij. Oorzaak van het lage aantal is over het algemeen dat het formulier niet volledig is ingevuld. Het verschil met de voorgaande onderzoeken is, dat de vraag nu aan de gebruikers van financiële informatie werd voorgelegd, investeerders. Om een gedetailleerd beeld te krijgen van verschillende non-audit diensten stonden er op de vragenlijst 19 verschillende soorten diensten die de onafhankelijkheid zouden kunnen

aantasten. De hypothese die getest werd luidt: het leveren van een non-audit dienst in combinatie met een audit beïnvloedt de onafhankelijkheid van de accountant negatief. Er is gebruik gemaakt van een 5-puntsschaal, van veel minder vertrouwen in de onafhankelijk tot veel meer vertrouwen in de onafhankelijkheid. Het resultaat was, met een gemiddelde van 2.39, dat het vertrouwen in de onafhankelijkheid van de accountant significant minder was (Quick & Warming‐ Rasmussen, 2009).

(16)

2008) geeft aan dat problemen met de continuïteitsverklaring en de non-audit dienst tax services met elkaar te maken hebben. Wanneer het slecht gaat met een bedrijf hebben zij een versterkte behoefte aan deze dienst. Dit komt doordat een belastingbetaler die problemen heeft met de

continuïteitsverklaring waarschijnlijk economische verliezen heeft, die in de toekomst compensabel zijn (Robinson, 2008). Het uiteindelijke onderzoek is gebaseerd op 209 faillissementen, waarvan 153 een correcte continuïteitsverklaring hebben gekregen en 56 niet. Failliete bedrijven hebben over het algemeen een aantal jaren achtereen slechte financiële prestaties. In het gebruikte model zijn financiële en markt afgeleide variabelen toegevoegd om de financiële situatie van het moment weer te geven. Om een uitspraak te kunnen doen over de onafhankelijkheid van de accountant bij het leveren van een tax service is de non-audit betaling opgesplitst in twee delen: het tax gedeelte en het niet-tax gedeelte. Met behulp van onderstaand model heeft Robinson (2008) een uitspraak kunnen doen over de onafhankelijkheid. Het is gebaseerd op het onderzoek van Defond et al. (2002) en de toegevoegde variabelen die correleren met de continuïteitsverklaring worden ondersteund door andere studies (Mutchler et al.; Reynolds & Francis; Geiger & Rama, in Robinson, 2008).Uitleg over de verschillende variabelen zitten in Apendix A.

GCOPINION = β0 +β1 RETURN +β2VOLATILITY +β3ZFCINDX+β4LEV+β5CHLEV+β6BIG5

+β7log(ASSETS) +β8SWORKCAP+β9INVEST+β10SOPCASH+β11SSDEBT+

β12ISSTOCK+β13DEBTRED+β14SELLOF+β15RESTRUCT +β16OENEG+β17ROA+β18REPLAG1

+β19REPLAG2+β20DEFAULT+β20-23(FEE VARIABLES)+β24-26(YEAR_DUMMIES) +ε

Er wordt in dit onderzoek een significante positieve relatie geconstateerd tussen het correct afgeven van een continuïteitsverklaring en de hoogte van de betaling voor tax services. Dit resultaat houdt stand na correctie voor onverwachte kosten, endogeniteit onder de variabelen en diverse robuustheid controles (Robinson, 2008). Dit betekent dat bij het leveren van tax services een betere inschatting wordt gemaakt over de continuïteit van de onderneming. De onafhankelijkheid wordt volgens dit onderzoek dus niet aangetast.

De conclusie op basis van deze onderzoeken is dat er geen unaniem antwoord is tussen de verschillende onderzoeken. Wel kan gezegd worden dat ¾ van de onderzoeken aantonen dat het leveren van tax services in combinatie met een audit geen negatief effect heeft op de

onafhankelijkheid van de accountant. Specifieker gezegd, in de onderzoeken komt naar voren dat bestuursleden en accountants niet vinden dat de onafhankelijkheid wordt aangetast. Dit wordt ook onderstond door Robinson (2008) met het onderzoek op basis van continuïteitsverklaringen. Investeerders vinden echter wel dat de onafhankelijkheid in het geding komt.

(17)

Percentage huidige jaar

Percentage afgelopen jaar

Gemiddelde score tax services

Low (10%) 0 % 5,92 10 % 5,84 40 % 5,38 High (40%) 0 % 5,23 10 % 5,32 40 % 5,01

Tabel 4.1: Gemiddelde onafhankelijkheidsscore in combinatie met de percentages aan betalingen voor non-audit diensten.

4.2 Bookkeeping

In deze subparagraaf zal bookkeeping behandeld worden. Ook hier komen vier onderzoeken aan bod om uiteindelijk een uitspraak te kunnen doen over de aantasting van de onafhankelijkheid van een accountant.

Van de vier onderzoeken komt uit één naar voren dat de onafhankelijkheid van accountants niet wordt aangetast bij het leveren van de dienst bookkeeping. Dit onderzoek is in de vorige

paragraaf ook aan bod gekomen en zal daarom niet in detail worden uitgelegd. In dit onderzoek van Sabri (1993) wordt aan accountants zelf gevraagd of zij vinden dat het hun onafhankelijkheid aantast. De enquête is afgenomen onder alle gecertificeerde accountants van de westelijke

Jordaanoever. De meerderheid, 74% oftewel 30 personen, geven aan geen problemen te zien in hun onafhankelijke status.

