• No results found

Een kwalitatief onderzoek naar de verbetering van de richtlijn TOS met het oog op de diagnostiek van NT2-kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een kwalitatief onderzoek naar de verbetering van de richtlijn TOS met het oog op de diagnostiek van NT2-kinderen"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN KWALITATIEF ONDERZOEK

NAAR DE VERBETERING VAN

DE RICHTLIJN TOS MET HET

OOG OP DE DIAGNOSTIEK VAN

NT2-KINDEREN

Tine Silvius

Studentnummer: 344223

Instelling: Hanzehogeschool Groningen

Opleiding: Logopedie Voltijd

Osiriscode: LOVB16BT

Begeleidend docent: Hilde Kwerreveld

Eerste beoordelaar: Aafke van der Schaaf

Tweede beoordelaar: Nynke van den Bergh

Datum: 16 juni 2019

(2)

1

Samenvatting

Inleiding

Uit de literatuur blijkt dat vrijgevestigde logopedisten een taalontwikkelingsstoornis (TOS) van een blootstellingsachterstand niet goed kunnen onderscheiden bij NT2-kinderen. Hierdoor schijnt het voor de vrijgevestigde logopedist moeilijk te bepalen of een NT2-kind doorgestuurd moet worden naar een AC, waar de officiële diagnose TOS gesteld kan worden. De richtlijn ‘Logopedie bij Taalontwikkelingsstoornissen’’(richtlijn TOS) lijkt geen uitkomst te bieden voor dit probleem. In dit onderzoek is in kaart gebracht hoe de richtlijn TOS volgens vrijgevestigde logopedisten verbeterd kan worden, zodat zij een beter onderscheid kunnen maken tussen een TOS en een

blootstellingsachterstand bij NT2-kinderen. Methode

In dit kwalitatieve onderzoek zijn half-gestructureerde interviews afgenomen bij zes vrijgevestigde logopedisten met ervaring in het werken met NT2-kinderen. Er is getracht in kaart te brengen wat zij als verbeterpunten hebben voor de richtlijn TOS in de diagnostiek bij NT2-kinderen. De interviews zijn getranscribeerd en opgestuurd voor een membercheck. Hierna zijn de data open en axiaal gecodeerd wat geleid heeft tot de resultaten van dit onderzoek.

Resultaten

Uit de resultaten blijkt dat de respondenten hun vermoeden van een TOS kunnen uitspreken, ondanks dat zij de ontwikkeling van de moedertaal niet kunnen beoordelen. Ze geven aan dat ze wel graag opties zouden willen zien in de richtlijn om de moedertaal te kunnen beoordelen, zoals de inzet van een logopedist die de moedertaal van het kind beheerst. Verder blijkt uit de resultaten dat de respondenten allen de ‘Schlichting taalproductie en taalbegrip’ afnemen en de scores

interpreteren bij NT2-kinderen. Zij zouden willen dat er in de richtlijn TOS verwezen zou worden naar genormeerde taaltests voor NT2-kinderen.

Discussie

De respondenten noemen twee suggesties om de richtlijn TOS te verbeteren in de diagnostiek bij NT2-kinderen. Ten eerste zou er in de richtlijn TOS verwezen moeten worden naar taaltesten genormeerd voor NT2-kinderen. Ten tweede zou de richtlijn TOS opties moeten geven om de

ontwikkeling van de moedertaal van een NT2 kind te kunnen beoordelen. Uit dit onderzoek blijkt dat (nog) niet elke logopedist werkt met de richtlijn TOS.Aanbevolen wordt om onderzoek te doen naar hoe de richtlijn TOS beter geïmplementeerd kan worden zodat meer logopedisten gaan werken met de richtlijn en de zorg voor kinderen met een TOS wordt verbeterd.

(3)

2

Abstract

Introduction

Independent speech and language pathologists (SLPs) seem to struggle with disentangling a specific language impairment (SLI) from normal language delay in L2 learners of Dutch. In addition it appears that Independent SLPs have difficulties to decide whether a L2 Dutch learner should be referred to a hearing centre, where SLI can officially be diagnosed. However, the guideline ‘Logopedie bij

Taalontwikkelingsstoornissen’ 1(guideline TOS) does not seem to solve these issues. Therefore this

study will examine how the guideline TOS can be improved in such a way that independent SLPs can disentangle a SLI from a language delay in L2 learners of Dutch.

Method

In this qualitative study six independent SLPs, experienced in working with L2 learners of Dutch, were interviewed in a semi-structured way. With the help of these interviewees, suggestions for improvement were identified for the guidelines TOS, with regard to diagnosing L2 learners of Dutch. The interviews, were transcribed and sent off for a member check. Subsequently the data were coded, both in an open and axial manner, after which the results were analysed.

Results

This thesis finds that SLPs can suspect a SLI despite their inability to determine how well developed the native language of Dutch learners is. However SLPs would like to have options in the guideline, that helps them determine the level of development of the native language, for example to involve a SLP who speaks the native language concerned. In addition this study shows that all interviewees use and analyse the scores of the ‘Schlichting taalproductie en taalbegrip’ with L2 Dutch learners of Dutch. According to the SLPs, it would be helpful if standardized language tests for L2 learners of Dutch were included in the guideline.

Discussion

All in all, two suggestions were made to improve diagnostics of L2 learners of Dutch within the guideline TOS. Firstly, the SLPs would like to have options included in the guideline, that help them determine the development of the native language. Secondly, they think that standardized language tests for L2 learners of Dutch should be included in the guideline. In conclusion this research finds that not all SLPs work with the guideline TOS. Therefore it is recommended to start a study on how this guideline can be implemented in such a way that more SLPs use it and the health of children with SLI improve.

Keywords: guideline TOS, diagnostics, L2 learners of Dutch

(4)

3

Inleiding

Een kind wordt geboren, maakt geluiden, zegt woordjes en gaat uiteindelijk spreken in zinnen. Men gaat ervan uit dat de taal zich ontwikkelt, zowel passief als actief. Die ontwikkeling lijkt meestal als vanzelf te gaan (Schaerlaekens, 2008). Soms is dat echter niet het geval. De taalontwikkeling kan bijvoorbeeld heel moeizaam verlopen als er sprake is van een specifieke taalontwikkelingsstoornis, een zogenaamde TOS.

Een specifieke taalontwikkelingsstoornis is een ‘neurobiologische ontwikkelingsstoornis van

genetische oorsprong’ (Gerrits, Visser-Bochane, Cohen Tervaert, Crielaard, Diender, Van Essen,

Romkes, Sluimers, Verschoor, Van Weerden, & Willemsen 2017). Kinderen met een TOS hebben een stoornis in de taalproductie en/of het taalbegrip. De taalproblemen bij TOS kunnen zich voordoen op alle taalniveaus (fonologie, semantiek, morfosyntaxis en pragmatiek) en alle taalmodaliteiten

(gesproken taal, geschreven taal, gebarentaal) (Gerrits, Beers & Bruinsma, 2017). Uit onderzoek van Bishop (2010) blijkt dat 7,4 procent van de kinderen een TOS heeft. Dit maakt een TOS de meest voorkomende ontwikkelingsstoornis.

