• No results found

Jeugd van het nieuwe Europa. De Nationale Jeugdstorm bij de eenwording en ineenstorting van het Europees Jeugdverbond, 1940-1945

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jeugd van het nieuwe Europa. De Nationale Jeugdstorm bij de eenwording en ineenstorting van het Europees Jeugdverbond, 1940-1945"

Copied!
136
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jeugd van het nieuwe Europa

De Nationale Jeugdstorm bij de eenwording en ineenstorting

van het Europees Jeugdverbond, 1940-1945

Masterscriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Faculteit der Geesteswetenschappen

Universiteit van Amsterdam Auteur: Ramses Andreas Oomen Studentnummer: 10088849 E-mail: r.a.oomen@outlook.com Begeleider: dr. F.D. Knegt Tweede lezer: dr. M.J. Föllmer Datum van voltooiing: 01-07-2016

(2)

2

Afbeelding titelpagina: ansichtkaart ter promotie van de stichtingsbijeenkomst van het Europees Jeugdverbond te Wenen in 1942.

Bron: ‘Gruendungstagung des Europaeischen Jugendverbandes Wien 1942’, Themenportal

Europäische Geschichte (2012),

http://www.europa.clio-online.de/site/lang__de/ItemID__560/mid__11373/40208215/default.aspx (geraadpleegd op 1 juli 2016).

(3)

3

Inhoudsopgave

Lijst van afkortingen . . . . . . . . 5

Lijst van figuren . . . . . . . . . 6

Inleiding . . . . . . . . . . 8

Fascisme zonder grenzen? . . . 8

Transnationalisme en de ‘cultural turn’ . . . 13

De Nationaal-Socialistische Beweging en de Nationale Jeugdstorm . . 16

Het Europees Jeugdverbond . . . 18

Operationalisering . . . 20

Hoofdstuk 1. Eerste internationale contacten, 1940-1941 . . . 23

Van het interbellum naar de Tweede Wereldoorlog . . . . 23

Tussen Diets en Groot-Germaans . . . 25

Vakantiekampen in Duitsland . . . 30

Kadercursussen bij de Reichsjugendführerschule te Potsdam . . . 32

Hoofdstuk 2. Opmaat naar een pan-Europese organisatie, 1941-1942 . . 37

Beginnende multilaterale samenwerking . . . 37

Winterkampfspiele in Garmisch-Partenkirchen . . . . . 39

Van Geelkerken, Axmann en Quispel in Nederland . . . . 41

Sommerkampfspiele in Breslau . . . 44

Kulturkundgebungen der europäischen Jugend: de cultuurmanifestatie te Weimar 46 Manifestazioni culturali della Gioventù europea: de cultuurmanifestatie te Florence 52 Hoofdstuk 3. Grondlegging van het Europees Jeugdverbond, 1942 . . 56

Conflicterende Europa-idealen . . . 56

Roosevelt en de International Student Assembly . . . 60

De stichtingsbijeenkomst te Wenen . . . 64

(4)

4

Hoofdstuk 4. Groot-Germaanse transformatie, 1943-1944 . . . 80

Van Europees naar Germaans . . . 80

‘Jeugd wordt weerbaar!’ Germaanse weersportkampen . . . . 86

‘Oostland roept!’ Germaanse Landdienst . . . 93

‘Sluim’rend vuur ontwaak!’ Germaanse zonnewendefeesten . . . 98

Hoofdstuk 5. Ondergang van het nieuwe Europa, 1944-1945 . . . 101

Jeugdleidersbijeenkomsten in Normandië en Kopenhagen . . . 101

Inlijving bij de Germanische Jugend . . . 104

Epiloog: Jeugdstormers tijdens de laatste oorlogsmaanden . . . 108

Conclusie . . . . . . . . . . 111

Internationale blikverruiming . . . 111

Relatie tot buitenlandse jeugdbewegingen . . . 113

Competentie- en concurrentiestrijd . . . 115

Fascisme en Europees denken . . . 117

Fascisme als transnationaal fenomeen . . . 121

Bronnen- en literatuurlijst . . . . . . . . 123

Afkortingen . . . 123

Archieven . . . 123

Periodieken . . . 125

Literatuur en overige gedrukte bronnen tot en met 1945 . . . . 128

Literatuur en overige gedrukte bronnen na 1945 . . . 129

Audiovisuele bronnen . . . 134

Samenvatting . . . . . . . . . . 135

(5)

5

Lijst van afkortingen

BDM Bund Deutscher Mädel

DeVlag Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft

EU Europese Unie

FdJ Frente de Juventudes FDR Franklin Delano Roosevelt GIL Gioventù Italiana del Littorio GJ Germanische Jugend

HJ Hitlerjugend

HJV Hitlerjeugd Vlaanderen

ISA International Student Assembly JL Jeunesse Légionnaire

JR Jeunesse Rexiste ML Mişcarea Legionară MP Mocidade Portuguesa

NJHC Nederlandse Jeugdherberg Centrale NJS Nationale Jeugdstorm

NOC Nederlandsche Oost Compagnie NSB Nationaal-Socialistische Beweging

NSDAP Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei NSJV Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen NSSF Nationaal-Socialistisch Studentenfront NSU Nationalsocialistisk Ungdom

NSUF Nasjonal Samlings Ungdomsfylking

NSVO Nationaal-Socialistische Vrouwenorganisatie ONB Opera Nazionale Balilla

SF Sección Femenina SS Schutzstaffel

Verdinaso Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen VNV Vlaams Nationaal Verbond

(6)

6

Lijst van figuren

Figuur 1 Jeugdleidersbijeenkomst te Garmisch-Partenkirchen . . 42

Figuur 2 Spotprent ‘Kokadorus Roosevelt’ . . . 63

Figuur 3 Ondertekening stichtingsakte door Van Geelkerken en Stang . 69 Figuur 4 Affiche Europees jeugdcongres Wenen 1942 . . . 73

Figuur 5 Kameraadschapsmiddag te Milaan . . . 77

Figuur 6 Openingsplechtigheid van de sportevenementen te Milaan . . 77

Figuur 7 Affiche weersportkampen I . . . 89

Figuur 8 Affiche weersportkampen II . . . 89

Figuur 9 Affiche Landdienst I . . . 96

(7)

7

Wees dapper, word Stormer,

Stormer en strijder voor Nederland, Voor Germanje’s eer, voor Europa’s weer Sluit je aan, blijf niet staan aan den huizenkant. Wees dapper, word Stormer

Alles voor Leider en Vaderland,

Stroop de mouwen op, hijsch de vlag in top, Met den Jeugdstorm klim in ’t want! 1

1 ‘Propaganda marschlied voor den Nat. Jeugdstorm. Wees dapper, word Stormer! Tekst en muziek van Max Blokzijl. Bewerking Frans Vink’, De Stormmeeuw 9 (1943) afl. 0, 300.

(8)

8

Inleiding

Fascisme zonder grenzen?

Wat is fascisme? Deze bondige, maar uiterst complexe vraag houdt historici, politicologen en andere onderzoekers sinds de opkomst van het fenomeen in de jaren twintig tot de dag van vandaag bezig. Hoewel een kleine honderd jaar na Mussolini’s machtsovername in 1922 op dit gebied belangrijke progressie is geboekt, wordt men uit het publieke debat van

tegenwoordig vaak niet veel wijzer. In augustus 2006 wierp de toenmalige president van de Verenigde Staten George Bush de term ‘Islamofascism’ op als vijand van het Westen.2 Antiglobalisten en anti-Amerikaanse groeperingen stelden daarentegen het beleid van Bush op een lijn met fascisme.3 Martin Bosma, Tweede Kamerlid voor de Partij voor de Vrijheid, suggereert door Hitler als een linkse socialist te kenschetsen dat huidige linkse partijen in het Nederlandse politieke bestel in nationaalsocialistische traditie staan.4 Rob Riemen, essayist en oprichter-directeur van het Nexus Instituut, duidt op zijn beurt juist de partij van Bosma en diens leider Geert Wilders als ‘het prototype van hedendaags fascisme’.5 Tijdens een antivluchtelingendemonstratie in Amsterdam in februari 2016 stond de islamkritische protestbeweging Pegida letterlijk en figuurlijk lijnrecht tegenover een groep van veelal linksgeoriënteerde tegendemonstranten. Aantijgingen over vermeende fascistische karaktertrekken vlogen over en weer; Pegida-aanhangers werden voor nazi’s uitgemaakt (onder meer door Rutger Groot Wassink, fractieleider van GroenLinks in Amsterdam), terwijl de tegendemonstranten met termen als ‘linkse fascisten’, ‘NSB’ers’ en ‘landverraders’ om de oren werden geslagen.6 De lijst met voorbeelden is lang.

Los van de vraag of deze uitlatingen en stellingnames al dan niet hout snijden staat voorop dat het debat over de aard van fascisme in toenemende mate wordt vervuild door

2 Roger Griffin, ‘What fascism is not and is. Thoughts on the re-inflation of a concept’, Fascism 2 (2013) afl. 2, 259-261, aldaar 260-261.

3 Robin te Slaa en Edwin Klijn, De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging,

1931-1935 (Amsterdam 2009), 23-24.

4 Martin Bosma, De schijn-élite van de valse munters. Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep

Wilders en ik (Amsterdam 2010), 245-266.