Het tweede onderzoek laat zien dat de onafhankelijkheid wordt aangetast. Dit is eveneens een enquête, alleen is deze onder 380 accountants in Duitsland verspreid. In totaal was het

responspercentage 28,4%. Om te controleren of dit aantal voldoende is, is er een statistische test gedaan, de t-test. Uit de t-test bleek met een significantie niveau van 0.05 dat er waarschijnlijk geen materieel effect is van de niet retour gekomen enquêtes. In de enquêtes stonden 10 soorten

accountant – klant relaties en er kon alleen gekozen worden tussen onafhankelijk en niet onafhankelijk. Bij het vraagstuk van bookkeeping gaf 58% van de auditors aan dat hij/ zij niet onafhankelijk meer was bij het leveren van de dienst. Echter moet hierbij opgemerkt worden dat deze uitslag niet significant bleek te zijn (Dykxhoorn & Sinning, 1981).

(18)

Het derde onderzoek kijkt niet alleen naar wat de auditors zelf vinden over hun

onafhankelijkheid, maar ook naar de belangengroepen om hen heen en het vertrouwen dat zij hebben in de onafhankelijkheid van een auditor. Het onderzoek vond plaats in Denemarken en ook dit onderzoek is gedaan door middel van een vragenlijst. Om te zorgen voor een begrijpelijke vragenlijst is er een proefenquête verstuurd naar 10 personen met financiële expertise. De experts zijn gevraagd om de test te maken en suggesties voor verbeteringen in te dienen. Dit heeft tot een meer accurate enquête geleid. Op het uiteindelijke onderzoek heeft 51,9% gereageerd, oftewel 481 personen. Ook hier ging het om personen met financiële expertise namelijk: accountants,

directeuren, bankiers, aandeelhouders en zakelijke journalisten. Zij moesten allen vragen

beantwoorden op basis van een 5-puntsschaal. Deze liep van veel minder vertrouwen tot veel meer vertrouwen. De bankiers vinden in dit onderzoek dat er geen verandering is in de onafhankelijkheid van de accountant bij het leveren van de dienst bookkeeping. De overige financiële experts vonden echter wel dat de onafhankelijkheid werd aangetast (Quick & Warming‐ Rasmussen, 2005).

Het laatste onderzoek is dezelfde als in subparagraaf 4.1 van Quick & Warming‐ Rasmussen (2009). De uitslag van dit onderzoek in Duitsland is nagenoeg gelijk aan hun onderzoek uit 2005 in Denemarken. In dit onderzoek werd ook dezelfde 5-puntsschaal gebruikt, maar nu werden slechts investeerders gevraagd om aan de enquête deel te nemen. De gemiddelde score ligt hier op 2.42, dit houdt in dat de onafhankelijkheid afneemt bij het leveren van de dienst bookkeeping (Quick & Warming‐ Rasmussen, 2009).

Op basis van deze onderzoeken kan worden geconcludeerd dat bij het leveren van de dienst bookkeeping in combinatie met een audit de onafhankelijkheid afneemt. Van de acht mogelijke antwoorden op de vraag of de onafhankelijkheid van de accountant afneemt komt er zes maal een negatief antwoord. In deze is het duidelijk dat de onafhankelijkheid in schijn niet kan worden gewaarborgd.

4.3 Payroll services

In deze subparagraaf wordt onderzocht of de dienst payroll de onafhankelijkheid van de accountant aantast. Er zijn drie wetenschappelijke artikelen die onderbouwen dat het de onafhankelijkheid niet aantast wanneer payroll diensten en de audit allebei worden geleverd.

De aanleiding van het eerste onderzoek is gekomen door een verschil tussen de SEC en de AICPA. In 1972 kwam de SEC met een lijst waarop 39 situaties stonden die de onafhankelijkheid van een accountant in twijfel konden brengen. In dit zelfde jaar herzag de AICPA zijn ethische

(19)

beroepscode. Echter was er niet altijd overeenstemming met betrekking tot de concepten over onafhankelijkheid. Terwijl de SEC en de AICPA allebei aangeven dat hun regels gebaseerd zijn op de perceptie van goed geïnformeerde derde. Dit onderzoek levert empirisch bewijs betreft de mening van accountants zelf en de geïnformeerde derde partij. Als geïnformeerde derde partij zijn kredietverstrekkers en investeerders gekozen. In totaal hebben 390 personen geantwoord op de vragenlijst. Zowel de kredietverstrekkers, de accountants als investeerders vonden niet dat de onafhankelijkheid van de accountant verminderde bij het leveren van de payroll dienst. De AICPA gaf in de ethische beroepscode ook aan dat het geen probleem, alleen de SEC verschillende hierin van mening (Lavin, 1976).

Het tweede onderzoek, van Sabri (1993), is al eerder in dit paper aan bod gekomen. Alleen de accountants komen in dit onderzoek naar voren. Uit de enquête blijkt dat 93% van de accountants niet vindt dat de onafhankelijkheid wordt aangetast bij het leveren van deze non-audit dienst naast de audit.

Het laatste onderzoek van Dykxhoorn en Sinning (1981) is ook al eerder aan bod gekomen bij de dienst bookkeeping. Bij de vraag of payroll diensten de onafhankelijkheid zouden aantasten reageerde 78% van de accountants dat het niet het geval zou zijn. In tegenstelling tot de uitkomst bij bookkeeping is deze uitslag wel significant.

Op basis van de drie voorgaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat payroll diensten geen negatief effect hebben op de onafhankelijkheid in schijn van de accountant. Dit is gebaseerd op de mening van accountants zelf, kredietverstrekkers en investeerders. Hun meningen zijn hierin unaniem.