Manders, De Bal & Van den Heuvel (2013) stellen dat de problemen in de taal bij een specifieke TOS geen duidelijke oorzaak hebben. Ze worden niet verklaard vanuit een gehoorverlies, lage-niet verbale intelligentie, afwijkingen aan de spraakorganen, neurologische afwijkingen,

contactstoornissen of weinig taalaanbod (Gerrits, Beers et al., 2017). Een TOS heeft grote invloed op de kwaliteit van leven. Een TOS kan bijvoorbeeld leiden tot een verstoorde ouder-kind interactie, lees- en leerproblemen en problemen in het onderhouden van vriendschappen en relaties. (Fontein, 2012; Mc Arthur, Hogben, Edwards, Heath & Megler, 2000; Simkin & Conti-Ramdsen, 2006).

Schaamte, een lage eigenwaarde, angst en depressie komen vaak voor bij mensen met een TOS (Wadman, Durkin & Conti-Ramdsen, 2008). Vanwege deze gevolgen is vroege interventie van belang (Stephan, Diender, Uilenburg, & Wiefferink, 2015).

Niet alle kinderen met taalproblemen hebben een TOS. Als taalproblemen het gevolg zijn van kwantitatief of kwalitatief onvoldoende taalaanbod, spreekt men van een blootstellingsachterstand (Manders et al., 2013). Integraal toezicht jeugdzaken (2012) heeft vastgesteld dat 25 procent van alle kinderen in Nederland een blootstellingsachterstand heeft. Dit gaat vooral om kinderen bij wie thuis een andere taal wordt gesproken dan het Nederlands. (Gerrits & Van Niel, 2012).

Kinderen die in hun dagelijks leven meer dan twee talen afwisselend gebruiken, zijn meertalig (Muysken, 2002). Bij een kind dat is opgevoed met meer dan één moedertaal wordt gesproken van ‘simultane meertaligheid’. Bij een kind dat op latere leeftijd, na de leeftijd van drie jaar, dagelijks in aanraking komt met meerdere talen wordt gesproken van ‘successieve

meertaligheid’. Successief meertaligen leren de tweede taal voor de leeftijd van negen of tien jaar (Schaerlaekens, 2008). Successief meertalige kinderen die het Nederlands als tweede taal leren worden NT2-kinderen genoemd (Blom & Blumenthal, 2019). Het aantal kinderen dat het Nederlands leert als tweede taal (NT2) is de laatste jaren flink toegenomen (Blom & Blumenthal, 2019). Volgens Appel en Vermeer (2000) komt dit door migratie, internationalisering en politieke conflicten/rampen.

Bij NT2-kinderen zijn de fundamenten van de eerste taal al gelegd. In hun moedertaal hanteren ze de betekenissen van woorden, ze kennen de functie van de taal, ze kunnen spreken in zinnen en ze kunnen spreken over dingen die niet aanwezig zijn (Schaerlaekens, 2008). De tweede taal, bij NT2 het Nederlands, bouwt voort op de fundamenten van de eerste taal (Schaerlaekens, 2008). Gevolg hiervan is dat regels uit de moedertaal vaak worden toegepast in het Nederlands. Deze fouten heten interferentiefouten. Hierbij worden fouten gemaakt in het vervoegen van

werkwoorden (morfologie) en de woordvolgorde in zinnen (syntaxis) is niet altijd correct (Hammer, Hoff, Uchikoshi, Gillanders, Castro & Sandilos, 2014). Bovendien hebben NT2-kinderen, bij het leren

(5)

4 van het Nederlands, in het begin moeite om de juiste Nederlandse woorden te vinden (Paradis, Genesee, & Crago, 2011). Een NT2-kind heeft, zeker als het kort in Nederland is, te weinig

Nederlands taalaanbod gekregen waardoor het de Nederlandse taal nog onvoldoende beheerst. De fouten die NT2-kinderen maken, kunnen het gevolg zijn van een blootstellingsachterstand. Een blootstellingsachterstand ontstaat doordat een kind vanuit de omgeving onvoldoende taalaanbod krijgt (Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017).

De fouten die NT2-kinderen in het Nederlands maken, lijken overeen te komen met de taalfouten die kinderen met een TOS maken (Paradis et al., 2011). Een TOS is echter iets anders dan een blootstellingsachterstand. Een TOS is een blijvende stoornis, terwijl een achterstand vaak van tijdelijke aard is (Pena, Gillam, & Bedore, 2014). Het differentiëren van een stoornis en een

achterstand is van belang om de interventie te bepalen (Mostaert, Leysen, Buelens, & Segers, 2016). Kinderen met een TOS hebben intensieve logopedische therapie nodig, terwijl kinderen met een taalachterstand al een grote inhaalslag kunnen maken door een rijker taalaanbod (Blumenthal, 2012). Bij NT2-kinderen kan er, naast een blootstellingsachterstand, ook sprake zijn van een TOS. Volgens Kohnert (2008) is de prevalentie TOS bij meertalige kinderen hetzelfde als bij eentalige kinderen. NT2-kinderen, die successief meertalig zijn, vallen onder deze groep meertaligen. Vanwege de grote gevolgen van een TOS, is het diagnosticeren van de stoornis belangrijk, om zo vroeg

mogelijk behandeling te starten (Stephan et al., 2015).

Een TOS dient gediagnosticeerd te worden volgens de aanbevelingen die in de Richtlijn ‘Logopedie bij Taalontwikkelingsstoornissen’ (richtlijn TOS) staan (Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017). Logopedisten moeten zich houden aan de aanbevelingen in een richtlijn (Kalf & de Beer, 2011). Zij mogen afwijken, mits zij dit motiveren en opnemen in het desbetreffende

patiëntendossier, zoals aangegeven op de NVLF-site (2016). In de richtlijn TOS wordt verwezen naar de handreiking meertaligheid van Siméa (2016). Deze handreiking is ontwikkeld om logopedisten handvatten te geven in de diagnostiek bij meertalige kinderen. Deze handreiking is echter niet verplicht om mee te werken in tegenstelling tot de richtlijn TOS die dat wel is.

Volgens de richtlijn TOS moet een TOS middels genormeerde testinstrumenten worden vastgesteld, zoals bijvoorbeeld met een Schlichting Test voor Taalproductie en/of Taalbegrip genormeerd voor Nederlandse kinderen (Schlichting & Lutje Spelberg, 2010). Er bestaan echter volgens de richtlijn geen testinstrumenten met normen voor NT2-kinderen. Dit komt door de grote heterogeniteit binnen deze groep (Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017). De richtlijn geeft twee aanbevelingen gericht op taaldiagnostiek bij NT2-kinderen. Ten eerste moet de signalering niet alleen uitgevoerd worden op het Nederlands, maar ook op de moedertaal. Ten tweede dient de logopedist een meertaligheidsanamnese af te nemen bij een meertalig kind, dus ook bij een NT2-kind. In een meertaligheidsanamnese wordt onder andere gevraagd naar de ontwikkeling van de moedertaal en het taalaanbod dat een kind gekregen heeft (Sig –intervisiewerkgroep Meertalige kinderen, 2011). Op basis van die anamnese moet worden bepaald welke talen onderzocht moeten worden

(Nederlands en/of moedertaal) (Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017).