5 Rob Riemen, De eeuwige terugkeer van het fascisme (Amsterdam 2010), 59.

6 ‘Pegida-demonstratie verloopt onrustig’, Het Parool, 6 februari 2016,

http://www.parool.nl/amsterdam/pegida-demonstratie-verloopt-onrustig~a4239795/ (geraadpleegd op 1 juli 2016). De clash tussen de twee groepen en de scheldpartijen die hiermee gepaard gingen komen goed naar voren in een korte reportage over de

(tegen)demonstratie door weblog GeenStijl. ‘GSTV. Warzone Amsterdam!’,

(9)

9

uitspraken die niet of onvoldoende historisch onderbouwd zijn. De term fascisme is in de publieke discussie verworden tot een containerbegrip en een krachtig scheldwoord, waarmee alles wat als politiek verwerpelijk of abject wordt gezien gemakkelijk kan worden weggezet.7

Dergelijke tendensen zijn onwenselijk; zij doen geen recht aan al het wetenschappelijk onderzoek dat decennialang intensief is verricht.

Hoe moet fascisme dan wel worden geduid? Een goed beginpunt wordt gevormd door onder de loep te nemen welk beeld aanhangers van het historische fascisme van zichzelf hadden. De Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) is een uitstekend voorbeeld. In februari van het jaar 1933, ruim een jaar na de oprichting van de beweging, trad de NSB naar buiten met de publicatie Brochure nr. 3 Nationaal-socialistische (fascistische) staatsleer, waarin de ideologische grondslagen en de politieke doctrine van de beweging als volgt uit de doeken werden gedaan.

Of onze beweging “nationaal-socialistisch” of “fascistisch” héét, is in wezen onverschillig. Het gaat niet om de vlag, maar om de lading; niet om den naam, maar om de beginselen. Wij imiteeren niet het Duitsche Nationaal-Socialisme (we zijn b.v. niet anti-semietisch), en we importeeren niet kant en klaar het Italiaansche fascisme (we zweren b.v. geen eed van trouw aan een “duce”), maar we streven er naar de groote beginselen en de hervormingsgedachten, die beide bewegingen gemeen

hebben, - voorzoover deze kunnen leiden tot een krachtigen Nederlandschen staat, - in Nederlandschen, d.w.z. in onzen eigen nationalen geest te verwerkelijken.8

Emile Verviers, gepromoveerd econoom en een prominente NSB’er, lichtte de brochure toe door te stellen dat de ideologie van de NSB deel uitmaakte van een Europese internationale beweging, maar tegelijkertijd bezield werd door een sterk nationalistisch sentiment.

Niettegenstaande het transnationale karakter van de fascistische ideologie moest dan ook niet uit het oog worden verloren dat het ging om ‘nationaal fascisme, dat is fascisme, zich

vormend naar den eigen aard van die natie’.9

Het beeld van de NSB van fascisme als een internationaal fenomeen dat zich binnen elke natie op een andere manier manifesteert sluit nauw aan op het wetenschappelijke debat omtrent fascisme dat al tijdens het interbellum vorm begon te krijgen, maar in grote mate na de Tweede Wereldoorlog opbloeide. Tijdens de jaren dertig werd het debat gedomineerd door

7 De historicus Robin te Slaa constateert dit evenzeer. Zijn boek Is Wilders een fascist? is onder meer een reactie op deze tendens. Te Slaa probeert hierin aan te tonen dat vergelijkingen tussen Geert Wilders en fascisme mank gaan als de geschiedenis en ideologische kern van het fenomeen nader worden onderzocht. Ook zijn nieuwste boek, dat enkele weken na voltooiing van deze scriptie uitkomt en dientengevolge niet geraadpleegd kan worden, lijkt hierop een aansluiting te vormen. Zie: Robin te Slaa, Is Wilders een fascist? (Amsterdam 2012). Robin te Slaa, Wat is fascisme? Oorsprong en ideologie (Amsterdam 2016).

8 S.A. van Lunteren, Brochure nr. 3 Nationaal-socialistische (fascistische) staatsleer (Utrecht 1933), 4. 9 ‘Toelichting op de beginselen der N.S.B.’, Volk en Vaderland, 13 januari 1934, 5.

(10)

10

marxistische onderzoekers die zich tevens als eersten waagden aan een algemene theorie over fascisme. Georgi Dimitrov, de eerste communistische leider van Bulgarije, stelde in lijn met andere marxistische vakgenoten dat fascisme de laatste fase van de kapitalistische

heerschappij had ingeluid, hetgeen werd onderbouwd door te wijzen op de intensieve samenwerking tussen fascisten en grote bedrijven.10 In zijn theorievorming over fascisme wees Dimitrov er eveneens op dat fascistische bewegingen uit verschillende landen sterke overeenkomsten vertoonden (nazi-Duitsland werd bijvoorbeeld steevast als fascistisch, en dus niet als nationaalsocialistisch, bestempeld), maar tegelijkertijd in elk land verschillende vormen aannamen.

De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een omslag in het wetenschappelijke debat. Niet-marxistische onderzoekers, die in het wetenschappelijke veld ten opzichte van hun marxistische tegenhangers aanzienlijk meer in de melk te brokkelen hadden gekregen, begonnen de fascistische ideologie in deze periode hoofdzakelijk te duiden als een ‘anti-ideologie’. Fascisten werden als louter reactionair beschouwd; zij zouden zich alleen maar verzetten tegen zaken zonder concrete oplossingen aan te dragen. Een van de gevolgen hiervan was dat historici en andere onderzoekers zich blindstaarden op het

ultranationalistische karakter van fascisme, waarmee men internationale contacten en connecties tussen fascisten veelal links liet liggen. Deze gedachtes werden versterkt met de introductie van de term ‘totalitarisme’, die onder meer aan populariteit won door Hannah Arendt.11 Onder invloed van het koudeoorlogsdenken werden communisme en fascisme

hierbij onder een noemer gebracht. De culturele aspecten van fascisme werden verwaarloosd om een scherpe scheidslijn te kunnen trekken tussen het Westerse liberalisme en wat werd beschouwd als de totalitaire ideologieën.12

Vanaf de jaren zestig begon een aantal onderzoekers zich evenwel te verzetten tegen deze tunnelvisie met betrekking tot ‘negatieve’ elementen en ultranationalisme. Ernst Nolte definieerde fascisme in zijn alom geprezen werk Der Faschismus in seiner Epoche uitsluitend aan de hand van reactionaire kenmerken (anticommunisme, antiliberalisme, antikapitalisme en antibourgeoisie) maar voegde daar in een later werk ‘positieve’ elementen aan toe zoals het leidersprincipe.13 Walter Laqueur en George L. Mosse stelden in hun boek International

10 Georgi Dimitrov, Against fascism and war. Report before the Seventh World Congress of the Communist

International, 1935 (Sofia 1982), 8-9, 14-15.

11 Hannah Arendt, The origins of totalitarianism (New York 1951).

12 Floris Daniël Knegt, A new order for France and Europe? Bertrand de Jouvenel and Alfred Fabre-Luce

between liberalism, fascism and Europeanism (1930-1954) (Florence 2015), 3.

13 Ernst Nolte, Der Faschismus in seiner Epoche. Die Action française, der italienische Faschismus, der

(11)

11

fascism, 1920-1945 dat de definiëring van fascisme louter aan de hand van ‘negatieve’

karakteristieken problematisch was. Daaraan voegden zij toe dat een blikverruiming binnen toekomstig onderzoek noodzakelijk was door niet alleen de nadruk te leggen op verschillen tussen fascistische bewegingen maar bovenal te belichten wat hen bond.14 Vergelijkbare geluiden werden ten gehore gebracht door Eugen Weber, Renzo de Felice en Juan J. Linz.15

In de jaren zestig en zeventig laaide een nieuwe discussie op over het al dan niet bestaan van ‘generic fascism’, een algemene (generieke) theorie over fascisme. Nieuwe onderzoeken uit deze periode die zich niet blindstaarden op het traditioneel onderzochte Duitsland en Italië, maar daarentegen kleinere Europese landen en gebieden buiten Europa in ogenschouw namen, waren oorspronkelijk gericht op het realiseren van consensus. In

werkelijkheid legden zij het veelzijdige en complexe karakter van fascisme dusdanig bloot, dat het tot aan het eind van de jaren zeventig onder onderzoekers bon ton werd om het begrip fascisme enkel te verbinden met Mussolini’s Italië of in het uiterste geval zelfs volledig te verwerpen.16 Het onderzoeksgebied leek hiermee af te stevenen op een situatie waarin het fenomeen fascisme enkel onderzocht zou kunnen worden aan de hand van een paar

ongerelateerde bewegingen. Hiermee zou de bestudering van (internationaal) fascisme zich op een doodlopend spoor hebben bevonden.

Tot een einde van de term fascisme zou het echter niet komen. De jaren tachtig en negentig brachten een nieuwe lichting onderzoekers voort, waaronder Roger Griffin, Stanley G. Payne, Michael Mann en Roger Eatwell, die een hernieuwde interesse toonde in ideeën over een generiek fascisme. Zij onderscheidden zich van hun voorgangers die zich hadden gewaagd aan een algemeen model van fascisme door op zoek te gaan naar de ideologische kern van het fenomeen, ook wel aangeduid als het ‘fascist minimum’.17 Payne zette zijn

betoog voor ‘generic fascism’ kracht bij door een eenduidige definitie18 van het fenomeen te

System und die Entwicklung der Faschismen (München 1968), 385. Roger Griffin ed., International fascism. Theories, causes and the new consensus (New York 1998), 47-48.

14 Walter Laqueur en George L. Mosse ed., International fascism, 1920-1945 (New York 1966), 4.

15 Eugen Weber, Varieties of fascism. Doctrines of revolution in the twentieth century (Princeton 1964). Renzo de Felice, Interpretations of fascism (Cambridge 1977). Juan J. Linz, ‘Some notes toward a comparative study of fascism in sociological historical perspective’ in: Walter Laqueur ed., Fascism. A reader’s guide. Analyses,

interpretations, bibliography (Berkeley 1976), 2-103.