4.4 Designing and implementation of internal control or financial information

technology systems;

In deze subparagraaf wordt onderzocht of het maken en implementeren van interne controle systemen, in combinatie met een audit, de onafhankelijkheid van de accountant aantast. Dit wordt gedaan aan de hand van drie onderzoeken. Alle drie de onderzoeken zijn al eerder in dit paper aan bod geweest.

Het eerste onderzoek is van Sabri (1993). De uitkomst van dit onderzoek was dat het de onafhankelijkheid van de accountant niet zou aantasten. In dit onderzoek, waaraan alleen accountants deelnamen, gaf 95% aan dat het de onafhankelijkheid niet zou aantasten.

(20)

(1983) geeft een meer gedetailleerd antwoord door de opzet van het onderzoek zoals uitgelegd in paragraaf 4.1. De opzet is hetzelfde als bij de vraag of tax diensten de onafhankelijkheid aantasten. Er wordt dus weer onderscheid gemaakt of 10% of 40% van de totale inkomsten wordt verkregen door het leveren van de non-audit dienst. En dit wordt vergeleken met het percentage dat vorig jaar is betaald. Dit is weer opgesplitst in percentages van 0%, 10% of 40%. Bij de scores 5,6,7 wordt de accountant als onafhankelijk gezien bij 1,2,3 als niet onafhankelijk en bij 4 is het onzeker. Bij een laag percentage aan inkomsten dit jaar (10%) en een laag percentage aan inkomsten vorig jaar (0% en 10%), wordt er een 5 gescoord (Pany & Reckers, 1983). Dat wil zeggen dat de accountant als onafhankelijk wordt gezien. Bij de overige percentages aan inkomsten wordt een 4 gescoord. Ter verduidelijking kan tabel 4.2 worden geraadpleegd.

Percentage huidige jaar

Percentage afgelopen jaar

Gemiddelde score system designing and implementation Low (10%) 0 % 5,19 10 % 5,25 40 % 4,66 High (40%) 0 % 4,52 10 % 4,71 40 % 4,35

Tabel 4.2: Gemiddelde onafhankelijkheidsscore in combinatie met de percentages aan betalingen voor non-audit diensten.

De uitkomst van het laatste onderzoek is dat de onafhankelijkheid wel wordt aangetast. Quick en Warming‐ Rasmussen (2009) tonen aan dat investeerders wel vinden dat de onafhankelijkheid wordt aangetast bij het leveren van deze dienst. Met een gemiddelde van 2,50 en een alpha van 0.05 kan gesteld worden dat er significant minder vertrouwen is in de onafhankelijkheid, wanneer ''Designing and implementation of internal control or financial information technology systems'' als dienst wordt geleverd in combinatie met een audit (Quick & Warming‐ Rasmussen, 2009).

Op basis van genoemde onderzoeken kan geen eenduidig antwoord worden geformuleerd. Echter kan wel gezegd worden dat één groep, de investeerders, vindt dat de onafhankelijkheid in schijn wordt aangetast. Investeerders worden gezien als een goed geïnformeerde derde partij (Lavin, 1976). Een goed geïnformeerde derde mag geen twijfels over de onafhankelijkheid in wezen en in schijn hebben. Daarom is het terecht dat deze non-audit dienst verboden is.

(21)

4.5 Legal services

In deze subparagraaf is onderzocht of het leveren van juridische diensten, naast een audit, de onafhankelijk van een accountant aantast. Dit is gedaan door drie eerdere studies te analyseren. De drie studies komen, met één uitzondering, tot eenzelfde uitkomst. De onafhankelijk wordt aangetast door het leveren van juridische diensten.

Het eerste onderzoek, van Jenkins en Krawczyk (2001), is nog niet aan bod gekomen in dit paper. Het onderzoek is wederom een enquête. Aan de enquête deden 289 individuen mee

opgesplitst in drie groepen; gebruikers van financiële informatie, professionals van big 5 kantoren en professionals van non-big 5 kantoren. De deelnemers moesten bij verschillende non-audit diensten aangeven of de onafhankelijkheid zou worden aangetast bij het leveren ervan. Dit werd gedaan door elke dienst een score te geven tussen de -5 en de +5, met -5 als meest negatief en +5 als meest positieve effect. Door het onderzoek kan uitspraak worden gedaan over de gemiddelde score van alle 289 respondenten en het gemiddelde per groep. Het gemiddelde over de gehele enquête is -0.62, dit is significant minder dan 0. Dat wil zeggen dat de onafhankelijkheid negatief beïnvloed wordt als er juridische diensten worden geleverd in combinatie met een audit. Wanneer er gekeken wordt naar de groepen afzonderlijk, zijn het alleen de non-big 5 kantoren die significant minder dan 0 scoren. Bij de andere twee groepen, de big 5 kantoren en de gebruikers van financiële informatie, verschilde de scores niet significant van 0. De big 5 kantoren scoorde met -0.40 nog wel onder nul, maar de gebruikers van financiële informatie scoorde 0,13. Dit houdt in dat de

professionals wel vinden dat hun onafhankelijkheid in het geding komt, maar dat de gebruikers van de uiteindelijke financiële informatie dit niet vinden.