Volgens Blumenthal (2012) kan een taalstoornis onderscheiden worden van een blootstellingsachterstand middels meertalig onderzoek. Bij NT2-kinderen zou dus zowel het

Nederlands als de moedertaal onderzocht moeten worden. Een TOS doet zich namelijk voor in beide talen van het kind (Zink & Breuls, 2012). Als een NT2-kind naast het Nederlands ook problemen heeft in de moedertaal, zou men dus kunnen spreken van een TOS. Het beoordelen van de moedertaal is echter niet altijd haalbaar voor de vrijgevestigde logopedist, omdat die de vreemde taal meestal niet beheerst (Boerma & Blom, 2016).

(6)

5 Er zijn ook andere manieren om een TOS te onderscheiden van een blootstellingsachterstand. Er zijn een aantal signalen die duiden op een TOS, ongeacht of het kind ééntalig is of, simultaan meertalig, of successief meertalig is. Kinderen met een TOS hebben moeite met het onthouden van

klankreeksen, zoals bij een test waarbij ze non-woorden moeten herhalen (Boerma, Chiat, Leseman, Wijnen, & Blom, 2015). Daarnaast blijven kinderen met een TOS langdurig korte zinnen maken en laten zij suffixen (achtervoegsel) langdurig weg (Blom & Blumenthal, 2019; Boerma et al., 2017; Blom & Paradis, 2013). Ook hebben kinderen met een TOS moeite met het vertellen van een verhaal (Boerma et al., 2017). Er zijn testen in ontwikkeling, waarin voorgaande aspecten worden getest. Met deze testen worden TOS kinderen (één- en meertalig) onderscheiden van kinderen zonder TOS (Boerma & Blom, 2016). De testen zijn echter nog niet genormeerd en daarom nog niet in gebruik (Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017).

Het onderscheid tussen een TOS en een blootstellingsachterstand blijkt, met behulp van de aanbevelingen in de richtlijn TOS, in de logopedische praktijk moeilijk te maken bij NT2-kinderen. Misdiagnoses komen veelvuldig voor bij successief meertalige kinderen, dus ook bij NT2-kinderen (Bedore & Pena, 2008). Het kan voorkomen dat een TOS niet wordt opgemerkt en vastgesteld bij NT2-kinderen, omdat er gedacht wordt aan een blootstellingsachterstand; onderdiagnose.Echter soms krijgen NT2-kinderen ten onrechte de diagnose TOS, terwijl er alleen sprake is van een blootstellingsachterstand; overdiagnose (Boerma & Blom, 2016).

Bij een vermoedelijke TOS dienen vrijgevestigde logopedisten het kind door te sturen naar een audiologisch centrum (AC) waar officieel de diagnose TOS gesteld kan worden (FENAC, 2005). De aanbeveling in de richtlijn om de ontwikkeling van de moedertaal van het kind te onderzoeken is, meestal niet haalbaar. Hierdoor is het lastig om te bepalen of een kind wel of niet doorgestuurd moet worden naar een AC (Blom & Blumenthal, 2019).

Het is van belang dat een TOS van een blootstellingsachterstand onderscheiden wordt, omdat een TOS om andere hulp vraagt dan een bloostellingsachterstand. Kinderen met een taalachterstand kunnen al een grote inhaalslag maken door een rijker taalaanbod, terwijl kinderen met een TOS intensieve logopedische therapie nodig hebben (Blumenthal, 2012). Een diagnose TOS is bovendien van belang, omdat een kind met een diagnose TOS in aanmerking komt voor extra zorg en ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van speciaal onderwijs (Siméa, 2017).

Samengevat: uit de literatuur blijkt dat vrijgevestigde logopedisten, met de aanbevelingen uit de richtlijn TOS, een onderscheid tussen een TOS en een blootstellingsachterstand bij NT2-kinderen niet goed kunnen maken. Daardoor lijkt het voor de vrijgevestigde logopedist moeilijk te bepalen of een kind wel of niet doorgestuurd moet worden naar een AC (Blom & Blumenthal, 2019). Alleen een AC kan de officiële diagnose TOS stellen (Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017, p. 16). Een officiële diagnose TOS is van belang voor een goede behandeling en toegang tot extra zorg en ondersteuning (Mostaert et al, 2016; Siméa, 2017). De onderzoeksvraag luidt als volgt:

Hoe kan de richtlijn TOS, volgens vrijgevestigde logopedisten, verbeterd worden zodat zij een beter onderscheid kunnen maken tussen een TOS en een blootstellingsachterstand bij kinderen die het Nederlands als tweede taal verwerven?

(7)

6

Methode

Onderzoeksdesign

De onderzoeksvraag: ‘Hoe kan de richtlijn TOS, volgens vrijgevestigde logopedisten, verbeterd worden zodat zij een beter onderscheid kunnen maken tussen een TOS en een

blootstellingsachterstand bij kinderen die het Nederlands als tweede taal verwerven?’ is onderzocht middels kwalitatief onderzoek. De onderzoeksvraag richt zich op de ervaringen en meningen van vrijgevestigde logopedisten. Bij kwalitatief onderzoek wordt de subjectieve beleving van

respondenten beschreven. Een mening is per definitie subjectief. Bij het in kaart brengen van

meningen is het houden van interviews uitermate geschikt. Door middel van interviews kan er dieper inzicht gekregen worden in de achtergronden van de meningen (Wouters, van Zaalen & Bruijning, 2015).

Onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie bestond uit zes vrijgevestigde logopedisten. Op internet is gezocht naar vrijgevestigde praktijken in het noorden en midden van het land in verband met de bereikbaarheid. De onderzoeker woont namelijk zelf in het noorden van het land. Er zijn mailadressen verzameld van vrijgevestigde logopedisten middels de websites van hun praktijken. Er is een informatiemail

gestuurd, naar twintig vrijgevestigde logopedisten in het noorden en midden van het land. In de informatiebrief werd informatie gegeven over het onderzoek. De inclusiecriteria werden in de brief vermeld: de logopedist moest werkzaam zijn in een logopedische praktijk en daarnaast ervaring hebben met NT2-kinderen. De logopedisten moesten ‘vrijgevestigd’ zijn, omdat kinderen met een logopedische hulpvraag in eerste instantie terecht komen in de eerstelijnszorg, dus ook

NT2-kinderen. Vrijgevestigde logopedisten zijn werkzaam in de eerstelijnszorg. De logopedisten moesten ervaring hebben in de diagnostiek met NT2-kinderen om verbeteringen voor te kunnen stellen in de diagnostiek bij deze groep kinderen. Doordat er maar twee reacties kwamen op de mail, zijn er acht vrijgevestigde logopedisten gebeld, waarna het streefaantal van zes respondenten is bereikt. De logopedisten die mee wilden doen, hebben een toestemmings- en informatiebrief ontvangen en ondertekend.