16 Constantin Iordachi, ‘Comparative fascist studies. An introduction’ in: Constantin Iordachi ed., Comparative

fascist studies. New perspectives (Londen 2010), 1-50, aldaar 14-15.

17 Roger Eatwell, ‘On defining the ‘fascist minimum’. The centrality of ideology’, Journal of Political

Ideologies 1 (1996) afl. 3, 303-319.

18 Payne’s volledige definitie luidt: ‘Fascism is a form of revolutionary ultra-nationalism for national rebirth that is based on primarily vitalist philosophy, is structured on extreme elitism, mass mobilization, and the

Führerprinzip, positively values violence as end as well as means and tends to normatize war and/or the military

virtues.’ Stanley G. Payne, ‘The concept of fascism’ in: Stein Ugelvik Larson e.a. ed., Who were the fascists?

(12)

12

geven, alhoewel hij benadrukte dat deze enkel tot doel had om de historische uniciteit van het fascisme aan te tonen. Zowel het idee dat fascisme onder een generiek fenomeen kon worden geschaard, als de opvatting dat alle varianten van fascisme verschillend waren werden

verworpen door Payne.19

Bouwend op onder meer de gedachtegang van Payne trad Griffin begin jaren negentig als nieuwe speler binnen het onderzoeksveld naar voren als een groot voorstander van het idee van generiek fascisme. In zijn boek The nature of fascism stelde Griffin de weg vrij te maken voor een in zijn ogen broodnodige ‘new consensus’, die aan de hand van zijn definitie20,

gebaseerd op de fascistische ideologische kern ofwel het ‘fascist minimum’, gerealiseerd kon worden. Griffins betoog is gecentreerd rondom de stellingname dat het fascisme een politieke ideologie was, waarvan de kern wordt gevormd door de wedergeboorte van populistisch ultranationalisme, die verschillende permutaties kent afhankelijk van de nationale context. Hoewel de impact van Griffins ideeën op het wetenschappelijke debat groot was en hij uit meerdere hoeken bijval kreeg, leek zijn overtuiging dat een nieuwe consensus was bereikt niet erg steekhoudend. Onder anderen Robert Paxton, Laqueur en Mann uitten stevige kritiek op de ideeën van Griffin.21 Anderen zoals Kevin Passmore, Eatwell en Payne schaarden zich slechts ten dele achter de theorie van Griffin door de fundamenten te steunen, maar de definitie als onvolledig of deels onjuist te bestempelen.22

In het debat dat zich vanaf 2000 voltrok bleef de discussie over een generiek fascisme zich op het scherpst van de snede continueren. De twee meest recente handboeken, The

Oxford handbook of fascism en Comparative fascist studies geredigeerd door respectievelijk

R.J.B. Bosworth en Constantin Iordachi, zijn hiervoor exemplarisch. In zekere zin kunnen de twee werken als elkaars tegenhanger worden beschouwd; waar Bosworth fascistische

theorievorming stevig bekritiseert en benadrukt dat de sociale en politieke context centraal dient te staan, besteedt Iordachi een groot gedeelte van zijn boek aan ideeën over ‘generic fascism’ met een sterke nadruk op theorieën.23 Bosworth uit zijn irritatie over onderzoekers

die menen de geschiedenis van ‘het fascisme’ te kunnen onderzoeken, omdat zij het fenomeen

19 Stanley G. Payne, Fascism. Comparison and definition (Madison 1980), 195.

20 Griffins volledige definitie luidt: ‘Fascism is a genus of political ideology whose mythic core in its various permutations is a palingenetic form of populist ultra-nationalism.’ Roger Griffin, The nature of fascism (Londen 1991), 26.

21 Robert O. Paxton, The anatomy of fascism (Londen 2004), 219. Walter Laqueur, Fascism. Past, present, future (New York 1996), 9. Michael Mann, Fascists (New York 2004), 12.

22 Kevin Passmore, Fascism. A very short introduction (Oxford 2002), 25. Eatwell, ‘On defining the ‘fascist minimum’’, 303-319. Stanley G. Payne, A history of fascism, 1914-1945 (Madison 1995), 5.

23 R.J.B. Bosworth, ‘Introduction’ in: R.J.B. Bosworth ed., The Oxford handbook of fascism (Oxford 2010), 1-7, aldaar 5-6. Iordachi, ‘Comparative fascist studies’, 2-3.

(13)

13

hiermee onterecht zouden afdoen als iets wat in een paar regels benoemd kan worden.24

Hierop opende Griffin in een recensie de tegenaanval door te stellen dat Bosworths handboek een raamwerk ontbeert waarin de contouren van het fascisme worden geschetst. Griffin draait vervolgens niet om de hete brij heen over wat de gevolgen daarvan zouden zijn. De

aanstelling van Bosworth als ‘the Duce of OUP’s ambitious project [The Oxford handbook of

fascism, RO] is like asking a vegan restaurateur to head a team of cooks preparing a medieval

banquet where spits rotate slowly, laden with basted pigs and lambs’.25 De ironie wil dat Griffin met deze kritiek de door hem zo stevig gepropageerde ‘new consensus’ zelf lijkt te ondermijnen.

Transnationalisme en de ‘cultural turn’

Hoewel de discussie over een generiek fascisme bij lange na nog niet lijkt te zijn uitgedoofd, doen er zich tegelijkertijd nieuwe ontwikkelingen binnen het onderzoeksgebied voor. De ‘cultural turn’ heeft zich doen gelden als een gewichtige trend, in de eerste plaats binnen het gehele vakgebied geschiedenis van de internationale betrekkingen als reactie op de

traditioneel sterke nadruk op diplomatieke geschiedenis, ook wel getypeerd als ‘what one clerk said to another clerk’.26 Binnen het onderzoeksgebied fascisme was het Mosse die al in de jaren zeventig de ‘cultural turn’ introduceerde, maar het zou nog meer dan twee decennia duren voordat andere onderzoekers zich hierbij aan begonnen te sluiten.27

Op een aantal punten valt de invloed van de ‘cultural turn’ binnen het

onderzoeksgebied fascisme op te merken. Aandacht voor de positie van de vrouw binnen de fascistische ideologie en fascistische bewegingen kent vooral sinds de eeuwwisseling een grote toename. Onderzoeken van Victoria de Grazia, Kathleen Richmond, Kevin Passmore, Anna Maria Sigmund, Julie V. Gottlieb en Zonneke Matthée staan aan de basis hiervan.28 Daarenboven is er een toenemende belangstelling te bemerken voor niet-westerse fascistische

24 Bosworth, ‘Introduction’, 5.

25 Roger Griffin, ‘The Oxford handbook of fascism (book review)’, The English Historical Review 124 (2009) afl. 511, 1535-1539, aldaar 1536.

26 David Reynolds, ‘International history, the cultural turn and the diplomatic twitch’, Cultural and Social

History 3 (2006) afl. 1, 75-91, aldaar 76.

27 Stanley G. Payne, ‘George L. Mosse and Walter Laqueur on the history of fascism’, Journal of Contemporary

History 50 (2015) afl. 4, 750-767, aldaar 758.

28 Victoria de Grazia, How fascism ruled women. Italy, 1922-1945 (Berkeley 1992). Kathleen Richmond, Women

and Spanish fascism. The women’s section of the Falange, 1934-1959 (Londen 2003). Kevin Passmore, Women, gender and fascism in Europe, 1919-1945 (Manchester 2003). Anna Maria Sigmund, Women of the Third Reich

(Richmond Hill 2000). Julie V. Gottlieb, Feminine fascism. Women in Britain’s fascist movement, 1923-1945 (Londen 2000). Zonneke Matthée, Voor volk en vaderland. Vrouwen in de NSB 1931-1948 (Amsterdam 2007). Zonneke Matthée, Verzwegen levens. Vrouwen uit een fout gezin (Schoorl 2013).

(14)

14

bewegingen en regimes, hetgeen een uiting is van de trend om geschiedenis vanuit een mondiaal perspectief te schrijven. Hoewel de eerste werken over fascisme in Argentinië, Brazilië, Chili, Japan en Zuid-Afrika alsook Centraal- en Oost-Europa reeds stammen uit de jaren zeventig, worden de niet-westerse gebieden vooral recentelijk steeds actiever betrokken bij het creëren van nieuwe inzichten. Volgens Constantin Iordachi zijn fascistische

bewegingen en regimes uit Oost-Europa in het verleden niet goed op waarde geschat, doordat ze onder invloed van het koudeoorlogsdenken voortdurend langs de westerse meetlat werden gelegd. De gevolgen, hoofdzakelijk een discutabele nadruk op wat Oost-Europese fascisten zouden ‘missen’ ten opzichte van hun West-Europese tegenhangers, zouden met de

hernieuwde aandacht voor niet-westerse gebieden in de toekomst voorkomen moeten worden, aldus Iordachi.29

Naast aandacht voor Oost-Europa als terra incognita pleit Iordachi evenzeer voor de bewerkstelliging van nieuwe methodologische fundamenten waar comparatief onderzoek naar fascisme op zou moeten rusten. In lijn met andere onderzoekers draagt hij hiervoor

transnationalisme aan, een nieuw perspectief dat binnen het onderzoeksgebied fascisme (evenals daarbuiten) vooral de laatste tien à vijftien jaar opgeld heeft gedaan.30 De betekenis van het begrip transnationaal komt niet altijd even helder naar voren, daar historici niet zelden verzuimen er een duidelijke definitie aan toe te kennen. Waar definities wel aan de

oppervlakte treden zijn bovendien verschillen te vinden. Ten eerste kan transnationale geschiedenis gecontrasteerd worden met internationale geschiedenis, waarbij de eerste vorm van geschiedschrijving zich richt op onconventionele grensoverschrijdingen en agency, terwijl de tweede meer de nadruk legt op statische nationale entiteiten en structures.31 Ten tweede kan transnationale geschiedenis afgezet worden tegen vergelijkende geschiedenis. Transnationalisme onderscheidt zich hierbij door fenomenen die boven nationale grenzen uitstijgen te onderwerpen aan een vergelijking in tegenstelling tot de traditionele focus op

29 Constantin Iordachi, ‘Introduction. Fascism in interwar East Central and Southeastern Europe. Toward a new transnational research agenda’, East Central Europe 37 (2010) afl. 2-3, 161-213, aldaar 161, 164. Constantin Iordachi, ‘Debate. Fascism in East Central and Southeastern Europe. Mainstream fascism or ‘mutant’ phenomenon?’, East Central Europe 37 (2010) afl. 2-3, 331-333.