Het tweede onderzoek is van Quick en Warming‐ Rasmussen (2005). Zij hebben bij 5

verschillende groepen onderzocht of zij vinden dat juridische diensten de onafhankelijkheid van een accountant aantasten. De vijf groepen zijn: accountants, directeuren, bankiers, aandeelhouders en zakelijke journalisten. De onderzoeksopzet is hetzelfde zoals beschreven in de paragraaf

bookkeeping. Bij alle vijf de groepen zijn de gemiddelde onder de drie uitgekomen. Dat houdt in dat accountants, directeuren, bankiers, aandeelhouders en zakelijke journalisten allemaal vinden dat de onafhankelijkheid wordt aangetast. De accountants zaten het meest in de buurt van drie met een score van 2,92 en zakelijke journalisten zaten er het meest ver van af met een score van 2,09.

Het laatste onderzoek toont eveneens aan dat de onafhankelijkheid wordt aangetast. Ook dit onderzoek is eerder aan bod gekomen en de opzet is hetzelfde als beschreven in de paragraaf tax services. Uit dit onderzoek blijkt dat de investeerders van het Börsen-Team vinden dat een

(22)

Het gemiddelde van 2,39 wijkt significant af van 3. Dat wil zeggen dat ze minder vertrouwen hebben in de onafhankelijkheid van de accountant (Quick en Warming‐ Rasmussen, 2009).

Na een analyse van de drie onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het terecht is dat deze non-audit dienst verboden is. Uit de onderzoeken zijn negen antwoorden gekomen over de vraag of de onafhankelijkheid wordt beschadigd. Het resultaat is dat acht van de negen aangeven dat de onafhankelijkheid in schijn afneemt bij het leveren van juridische diensten.

4.6 Internal audit engagements;

In deze subparagraaf is onderzocht of het leveren van diensten die gerelateerd zijn aan de interne audit functie in combinatie met een audit de onafhankelijkheid van de accountant aantasten. Dit is gedaan met behulp van vier onderzoeken. Twee onderzoeken zijn al eerder in dit paper aan bod gekomen.

Het eerste onderzoek is van Jenkins en Krawczyk (2001). In dit onderzoek zijn verschillende scores over de onafhankelijkheid te vinden. De score per groep en het gemiddelde van alle

respondenten tezamen. Het gemiddelde van alle respondenten samen verschilt niet significant van 0. De antwoorden van de groepen die hij heeft onderzocht, non-big 5 kantoren, big 5 kantoren en gebruikers van financiële informatie, verschillen ook niet significant van 0. Dit houdt in dat zij niet vinden dat de onafhankelijkheid wordt aangetast.

Het tweede onderzoek is van Quick en Warming‐ Rasmussen (2009). In dit onderzoek, afgenomen bij een Duitse investeringsclub komt een tegengesteld resultaat naar boven. Op een 5-puntsschaal komt er een score uit van 2,2. De 2,2 verschilt significant van 3 wat inhoudt dat zij wel vinden dat de onafhankelijkheid aangetast wordt .

De volgende twee onderzoeken zijn nog niet aan bod gekomen en zullen eerst beschreven worden. Het eerste onderzoek is van Mauldin (2003). De resultaten zijn gebaseerd op de

antwoorden van 74 professionele investeerders. De investeerders kwamen uit verschillende continenten. Het experiment is uitgevoerd in negen groepen. Alle groepen kregen de taak om aandelen te beoordelen. Om dit te kunnen doen kregen ze algemene informatie met vereenvoudigde veronderstellingen en bedrijfsspecifieke informatie. De bedrijfsspecifieke informatie is gebaseerd op financiële analyses. Aan de hand van die informatie moest er uitspraak gedaan worden over de aandelen. De vijf verschillende mogelijkheden waren: sterke verkoopaanbeveling, verkopen, vasthouden, kopen of een sterke koopaanbeveling. Na het beoordelen van de aandelen kregen de deelnemers een vragenlijst die ook betrekking had op de onafhankelijkheid van de accountant. Aan de hand van dit onderzoek kunnen een aantal uitspraken gedaan worden. De eerste is dat de

(23)

investeerders minder vertrouwen hebben in de onafhankelijkheid van de accountant wanneer naast de audit een dienst wordt geleverd die gerelateerd is aan de interne audit. Ze hebben 50% minder vertrouwen in zijn onafhankelijk dan wanneer een ander accountantskantoor de dienst zou leveren. De tweede uitspraak is dat de verslechtering van de onafhankelijkheid niet heeft geleid tot meer verkoopaanbevelingen.

Het laatste onderzoek is van Lowe, Geiger en Pany (1999). Zij hebben drie mogelijke opties onderzocht als het gaat om de interne audit functie:

1. Niet uitbesteden.

2. Uitbesteden aan de externe accountant die ook de audit uitvoert. 3. Uitbesteden aan een andere accountant van hetzelfde kantoor.

Het onderzoeksdoel was om te kijken hoe kredietaanvragen werden beoordeeld en de

onafhankelijkheid van de accountants werd geëvalueerd. Om dit te onderzoeken is een vragenlijst gemaild naar 1000 kredietverstrekkers die willekeurig zijn gekozen. Dit heeft geleid tot 177 retour gekomen en bruikbare vragenlijsten. De mail bevatte een case, het financiële jaarverslag dat bij de case hoort en een vragenlijst. De grote van het bedrijf in de case was beperkt, omdat sommige kredietverstrekkers niet met grote beursgenoteerde bedrijven zaken wilde doen. De

kredietverstrekkers werden los van elkaar ingedeeld in de verschillende opties betreft de interne auditfunctie. Door middel van de vragenlijst kon, op een 11-puntsschaal, aangegeven worden hoeveel vertrouwen ze in de onafhankelijkheid van de accountant hadden. Deze schaal loopt van 0 tot 10, hierin staat 0 voor geen vertrouwen en 10 voor extreem veel vertrouwen. Daar kwam de volgende uitslag uit:

1. Niet uitbesteden → 7.00

2. Uitbesteden aan de externe accountant die ook de audit uitvoert → 6.23 3. Uitbesteden aan een andere accountant van hetzelfde kantoor → 7.39

Dit betekent dat er wel vertrouwen is in de onafhankelijkheid wanneer ook de audit door de dezelfde accountant wordt uitgevoerd. Echter is het vertrouwen in de onafhankelijkheid wel significant minder onder optie twee.