Dataverzameling

Er zijn half-gestructureerde interviews afgenomen. Bij half-gestructureerde interviews liggen de deelonderwerpen, de topics, vast. De interviewvragen liggen niet allemaal vast bij een half-gestructureerd interview. Door het kiezen van het half-half-gestructureerde interview, kon dieper in worden gegaan op de antwoorden van de respondenten (Baarda & Hulst, 2017). Er is doorgevraagd op de antwoorden van de respondenten, waardoor gesprekken ontstonden. De interviewvragen zijn gebaseerd op topics, zie tabel 1. De topics zijn gebaseerd op literatuur besproken in de inleiding en gekoppeld aan de probleemstelling en onderzoeksvraag. Om de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen, is feedback gevraagd op de topics en suggestievragen aan

medestudenten en docenten van de opleiding logopedie. Voorafgaand aan de interviews is een pilot interview afgenomen met een logopedist in opleiding. Hierna zijn de topics en suggestievragen definitief gemaakt. Voorafgaand aan ieder interview werd het onderzoek mondeling nogmaals toegelicht: inhoudelijke punten, praktische punten en punten wat betreft vertrouwelijkheid van de gegevens werden besproken. De interviews zijn opgenomen met een voice-recorder om de

betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Doordat de gesprekken zijn opgenomen kon de onderzoeker beluisteren wat er gezegd werd door de respondenten. Bovendien kon de onderzoeker met behulp van de opnames transcripten maken die gecontroleerd konden worden.

(8)

7 Data-analyse

Elk interview is getranscribeerd en samengevat aan de hand van de audio-opnames. Na afloop van elk interview is er een member check gedaan: de respondent is gemaild met het transcript om eventueel commentaar te geven. Door de member check is zowel de volledigheid van het transcript als de interpretatie van de onderzoeker gecontroleerd, waardoor de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot is (Wouters et al., 2015). Het commentaar van de respondenten is verwerkt in de data. De data-analyse is gedaan, zoals vermeld in Wouters et al. (2015). De data, transcripties, zijn uiteengerafeld en gegroepeerd in fragmenten relevant voor de onderzoeksvraag. De onderzoeker heeft de fragmenten open gecodeerd: de fragmenten zijn samengevat in labels, codes. Deze codes konden één of meerdere woorden zijn die in het fragment voorkwamen. De codes zijn vervolgens axiaal gecodeerd: ze zijn geordend en gecategoriseerd, waardoor supercodes ontstonden. Er zijn thema’s aangebracht in de supercodes, deze thema’s zijn gekoppeld aan de topics: ervaringen richtlijn TOS bij NT2-kinderen, knelpunten diagnostiek bij NT2-kinderen, verbeterpunten richtlijn TOS in de diagnostiek bij NT2-kinderen.

Tabel 1 Topics en suggestievragen

Topics Suggestievragen

Ervaringen richtlijn TOS bij NT2-kinderen (Bishop, 2010; FENAC, 2005; Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017; Kalf & de Beer, 2011; Muysken, 2002)

• Hoe gebruikt u de richtlijn TOS bij NT2-kinderen?

• Hoe ervaart u het gebruik van de richtlijn in de diagnostiek bij NT2-kinderen?

• Wat vindt u van de richtlijn TOS m.b.t. het diagnosticeren van NT2-kinderen? • Hoe ervaart u het multidisciplinair

werken waarnaar verwezen wordt in de richtlijn?

• Op basis van welke signalen/informatie stuurt u een kind door naar een AC? Knelpunten diagnostiek bij NT2-kinderen

(Blumenthal, 2012; Paradis et al., 2011)

• Wat vindt u lastig in de diagnostiek bij NT2-kinderen?

• Waarom vindt u dat lastig?

• Hoe komt het dat het volgens u lastig is?

Verbeterpunten richtlijn TOS in de diagnostiek van NT2-kinderen

(Bishop, 2010; Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017; Kalf & de Beer, 2011; Muysken, 2002)

• Wat zou u graag terug willen zien in de richtlijn TOS zodat u een TOS beter kunt onderscheiden van een

blootstellingsachterstand bij NT2-kinderen?

• Hoe zou de richtlijn TOS volgens u verbeterd kunnen worden met het oog op het maken van onderscheid tussen een TOS en een

bloostellingsachterstand bij NT2-kinderen?

(9)

8 Ethische aspecten

Het onderzoek was niet WMO-plichtig (Hanze Ethisch Adviescommissie, z.d.). Het onderzoek is uitgevoerd conform de ‘gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het hbo’ (Andriessen, Onstenk, Delnooz, Smeijsters & Peij, 2010). De respondenten zijn middels een informatiebrief en een

‘informed consent’ formulier op de hoogte gesteld van alle belangrijke aspecten binnen het onderzoek. Ook is hen om toestemming gevraagd middels het in te vullen ‘informed consent’ formulier. Zij waren bekend met het doel van het onderzoek, hun rol binnen het onderzoek, omgang met de data, gevolgen van deelname, bescherming van vertrouwelijke gegevens en hun rechten binnen het onderzoek. Het onderzoek is geanonimiseerd: in het onderzoek zijn geen namen en/of praktijknamen genoemd. Er is toestemming gekregen om de interviews op te nemen met een voice-recorder. De transcripties en geluidsopname (data) zijn bewaard op de laptop van de interviewer. Deze laptop is met een wachtwoord beveiligd. De data werden na afronden van het onderzoek vernietigd. De respondenten zijn hier van op de hoogte gesteld. Te allen tijde hebben zij het recht gehad om niet meer mee te werken aan het onderzoek en kregen zij de mogelijkheid de resultaten van het onderzoek, in de vorm van de bachelorthesis, te ontvangen.

(10)

9

Resultaten

De resultaten zijn gecategoriseerd per topic zoals aangegeven in tabel 1: ‘ervaring met de richtlijn TOS bij NT2-kinderen’, ‘knelpunten binnen de diagnostiek bij NT2-kinderen’, ‘verbeterpunten voor de richtlijn TOS in de diagnostiek van NT2-kinderen’. De respondenten die zijn geïnterviewd worden L1, L2, L3, L4, L5 en L6 genoemd. De nummers van de respondenten corresponderen met de volgorde van de afname van de interviews.

Ervaringen met de richtlijn TOS bij NT2-kinderen

Vier van de zes respondenten werken in het algemeen niet met de richtlijn TOS. Drie respondenten, L2, L5 en L6 noemen als redenen de werkdruk en het gebrek aan tijd. Zij zeggen dat zij voor een deel van hun werk niet betaald krijgen. L2 zegt: ‘Ik zie ongeveer 70 tot 75 kinderen in de week en dan ben

ik na alle verslagen en al die andere shit ben ik er wel helemaal klaar mee.’ Eén respondent, L3, geeft

een andere verklaring voor het niet gebruiken van de richtlijn TOS. Allereerst geeft zij aan dat zij te weinig TOS kinderen ziet, waardoor zij het niet nodig acht om met de richtlijn TOS te werken. L3: ‘Ik

denk dat als ik meer TOS kinderen zou krijgen dat ik dan in de richtlijn duik. Maar tot nu toe is het niet nodig geweest omdat het geen echte TOS kinderen waren.’ Daarnaast geeft L3 aan niet zo van de

richtlijnen te zijn met als reden haar holistische visie. Ze kijkt naar het kind als geheel en vindt dat de richtlijn TOS te ‘technisch’ is. L3: ‘Wat ik me nog herinner van het doorlezen, het is allemaal technisch

terwijl het veel dieper zit in de ontwikkeling van de mensheid.’