30 Iordachi, ‘Introduction. Fascism in interwar East Central and Southeastern Europe’, 195. Vooral de laatste jaren wordt transnationaal fascisme steeds frequenter onder de aandacht gebracht. Op de Freie Universität Berlin vond tussen 19 en 21 juni 2014 een conferentie geheel in het teken van transnationaal fascisme plaats:

Alessandro Salvador, ‘Fascism without borders. Transnational connections and co-operation between

movements and regimes in Europe from 1918 to 1945’, Fascism 3 (2014) afl. 2, 153-161. Het tweede nummer uit 2013 van het tijdschrift Fascism. Journal of Comparative Fascist Studies is een ‘special issue’ over transnationaal fascisme: Fascism 2 (2013) afl. 2,

http://booksandjournals.brillonline.com/content/journals/22116257/2/2 (geraadpleegd op 1 juli 2016). 31 Patricia Clavin, ‘Defining transnationalism’, Contemporary European History 14 (2005) afl. 4, 421-439, aldaar 422-423.

(15)

15

vergelijkingen tussen naties.32 Ten derde ligt histoire croisée in het verlengde van

transnationale geschiedschrijving. Deze nieuw opgeworpen onderzoeksmethode van Michael Werner en Bénédicte Zimmermann beroept zich op het belang van zelfreflectie bij de

onderzoeker, waarbij vooraf vastgestelde entiteiten zoals nationale grenzen zoveel mogelijk los dienen te worden gelaten.33

De transnationale benadering van fascisme richt zich in grote mate op het

spanningsveld tussen nationalisme en internationalisme. Onderzoekers die fascisme vanuit een transnationale hoek benaderen erkennen dat ultranationalisme aan de kern raakt van het fenomeen, maar gaan er evenzeer vanuit dat fascisten zichzelf als onderdeel zagen van een overkoepelende transnationale beweging. Volgens de Duitse historicus Arnd Bauerkämper creëerde deze schijnbaar paradoxale combinatie van ultranationalisme en transnationalisme een situatie waarin intensieve samenwerking tussen fascisten constant gepaard ging met botsingen, veroorzaakt door tegenstrijdige nationalistische belangen. Fascistisch

ultranationalisme en transnationalisme sluiten elkaar dan ook niet uit, maar bestaan naast elkaar en vullen elkaar aan.34 Bauerkämper stelt dat dit duidelijk wordt wanneer de relaties tussen de kleinere fascistische bewegingen in Europa en de grote broers in nazi-Duitsland en fascistisch Italië voor het voetlicht worden gebracht. Een beweging als de NSB keek

voortdurend ter inspiratie naar de nationaalsocialistische en fascistische vakbroeders in Duitsland en Italië, maar was tegelijkertijd selectief in het overnemen van elementen om niet over te komen als een regelrechte kopie, alsmede om de eigen nationale belangen na te kunnen blijven streven.

Met Bauerkämpers ideeën als leidraad heeft onderzoek dat het concept van transnationaal fascisme omarmt sinds 2010 een enorme opmars gemaakt. Fascistische en fascistoïde bewegingen uit onder meer Letland, Rusland, Kroatië, Japan, de Elzas, Spanje, Oostenrijk en Groot-Brittannië worden hierin als casestudy’s aangegrepen om de

transnationaliteit van het fenomeen aan te tonen.35 Naast deze ruime aandacht voor kleinere

32 Gerd-Rainer Horn en Padraic Kenney, Transnational moments of change. Europe 1945, 1968, 1989 (Lanham 2004), x-xi.

33 Michael Werner en Bénédicte Zimmermann, ‘Beyond comparison. Histoire croisée and the challenge of reflexivity’, History and Theory 45 (2006) afl. 1, 30-50. Peter van Dam, ‘Vervlochten geschiedenis. Hoe histoire

croisée de natiestaat bedwingt’, Tijdschrift voor Geschiedenis 125 (2012) afl. 1, 96-109, aldaar 103-106.

34 Arnd Bauerkämper, ‘Transnational fascism. Cross-border relations between regimes and movements in Europe, 1922-1939’, East Central Europe 37 (2010) afl. 2-3, 214-246, aldaar 214-216. Arnd Bauerkämper, ‘Ambiguities of transnationalism. Fascism in Europe between pan-Europeanism and ultra-nationalism, 1919-39’,

German Historical Institute London Bulletin 29 (2007) afl. 2, 43-67, aldaar 43-45.

35 Jordan Kuck, ‘Renewed Latvia. A case study of the transnational fascism model’, Fascism 2 (2013) afl. 2, 183-204. Susanne Hohler, ‘Russian fascism in exile. A historical and phenomenological perspective on transnational fascism’, Fascism 2 (2013) afl. 2, 121-140. Rory Yeomans, ‘The adventures of an Ustasha Youth

(16)

16

fascistische bewegingen en hun transnationale connecties wordt transnationaal fascisme evenzeer gekenschetst door het centraal stellen van ‘non-state actors’. Waar traditioneel de politieke leiding de kern van het onderzoek vormt, richten onderzoekers zich steeds vaker op de internationale interacties van fascistische intellectuelen, schrijvers, journalisten,

jeugdbewegingen en vrouwenorganisaties.36 De transnationale perspectiefverschuiving binnen het onderzoeksgebied fascisme toont zodoende aan dat het fenomeen complexer en

veelzijdiger is dan voorheen door onderzoekers werd aangenomen.

De Nationaal-Socialistische Beweging en de Nationale Jeugdstorm

De NSB en haar leider Anton Mussert (door de strenge inachtneming van het Führerprinzip ook wel aangeduid met de titel Leider) worden door Bauerkämper terecht aangehaald als excellente onderwerpen voor onderzoek naar transnationaal fascisme.37 Het eerder

aangehaalde programmapunt uit Brochure nr. 3 is een mooi voorbeeld van de aanhoudende ideologische tweespalt waar de NSB mee te kampen had. Als leider van de beweging ontkwam ook Mussert hier niet aan. Pierre Henri Ritter, die reeds in 1934 een boek

publiceerde over Mussert, beschreef de denkbeelden van de Leider als volgt: ‘Nederlandsch denken houdt, volgens Mussert, Europeesch denken in zich bevat. Maar een Europeesch denken dat niet de vervloeiing der naties achter de lijmpotten der conferenties, maar den opbouw der naties tot doelstelling heeft.’38 Samenwerking tussen fascisten uit geheel Europa

stond dus aan de basis van Musserts denken, zolang elke natie zich onafhankelijk zou kunnen ontwikkelen zonder annexatiepogingen van buitenaf te hoeven duchten.

leader in the Adriatic. Transnational fascism and the travel polemics of Dragutin Gjurić’, Journal of Tourism

History 6 (2014) afl. 2-3, 158-173. Daniel Hedinger, ‘Universal fascism and its global legacy. Italy’s and Japan

entangled history in the early 1930s’, Fascism 2 (2013) afl. 2, 141-160. Samuel Huston Goodfellow, ‘Fascism as a transnational movement. The case of inter-war Alsace’, Contemporary European History 22 (2013) afl. 1, 87-106. Óscar Rodríguez Barreira, ‘The many heads of the hydra. Local parafascism in Spain and Europe, 1936-50’,

Journal of Contemporary History 49 (2014) afl. 4, 702-726. Julie Thorpe, ‘Austrofascism. Revisiting the

‘authoritarian state’ 40 years on’, Journal of Contemporary History 45 (2010) afl. 2, 315-343. Salvatore Garau, ‘The internationalisation of Italian Fascism in the face of German national socialism, and its impact on the British Union of Fascists’, Politics, Religion & Ideology 15 (2014) afl. 1, 45-63.

36 Alberto Spektorowski, ‘Fascism and post-national Europe. Drieu La Rochelle and Alain de Benoist’, Theory,

Culture & Society 1 (2016) afl. 33, 115-138. Knegt, A new order for France and Europe?. Elizabeth Harvey,

‘International networks and cross-border cooperation. National socialist women and the vision of a ‘New Order’ in Europe’, Politics, Religion & Ideology 13 (2012) afl. 2, 141-158. Alessio Ponzio, Shaping the new man. Youth

training regimes in Fascist Italy and Nazi Germany (Madison 2015). Mikkel Kirkebæk, Beredt for Danmark. Nationalsocialistisk Ungdom 1932-1945 (Kopenhagen 2004). Dorien Styven, ‘Wie de jeugd heeft, heeft de

toekomst! De verduitsing van de Hitlerjeugd Vlaanderen’, Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis

(1930/1960) 23 (2011), 161-210. Katharina Schmebs, ‘Fascist youth organizations and propaganda in a

transnational perspective. Balilla and Gioventù italiana del Littorio all’estero in Argentina (1922-1955)’, Amnis (2013) afl. 12.