Op basis van de onderzoeken die zijn geanalyseerd, kan geconcludeerd worden dat het terecht is dat de nieuwe Europese wetgeving het verbiedt om diensten met betrekking tot de interne audit functie te leveren in combinatie met een audit. Van de vier onderzoeken komt er bij drie een negatief antwoord uit met betrekking tot de onafhankelijkheidsvraag. Alleen het onderzoek van Jenkins en Krawczyk (2001) geeft aan dat het geen invloed heeft op de onafhankelijkheid.

(24)

4.7 Human resources services

In deze subparagraaf is onderzocht of het leveren van diensten die te maken hebben met personeelszaken in combinatie met een audit de onafhankelijkheid van de accountant aan tasten. In de literatuur zijn twee onderzoeken gevonden die allebei aantonen dat de onafhankelijkheid wordt aangetast. Allebei de onderzoeken zijn al eerder aanbod gekomen en worden daarom niet

gedetailleerd besproken

Het eerste onderzoek is van Quick en Warming‐ Rasmussen (2005). Hun enquête werd verspreid onder verschillende groepen met financiële expertise in Denemarken. Accountants, directeuren, bankiers, aandeelhouders en zakelijke journalisten vinden alle dat het leveren van diensten met betrekking tot personeelszaken de onafhankelijkheid aantast. Op een 5-puntsshaal scoren ze allemaal een gemiddelde onder de drie, dit houdt in dat ze minder vertrouwen hebben in de accountant zijn onafhankelijkheid.

Accountants Directeuren Bankiers Aandeelhouders Zakelijke journalisten

2,79 2,61 2,69 2,51 2,09

Tabel 4.3: Gemiddelde score van de onafhankelijkheidsperceptie

Het andere onderzoek is van Quick en Warming‐ Rasmussen (2009). Hun enquête werd verspreid onder investeerders in Duitsland. Er moest, net als hun onderzoek uit 2005, beoordeeld worden aan de hand van een 5-puntsschaal. Onder de investeerders kwam er een gemiddelde uit van 2,67. De 2,67 verschilt significant van drie, wat inhoudt dat er minder vertrouwen is in de

onafhankelijkheid van de accountant.

Op basis van de onderzoeken trek ik de conclusie dat het goed is dat de Europese wetgeving de non-audit dienst ''Human resources'' verbiedt. Uit de twee onderzoeken komt namelijk dat de onafhankelijkheid van de accountant aangetast wordt als het geleverd wordt samen met een audit. Door de opzet van het eerste onderzoek komen er vijf negatieve uitkomst betreft de

onafhankelijkheidsvraag. Samen met het laatste onderzoek betekent dit zes negatieve uitkomsten.

5 Conclusie & Discussie

In deze paragraaf is de onderzoeksvraag beantwoord en is door middel van een tabel een overzicht gegeven van de bevindingen per onderzoek. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op het paper zelf. Aan het einde van de paragraaf worden de beperkingen van het onderzoek genoemd.

(25)

de onafhankelijkheid van de accountant aantasten, als ze geleverd worden te samen met een audit. Uit de literatuurstudie blijkt dat alleen de payroll service de onafhankelijkheid van de accountant niet aantast wanneer deze geleverd wordt in combinatie met een audit. Dit is de enige dienst waarin uit verschillende onderzoeken unaniem naar voren komt dat de onafhankelijkheid niet wordt beschadigd. Deze bevinding is dus inconsistent met de Europese bevindingen en zou, vanuit onafhankelijkheidsoogpunt, niet op de zwarte lijst horen. Bij de overige zes diensten is er minstens één onderzoek waaruit blijkt dat de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast.

Investeerders zijn in de onderzoeken het meest kritisch betreft de onafhankelijkheid. Zij worden gezien als een goed geïnformeerde derde partij (Lavin, 1976). Hun mening over de

onafhankelijkheid van de accountant is daarom van belang. Limperg (1932) gaf al aan dat de functie van externe accountant overbodig is als er geen vertrouwen is van het maatschappelijke verkeer. Aangezien onafhankelijkheid de enige rechtvaardiging is voor het bestaan van de externe accountant, zijn de aanscherpingen in de Europese wetgeving goed (Moore et al., 2006). Er zijn argumenten tegen de aanscherping van de regels omdat de onafhankelijkheid

voldoende gewaarborgd is. Ten eerste wordt er uitgegaan van economische belangen. Wanneer een audit in combinatie met een non-audit dienst wordt geleverd kan dit economische meer opleveren. Om deze inkomsten in de toekomst ook te verkrijgen is het van belang dat de accountant zijn onafhankelijkheid bewaakt (Lowe et al., 1999). Hij moet zijn onafhankelijkheid bewaken in verband met reputatie verlies (Quick & Warming-Rasmussen, 2005). Ten tweede kan een externe accountant beter de complexiteit binnen een onderneming begrijpen wanneer ook diepgaande non-audit diensten worden geleverd (Moore et al., 2006). De gebreken die in de non-audit zijn gevonden, kunnen gebruikt worden als advies. Het zou kunnen zorgen voor meer efficiëntie en een betere kwaliteit van zowel de audit als de advies diensten (Quick & Warming-Rasmussen, 2005). Dit zou kunnen zorgen voor financiële informatie die accurater en betrouwbaarder is. Maar zoals te lezen is in de volgende alinea is efficiëntie geen goed argument is.