Twee van de zes respondenten, L1 en L4, zeggen standaard met de richtlijn TOS te werken, dus ook bij NT2-kinderen. L1 geeft aan met de richtlijn te werken, maar houdt de richtlijn er niet telkens naast. L1 zegt: ‘Hij zit in het Incura programma, dus ik kan hem zo naar voren halen. Ik denk

dat we eigenlijk altijd wel werkten volgens de richtlijn TOS, dus het is niet dat ik hem er constant naast heb van, ben ik wel goed bezig. Misschien zou ik dat wel eens even moeten doen en er zullen wel dingen in zitten die ik dan nu niet meeneem.’ L4 vinkt bij elke cliënt aan of zij zich wel of niet

houdt aan een aanbeveling. L4 zegt: ‘Hij zit geïmplementeerd in onze software dus ik kan bij ieder

onderdeel aanvinken wat ik heb gedaan en wanneer ik er gemotiveerd van afwijk.’

L4 geeft aan dat zij vindt dat de richtlijn niet altijd goed aansluit bij de kinderen die zij ziet, vaak zijn dat NT2-kinderen. L4 zegt: ‘Ik vind in de richtlijn TOS niet altijd de aansluiting in hoe het bij

ons in de praktijk gaat. Hij is heel praktisch voor je zuivere eentalige groep, maar de kinderen die ik zie zijn bijna nooit eentalig.’ L4 twijfelt soms aan de haalbaarheid van de aanbevelingen in de richtlijn

TOS voor NT2-kinderen. L4 zegt: ‘Volgens mij, ik weet niet zeker of ik dat goed begrijp, maar volgens

mij staat er dat bij ieder meertalig kind alle talen in kaart moeten worden gebracht, dus dan moet er een meertaligheidsonderzoek gedaan worden, ja waar kom je dan, op het AC. Ja, dan kan ik echt wel honderden kinderen per jaar doorsturen, maar dat lijkt me ook niet echt de bedoeling.’ Zij ervaart de

richtlijn soms als last. L4: ‘Ik vind het vaak ook een administratieve last van nog meer hokjes die ik

aan moet vinken.’

Alle respondenten sturen een NT2-kind door naar een AC, als zij een TOS vermoeden bij het kind. L1 zegt: ‘Als ik een TOS vermoed stuur ik het kind door naar een AC.’. De respondenten noemen allen een aantal ‘TOS-signalen’ bij NT2-kinderen. Alle respondenten vermoeden allereerst een TOS als de ontwikkeling van de moedertaal van het NT2-kind niet goed verloopt. Zij geven aan dat zij de ontwikkeling van de moedertaal van het kind echter niet goed kunnen beoordelen. Verder

vermoeden de respondenten ook een TOS als er taalproblemen in zijn/haar familie voorkomen, als het kind vaak gefrustreerd is en/of als het kind weinig vooruitgang laat zien in de Nederlandse taal terwijl het kind wel Nederlands taalaanbod krijgt. L1 zegt: ‘Ik vermoed ook een TOS als er sprake is

(11)

10

is van onmacht en frustratie bij het kind.’ L3 zegt: ‘Als dat wat ik een kind aanbied in een behandeling totaal niet beklijft, terwijl de intelligentie wel goed is, denk ik ook aan een TOS.’ De respondenten

sturen in ieder geval het kind door naar een AC, als zij vinden dat het kind onvoldoende vooruitgegaan is in het Nederlands na een half jaar logopedische behandeling.

Knelpunten binnen de diagnostiek bij NT2-kinderen

De respondenten geven aan dat zij het lastig vinden de taalvaardigheid van NT2-kinderen te beoordelen. Alle zes respondenten willen weten hoe de ontwikkeling van de moedertaal van hun cliënten verloopt. Het niet goed verlopen van de moedertaal zou een indicatie kunnen zijn voor een TOS. Alle zes respondenten vinden het beoordelen van de ontwikkeling van de moedertaal van het kind lastig, omdat zij vaak de moedertaal van hun cliënten niet spreken. De respondenten vragen de familie, meestal de ouders, naar de ontwikkeling van de moedertaal bij het kind. L6 zegt: ‘Ja,

eigenlijk vraag ik dat gewoon. Is er ook in het Turks een achterstand of gaat dat prima? Ja, en dan moet je zo’n ouder op dat moment ook maar geloven.’ Respondenten geven aan dat de

communicatie met ouders soms stroef verloopt door de taalbarrière, waardoor het lastig kan zijn om de juiste informatie uit de anamnese te filteren. Alle zes respondenten twijfelen bovendien soms aan de betrouwbaarheid van de informatie die ouders geven. L2 zegt: ‘Als ik de ouders vraag, hoe spreekt

het kind in de moedertaal dan zeggen ze vaak dat het prima gaat terwijl dit niet zo hoeft te wezen.’

L5 zegt: ‘Ik heb een jongetje en dat is zo’n geval waarvan school zegt “daar is duidelijk meer aan de

hand,” maar waarvan de ouders zeggen “nee hoor, in de moedertaal is er niks aan de hand.” Terwijl als ik het zusje vraag, die zegt van “deze weet hij in het Fârsi ook niet.” ‘

Alle respondenten nemen de Schlichting test voor taalbegrip en taalproductie af bij NT2-kinderen, omdat er volgens hen geen betere testen zijn. De respondenten vinden het moeilijk om de scores te interpreteren. L6 zegt: ‘Het is altijd best een lastig ding, want je kan niet een Q-score van

100 verwachten, dat is ook niet reëel.’ Alle respondenten gebruiken de Q-scores als beginmeting. L3: ‘Ze kloppen niet maar je moet een meetlat hebben om te zien of zien of ze vooruitgaan. Het zegt natuurlijk heel weinig over hun eigen taalvermogen, niet.’

Vijf respondenten geven aan dat de samenwerking met het audiologisch centrum, AC, moeizaam verloopt. Zij geven aan dat zij het belangrijk vinden dat de samenwerking met het AC goed verloopt, omdat het AC de TOS officieel kan vaststellen. Volgens de respondenten zijn de

wachtlijsten van het AC te lang, hebben ouders niet altijd de mogelijkheid om er te komen en is het soms lastig ouders te overtuigen om naar een AC te gaan. L2 zegt: ‘Ik moet het soms laten

onderzoeken, om dat voor elkaar te krijgen is de hel op aarde tegenwoordig want er zijn wachtlijsten, het duurt forever.’

L3 zegt: ‘Als je ouders eenmaal zo ver hebt om verder onderzoek te laten doen en je krijgt

teruggekoppeld dat de wachtlijst drie maanden is, dan is dat wel jammer.’

Verbeterpunten voor de richtlijn TOS in de diagnostiek van NT2-kinderen

Alle zes respondenten komen met suggesties voor verbetering van de diagnostiek bij NT2-kinderen. Vijf van de zes respondenten noemen verbeterpunten voor de richtlijn TOS.