37 Bauerkämper, ‘Transnational Fascism’, 233, 235-236. 38 Pierre Henri Ritter, Over Mussert (Baarn 1934), 48.

(17)

17

In de meest recente secundaire literatuur over de NSB zijn internationale en

transnationale perspectieven steevast terug te vinden. In een onderzoek naar de relatie tussen enerzijds de NSB, de Belgische Rexisten en de Franse Parti Populaire Français en anderzijds nazi-Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog betoogt Robert Grunert dat al deze vier partijen een supranationale Europese organisatie van fascistische snit voor ogen hadden, maar hier tegelijkertijd verschillende invullingen aan gaven waardoor breuken ontstonden in de onderlinge relaties.39 Dietrich Orlow behandelt in meerdere publicaties uitvoerig de

internationale contacten tussen de NSB en nazi-Duitsland tijdens de jaren dertig. Hij stelt dat de NSB middels internationale samenwerking tot een Europese Volksgemeinschaft, door Mussert veelal aangeduid als het ‘nieuwe Europa’, wilde komen, maar naarmate de jaren dertig vorderden steeds gedesillusioneerder raakte door het agressieve beleid van de nazi’s, waaronder de moord op de Oostenrijkse dictator Engelbert Dollfuss en de Kristallnacht.40 De ambigue verstandhouding tussen enerzijds de NSB en Mussert en anderzijds hooggeplaatste nazi’s en gewichtige organisaties binnen nazi-Duitsland raakt evenzeer de kern bij recente publicaties van Jennifer L. Foray en Emerson Vermaat. Waar Foray deze dubbelzinnige verhoudingen naar voren laat komen aan de hand van de imperialistische idealen van de NSB, maakt Vermaat zijn casus hard door de ongemakkelijke relatie tussen Mussert en de

Schutzstaffel (SS) bloot te leggen.41 Tot slot rest nog het titanenwerk (een kleine duizend

pagina’s) over de beginjaren van de NSB van Robin te Slaa en Edwin Klijn, waarin transnationale connecties geregeld aan de oppervlakte treden.42

Hoewel bovenstaande werken de essentiële basis vormen voor gedegen onderzoek naar het transnationale karakter van de NSB, richt het merendeel zich evenwel op de politieke leiding en andere invloedrijke NSB’ers. Zodoende rijst de vraag of de dubbelzinnige

betrekkingen tussen fascistische bewegingen tevens uitwerkingen hadden op bijvoorbeeld nevenbewegingen zoals het Socialistisch Studentenfront (NSSF), de Nationaal-Socialistische Vrouwenorganisatie (NSVO) en de Nationale Jeugdstorm (NJS). Voor de Jeugdstorm, die (officieus) dienst deed als de jeugdbeweging van de NSB, lijkt dit het geval te

39 Robert Grunert, Der Europagedanke westeuropäischer faschistischer Bewegungen 1940-1945 (Paderborn 2012), 9-23.

40 Dietrich Orlow, The lure of fascism in Western Europe. German Nazis, Dutch and French fascists, 1933-1939 (New York 2009), 62, 87, 121-122, 147. Dietrich Orlow, ‘A difficult relationship of unequal relatives. The Dutch NSB and Nazi Germany, 1933-1940’, European History Quarterly 29 (1999) afl. 3, 349-380, aldaar 366. Dietrich Orlow, ‘Fascists among themselves. Some observations on West European politics in the 1930s’,

European Review 11 (2003) afl. 3, 245-266.

41 Jennifer L. Foray, ‘An old empire in a new order. The global designs of the Dutch Nazi Party, 1931-1942’,

European History Quarterly 43 (2013) afl. 1, 27-52. Jennifer L. Foray, Visions of empire in the Nazi-occupied Netherlands (Cambridge 2012). Emerson Vermaat, Anton Mussert en zijn conflict met de SS (Soesterberg 2011).

(18)

18

zijn. Zo opent het zakboek van de NJS uit 1943 met ‘het werk van den Jeugdstorm en van de groote idealen, die niet alleen de jeugd van Nederland, maar de jeugd van geheel Europa bezielen’. In een later segment wordt vervolgd door te wijzen op het belang van

verbondenheid tussen de Noord- en West-Europese jeugd, ‘welke kameraadschap straks een der sterkste pijlers zal zijn van het nieuwe Europa’.43 De vraag is hoe de NJS Europese samenwerking voor zich zag en hoe succesvol deze samenwerking met andere fascistische jeugdbewegingen geschiedde.

Historisch onderzoek naar de Nationale Jeugdstorm is schaars; slechts twee artikelen van David Barnouw en Piet de Rooy weiden uit over de opkomst en ontwikkeling van de jeugdbeweging.44 Naast deze publicaties bestaat het veld van secundair bronnenmateriaal uitsluitend uit een handjevol ongepubliceerde doctoraalscripties.45 Deze historische onderzoeken richten zich hoofdzakelijk op de ontwikkeling van de NJS binnen de

Nederlandse grenzen zonder lang stil te staan bij de transnationale connecties en interacties die de jeugdbeweging onderhield. Slechts sporadisch schemert het internationale karakter van de NJS door. Zo komt bij Barnouw de invloed van de Hitlerjugend (HJ) en de Bund

Deutscher Mädel (BDM) op de Jeugdstorm aan bod. Bart Engelen en Renée Kwak schenken in hun doctoraalscripties aandacht aan respectievelijk de plaats van de Jeugdstorm in de plannen van nazi-Duitsland voor een Nieuwe Europese Orde en ‘de paradox van de vaderlandsliefde’, waarmee Kwak stelt dat Nederlands nationalisme voor een deel van de Jeugdstormers niet viel te rijmen met de nazi-ideologie.46 Enkele voorzichtige pogingen om

het internationale en transnationale karakter van de Jeugdstorm naar voren te laten treden zijn dus reeds ondernomen, maar van volledige exploratie van het onderwerp is geenszins sprake.

Het Europees Jeugdverbond

Het gebrek aan aandacht voor het internationalisme van de Jeugdstorm is niet terecht. Tijdens

43 Frits Barkhuis en Jan Schuurman, Jeugdstorm zakboek (Utrecht 1943), 2, 36.

44 David Barnouw, ‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’, Fibula 31 (1990) afl. 3, 4-10. Piet de Rooy, ‘‘Jeugd is een argloos, overmoedig spel.’ De jeugdbewegingstraditie in de Nationale Jeugdstorm’, Acco (1988), 94-108. 45 Renée Kwak, ‘De Nationale Jeugdstorm. De noodlottige belangenstrijd om de jeugd 1934-1945’,

doctoraalscriptie FHKW Rotterdam 1988. Bart Engelen, ‘“In godsvertrouwen alles voor het vaderland.” De radicalisering van de Nationale Jeugdstorm, 1934-1945’, doctoraalscriptie vaderlandse geschiedenis

Rijksuniversiteit Leiden 1988. Margriet Kat en Lisbeth van Hoek, ‘Op marsch met de NSB. Een onderzoek naar de tijdschriften De Stormmeeuw en De Stormvlag van de Nationale Jeugdstorm’, doctoraalscriptie geschiedenis Vrije Universiteit Amsterdam 1986. Hans Malschaert, ‘Opvoeding, sport en fascisme’, doctoraalscriptie

wijsgerige en historische pedagogiek Rijksuniversiteit Utrecht 1985. Maria Driessen, ‘Slechts onderdeel, hoewel onmisbaar. Meisjes en vrouwen bij de Nationale Jeugdstorm en de Nationaal-Socialistische Vrouwenorganisatie in Nederland 1934-1945’, doctoraalscriptie geschiedenis Koninklijke Universiteit Nijmegen 1983.

46 Barnouw, ‘Wie de jeugd heeft’, 8-9. Engelen, ‘“In godsvertrouwen alles voor het vaderland”’, 21-29. Kwak, ‘De Nationale Jeugdstorm’, 133-135.

(19)

19

de Tweede Wereldoorlog kenmerkte de NJS zich als een beweging met een evidente grensoverschrijdende blik. Om het transnationale en Europese wezen van de Jeugdstorm te kunnen staven is het Europees Jeugdverbond bij uitstek een geschikt onderwerp om aan onderzoek te onderwerpen. Deze jeugdassociatie werd in 1942 te Wenen officieel opgericht op initiatief van de Hitlerjugend en de Italiaanse jeugdbeweging Gioventù Italiana del Littorio (GIL) tijdens een congres waarin delegaties van veertien verschillende fascistische

jeugdbewegingen participeerden. De Jeugdstorm was hier een van. In het kader van het Europees Jeugdverbond werden velerlei internationale evenementen georganiseerd, waaronder sportwedstrijden, cultuurmanifestaties, weerbaarheidstrainingen en agrarische opleidingen. Tijdens dergelijke bijeenkomsten kwamen Jeugdstormers veelvuldig in contact met jeugdbewegingen uit geheel Europa, waaruit zowel nieuwe samenwerkingsverbanden als onderlinge vetes voortkwamen.