Daarentegen zijn er ook argumenten voor de aanscherping van de Europese wetgeving omtrent non-audit diensten. Het leveren van non-audit diensten naast een audit levert een relatie op tussen de externe accountant en de klant die te hecht is (Jenkins & Krawczyk, 2001). Wanneer de externe accountant ook non-audit diensten levert moet hij feiten controleren die zijn beïnvloedt door zijn eigen aanbevelingen. Dit kan ervoor zorgen dat hij niet objectief blijft (Quick & Warming-Rasmussen, 2009). Ook blijkt dat de economische verklaring om onafhankelijk te waarborgen niet geldt. Quick en Warming-Rasmussen (2009) geven aan dat het risico op afhankelijkheid stijgt wanneer de betaling voor non-audit diensten ook stijgen. Quick & Warming-Rasmussen (2005) geven aan dat efficiëntie en een verhoogde effectiviteit in de audit en bij de advies diensten geen

(26)

geldige argumenten zijn in het onafhankelijkheidsdebat. Betalingen voor audits dalen en er kan daarom verondersteld worden dat de kennis uit de advies diensten niet wordt gebruikt om de

kwaliteit te verbeteren, maar om de audit kosten te drukken (Quick & Warming-Rasmussen, 2005). Het hoofddoel van de audit is het vergroten van het vertrouwen in het financiële jaarverslag (Quick & Warming-Rasmussen, 2009). Daarom is het van belang dat de verwachtingskloof die bestaat tussen de beroepsgroep en het maatschappelijk verkeer, omtrent onafhankelijkheid, begrepen wordt door de beroepsgroep. Wanneer dit niet het geval is kan het leiden tot een vermindering van het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in het financiële jaarverslag (Jenkins & Krawczyk, 2001). De beroepsgroep moet maatregelen treffen om de kloof te verkleinen om zo hun bestaansrecht te beschermen. De aanscherping van de Europese wetgeving, door middel van de zwarte lijst, zie ik dan ook als een vooruitgang in het oplossen van het

onafhankelijkheidsprobleem. Op de payroll service na tasten alle non-audit diensten de

onafhankelijkheid van de accountant aan, als ze geleverd worden in combinatie met een audit. Het onderzoek heeft een aantal beperkingen. Ten eerste is onafhankelijkheid in schijn

gebonden aan meerdere factoren omdat het om meningen gaat. Dit maakt het lastig om te zeggen of de resultaten gelden in de toekomst. Ten tweede is het niet zeker of het mogelijk is om op basis van de gebruikte onderzoeken algemene uitspraken te doen. Als laatst is het door de omvang van dit onderzoek niet mogelijk geweest om dieper in te gaan op de onafhankelijkheid in wezen. Dit zou in een vervolg studie onderzocht moeten worden.

Soort non-audit dienst

Artikelen Data Wie Invloed op

onafhankelijkheid

Land/ Regio

Tax services Pany & Reckers (1983)

Enquête Bestuursleden Nee Verenigde Staten

Sabri (1993) Enquête Accountants Nee Westelijke Jordaanoever Robinson (2008) Continuïteits-verklaring / Nee / Quick & Warming-Rasmussen (2009)

Enquête Investeerders Ja Duitsland

Bookkeeping Dykxhoorn & Sinning (1981)

(27)

Sabri (1993) Enquête Accountants Nee Westelijke Jordaanoever Quick & Warming-Rasmussen (2005)

Enquête Accountants Ja Denemarken

Directeuren Ja Bankiers Nee Aandeelhouders Ja Journalisten Ja Quick & Warming-Rasmussen (2009)

Enquête Investeerders Ja Duitsland

Payroll services Lavin (1976) Enquête Accountants Nee Verenigde Staten

Kredietverstrekkers Nee

Investeerders Nee

Dykxhoorn & Sinning (1981)

Enquête Accountants Nee Duitsland

Sabri (1993) Enquête Accountants Nee Westelijke Jordaanoever

Designing and implementation of internal control systems

Pany & Reckers (1983)

Enquête Bestuursleden Nee Verenigde Staten

Sabri (1993) Enquête Accountants Nee Westelijke Jordaanoever

Quick & Warming-Rasmussen, (2009)

Enquête Investeerders Ja Duitsland

Legal services Jenkins & Krawczyk (2001)

Enquête Non-big 5 Ja Verenigde Staten

Big 5 Ja – Niet significant

(28)

Quick & Warming-Rasmussen (2005)

Enquête Accountants Ja Denemarken

Directeuren Ja Bankiers Ja Aandeelhouders Ja Journalisten Ja Quick & Warming-Rasmussen (2009)

Enquête Investeerders Ja Duitsland

Internal audit engagements

Lowe, Geiger & Pany (1999)

Enquête Kredietverstrekkers Ja Verenigde Staten

Jenkins & Krawczyk (2001)

Enquête Non-big 5 Nee Verenigde Staten

Big 5 Nee Gebruikers Nee Mauldin, E. G. (2003) Experiment Investeerders Ja / Quick & Warming-Rasmussen (2009)

Enquête Investeerders Ja Duitsland

Human resource services Quick & Warming-Rasmussen (2005)

Enquête Accountants Ja Denemarken

Directeuren Ja Bankiers Ja Aandeelhouders Ja Journalisten Ja Quick & Warming-Rasmussen (2009)

Enquête Investeerders Ja Duitsland

(29)

Bibliografie

American Institute of Certified Public Accountants (AICPA, 1979) Scope of Services by CPA Firms, PublicOversight Board (AICPA, 1979)

Antle, R. (1984). Auditor independence. Journal of accounting research, 1-20.