De twee respondenten, L1 en L4, die de richtlijn TOS gebruiken gaven aanvankelijk aan dat ze niet goed weten hoe de richtlijn TOS verbeterd moet worden als het gaat om de diagnostiek bij NT2-kinderen. L1 zegt: ‘Uhm, daar moet ik even over nadenken. (…) Nou, ik heb niet de hele richtlijn in

mijn hoofd.’ L4 zegt: ‘Dat weet ik eigenlijk niet zo goed. (…) Nou ja, op zich het stukje diagnostiek is wel duidelijk wat ze willen, alleen het strookt niet altijd met de praktijk. (...) Ik zou meer suggesties willen ten aanzien van de behandeling. Voor de diagnostiek weet ik het eigenlijk niet zo goed, om

(12)

11

daar heel duidelijk feedback op te geven.’ Na doorvragen noemden deze twee logopedisten echter

wel verbeterpunten voor de richtlijn. Zij, L1 en L4, geven aan dat dat er in de richtlijn TOS verwezen zou moeten worden naar testen genormeerd voor NT2-kinderen. L1 zegt: ‘Als je de Nederlandse

normen officieel niet mag gebruiken voor deze groep kinderen, moet er wel een alternatief zijn wat dan meer betrouwbaar is.’ L4 zegt dat alle diagnostiekinstrumenten gericht zijn op eentalige

kinderen. L4 zegt: ‘(…) dat je gewoon normen hebt voor zowel één- als meertalige kinderen. (…) Dat je

een passende normgroep hebt.’

Twee andere respondenten, L2 en L3, geven aan dat de diagnostiek bij NT2-kinderen verbeterd zou kunnen worden, als de richtlijn TOS opties zou geven om de taalvaardigheid van NT2-kinderen in de moedertaal te beoordelen. Zij noemen als voorbeeldoptie de inzet van een logopedist die de moedertaal beheerst. L2 zegt: ‘Er zou een logopedist, een buitenlandse logopedist moeten

zijn, die goed kan testen in de T1.’ L3 zegt: ‘Bij een Russisch meisje zou een Russische logopedist de beheersing van het Russisch moeten beoordelen, omdat zelfs een Russische moeder dat niet goed kan.’

Er is één respondent, L5, die wel een suggestie geeft voor de diagnostiek van het NT2-kind, maar niet gericht op de richtlijn. Haar suggestie komt overeen met de suggestie die L2 geeft. Zij geven aan dat de diagnostiek bij kinderen verbeterd zou kunnen worden als het AC voor NT2-kinderen toegankelijker zou zijn. Het zou volgens hen niet zo lang moeten duren om een NT2-kind verder te laten onderzoeken. Zij vinden de wachtlijsten te lang. L2: ‘Het zou heel prettig zijn als het

AC in godsnaam genoeg mensen aannam. Dan is de psycholoog weer drie maanden in de burn-out en dan gebeurt er dus weer drie maanden helemaal niks.’

(13)

12

Discussie

In dit onderzoek is in kaart gebracht hoe de richtlijn TOS volgens vrijgevestigde logopedisten verbeterd kan worden, zodat zij een beter onderscheid kunnen maken tussen een TOS en een blootstellingsachterstand bij kinderen die het Nederlands verwerven als tweede taal, NT2-kinderen. De respondenten noemen twee suggesties om de richtlijn TOS te verbeteren in de diagnostiek bij NT2-kinderen. Ten eerste zou er in de richtlijn TOS verwezen moeten worden naar taaltesten genormeerd voor NT2-kinderen. Ten tweede zou de richtlijn TOS opties moeten geven om de ontwikkeling van de moedertaal van een NT2-kind te kunnen beoordelen.

Uit dit onderzoek blijkt dat alle respondenten bij NT2-kinderen de Schlichting taalbegrip en taalproductie afnemen en vervolgens de normscores van de Schlichting gebruiken en interpreteren. De Schlichting is niet genormeerd voor NT2-kinderen (Schlichting & Lutje Spelberg, 2010). Daar zijn de respondenten zich van bewust. Volgens de richtlijn TOS kan een norm gebaseerd op Nederlandse kinderen, niet worden toegepast om een uitspraak te doen over de ernst van een taalprobleem bij een meertalig kind (Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017). De respondenten beamen dit. Volgens de respondenten geeft de Schlichting geen indicatie bij NT2-kinderen over of er sprake is van een TOS of een blootstellingsachterstand. Zij gebruiken deze testen en de scores ervan echter wel, omdat er volgens hen nog geen taaltesten zijn die genormeerd zijn voor NT2-kinderen. De richtlijn TOS bevestigt dit en geeft als verklaring dat de heterogeniteit binnen de groep van meertaligen te groot is, om er een normgroep van te maken (Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017). De respondenten lijken behoefte te hebben aan een genormeerde test waarmee zij een TOS van een taalachterstand beter kunnen onderscheiden bij een NT2-kind. Volgens Boerma & Blom (2016) zijn er testen in

ontwikkeling die TOS kinderen (één- en meertalig) onderscheiden van kinderen zonder TOS: de ‘Quasi-Universele Nonwoord-Repetitietaak’ (Q-U NWRT) en het ‘Multilingual Assessment Instrument for Narratives’ (MAIN) (Chiat, 2015; Boerma et al., 2015; Gagarina, Klop, Kunnari, Tantele, Välimaa, Balciunienè, Bohnacker & Walters, 2012). Volgens de richtlijn TOS zijn de Q-U NWRT en de MAIN gratis beschikbaar gesteld, maar nog niet genormeerd. Deze testen lijken aan te sluiten op de behoefte van de respondenten. De Q-U NWRT en de MAIN zouden, nadat ze genormeerd zijn, opgenomen kunnen worden in de richtlijn TOS met als doel dat deze testen worden afgenomen bij NT2-kinderen. Omdat volgens Stephan et al. (2015) een vroege interventie bij een TOS van belang is lijkt haast geboden om de testen te normeren.

Ook blijkt uit dit onderzoek dat de respondenten vinden dat de richtlijn TOS verbeterd zou kunnen worden, als de richtlijn TOS opties zou geven om de ontwikkeling van de moedertaal van het NT2-kind te beoordelen. De inzet van een logopedist die de moedertaal van het NT2-kind beheerst, zou volgens de respondenten een optie kunnen zijn. Respondenten ervaren dat zij de ontwikkeling van de moedertaal van het kind niet goed in kaart kunnen brengen, omdat zij de vreemde taal vaak niet beheersen. Boerma & Blom (2016) gaven dit probleem ook aan. De respondenten willen weten hoe de moedertaal verloopt, omdat zij het niet goed verlopen van de moedertaal zien als een signaal voor een TOS. Ook al kunnen respondenten de ontwikkeling van de moedertaal niet goed in kaart brengen, toch zien zij genoeg andere signalen om het vermoeden van een TOS aannemelijk te maken. Als de respondenten een TOS vermoeden wordt het kind doorwezen naar een AC. Ondanks dat ze weten wanneer ze het kind door moeten sturen, lijken de respondenten het toch vervelend te vinden dat ze de ontwikkeling van de moedertaal van het NT2-kind niet goed kunnen beoordelen. De richtlijn verbetert volgens de respondenten, als de richtlijn opties zou geven om de ontwikkeling van de moedertaal te beoordelen. Hierdoor zouden de respondenten hun vermoeden van een TOS nog beter kunnen onderbouwen.