Evenals bij de Jeugdstorm is onderzoek naar het Europees Jeugdverbond niet in overvloed aanwezig. De belangrijkste boeken en artikelen zijn bovendien Duitstalig. In zijn vuistdikke werk Totale Erziehung für den totalen Krieg over de geschiedenis van de

Hitlerjugend doet Michael Buddrus relatief kort, maar op zeer gedegen wijze verslag van de opmaat naar, de stichting en de nasleep van het Europees Jeugdverbond. Buddrus’ nadruk ligt op de leidende figuren binnen de HJ, die blijkens zijn onderzoek alles in het werk stelden om de Duitse en Europese jeugd klaar te stomen voor de oorlog.47 Harald Oelrich is een auteur

die zich interesseert voor sportgeschiedenis, waarmee zijn analyse van het Europees

Jeugdverbond in “Sportgeltung – Weltgeltung” zich overwegend richt op de wisselwerking tussen sport en politiek.48 Een welkome aanvulling op het meer breed opgezette onderzoek van Buddrus en Oelrich zijn artikelen van de hand van Toni Morant i Ariño en Christoph Kühberger, die meer de diepte in gaan door in te inzoomen op respectievelijk deelname van de Spaanse falangistische jeugdbeweging en conflicterende visies op Europa onder de

verschillende Duitse organisaties en hun leiders.49 Tot slot wordt het enige noemenswaardige Engelstalige onderzoek naar het jeugdverbond geleverd door Alessio Ponzio. In een van de

47 Michael Buddrus, Totale Erziehung für den totalen Krieg. Hitlerjugend und nationalsozialistische

Jugendpolitik (München 2003), 787-802.

48 Harald Oelrich, “Sportgeltung – Weltgeltung”. Sport im Spannungsfeld der deutsch-italienischen Außenpolitik

von 1918 bis 1945 (Munster 2003), 534-566.

49 Toni Morant i Ariño, ‘Die Gründung des “Europäischen Jugendverbandes” und die Frauen- und

Jugendorganisationen der Falange (Wien, September 1942)’, Themenportal Europäische Geschichte (2012), 1-9. Christoph Kühberger, ‘Europa als “Strahlenbündel nationaler Kräfte.” Zur Konzeption und Legitimation einer europäischen Zusammenarbeit auf der Gründungsfeierlichkeit des “Europäischen Jugendverbandes” 1942’,

(20)

20

hoofdstukken van Shaping the new man neemt hij de jeugdassociatie onder de loep aan de hand van de dubbelzinnige relatie tussen de HJ en de GIL.50

Ofschoon de secundaire literatuur een helder licht werpt op de opkomst en ondergang van het Europees Jeugdverbond, delen alle genoemde werken de beperking de gang van zaken hoofdzakelijk vanuit Duits perspectief te beschrijven. Ponzio betrekt weliswaar de Italiaanse jeugdbeweging bij zijn onderzoek, maar ook zijn Duitse invalshoek is onmiskenbaar

aanwezig. Morant i Ariño benadert het jeugdverbond als enige vanuit Spaans perspectief, maar zijn artikel is tamelijk summier en dientengevolge weinig toereikend. Verreweg de meeste aandacht gaat in de reeds bestaande literatuur dan ook uit naar de Duitse en Italiaanse organisatoren, terwijl kleinere jeugdbewegingen zoals de NJS slechts in een enkele

opsomming de revue passeren. Andersom is in de literatuur over de Jeugdstorm de aandacht voor het Europees Jeugdverbond evenzeer gering. Barnouw en De Rooy noemen de

jeugdassociatie in het geheel niet; Kwak en Engelen behandelen het onderwerp tussen neus en lippen door.51 Over Jeugdstormdeelname aan het Europees Jeugdverbond is zodoende nog zo goed als niets bekend.

Operationalisering

Dit onderzoek beoogt een onderzoeksleemte op te vullen door ervaringen van zowel leiders als reguliere leden van de Nationale Jeugdstorm binnen het Europees Jeugdverbond te bestuderen. Bij de uitvoering hiervan neem ik ten eerste de stelling in dat fascisme een internationaal fenomeen was dat zich vormde aan de hand van de nationale context waaruit het ontsprongen was. Hiermee wordt grotendeels aangesloten bij de ideeën over een generiek fascisme die door onder meer Griffin, Payne, Eatwell en Passmore (en tot op zekere hoogte zelfs Dimitrov) zijn verkondigd. Ondanks hun onderlinge verschillen van inzicht worden deze onderzoekers in een adem genoemd, omdat zij allen wijzen op de combinatie van

internationalisme en nationale context als de hoeksteen van het fenomeen fascisme. Ten tweede wordt door mij de stelling ingenomen dat fascisme zich op transnationale wijze manifesteerde. In lijn met Bauerkämper en Iordachi wordt het idee omarmd dat fascisten intensief samenwerkten op internationaal vlak, maar tegelijkertijd voortdurend met elkaar op ramkoers lagen door tegenstrijdige nationale belangen. Niet alleen gold dit voor de politieke leiding van fascistische bewegingen, maar evenzeer voor niet-statelijke actoren zoals

50 Ponzio, Shaping the new man, 178-198.

(21)

21

schrijvers, activisten, journalisten en intellectuelen alsook nevenbewegingen zoals studenten-, vrouwen- en jeugdorganisaties.

Met het oog op deze stellingnames en het feit dat een wezenlijk gedeelte van deze inleiding gewijd is aan theorieën dient te worden benadrukt dat het een historisch, en dus geen politicologisch, onderzoek betreft. Politicologen en historici hebben in het verleden niet zelden hun neus opgehaald voor elkaars werkwijze; binnen politicologie ligt traditioneel de nadruk op theoretische debatten, terwijl de geschiedwetenschap zich liever inlaat met empirisch onderzoek. In reactie hierop pleitte Duco Hellema ervoor om af te stappen van zowel de ‘theoretische orthodoxie’ bij politicologen als de opvatting onder historici dat ‘de feiten voor zich spreken’. Onderzoek binnen het vakgebied (geschiedenis van de)

internationale betrekkingen zou zich idealiter op het snijvlak van de sociale wetenschappen en de geschiedwetenschap moeten ontwikkelen.52 Ik onderschrijf Hellema’s pleidooi. A priori kennis van theorieën over fascisme is onontbeerlijk voor een afdoend onderzoek. Nochtans worden deze theoretische modellen uitsluitend aangewend als hulpmiddel om historische gebeurtenissen in hun unieke karakter te kunnen verklaren.

Met deze uitgangspunten in het achterhoofd wordt de probleemstelling van dit onderzoek als volgt gevormd: wat voor samenwerkingsverbanden en conflicten vloeiden er voort uit participatie van de Nationale Jeugdstorm in de opmaat naar, de stichting en de nasleep van het Europees Jeugdverbond gedurende de periode 1940-1945? Als aanvangspunt wordt voor 1940 gekozen omdat de Jeugdstorm zich in de vooroorlogse jaren kenmerkte als een beweging die gebukt ging onder interne strubbelingen, actief werd tegengewerkt door de Nederlandse overheid en zich steevast presenteerde als een apolitieke organisatie.53 Het gevolg was dat het leggen van internationale contacten tamelijk moeizaam verliep, hetgeen evenmin werd bevorderd door de meerdere ontbindingen die de beweging meemaakte. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en daarmee de bezetting van Nederland gaf de relatie met andere fascistische jeugdbewegingen een enorme boost. 1945 is een voor de hand liggend eindpunt. Het verlies van de oorlog betekende tevens het einde van zowel het Europees Jeugdverbond als de Jeugdstorm.

Dit onderzoek valt in vijf chronologisch opgebouwde hoofdstukken uiteen. Het eerste hoofdstuk is niet concreet toegespitst op het Europees Jeugdverbond, maar is vooral inleidend

52 Duco Hellema, ‘Inleiding. Internationale betrekkingen in historisch perspectief’ in: Jacco Pekelder e.a. ed., De

wereld volgens Nederland. Nederlandse buitenlandse politiek in historisch perspectief (Amsterdam 2015),

11-22, aldaar 12-13, 21-22.

(22)

22

van aard. De transitie van het interbellum naar de Tweede Wereldoorlog en de strijd tussen het Dietse en Groot-Germaanse kamp worden ter introductie van de NJS aangehaald, alvorens Duitse vakantiekampen en kadercursussen voor het voetlicht zullen worden gebracht als de essentiële wegbereiders van internationale samenwerking. In hoofdstuk twee staan de eerste multilaterale sportevenementen en cultuurmanifestaties centraal die de opmaat vormden naar een pan-Europese organisatie. Als hoofdonderwerp behelst hoofdstuk drie de daadwerkelijke grondlegging van het Europees Jeugdverbond en alle gewichtige gebeurtenissen die hier omheen plaatsvonden. Hoofdstuk vier richt zich op de nasleep van het jeugdverbond, dat niet lang na de oprichtingsbijeenkomst in de jaren 1943 en 1944 aan een Groot-Germaanse transformatie onderhevig was. Tot slot behandelt het vijfde hoofdstuk de laatste stuiptrekkingen van het Europees Jeugdverbond, die het einde markeerden van de jeugdassociatie en het fascistische ideaal van een nieuw Europa.

(23)

23

1

Eerste internationale contacten, 1940-1941

Van het interbellum naar de Tweede Wereldoorlog

Op 27 september 1934 zag de Nationale Jeugdstorm onder aanvoering van Cornelis van Geelkerken, de plaatsvervangend leider van de NSB die als hoogste baas van de Jeugdstorm werd aangeduid met de titel hoofdstormer, het levenslicht.54 De oprichting van de

jeugdbeweging ging gepaard met grootse idealen. In lijn met de kernpunten van de NSB (en fascistische bewegingen in het algemeen) werd in het beginsel uitgeweid over het

Nederlandse volk als een organisch geheel, dat zou moeten worden ondergebracht in een hechte volksgemeenschap. Om deze volksgemeenschap te kunnen verwezenlijken had de jeugdbeweging het doel om de gehele Nederlandse jeugd voor zich te winnen door een

apolitiek en nationalistisch beleid uit te dragen. Aanhoudende aantijgingen over de vermeende ideologische verwantschap met de NSB en nazi-Duitsland werden derhalve stellig

weggewoven. De Jeugdstorm wilde voor de dag komen als een open organisatie die niet louter gefixeerd was op NSB-kinderen. Daarenboven stelde de NJS reeds in 1935 dat men ‘noch uiterlijk, noch innerlijk een nabootsing van de Hitlerjeugd [wil] zijn. De N.J.S. beweegt zich niet op politiek terrein.’55 Met deze instelling bood het doen en laten van de Jeugdstorm in haar beginjaren geen plaats voor transnationale interactie en Europees denken.