Barnier, M. (2013, 17 december). EU eens over onafhankelijkheidsregels accountants. Geraadpleegd van https://www.accountant.nl/nieuws/2013/12/eu-eens-over-onafhan kelijkheidsregels-accountants/

Beattie, V., Brandt, R., & Fearnley, S. (1999). Perceptions of auditor independence: UK evidence. Journal of

international accounting, auditing and taxation, 8(1), 67-107.

DeAngelo, L. E. (1981). Auditor independence,‘low balling’, and disclosure regulation. Journal of

accounting and Economics, 3(2), 113-127.

Dykxhoorn, H. J., & Sinning, K. E. (1981). Wirtschaftsprufer perception of auditor independence.

Accounting Review, 97-107.

EU audit reform - what you need to know. (2014, 1 juli). Geraadpleegd van

https://www.kpmg.com/BE/en/IssuesAndInsights/ArticlesPublications/Documents/EU- Audit-Refrom-Fact-Sheet-NAS.pdf

Europese Commissie. (2010).Groenboek (Beleid inzake controle van financiële overzichten: lessen uit de crisis).

Falk, H., Lynn, B., Mestelman, S., & Shehata, M. (2000). Auditor independence, self-interested behavior and ethics: some experimental evidence. Journal of Accounting and Public Policy, 18(4), 395-428. Fama, E. F., & Jensen, M. C. (1983). Separation of ownership and control. The Journal of Law & Economics,

26(2), 301-325.

Goldman, A., & Barlev, B. (1974). The auditor-firm conflict of interests: Its implications for independence.

The Accounting Review, 49(4), 707-718.

Grossman, S. J., & Hart, O. D. (1983). An analysis of the principal-agent problem. Econometrica: Journal of

the Econometric Society, 7-45.

Handleiding regelgeving accountancy. (z.j.). Geraadpleegd van https://www.nba.nl/Over-de-NBA/Het-beroep/Het-beroep/

Harris, S. B. (2014, 24 november). The rise of advisory services in audit firms [Persbericht]. Geraadpleegd van https://pcaobus.org/News/Speech/Pages/11242014_Harris.aspx Het beroep. (z.j.). Geraadpleegd van https://www.nba.nl/Over-de-NBA/Het-beroep/Het-beroep/

Iyer, G. S., Iyer, V. M., & Mishra, B. K. (2003). The impact of non-audit service fee disclosure requirements on audit fee and non-audit service fee in the United Kingdom: an empirical analysis. Advances in

Accounting 20, 127-140.

Jenkins, J. G., & Krawczyk, K. (2001). The influence of nonaudit services on perceptions of auditor independence. Journal of Applied Business Research (JABR), 17(3).

(30)

Jeppesen, K. K. (1998). Reinventing auditing, redefining consulting and independence. European

Accounting Review, 7(3), 517-539.

Kinney Jr, W. R. (1999). Auditor independence: A burdensome constraint or core value? Accounting

Horizons, 13(1), 69-75.

Knechel, W. R. (2009). Audit lessons from the economic crisis: Rethinking audit quality. Maastricht, The Netherlands: Maastricht University.

Lavin, D. (1976). Perceptions of the Independence of the Auditor. The Accounting Review, 51(1), 41-50. Limperg Jr, T. (1932). De functie van de Accountant en de Leer van het Gewekte Vertrouwen’. Maandblad

voor accountancy en bedrijfshuishoudkunde, 2, 17-20.

Lowe, D. J., Geiger, M. A., & Pany, K. (1999). The effects of internal audit outsourcing on perceived external auditor independence. Auditing: A Journal of Practice & Theory, 18(s-1), 41-44. Mauldin, E. G. (2003). IMPROVING AUDITOR INDEPENDENCE–THE PRINCIPLES VS.

STANDARDS DEBATE: SOME EVIDENCE ABOUT THE EFFECTS OF TYPE AND

PROVIDER OF NON-AUDIT SERVICES ON PROFESSIONAL INVESTORS’JUDGMENTS.

Research in Accounting Regulation,16, 159-169.

Moore, D. A., Tetlock, P. E., Tanlu, L., & Bazerman, M. H. (2006). Conflicts of interest and the case of auditor independence: Moral seduction and strategic issue cycling. Academy of Management Review,

31(1), 10-29.

Nivra. (z.j.). Handleiding Regelgeving Accountancy [Handleiding]. Geraadpleegd van https://www.nba.nl/HRAweb/HRA1/200901/html/35887.htm

Pany, K., & Reckers, P. M. (1983). Auditor independence and nonaudit services: Director views and their policy implications. Journal of Accounting and Public Policy. 2(1), 43-62.

Penno, M., & Watts, J. S. (1991). An independent auditor's ex post criteria for the disclosure of information.

Journal of Accounting Research, 194-212.

Power, M. K. (1992). From common sense to expertise: Reflections on the prehistory of audit sampling. Accounting, Organizations and Society, 17(1), 37-62.