(14)

13 Er kan kritisch gekeken worden naar de resultaten van dit onderzoek. De data-analyse is maar door één onderzoeker geanalyseerd waardoor de data-analyse wellicht niet objectief is geweest. De betrouwbaarheid van dit onderzoek had vergroot kunnen worden als meerdere

onderzoekers de data hadden geanalyseerd. Naast de data-analyse kan er ook getwijfeld worden aan de representativiteit van de steekproef. Dit onderzoek is uitgevoerd met slecht zes respondenten die allen werkzaam zijn in het noorden en midden van het land. Van die zes respondenten werken er maar twee met de richtlijn TOS. Doordat niet alle respondenten bekend zijn met de inhoud van de richtlijn TOS, kunnen vraagtekens gezet worden bij de verbeterpunten die zij noemen voor de richtlijn. De betrouwbaarheid van de resultaten hadden vergroot kunnen worden, als ‘gebruiken van de richtlijn TOS’ en ‘bekend zijn met de inhoud van de richtlijn TOS’ als inclusiecriteria opgenomen werden bij het werven van respondenten. Deze inclusiecriteria zijn niet opgenomen in dit onderzoek, omdat verwacht werd dat de respondenten zouden werken met de richtlijn TOS en dus bekend zouden zijn met de inhoud van de richtlijn TOS. Volgens Kalf & de Beer (2011) is het immers verplicht om als logopedist met richtlijnen te werken, dus ook met de richtlijn TOS.

Behalve de twijfel over de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek, kan er ook getwijfeld worden aan de validiteit van de resultaten voor de onderzoeksvraag. De focus in de interviews is, bij de respondenten die de richtlijn niet gebruiken, meer gaan liggen op het verbeteren van de diagnostiek bij NT2-kinderen in het algemeen, dan op het verbeteren van de richtlijn TOS. Dit komt doordat niet alle respondenten werken met de richtlijn TOS en zij er niet allen inhoudelijk mee bekend zijn. Door de verschuiving van de focus in de interviews zijn de vragen minder gericht geweest op de hoofdvraag. Dit heeft de validiteit van dit onderzoek verminderd.

Naast dat dit onderzoek zwakke punten bevat wat betreft de betrouwbaarheid en validiteit, bevat het ook sterke punten op het gebied van de betrouwbaarheid en validiteit. Om de

betrouwbaarheid van de data te waarborgen zijn de interviews opgenomen en getranscribeerd. De transcripten zijn opgestuurd per mail en naar de betreffende respondenten verstuurd voor een membercheck. Om de validiteit van de interviews te vergroten, is er feedback gegeven op de interviewvragen en topics door zowel medestudenten als docenten van de opleiding logopedie. Tevens is er een pilotinterview gehouden om de validiteit van het interview te vergroten.

Dit onderzoek heeft geleid tot een aanbeveling voor vervolgonderzoek betreffende het gebruik van de richtlijn TOS. De richtlijn TOS is ontwikkeld om te zorgen voor meer uniformiteit in onder andere de diagnostiek van kinderen met een TOS. Hierdoor zou de logopedische zorg voor kinderen met een TOS verbeteren (Gerrits, Visser-Bochane et al., 2017). Uit dit onderzoek blijkt dat (nog) niet elke logopedist werkt met de richtlijn TOS.Aanbevolen wordt om onderzoek te doen naar hoe de richtlijn TOS beter geïmplementeerd kan worden zodat meer logopedisten gaan werken met de richtlijn en de zorg voor kinderen met een TOS wordt verbeterd.

Dit onderzoek heeft in kaart gebracht hoe de richtlijn TOS volgens vrijgevestigde

logopedisten verbeterd kan worden, zodat zij een TOS van een blootstellingsachterstand kunnen onderscheiden bij kinderen die het Nederlands verwerven als tweede taal, NT2-kinderen. De verbeterpunten die de respondenten noemen voor de richtlijn TOS, leiden tot de volgende adviezen voor de richtlijn. Ten eerste wordt geadviseerd om in de richtlijn TOS te verwijzen naar testen die genormeerd zijn voor NT2-kinderen. Dit zouden de MAIN en de Q-U NWRT kunnen zijn. Ten tweede wordt geadviseerd om in de richtlijn TOS opties te bespreken hoe de ontwikkeling van de moedertaal van een NT2-kind beoordeeld kan worden. Gehoopt mag worden dat men werk maakt van de verbeterpunten, want vroegtijdige interventie bij NT2-kinderen met een TOS is van groot belang.

(15)

14

Literatuurlijst

Andriessen, D., Onstenk, J., Delnooz, P., Smeijsters, H., & Peij, S. (2010). Gedragscode praktijkgericht

onderzoek voor het hbo. Gedragscode voor het voorbereiden en uitvoeren van praktijkgericht onderzoek binnen het Hoger Beroepsonderwijs Nederland. Geraadpleegd op 4 maart 2019 van

https://www.vereniginghogescholen.nl/system/knowledge_base/attachments/files/000/000/217/ori ginal/Verantwoording_commissie_gedragscode_praktijkgericht_onderzoek_voor_het_hbo.pdf?1439 886258

Appel, R. & Vermeer, A. (2000). Tweede-taalverwerving en simultane taalverwerving. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Baarda, B. & Van der Hulst, M. (2017). Basisboek Interviewen. Handleiding voor het voorbereiden en

afnemen van interviews. Houten – Groningen: Noordhoff Uitgevers.

Baarda, B. (2014). Dit is onderzoek! Handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Groningen – Houten: Noordhoff Uitgevers.

Bedore, L.M., & Pena, E.D. (2008). Assessment of bilingual children for identification of language impairment: Current findings and implications for practice. International Journal of Bilingual

Education and Bilingualism, 11, 1-29.

Bishop, D.M.V. (2010). Which Neurodevelopmental Disorders Get Researched and Why? Plos ONE,

5(11), e15112.

Blom, E., & Blumenthal, M. (2019) Wanneer verloopt de verwerving van Nederlands als tweede taal té traag? Van Horen Zeggen. Geraadpleegd op 8 april 2019 van http://vhz-online.nl/wanneer-verloopt-de-verwerving-van-nederlands-als-tweede-taal-te-traag

Blumenthal, M. (2012). Richtlijn multidisciplinaire (spraak en taal)diagnostiek van meertalige

kinderen met of zonder gehoorverlies. Sint-Michielsgestel: Kentalis-PonTeM.

Boerma, T., & Blom, E. (2016). Taalachterstand of taalontwikkelingsstoornis? Diagnosestelling bij meertalige kinderen als testen in beide talen niet mogelijk is. Nederlands tijdschrift voor Logopedie,

6, 26-32.

Boerma, T., Chiat, S., Leseman, P., Timmermeister, M., Wijnen, F., & Blom, E. (2015). A

quasi-universal nonword reptition task as a diagnostic tool for bilingual children learning Dutch as a second language. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 58, 1747-1760.

Boerma, T., Leseman, P., Wijnen, F. & Blom, E. (2017). Grammatical morphology in monolingual and bilingual children with and without language impairment: The case of Dutch plurals and past participles. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 60, 2064-2080.

Chiat, S. (2015). Nonword Repetition. In: Methods for assessing multilingual children: disentangling

bilingualism from Language Impairment. Armon-Lotem, S., de Jong, J., & Meir, N. (p. 125-150).

Bristol: Multilingual Matters.

FENAC (2005, 11 november). Protocol Multidisciplinaire diagnostiek bij taal-/spraakproblemen.

‘KITS-2’. Geraadpleegd op 28 maart 2019 van https://www.fenac.nl/voor-verwijzers/documenten.

Gagarina, N., Klop, D., Kunnari, S., Tantele, K., Välimaa, T., Balciunienè. I., Bohnacker, U., & Walters, J. (2012). MAIN – Multilingual Assesment Instrument for Narratives. ZAS Papers In Linguistics, 56, 1-155.

(16)

15 Gerrits, E., & van Niel, E. (2012) Taalachterstand of taalontwikkelingsstoornis?. Nederlands tijdschrift

voor Logopedie, 11, 6-11.

Gerrits, E., Beers, M., Bruinsma, G. & Singer, I. (2017). Handboek Taalontwikkelingsstoornissen. Bussum: Coutinho.

Gerrits, E., Visser-Bochane, M.I.,Cohen Tervaert, F.A., Crielaard, R., Diender, M., van Essen, Y., Romkes, M., Sluimers, J.,Verschoor, A., van Weerden, W.M., & Willemsen, M. (2017). Richtlijn

logopedie bij Taalontwikkelingsstoornissen. Woerden: Nederlandse Vereniging voor Logopedie en

Foniatrie.

Hammer, C.S., Hoff, E., Uchikoshi, Y., Gillanders, C., Castro, D., & Sandilos, L.E. (2014). The language and literacy development of young dual language learners: A critical review. Early Childhood

Research Quarterly, 29(4), 15-733.

Hanze Ethisch Adviescommissie. (z.d.). Criteria toetsing. Groningen: Hanzehogeschool Groningen. [intern document]

Integraal Toezicht Jeugdzaken (2012). Verwarring bij aanpak taalachterstand. Geraadpleegd op 10 maart 2019 van http://www.nu.nl/binnenland/2810877/verwarring-bij-aanpak-taalachterstand.html. Kalf, H. & De Beer, J. (2011). Evidence-based logopedie. Logopedisch handelen gebaseerd op

wetenschappelijke evidentie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Kohnert, K. (2008). Language disorders in bilingual children and adults. San Diego: Plural Publishing. Manders, E., De Bal, C., & Van den Heuvel, E. (2016). Taalontwikkelingsstoornissen. Fenomenen,

onderzoek en behandeling. Antwerpen – Apeldoorn: Garant.

McArthur, G.M., Hogben, J.H., Edwards, V.T., Heath, S.M. & Mengler, E.D. (2000). On the ‘specifics’ of Specific Reading Disability and Specific Language Impairment. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 14(7), 869-874.

Mostaert, C., Leysen, H., Buelens, D., & Segers, W. (2016). Taaldiagnostiek bij meertalige kinderen: samenwerking tussen logopedist en taalanalist. Signaal: significant voor de professionele

hulpverlener, 95, 22-36.

Muysken, P. (2002). Talen en Taalwetenschap. Oxford: Blackwell Publishers.

Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (2016). Hoe dwingend dient een richtlijn

gevolgd te worden? Geraadpleegd op 6 maart 2019 van

https://www.nvlf.nl/cms/showpage.aspx?id=691.

Paradis, J., Genesee, F., & Crago, M. (2011). Dual language development and disorders: A handbook

on bilingualism and second language learning (2nd Edition). Baltimore: Brookes.

Pena, E.D., Gillam, R.B., & Bedore, L.M. (2014). Dynamic assessment of narrative ability in English accurately identifies language impairment in English language learners. Journal of Speech, Language,

and Hearing Research, 57, 2208-2220.

Schaerlaekens, A.M. (2008). De taalontwikkeling van het kind. Groningen – Houten: Noordhoff Uitgevers.

Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010a). Schlichting Test voor Taalbegrip. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

(17)

16 Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010b). Schlichting Test voor Taalproductie-II. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Sig-intervisiewerkgroep Meertalige kinderen (2011). Anamnese Meertalige Kinderen. Geraadpleegd op 4 maart van http://www.sig-net.be/nl/publicaties/anamnese-meertalige-kinderen-amk_74.aspx. Siméa (2016). Handreiking TOS bij Meertaligheid: Doelgroep bepaling. Geraadpleegd op 16 februari 2019 van http://www.simea.nl/dossiers/si166289-simea-handreiking-meertaligheid-tos.pdf.

Simkin, Z. & Conti-Ramsden, G.M. (2006). Evidence of reading difficulty in subgroups of children with Specific Language Impairment. Child Language Teaching and Therapy, 22(3), 315-331.

Stephan, M., Deinder, M., Uilenburg, N., & Wiefferink, C.H. (2015). Verwijzing van kinderen met een taalachterstand naar een audiologisch centrum. Tijdschrift Jeugdgezondheidszorg, 47, 96-100. Tuller, L. (2015). Clinical use of parental questionnaires in multilingual contexts. In: Methods for

assessing multilingual children: disentangling bilingualism from Language Impairment. Armon-Lotem,

S., de Jong, J., & Meir, N. (p. 301-330). Bristol: Multilingual Matters.

Wadman, R., Durkin, K. & Conti-Ramsden, G. (2008). Self-esteem, shyness, and sociability in adolescents with Specific Language Impairment (SLI). Journal of Speech, Language, and Hearing

Research, 51(4), 938-952.

Wouters, E., Van Zaalen, Y., & Bruijning, J. (2015). Praktijk gericht onderzoek in de (para)medische

zorg. Bussum: Coutinho.

Zink, I., & Breuls, M. (2012). Ontwikkelingsdysfasie. Een stoornis die meer aandacht dan namen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

De Jong (1999) heeft onderzoek gedaan naar grammaticale problemen bij Nederlandse kinderen met TOS. Hij richtte zijn onderzoek op twee aspecten waarop kinderen met TOS problemen

Uit de resultaten komt naar voren dat er zowel voor de TOS-groep als voor de TOS+ASS- groep correlaties bestaan tussen het mondeling taalbegrip en executieve

6 Antwoorden op de open vraag: ‘Als u de afgelopen of komende tijd actie hebt ondernomen of gaat ondernemen voor ander werk, wat is daarvan de belangrijkste reden?. Kunt u

jong kind maakt zich taal van ouders eigen praat hardop tegen zichzelf... ouder kind verinnerlijkt de taal

De leerling weet hoe hij/zij innerlijke taal kan gebruiken om zichzelf te sturen (emoties, gedrag) en om zich een voorstelling te maken van wat er in haar/hemzelf en anderen

Waar hij weer bij kon komen en zijn taal omhoog werd gewerkt, maar omdat zijn leer prestaties achter bleven en zijn IQ test steeds lager uit ging vallen ging hij van de cl2 school

⎯ Men heeft behoefte aan praktische informatie zoals wat beroepsastma is, hoe je steun kan zoeken (bijvoorbeeld de mogelijkheid van een verwijzing naar een medisch maatschappelijk