Alle ambitieuze doelstellingen ten spijt ging de Jeugdstorm een turbulente jaren dertig vol wanordelijkheden en tegenspoed tegemoet. De NJS kwam meermaals in aanraking met politie en justitie, hetgeen een uniformverbod in 1935, een verbod voor ambtenaren om lid te worden van de jeugdbeweging in 1939 alsook de twee ontbindingen die de beweging

meemaakte in 1936 en 1940 tot gevolg had.56 Krampachtig werd gepoogd om het imago van

54 Over de exacte oprichtingsdatum is onduidelijkheid. In januari 1934 had Van Geelkerken al van Mussert vernomen dat er een nationaalsocialistische jeugdbeweging in het leven moest worden geroepen. In februari berichtte Van Geelkerken over een aanstaande jeugdbeweging, waardoor er al enkele kleine groepjes ontstonden zonder een overkoepelende landelijke organisatie. Op 1 mei gaf Mussert Van Geelkerken officieel de opdracht om een nationale jeugdbeweging op te richten. Begin 1943 bepaalde Van Geelkerken dat de Jeugdstorm zelf 27 september 1934 diende aan te houden, omdat op die dag de eerste inschrijfformulieren waren ingevuld. Deze dag kreeg de naam ‘de dag van den Ouden Jeugdstorm’. Zie: Kwak, ‘De Nationale Jeugdstorm’, 36-39. ‘Bevel van den Hoofdstormer nr. 3/43, 3.2.1943’, NIOD, Amsterdam, Archief 123 Nationaal-Socialistische Beweging, inv. nr. 1154.

55 ‘Wat anderen van ons zeggen!’, De Stormmeeuw 1 (1935) afl. 25, 3.

(24)

24

NSB-jeugd en Hitlerjugendimitator weg te poetsen, maar veelal zonder succes. Met Van Geelkerken als hoofdstormer en andere NSB-leden die hoge functies binnen de Jeugdstorm bekleedden was het vermeende apolitieke karakter van de jeugdbeweging allesbehalve geloofwaardig. Als hier de interne strubbelingen tussen leden van de politieke leiding van de Jeugdstorm bij worden opgeteld is het niet verwonderlijk dat het ledenaantal op het

hoogtepunt in 1935 niet hoger uitkwam dan 2500.57

Meerdere ontbindingen, actieve tegenwerking door de overheid en onderlinge geschillen maakten dat de politieke leiding haar handen vol had aan de vorming en

ontwikkeling van de Jeugdstorm in Nederland. Als officieuze moederbeweging onderhield de NSB tijdens het interbellum actief internationale contacten met voornamelijk fascistisch Italië en nazi-Duitsland, waarvan de fundering werd gevormd door gemeenschappelijke idealen zoals verwerping van de democratie, implementatie van het corporatisme als leidend

economisch model en een actief propagandabeleid.58 Gelijksoortige internationale contacten waren tijdens de jaren dertig nog niet weggelegd voor de Jeugdstorm, hoewel een enkele voorzichtige poging wel werd ondernomen. In 1938 nam Wim Heubel, hopman van de

afdeling Hilversum, zelfstandig het initiatief om met een Jeugdstormdelegatie de Hitlerjugend in Westfalen een bezoek te brengen. Het betrof een zomerkamp waarin de Jeugdstormers lering zouden kunnen trekken uit de activiteiten en ideeën van de HJ.59 Tot een ontmoeting

tussen de twee fascistische jeugdbewegingen zou het evenwel niet komen. Toen Van Geelkerken lucht kreeg van Heubels plannen verbood hij hem het bezoek plaats te laten vinden onder de vlag van de Jeugdstorm, waarschijnlijk omdat de hoofdstormer nog altijd uit alle macht probeerde zijn jeugdbeweging te presenteren als een apolitieke organisatie.60

De voortdurende druk van de overheid op de Jeugdstorm om zich te distantiëren van de NSB en de nationaalsocialistische ideologie hing als een molensteen om de nek van hoofdstormer Van Geelkerken en Leider Mussert, hetgeen uiteindelijk leidde tot de ontbinding van de beweging op 24 februari 1940. Waar het interbellum de jeugdbeweging niet erg gunstig gezind was geweest, bleek de bezetting van Nederland daarentegen een vruchtbare voedingsbodem voor de ontwikkeling van de Jeugdstorm, zowel binnen Nederland als in internationaal opzicht. Op 23 oktober 1940 werd met toestemming vanuit

57 ‘De eerste velddag’, De Stormmeeuw 1 (1935) afl. 16, 4. Of dit ledenaantal klopt is moeilijk na te gaan. Maarten van Doorn stelt dat de Jeugdstorm er uit propagandistisch oogpunt een handje van had om het

ledenaantal aan te dikken. Zie: Maarten van Doorn, ‘De Nationale Jeugdstorm in Holland’, Holland.

Regionaal-historisch Tijdschrift, 10 (1978), 41-56.

58 Orlow, The lure of fascism in Western Europe, 60.

59 ‘Bezoek aan de Hitler Jeugd in Westphalen’, De Stormmeeuw 4 (1938) afl. 9, 16. 60 Engelen, ‘“In godsvertrouwen alles voor het vaderland”’, 14.

(25)

25

Duitsland door Mussert en Van Geelkerken de Jeugdstorm heropgericht.61 Als enige

toegestane jeugdbeweging kreeg de Jeugdstorm hiermee het voorrecht de gehele Nederlandse jeugd te organiseren. Bovenal hoefde men de schijn van een apolitieke beweging niet langer op te houden; met steun van de nazistische bezetter kon de nationaalsocialistische leer openlijk worden omarmd.

Met dit monopolie op de jeugd steeg het ledenaantal van de jeugdbeweging in rap tempo tot aan circa 12000 op het hoogtepunt in januari 1942 (hoewel men binnen de

Jeugdstorm naar eigen zegge uitkwam op 18000).62 De Jeugdstorm begon actieve bilaterale betrekkingen te onderhouden met de Hitlerjugend en participeerde daarenboven in

multilaterale jeugdorganisaties en jeugdevenementen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de NJS dan ook het idee deel uit te maken van een transnationale beweging, hetgeen werd uitgedragen door onder meer te wijzen op de ideologische verwantschap met de Hitlerjugend alsook het ideaal van het ‘nieuwe Europa’ waarin fascisten uit alle Europese naties met elkaar samenwerkten. Tegelijkertijd werd de Jeugdstorm aan de lopende band geconfronteerd met de expansionistische drang van de nazi’s, waardoor conflicten met de Hitlerjugend en de SS onvermijdelijk waren. De periode 1940-1945 stond voor de Jeugdstorm derhalve in het teken van zowel internationale en Europese samenwerking als ideologische rivaliteit met verschillende Duitse instanties.

Tussen Diets en Groot-Germaans

De ambigue verhouding tussen de Jeugdstorm en de Hitlerjugend was een weerspiegeling van de ongemakkelijke verstandhouding tussen de NSB en nazi-Duitsland. Musserts

oorspronkelijke afkeer van antisemitisme, de vervolging van de kerken en de

Groot-Germaanse gedachte waren zowel tijdens het interbellum als de Tweede Wereldoorlog reden voor conflicten met Hitler en de SS.63 Hoewel het voor Mussert vechten tegen de bierkaai was en hij zelden echte successen boekte, weigerde de Leider af te wijken van zijn Dietse idealen, waarbij Nederland en Vlaanderen zich zouden verenigen in een Groot-Nederland, en bleef hij zich inzetten voor het behoud van de Nederlandse koloniën.64

De botsingen met de Duitse bezetter maakten dat het eveneens begon te gisten binnen

61 ‘Afschrift stichtingsacte van de Stichting “NATIONALE JEUGDSTORM” 23 October 1940’, NIOD, Amsterdam, Archief 123 Nationaal-Socialistische Beweging, inv. nr. 1130.

62 ‘Proces-verbaal relaterende het verhoor van getuigen contra: Cornelis van Geelkerken’, NA-CABR, Den Haag, inv. nr. 27IV, deeldossier BR.v.C 101/50, 19. Barnouw, ‘Wie de jeugd heeft’, 9.

63 Vermaat, Anton Mussert, 149-180.

(26)

26

de NSB-gelederen, hetgeen resulteerde in een tweekampenstrijd tussen enerzijds Dietsgezinde aanhangers van Mussert en anderzijds ‘volkse’ nazigezinden die een op raciale motieven gestoeld Groot-Germaans rijk voor ogen hadden. Van Geelkerken was tot de germanisering en radicalisering van de Jeugdstorm in 1944 een groot voorvechter van het Dietse ideaal.65 Lijnrecht tegenover hem en Mussert stond Meinoud Marinus Rost van Tonningen, sinds 1936 lid van de NSB met een prominente carrière bij de Volkenbond te Wenen achter de rug, die het boegbeeld werd van het ‘volkse’ kamp. Rost van Tonningen had tijdens zijn tijd in Oostenrijk goede contacten opgebouwd met niemand minder dan Heinrich Himmler, de

Reichsführer-SS (leider van de SS). Hij beschouwde zichzelf als Himmlers vertrouweling in

Nederland, wat ongetwijfeld bijdroeg aan het beeld dat van hem geschetst werd als de

belichaming van de SS-ideologie in Nederland.66 Hoewel Rost van Tonningen een prominent NSB’er was die zich met hart en ziel inzette voor de beweging, joeg hij Mussert menigmaal tegen zich in het harnas door onder meer te stellen dat de Dietse cultuur Germaans van aard was en dat Nederlanders van origine West-Duitsers zouden zijn.67 Zo stonden niet alleen de verhoudingen tussen Mussert en nazi-Duitsland op scherp, maar rommelde het ook geregeld binnen de NSB zelf.