Quick, R., & Warming-Rasmussen, B. (2005, June). The impact of MAS on perceived auditor independence-some evidence from Denmark. In Accounting Forum (Vol. 29, No. 2, pp. 137-168). Elsevier. Quick, R., & Warming‐ Rasmussen, B. (2009). Auditor Independence and the Provision of Non‐ Audit

Services: Perceptions by German Investors.International journal of auditing, 13(2), 141-162. Ratzinger-Sakel, N. V., & Schönberger, M. W. (2015). Restricting non-audit services in Europe–The

potential (lack of) impact of a blacklist and a fee cap on auditor independence and audit quality.

Accounting in Europe, 12(1), 61-86.

Robinson, D. (2008). Auditor independence and auditor-provided tax service: Evidence from going-concern audit opinions prior to bankruptcy filings. Auditing: A Journal of Practice & Theory, 27(2), 31-54. Sabri, N. R. (1993). Auditor involvement in non-audit services: an empirical study in a developing

(31)

Sarbanes-Oxley act of 2002. (2002, 30 juli). Geraadpleegd op 20 juni, 2016, van https://www.sec.gov/about/laws/soa2002.pdf

Satava, D., Caldwell, C., & Richards, L. (2006). Ethics and the auditing culture: rethinking the foundation of accounting and auditing. Journal of Business Ethics, 64(3), 271-284.

Sutton, M. H. (1997). Auditor independence: The challenge of fact and appearance. Accounting Horizons,

11(1), 86.

Shockley, R. A. (1981). Perceptions of auditors' independence: An empirical analysis. Accounting Review, 785-800.

(32)

Apendix A

GCOPINION = an indicator variable equal to 1 if the firm received a going-concern opinion prior to the bankruptcy filing, and 0 otherwise;

RETURN = the firm’s stock return over the last fiscal year prior to the filing date;

VOLATILITY = the variance in the firm’s stock returns over the last fiscal year prior to the filing date;

ZFCINDX = the Zmijewski index measuring bankruptcy risk for the fiscal year prior to the filing;

LEV = total liabilities divided by total assets at the end of the fiscal year prior to the filing;

CHLEV = change in LEV over the last two reporting periods prior to the filing; BIG5 = an indicator variable equal to 1 if the firm is audited by a Big 5

audit firm, and 0 otherwise;

log(ASSETS) = natural logarithm of total assets at the end of the fiscal year prior to the filing;

SWORKCAP = working capital current assets current liabilities divided by total assets at the end of the fiscal year prior to the filing;

INVEST = the sum of cash and long- and short-term investment securities scaled by total assets at the end of the fiscal year prior to the filing;

SOPCASH = operating cash flows divided by total assets at the end of the fiscal year prior to the filing;

ISSDEBT = an indicator variable equal to 1 if the firm issues debt in the fiscal year prior to the filing, and 0 otherwise;

ISSTOCK = an indicator variable equal to 1 if the firm issues equity in the fiscal year prior to the filing, and 0 otherwise;

DEBTRED = an indicator variable equal to 1 if the firm reduces long-term debt in the fiscal year prior to the filing, and 0 otherwise;

SELLOFF = an indicator variable equal to 1 if the firm sells assets in the fiscal year prior to the filing, and 0 otherwise;

RESTRUCT = an indicator variable equal to 1 if the firm engages in restructuring activities in the fiscal year prior to the filing, and 0 otherwise;

OENEG = an indicator variable equal to 1 if the firm has negative stockholders’ equity at the end of the fiscal year prior to the filing, and 0

otherwise;

ROA = net income divided by total assets at the end of the fiscal year prior to the filing;

REPLAG1 = number of days between the audit report filing date and the bankruptcy filing date;

REPLAG2 = number of days between the fiscal year end and the earnings announcement date;

DEFAULT = an indicator variable equal to 1 if the firm is in default on any of its debt in the year prior to filing, and 0 otherwise;

NONTAXRATIO = the ratio of nontax NAS fees to total fees paid to the auditor; TAXRATIO = the ratio of tax fees to total fees paid to the auditor;

log(AUDIT FEE) = the natural logarithm of the sum of audit fees paid to the auditor; log(TAX FEE) = the natural logarithm of the sum of tax fees paid to the auditor;

(33)

auditor; and

YEARDUMMIES = indicator variable equal to 1 if the audit report is issued in each of the four sample years, and 0 otherwise.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarom is de relatie tussen non-audit fees en earnings management onderzocht en worden de resultaten gebruikt om conclusies te trekken over de relatie tussen non-audit

Door het (gelijktijdig) analyseren van de stellingen 1 t/m 3, 6, 10, 11 en 19 – waarbij nadrukkelijk de verschillen maar ook de overeenkomsten in de antwoorden

De externe accountant zal volgens Blokdijk minder afstemmingsproblemen hebben wanneer zowel de interne als de externe audit wordt uitgevoerd door de eigen accountantsorganisatie:

Een benchmark is bijvoorbeeld: de resultaten van een peer group met vergelijkbare ondernemingen.. is een steekproef van 3074 in Amerika gevestigde ondernemingen gebruikt. Het

Indien de basisgegevens door de cliënt worden geleverd en het werk van de accountant blijft beperkt tot verwerking en oplevering van staten en rapporten, zal

Eén van de waarborgen die NIVRA en NOvAA hebben getroffen om de bedreiging van de onafhankelijkheid van de accountant weg te nemen of tot een aanvaard- baar niveau terug te brengen,

Bedrijfsrisico’s van een accountant kunnen van belang zijn bij de risico-inschatting voor de jaarrekeningcon- trole, maar worden niet expliciet benoemd binnen het huidige Audit

In algemene zin wordt gesteld dat als een accountant, of de organisatie waarvan hij deel uitmaakt, advieswerkzaamheden verricht voor de controlecliënt, de medewerkers niet