Op vrijwel alle terreinen waar de NSB haar invloed deed gelden ontstond een

competentiestrijd tussen het Dietse en het volkse kamp, zo ook als het ging om de rol van de jeugd. Het feit dat Van Geelkerken met de Jeugdstorm politiek geen kleur durfde te bekennen werd onder de volksen slecht ontvangen. De politieke punten die bovendien wel doorsijpelden hadden een overwegend Diets karakter, waardoor de ontwikkeling van de NJS met nog

grotere argwaan werd aanschouwd. De druppel die voor de volksen uiteindelijk de emmer deed overlopen was het besluit dat in 1939 door Van Geelkerken werd genomen om het NSB-lidmaatschap en het NJS-NSB-lidmaatschap onverenigbaar te maken.68 De hoofdstormer had zich hiertoe genoodzaakt gezien omdat de Jeugdstorm in september 1938 verboden was geworden voor ambtenaren. Door lidmaatschap van de NSB en NJS onverenigbaar te maken hoopte hij dat het verbod werd teruggedraaid. Bovendien was het een poging om meer

aantrekkingskracht uit te oefenen op jeugd uit gezinnen die geen lid waren van de NSB.

65 Bart van der Boom, Kees van Geelkerken, de rechterhand van Mussert (Utrecht 1990), 68-85.

66 Frits Boterman, Duitse daders. De jodenvervolging en de nazificatie van Nederland (1940-1945) (Amsterdam 2015), 218. Meinoud Marinus Rost van Tonningen (ingeleid en uitgegeven door David Barnouw),

Correspondentie van Mr. M. M. Rost van Tonningen. Deel II mei 1942 – mei 1945 (Zutphen 1993), 4.

67 Ronald Havenaar, De NSB tussen nationalisme en ‘volkse’ solidariteit. De vooroorlogse ideologie van de

Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland (Den Haag 1983), 120-121.

68 David Barnouw, Van NIVO tot Reichsschule. Nationaal-Socialistische onderwijsinstellingen in Nederland;

Nederlandse meisjes in Duitse vakantiekampen, zomer 1940 (Den Haag 1981), 68. De Rooy, ‘‘Jeugd is een

(27)

27

In reactie op deze lidmaatschapskwestie besloot de gefrustreerde Rost van Tonningen samen met Henk Feldmeijer, een prominente vertegenwoordiger van het volkse kamp die vanaf september 1940 leiding zou geven aan de Nederlandse SS, een nieuwe jeugdbeweging onder de naam Mussertgarde op te richten die dienst zou moeten doen als de volkse

tegenhanger van de Dietse en te weinig politiek georiënteerde Jeugdstorm. Vanuit deze nieuw opgerichte Mussertgarde werd frontaal de aanval geopend op de leiding van de Jeugdstorm die door onverstandige beslissingen geen goede koers zou varen. Zo werd de NJS onder meer getypeerd als ‘een vereeniging met een kwade politieke reuk, welke behalve haar inderdaad goede liederen, niets strijdvaardigs heeft’.69 In tegenstelling tot deze ‘kwade reuk’ zou binnen de Mussertgarde een onmiskenbare nationaalsocialistische wind gaan waaien: ‘Het doel van de organisatie zal zijn het winnen van de Nederlandsche jeugd voor het Nationaal-socialisme en het opvoeden van haar leden tot nationaal-socialistische Nederlanders.’70

Ongeveer een half jaar nadat de Mussertgarde in het leven was geroepen werd de Jeugdstorm begin 1940 voor de tweede keer ontbonden. Het gat dat hiermee ontstond werd door de volksen met beide handen aangegrepen om vat te krijgen op een nieuw gevormde jeugdorganisatie genaamd Blauwvoet, die vooral aantrekkingskracht genoot onder ex-Jeugdstormers die de Mussertgarde als te militaristisch ervoeren. Blauwvoet was net als de Mussertgarde niettemin een op Groot-Germaanse leest geschoeide jeugdbeweging. Al bij de oprichting van de jeugdbeweging werd dit duidelijk gemaakt door de leidster van de Haagse afdeling Lien van Eck die erop wees dat ‘met ervaring vanuit Duitschland een nieuwe organisatie [wordt] gebouwd’.71 Met de inmenging van Rost van Tonningen stonden de

Groot-Germaanse intenties van Blauwvoet al helemaal buiten kijf. In een brief aan Mussert prees Rost van Tonningen de oprichting van Blauwvoet door Van Eck, waarbij hij

tegelijkertijd geen goed woord over had voor de Jeugdstorm onder leiding van Van

Geelkerken. Exemplarisch voor de competitie tussen het Dietse en het volkse kamp was het voorstel dat Rost van Tonningen aan Mussert deed.

Zou het nu niet mogelijk zijn om de zaak zoo te regelen, dat de heeren van Geelkerken en zijn medewerkers eerst eens bewezen dat zij tot iets in staat zijn en dat men Den Haag onder een autonome leiding stelt en zich vrijelijk als Blauwvoet laat

69 ‘Jeugdbeweging en Nationaal-socialisme’, NIOD, Amsterdam, Archief 123 Nationaal-Socialistische Beweging, inv. nr. 1350, 3.

70 Ibidem.

71 ‘Verslag Lien van Eck 30 juli 1940 Den Haag’, NIOD, Amsterdam, Archief 169 Rost van Tonningen, M.M., inv. nr. 627.

(28)

28

ontwikkelen. Dan zal het zonder twijfel blijken, welke organisatie de beste is en aan wie de leiding toekomt.72

Tot een overname van Blauwvoet als de grootste fascistische jeugdbeweging zou het evenwel niet komen. De van origine Haagse jeugdbeweging zou onder een nieuwe naam (Nationaal-Socialistische Jeugd) weliswaar afdelingen in heel Nederland krijgen, maar moest het desondanks op den duur afleggen tegen de Jeugdstorm. Het nazigezinde karakter van het volkse kamp ten spijt verkoos Arthur Seyss-Inquart, die als Reichskommissar für die besetzten

niederländischen Gebiete grotendeels de scepter zwaaide in bezet Nederland, de Jeugdstorm

boven Blauwvoet en de Mussertgarde.73 De toenemende macht van Mussert en Van

Geelkerken zorgde ervoor dat leden van Blauwvoet in grote mate werden opgeslokt door de Jeugdstorm. De Mussertgarde ging over in de door Feldmeijer geleide Nederlandse SS, ‘het Grootgermaanse koekoeksjong in het nest van de NSB’, van waaruit de SS-ideologie van de volksen gepropageerd kon blijven worden.74

Met de aanvang van de oorlog werden internationale interacties tevens bepalend voor de strijd om de jeugd tussen de Dietsgezinden en de volksen. Voor Van Geelkerken was een hechte band tussen de Jeugdstorm en de Hitlerjugend van onmiskenbaar belang. Omdat het Dietse ideaal niet uit het oog mocht worden verloren, flirtte de Jeugdstorm echter eveneens met Vlaamse jeugdbewegingen zoals Jongdinaso, de aanverwante jeugdbeweging van het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) onder leiding van Joris van

Severen, en de in 1941 opgerichte Vlaamse eenheidsjeugdbeweging Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV). Daarenboven werden met de Nederlandse tak van het Verdinaso en Jongdinaso actieve betrekkingen onderhouden. Op 9 november 1940 ging Verdinaso Nederland op in de NSB, waarna werd besloten om samen nauwe samenwerking met het Verdinaso in België aan te gaan door onder meer permanente vertegenwoordigers uit te wisselen. Door Ernst Voorhoeve, de leider van Verdinaso Nederland, werd de fusie alsook de samenwerking met Verdinaso België getypeerd als een ‘bepalend element’ in de

‘noodzakelijke Noord-West-Europeesche en Europeesche samenwerking’.75 Jongdinaso

72 ‘M.M. Rost van Tonningen aan A.A. Mussert, Leiden 24 juni 1940’ in: Meinoud Marinus Rost van Tonningen (ingeleid en uitgegeven door E. Fraenkel-Verkade in samenwerking met A.J. van der Leeuw), Correspondentie

van Mr. M. M. Rost van Tonningen. Deel 1 1921 - mei 1942 (Den Haag 1967), 365-366.

73 Engelen, ‘“In godsvertrouwen alles voor het vaderland”’, 18. Rost van Tonningen e.a., Correspondentie van

Mr. M. M. Rost van Tonningen. Deel 1, 129.

74 Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 6 juli ’42 – mei ’43 (Den Haag 1975), 407.

75 ‘Document I-3-D-I, rede van Ernst Voorhoeve Utrecht 31 October 1940’, NIOD, Amsterdam, Archief 168a Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen (Verdinaso) en Verbond der Nederlanders, inv. nr. 140.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

Opvallend is dat de moderne soft law-codifi caties die de bouwstenen kunnen worden van een toe- komstig Europees wetboek de leer van het verbod op rechtsmisbruik niet expliciet

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft