• No results found

De toepasbaarheid van het SIMCA-Model in woonwijken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De toepasbaarheid van het SIMCA-Model in woonwijken"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorthese Sociale Psychologie

“De Toepasbaarheid van het

SIMCA-Model in Woonwijken”

David Danner – 10364595 Begeleider: Guido Valk Datum: 30-05-2016

(2)

Inhoudsopgave Titelblad 1 Inhoudsopgave 2 Abstract 3 Inleiding 3 Methode 7 Deelnemers 7 Procedure 8 Materialen 8

(Intentie van) Collectieve Actie 8

Perceived Injustice 10

Social Identity 11

Perceived Efficacy 13

Situatie van Collectieve Actie 14

Resultaten 15

Hoofdanalyse 15

Efficacy en Injustice als Mediator 18

Exploratieve Analyses 18

Discussie 20

Literatuurlijst 24

Appendices 25

Appendix A: Vragenlijsten Pilot van de Verschillende Constructen 25 Appendix B: Definitieve Vragenlijsten van de Verschillende Constructen 27

(3)

Abstract

In dit onderzoek wordt de toepasbaarheid van het SIMCA-model in woonwijken getoetst. Er wordt middels huis-aan-huis afname van een vragenlijst onder 143 deelnemers gekeken hoe efficacy, injustice en social identity gerelateerd zijn aan collectieve actie. In de lijn der verwachting worden en wel relaties gevonden tussen injustice & collectieve actie, social identity & collectieve actie en social identity & efficacy. In strijd met de verwachtingen werd er geen verband gevonden tussen social identity & injustice en tussen efficacy en

collectieve actie. Deze resultaten wijzen erop dat de factoren uit het SIMCA-model wel werkzaam zijn als predictoren van collectieve actie in woonwijken, maar de relaties uit de originele studie van van Zomeren et al. (2008), worden niet een-op-een teruggevonden. De reden van deze discrepantie worden aan de hand van deze studie nog niet duidelijk en zouden verder onderzocht moeten worden.

Inleiding

Sinds enige tijd is er interesse voor het fenomeen “collectieve actie”. Collectieve actie is het handelen van een groepslid als vertegenwoordiger van de groep, wanneer zijn acties erop gericht zijn om de omstandigheden van de groep als geheel te verbeteren (Wright, Taylor & Moghaddam, 1990). De interesse in collectieve actie blijkt uit de onderzoeken die zich gericht hebben om de predictoren van collectieve actie bloot te leggen. Uit resultaten van deze onderzoeken hebben van Zomeren, Postmes & Spears (2008) het social identity model of collective action (SIMCA-model) geformuleerd, waarin predictoren onderscheiden worden naar aanleiding van een meta-studie over 182 effecten. Dit model wordt later nader toegelicht.

Het SIMCA-model en de onderzoeken die gedaan zijn naar collectieve actie hebben zich met name gericht op collectieve actie in politiek georiënteerde groepen (van Zomeren et al., 2008). Maar het zou ook interessant zijn om onderzoek te doen naar collectieve actie in woonwijken. Dit is relevant om sociale en financiële overwegingen. Allereerst, wanneer buurtbewoners als collectief in actie komen, is de kans groot dat onderlinge relaties tussen buurtbewoners beter worden. Volgens Brewer (2003) zorgt samenwerken in groepen voor een betere verstandshouding tussen mensen. Dit komt volgens hem onder anderen door de contact hypothesis van Allport (1954), waaruit blijkt dat mensen elkaar positiever beoordelen na herhaaldelijk contact. Ook blijkt uit de door Allport beschreven experimenten dat vooroordelen en discriminerende attitudes afnemen ten opzichte van elkaar. Betere verstandhoudingen tussen buurtbewoners kunnen zorgen voor grotere tevredenheid bij de individuele buurtbewoners.

(4)

Naast het geluk dat buurtbewoners ervaren naar aanleiding van verbeterde relaties met buren, kunnen buurtbewoners door collectief in actie te komen problemen in hun buurt aanpakken. Door problematiek aan te pakken, neemt de tevredenheid van de buurtbewoners toe (Putnam, 2000).

Daarnaast kan kennis over collectieve actie in buurten voor gemeentes en overheden interessant zijn vanuit financieel oogpunt. Mochten overheden de kennis kunnen gebruiken om buurtbewoners te motiveren om zelf problematiek aan te pakken, dan kan dit voor de overheid betekenen dat zij geld kunnen bezuinigen. Hoe meer de buurtbewoners zelf doen, hoe minder geld de overheid moet investeren om de problematiek op te lossen.

Zowel vanuit sociaal oogpunt als vanuit financieel oogpunt is het dus relevant om onderzoek te doen naar het mechanisme achter collectieve actie in woonwijken. Zoals eerder opgemerkt heeft onderzoek naar collectieve actie zich tot nu toe met name gericht op politiek georiënteerde groepen. In het SIMCA-model, dat op deze studies gebaseerd is, onderscheiden van Zomeren et al. (2008) drie predictoren van collectieve actie, het handelen als

vertegenwoordiger en ten behoeve van de groep: perceived injustice, social identity & perceived efficacy.

Hierbij is perceived injustice een subjectieve ervaring van oneerlijke ongelijkheid ten opzichte van de groep (Walker & Smith, 2002; van Zomeren et al., 2008). Dit wil zeggen dat de groep ervaart dat er een verschil is tussen de groep en anderen. Dit verschil hoeft niet daadwerkelijk te bestaan, maar de groep moet dit waarnemen. Ook moet de groep dit verschil oneerlijk vinden.

Social identity is in het SIMCA-model van van Zomeren et al. (2008) het deel van iemands individuele zelfconcept, bestaand uit kennis van het sociaal groepslidmaatschap en de emotionele significantie die aan het groepslidmaatschap gekoppeld wordt. Dit betekent dat de sociale identiteit van iemand bestaat uit de mate waarin iemand zichzelf als onderdeel van een sociale groep ziet en in welke mate het lidmaatschap belangrijk voor iemand is.

Tot slot onderscheiden van Zomeren et al. (2008) perceived efficacy: een gevoel van controle, invloed, kracht en effectiviteit om als groep een groeps-gerelateerd probleem op te lossen. Anders gezegd betekent dit dat iemand vondt dat er genoeg middelen zijn om tot betekenisvolle actie over te gaan, met als doel om de problemen op te lossen.

Het SIMCA-model stelt dat deze predictoren allen onafhankelijk van elkaar een

middelgroot positief effect hebben op de mate van collectieve actie. Hoe meer er sprake is van perceived injustice, social identity & perceived efficacy, hoe meer collectieve actie mensen dus vertonen. Perceived injustice, social identity & perceived efficacy hadden respectievelijk

(5)

de volgende correlaties met collectieve actie: r = .28, r = .21 & r = .28 (van Zomeren et al., 2008).

Naast de directe effecten van deze predictoren, vonden van Zomeren et al. (2008) dat social identity een indirect effect heeft op collectieve actie. Ze vonden namelijk dat social identity ook positief correleerde met perceived injustice (r = .26) en perceived efficacy (r = .19). Hierdoor werd duidelijk dat social identity niet alleen een losstaande predictor van collectieve actie is, maar ook een rol vervult door de andere predictoren met elkaar te verbinden. Social identity is als het ware de lijm die het model bij elkaar houdt.

Nadat van Zomeren et al. (2008) dit model formuleerden, zijn er verschillende

vervolgstudies gedaan naar het SIMCA-model en haar verbanden. Zo vonden Talo, Mannarini & Rochira (2014) bij volwassenen in verschillende culturen terug dat social identity en

collectieve actie sterk aan elkaar gerelateerd zijn. Dit ondersteunt de relatie tussen deze twee factoren in het SIMCA-model.

Van Zomeren, Leach & Spears (2010) vonden dat een van de verbanden niet alleen correlationeel was, maar ook een causaal verband bleek te zijn (van Zomeren et al., 2010). Dit was het effect van social identity op perceived efficacy. Dit is belangrijk omdat het SIMCA-model veronderstelt dat de relaties tussen de factoren causaal zijn, maar tot dat moment waren alleen nog maar verbanden vastgesteld.

Ook is onderzoek gedaan om na te gaan of het SIMCA-model in verschillende

contexten overeind bleef. Van Zomeren & Iyer (2009) vonden dat het SIMCA-model terug te zien was in onderzoeken met verschillende context (hoge-status groepen, lage-status groepen en groepen waarbij de status irrelevant is) en ook in onderzoeken die verschillende metingen voor de constructen (experimentele studies, longitudinale studies en veldstudies) gebruikten. Daarnaast vonden Corcoran, Pettinicchio & Young (2015) in een méta-studie dat de factoren uit het SIMCA-model dezelfde verbanden hebben in onderzoeken naar collectieve actie in verschillende culturen.

Ook na de méta-analyse van van Zomeren et al. (2008) zijn er dus verschillende onderzoeken die het SIMCA-model ondersteunen. Maar het SIMCA-model is nog niet getest in de context van woonwijken, terwijl kennis over het SIMCA-model in deze omgeving tot relevante inzichten kan leiden, vanwege de financiële en sociale argumenten die hierboven al zijn beschreven. Deze studie richt zich dan ook op de toepasbaarheid van het SIMCA-model op collectieve actie van buurtbewoners in woonwijken. Het vertalen van deze factoren naar een wooncontext brengt met zich mee dat de definities van de factoren veranderen. Wat wordt

(6)

verstaan onder efficacy, injustice, social identity en collectieve actie in een wooncontext, wordt hieronder besproken.

In het geval van injustice, social identity en collectieve actie is er geen wezenlijk verschil tussen de algemene toepassing van deze begrippen en de toepassing in wooncontext. Het enige verschil is dat de groep waarop deze begrippen van toepassing zijn buurtbewoners zijn. Zo gaat injustice in de Jordaan over onrecht dat Jordanezen als buurtbewoners schaadt en gaat social identity in de Bijlmer over de mate waarin een het inwoners zijn van de Bijlmer belangrijk is voor iemands sociale identiteit.

In het geval van efficacy verschilt de betekenis in wooncontext van het algemene begrip omdat efficacy in buurten draait om het bereiken van een effect dat ten gunste is van alle buurtbewoners (Sampson, Raudenbush & Earls, 1997). Mensen zijn echter pas bereid om voor hun buren in actie te komen als er wederzijds vertrouwen en solidariteit is onder buren (Putnam, 1993). Efficacy in buurten is dus niet alleen een gevoel van controle en invloed om een groepsgerelateerd probleem op te lossen, maar hangt ook samen met de relatie die iemand heeft met zijn buren. Die relaties met buren zijn naast een onderdeel van efficacy ook een onderdeel van social identity. Ook bij social identity zijn de relaties met andere

buurtbewoners belangrijk. Het is daarom mogelijk dat deze twee factoren in combinatie een voorspellende factor kunnen zijn voor collectieve actie. Dit komt omdat er overlap is tussen de twee factoren.

De vraag die in deze studie wordt gesteld is of in woonwijken dezelfde relaties tussen de factoren uit het SIMCA-model worden gevonden als in de meta-analyse van van Zomeren et al. (2008).

De verwachting is dat de effecten zoals ze geformuleerd zijn in van Zomeren et al. (2008) ook worden teruggevonden in woonwijken. Het SIMCA-model is al in verschillende contexten getoetst en hieruit bleek dat het SIMCA-model in verschillende contexten hetzelfde is (van Zomeren & Iyer, 2009; Corcoran, Pettinicchio & Young, 2015). Er is geen reden om aan te nemen dat mensen in woonwijken op een andere manier tot collectieve actie zullen overgaan. Daarom worden in dit onderzoek de volgende hypotheses getoetst: efficacy, injustice en social identity correleren alle drie positief met collectieve actie. Deze relaties worden de directe relaties genoemd. Daarnaast wordt verwacht dat social identity naast de directe relatie met collectieve actie, ook twee indirecte relaties heeft. Deze relaties zouden gemediëerd worden door efficacy en door injustice.

Dit wordt onderzocht door een huis-aan-huis vragenlijst af te nemen. Deze vragenlijst is ontwikkeld om de factoren uit het model door middel van zelfrapportage te kunnen meten.

(7)

Aan de hand van een multiple regressieanalyse wordt vervolgens vastgesteld of de verwachte relaties tussen de factoren gevonden zijn.

Methode Deelnemers

Om te onderzoeken of de relaties tussen de factoren uit het SIMCA-model op dezelfde wijze naar voren komen in woonwijken, is er voor deze studie een veldonderzoek gedaan. Deelnemers die jonger waren dan 18 jaar zijn uitgesloten van deelname, omdat de

onderzoekers wilden voorkomen dat deelnemers de vragen niet zouden begrijpen. Omdat de situaties die in de vragenlijst geschetst worden vragen om je in te kunnen leven in situaties van veiligheid in buurten is er voor gekozen om minderjarigen uit te sluiten van deelname. Aan het onderzoek hebben na deze exclusie 143 deelnemers meegedaan (66 mannen en 77 vrouwen). De deelnemers waren woonachtig in twee buurten van Amsterdam: de

Kolenkitbuurt en de Grachtengordel-west. Het is mogelijk dat deelnemers uit beide buurten op een aantal variabelen van elkaar verschillen, maar aangezien in dit onderzoek de

deelnemers niet verdeeld worden over verschillende condities, zou dit geen problemen moeten opleveren. Er is voor deze twee buurten gekozen omdat de data van deze veldstudie gebruikt werd voor meerdere onderzoeksvragen. Het was in het belang van een aantal van deze onderzoeksvragen om buurten te kiezen die van elkaar verschilden op het gebied van homogeniteit en verschilden op het gebied van sociaaleconomische en economische status. Op basis van gegevens van de gemeente Amsterdam is gekozen voor de Kolenkitbuurt en Grachtengordel-west omdat de Kolenkitbuurt lager dan gemiddeld scoort op

sociaaleconomische status, economische status en op homogeniteit. De Grachtengordel-west scoort juist hoger op deze aspecten. Dit bleek inderdaad zo te zijn. Een onafhankelijke t-toets wees uit dat deelnemers uit de Grachtengordel-West hoger (M = 1.79, SD = .28) scoorden op Sociaal Economische Status, dan deelnemers uit de Kolenkitbuurt (M = 1.45, SD = .25): t(141) = -7.44, p < .001. Door het aantal deelnemers uit beide buurten gelijk te houden (70 uit de Kolenkitbuurt en 73 uit de Grachtengordel-west) kon aangenomen worden dat de totale steekproef een representatief beeld zou geven van de totale Amsterdamse bevolking.

De deelnemers werden geselecteerd door alle straten van de buurt te randomiseren. Dit leverde per buurt een lijst met straatnamen op. Beginnend bij de eerste straat van de lijst zijn de proefleiders vervolgens langs de deuren gegaan, beginnend bij het laagste huisnummer. Nadat in een straat 20 deelnemers de vragenlijst hadden ingevuld of er bij alle huizen in de straat was aangebeld, dan gingen de onderzoekers door naar de volgende straat van de lijst.

(8)

Dit om te voorkomen dat er een overgroot gedeelte van de deelnemers uit dezelfde straat zou komen.

Procedure

De deelnemers zijn geworven voor het onderzoek doordat de onderzoekers langs de deuren zijn gegaan in de verschillende buurten. Dit werd gedaan aan het begin van de avond, wanneer de meeste mensen thuis zijn. Dit om te verkomen dat alle mensen met een baan op hun werk waren en alleen deelnemers zonder werk meegenomen werden in het onderzoek. Wanneer de potentiële deelnemers open deden werden zij geïnformeerd over het onderzoek. Als zij vervolgens deel wilden nemen aan het onderzoek, werd hen de vragenlijst

overhandigd. De deelnemers konden de vragenlijst dan in hun eigen woning invullen en de proefleiders kwamen de ingevulde vragenlijst dan later op de avond ophalen.

De proefleiders die dit onderzoek uitvoerden zijn 6 psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam. Deze groep studenten deden onderzoek in hetzelfde onderzoeksgebied en hebben hun onderzoeksvragen gecombineerd zodat er een

gecombineerde vragenlijst ontstond. Hierdoor was het mogelijk voor de onderzoekers om tot een grotere steekproef te komen.

Materialen

Om collectieve actie, perceived injustice, social identity & perceived efficacy te meten, is voor dit onderzoek een vragenlijst ontwikkeld. Dit was nodig omdat voor sommige

constructen er nog geen vragenlijsten bestonden die toepasbaar waren in buurtcontext. Deze vragenlijsten moesten dus nog ontwikkeld worden. Aan de hand van eerder onderzoek en definities van de constructen zijn per construct een aantal items opgesteld waarvan ondersteld werd dat zij het volledige construct goed zouden meten. Om te controleren of dit ook het geval was, is er een pilot afgenomen van de vragenlijst over 24 deelnemers. Hieronder zullen van alle constructen de items en de resultaten van de pilot besproken worden. Alle

constructen zijn getoetst aan een partiële componenten analyse (PCA) en een betrouwbaarheidsanalyse.

(Intentie van) collectieve actie.

Collectieve actie is een construct waarvan ook in eerder onderzoek is gebleken dat het uitzonderlijk moeilijk te meten is. Het is namelijk niet verantwoord om collectieve actie bij deelnemers op te roepen. Want dat zou betekenen dat je deelnemers in een dusdanig

(9)

vervelende situatie moet brengen, dat ze in collectieve actie willen komen. Dit is echter erg moeilijk en ook onethisch, omdat de deelnemers hier ernstige hinder van kunnen ondervinden. Daarom wordt er in onderzoek naar collectieve actie vaak gekeken naar de intentie van

collectieve actie (Wright, 2009). Er is besloten om dat in deze studie ook te doen. Naar collectieve gedragsintenties is al veel onderzoek gedaan. Sturmer & Simon (2009) hebben gedragsintenties uitgevraagd in een onderzoek naar de bereidheid tot actie bij studentenprotesten. Hierbij vroegen ze in welke mate de studenten bereid waren om deel te nemen aan verschillenden vormen van protest op een 7-puntsschaal. Deze 7-item grote vragenlijst had een betrouwbaarheid van Cronbach’s α = .87. Deze vragenlijst is aangepast gebruikt in de pilot van deze studie. De volledige vragenlijsten van alle constructen uit de pilot zijn terug te vinden in Appendix A. Een voorbeeldvraag van collectieve actie was: “Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik zelf een buurtinitiatief starten.”

De factoranalyse van collectieve actie onderscheidde, zoals te zien in Tabel 1, 2 factoren met een Eigenwaarde van 4.49 en 1.25. Deze verklaarde 63.73% van de totale gemeenschappelijke variantie. Zoals te zien in Tabel 1 laadt alleen item 8 laag op deze factor. Dit item vraagt in welke mate mensen met hangjongeren in gesprek zouden gaan. Aangezien in de beschrijving van de situatie stond dat deze jongeren dreigend over kunnen komen lijkt het er op dat dit item niet zozeer de bereidheid voor collectieve actie lijkt aan te geven, maar eerder de angst voor de jongeren aangeeft. Hierom is besloten om dit item niet op te nemen in de uiteindelijke vragenlijst.

Tabel 1 De Factorladingen binnen Collectieve Actie na Varimax-Rotatie

Factoren 1 2 Communaliteit Item 5 .86 .06 .74 Item 9 .84 .24 .76 Item 4 .79 .04 .63 Item 6 .77 .18 .63 Item 7 .75 .08 .56 Item 3 .68 -.02 .46 Item 1 .61 .58 .72 Item 2 .34 .76 .68 Item 8 -.20 .73 .58

(10)

Eigenwaarde 4.49 1.25

% Verklaarde Variantie 46.51% 17.22%

In Tabel 2 is te zien hoe de PCA van collectieve actie nu 2 factoren geeft met

Eigenwaardes van 4.48 en 1.08, waarbij alle items gemiddeld tot hoog laden (.55 en groter). Deze verklaarde 69.58% van de totale gemeenschappelijke variantie. Er is daarom besloten om deze items te gebruiken om collectieve actie te meten. De betrouwbaarheid van dit construct was goed met Cronbach’s α = .88.

Tabel 2 De Factorladingen Binnen Collectieve Actie na Verwijdering van Item 8

Factoren 1 2 Communaliteit Item 9 .87 .03 .76 Item 5 .83 -.21 .74 Item 6 .79 -.17 .65 Item 4 .77 -.08 .60 Item 1 .76 .45 .79 Item 7 .73 -.43 .72 Item 3 .64 -.16 .44 Item 2 .55 .77 .89 Eigenwaarde 4.48 1.08 % Verklaarde Variantie 56.05% 13.53% Perceived injustice.

Voor perceived injustice werd een begripsdefinitie gehanteerd die gedefinieerd is door Walker & Smith (2002): perceived injustice is een subjectieve ervaring van oneerlijke

ongelijkheid en het iets willen dat men niet heeft, maar waarvan men wel denkt dat men het verdient. Binnen deze definitie hebben van Zomeren et al. (2008) een onderscheid gemaakt tussen affectieve injustice (ontevredenheid, broederlijke wrok, en groepsgebaseerde woede) en niet-affectieve injustice (waargenomen oneerlijkheid van procedures, waargenomen onverdiendheid van ongelijkheid, waargenomen groepsgebaseerde

mishandeling/discriminatie). Op basis van deze definities zijn er 6 items opgesteld voor perceived injustice. Een van de items was: “dat in de meeste buurten overlast van hangjongeren wel vaak bestreden wordt, maar in onze buurt niet, vind ik oneerlijk.”.

(11)

In Tabel 3 is te zien dat uit de PCA bleek dat er een factor wordt onderscheiden, waar alle items hoog op laden (.78 en hoger). Deze factor heeft een Eigenwaarde van 4.40 en verklaart 73.39& van de totale variantie. Daarnaast bleek uit de betrouwbaarheidsanalyse dat de betrouwbaarheid zeer hoog is, met Cronbach’s α = .93. Alle 6 items zijn om deze reden opgenomen in de uiteindelijke vragenlijst.

Tabel 3 De Factorladingen Binnen Injustice

Factoren 1 Communaliteit Item 1 .93 .86 Item 2 .90 .82 Item 4 .90 .81 Item 6 .82 .67 Item 5 .81 .65 Item 3 .78 .61 Eigenwaarde 4.40 % Verklaarde Variantie 73.39% Social identity.

De definitie van social identity die in dit onderzoek gebruikt wordt, wordt ontleend aan de studie van Cameron (2004). Hij onderscheidde 3 factoren binnen social identity: ingroup ties, centraliteit & zelfbeeld. Voor deze factoren formuleerde hij items. Deze items zijn voor deze studie vertaald en omgezet naar de buurtcontext. Dit leverde 12 items op die in de pilot getest zijn. Een voorbeeld item is: “ik voel een sterke band met de andere

buurtbewoners.”.

In Tabel 4 is te zien dat de items die ingroup ties uitvragen als 1 factor uit de PCA komen. Deze factor heeft een Eigenwaarde van 2.36 en verklaart 58.91% van de totale variantie. Alle items laden voldoende hoog op deze factor. Ook de betrouwbaarheid van deze schaal is hoog, met Cronbach’s α = .76.

Tabel 4 De Factorladingen Binnen Ingroup Ties

Factoren 1 Communaliteit

(12)

Item 2 .77 .60

Item 1 .76 .58

Item 3 .62 .39

Eigenwaarde 2.36

% Verklaarde Variantie 58.91%

In Tabel 5 en Tabel 6 is te zien dat dit voor centraliteit en voor zelfbeeld niet geldt. Bij beide constructen is te zien dat er twee factoren worden onderscheidden en dat in beide gevallen twee items heel hoog laden op factor een, heel laag op factor twee en vice versa. In beide constructen lijkt dit te komen door de formulering van de items. Twee items zijn in beide gevallen indicatief gesteld en twee items zijn contra-indicatief gesteld. Het lijkt er dus sterk op dat de formulering van de items er voor zorgt dat de constructen in twee factoren worden verdeeld. Omdat dit een duidelijke formuleringskwestie leek te zijn en omdat de vragenlijst van Cameron (2004) in de originele studie een hoge betrouwbaarheid had (Cronbach’s α > .81) werden de items allemaal in de vragenlijst opgenomen, met de aanpassing dat ze allemaal indicatief geformuleerd werden.

Tabel 5 De Factorladingen Binnen Centraliteit

(contra-)indicatief Factoren 1 2 Communaliteit

Item 3 Indicatief .93 .07 .86 Item 1 Indicatief .88 .12 .79 Item 2 Contra-indicatief -.07 .87 .77 Item 4 Contra-indicatief .30 .67 .54 Eigenwaarde 1.88 1.08 Verklaarde Variantie 43.10% 30.68%

Tabel 6 De Factorladingen Binnen Zelfbeeld

(contra-)indicatief Factoren 1 2 Communaliteit

Item 3 Indicatief .99 .08 .99

Item 2 Indicatief .98 .13 .99

(13)

Item 4 Contra-indicatief .11 .87 .77

Eigenwaarde 2.19 1.34

Verklaarde

Variantie 49.19% 38.87%

Perceived efficacy.

De definitie van efficacy die in deze studie gebruikt wordt is dezelfde definitie als die van Zomeren et al. (2008) in het SIMCA-model gebruiken. Deze definitie luidt: efficacy is een gevoel van controle, invloed, kracht en effectiviteit om als buurt een groeps-gerelateerd probleem op te lossen. Om de componenten in deze definitie uit te vragen, zijn er 5 items gebruikt, die elk een deel van de definitie beslaan. Een voorbeelditem is: “11. Ik denk dat wij als buurtbewoners invloed hebben op het veranderen van deze situatie.”.

De PCA van efficacy onderscheidde twee factoren in het construct. Hierbij viel op, zoals te zien in Tabel 7, dat bij de eerste factor item 3 erg laag laadt, terwijl het bij de tweede factor erg hoog laadt. Item 3 luidde als volgt: “ik denk dat wij als buurtbewoners de kans kunnen vergroten dat de gemeente het voorstel herziet.”. Echter in de situatiebeschrijving over de hangjongeren in het park stond niet beschreven date r sprake was van een voorstel van de gemeente. Dit was alleen het geval in de situatiebeschrijving over het vuilnis. Dit maakt dat dit item misschien op verschillende manieren wordt geinterpreteerd.

Tabel 7 De Factorladingen die Binnen Efficacy

Factoren: 1 2 Communaliteit Item 1 .95 .07 .90 Item 2 .86 .22 .78 Item 4 .66 .51 .70 Item 3 .03 .94 .89 Item 5 .48 .76 .80 Eigenwaarde 3.05 1.02 Verklaarde Variantie 45.93% 35.45%

Er is ook een PCA gedaan waarin item 3 niet werd meegenomen. De resultaten

(14)

van 1.78. Alle 4 items hebben een hoge factorlading. De factor verklaarde 69.45% van de variantie. Daarnaast was ook de betrouwbaarheid hoog, met Cronbach’s α = .85. Daarom werd besloten om deze 4 items te gebruiken in de uiteindelijke vragenlijst voor efficacy.

Tabel 8 De Factorladingen Binnen Efficacy na Verwijdering van Item 3

Factoren 1 Communaliteit Item 1 .87 .75 Item 2 .85 .71 Item 4 .84 .70 Item 5 .79 .62 Eigenwaarde 2.78 Verklaarde Variantie 69.56%

Situatie van collectieve actie.

Om de constructen van het SIMCA-model zijn de deelnemers in de pilot twee fictieve situaties voorgelegd die ze zich moesten inbeelden bij het beantwoorden van de vragen. Deze situaties waren bedoeld om de constructen bij de deelnemers te meten wanneer ze zich inbeelden in een situatie te zitten, die collectieve actie mogelijk maakt. De twee situaties die werden voorgelegd gingen over een nadelige situatie in buurt, die oneerlijk ongelijk werd veroorzaakt/aangepakt. Dit om een gevoel van injustice te creëren bij de deelnemers. De twee verschillende situaties waren de volgende:

1: Een aantal maanden geleden is er een mooi parkje aangelegd in uw buurt. Het doel was om meer recreatieruimte te creëren. Een fijne speeltuin voor de kinderen en genoeg plekken om van de omgeving te kunnen genieten, het was de ideale plek om in jullie buurt te ontspannen. Nu dat de dagen langer beginnen te worden en de

temperatuur begint te stijgen zijn er steeds vaker hangjongeren aanwezig in het parkje. Deze hangjongeren gebruiken het parkje om alcohol en drugs te gebruiken, zorgen voor overlast door harde muziek te luisteren en vallen voorbijgangers lastig.

Afgelopen maand zijn er twee mensen overvallen. Er worden nog geen maatregelen genomen door de politie en gemeente. Het parkje is geen fijne plek meer om naartoe te gaan voor de buurtbewoners.

2: Een aantal maanden geleden heeft de gemeente Amsterdam vanwege

(15)

Amsterdam. Uw buurt is een van de buurten waar deze bezuinigingen door worden gevoerd. Door deze bezuinigingen worden het aantal uren van de vuilnismannen gekort. Zoals u misschien al heeft gemerkt, zitten de prullenbakken voor langere periodes vol. Er is op dit moment veel zwerfafval aanwezig in uw buurt, wat ongedierte heeft aangetrokken en veel stank veroorzaakt.

Beide situaties zijn in de pilot getoetst met de intentie om na de pilot de situatie te selecteren die op de meest betrouwbare manier de constructen blootlegt. Na het afnemen van de pilot en het analyseren van de data, bleek dat de parksituatie tot de hoogste

betrouwbaarheden leidde. Daarom is besloten om de parksituatie te gebruiken in de uiteindelijke vragenlijst. De volledige versie van de vragenlijst zoals die is gebruikt in dit onderzoek, is te vinden in appendix B.

Resultaten Hoofdanalyse

Na de dataverzameling middels huis-aan-huis afname van de vragenlijsten zijn de data geanalyseerd. In eerste instantie zijn de data gecontroleerd op onregelmatigheden. Door het bekijken van frequentietabellen bleek dat er geen scores gerapporteerd zijn die buiten het bereik liggen, uit scatterplots van de data bleek dat er geen outliers waren en alle data bleek normaal verdeeld. Zodoende bleken er dus geen onregelmatigheden te zijn, waardoor er geen reden was om de data voor te behandelen. Wel zijn er, zoals reeds beschreven in de

methodesectie, deelnemers uitgesloten omdat ze jonger waren dan 18 jaar.

Allereerst zijn de factoranalyses en de betrouwbaarheidsanalyses over de vragenlijst opnieuw uitgevoerd. Na de pilot zijn er een aantal kleine veranderingen doorgevoerd in de vragenlijst. Om vast te kunnen stellen of de definitieve vragenlijst betrouwbaar en valide was, moesten deze analyses opnieuw uitgevoerd worden. Bij efficacy, injustice en

collectieve actie zijn er na de factoranalyses van de pilot geen veranderingen meer geweest. De factoranalyses over deze constructen gaven ook geen beeld dat afwijkt van die van de pilot. Om die reden wordt hier niet in detail op die analyses ingegaan. Wel zijn er

aanpassingen geweest bij social identity. Bij dit construct zijn de contra-indicatieve items uit de factoren zelfbeeld en centraliteit opnieuw geformuleerd als indicatieve items. De

factoranalyse van deze items onderscheidde, zoals te zien in Tabel 9, 1 factor met een Eigenwaarde van 2.76. Deze verklaarde 68.97% van de totale gemeenschappelijke variantie.

(16)

De factoranalyse van zelfbeeld onderscheidde, zoals te zien in Tabel 10, 1 factor met een Eigenwaarde van 2.96. Deze verklaarde 74.06% van de totale gemeenschappelijke variantie.

Tabel 9 De Factorladingen Binnen Centraliteit

Factoren 1 Communaliteit Item 2 .85 .72 Item 4 .84 .70 Item 1 .82 .71 Item 3 .79 .63 Eigenwaarde 2.76 Verklaarde Variantie 68.97%

Tabel 10 De Factorladingen Binnen Zelfbeeld

Factoren 1 Communaliteit Item 2 .90 .82 Item 1 .89 .79 Item 3 .87 .75 Item 4 .78 .60 Eigenwaarde 2.96 Verklaarde Variantie 73.93%

Zelfbeeld en centraliteit vormen samen met ingroup ties het construct social identity. De factoranalyse van social identity onderscheidde, zoals te zien in Tabel 11, 3 factoren met Eigenwaardes van 4.58, 2.35 en 1.58. Deze verklaarde cumulatief 70.85% van de totale gemeenschappelijke variantie.

Tabel 11 De Factorladingen Binnen Social Identity met Factorladingen < .3

Factoren 1 2 3 Communaliteit

Zelfbeeld 2 .92 .85

Zelfbeeld 1 .86 .79

Zelfbeeld 3 .83 .75

(17)

Centraliteit 2 .85 .72 Centraliteit 4 .83 .71 Centraliteit 1 .81 .71 Centraliteit 3 .77 .63 Ingroup Ties 4 .83 .75 Ingroup Ties 3 .83 .72 Ingroup Ties 2 .81 .72 Ingroup Ties 1 .65 .55 Eigenwaarde 4.58 2.35 1.58 Verklaarde Variantie 38.12% 19.57% 13.16%

Vervolgens zijn de betrouwbaarheden van de vragenlijsten voor collectieve actie, injustice, efficacy en social identity gecontroleerd. In Tabel 12 is te zien dat alle

betrouwbaarheden voldoende hoog waren.

Tabel 12 Betrouwbaarheden van de Vragenlijsten

Constructen Cronbach’s α Collectieve Actie .82

Injustice .88

Efficacy .79

Social Identity .84

Er kan dus geconcludeerd worden dat ook na de aanpassingen die na de pilot nog gedaan zijn, de vragenlijst alle constructen op een valide en betrouwbare manier meet. Met deze kennis zijn de overige analyses uitgevoerd. In Tabel 13 zijn de beschrijvende statistieken te zien van de verschillende constructen.

Tabel 13 Beschrijvende Statistieken van de Data

N Minimum Maximum Mean Std. Error Std. Deviation

Leeftijd 143 18 81 37.91 1.40 16.75

Collectieve Actie 143 1.00 4.63 3.07 0.06 0.68

Efficacy 143 1.00 5.00 3.62 0.05 0.66

(18)

Social Identity 140 1.58 5.00 3.13 0.05 0.64

Om de hypothesen te toetsen werd een multiple regressie uitgevoerd. De eerste stap was om de assumpties van een multiple regressie te controleren. Aan de assumpties van multicollineariteit, lineariteit, homoscedastisiteit en normaliteit werd voldaan. Dat betekent dat er kon worden doorgegaan met de multiple regressie.

Er is een multiple regressie uitgevoerd om collectieve actie te voorspellen met als predictoren efficacy, injustice en social identity. Er werd een significant model gevonden (F(3,136) = 11.35, p < .001), met een R2 van .20. In dit model waren injustice en social identity significante predictoren en efficacy niet, zoals te zien in Tabel 14. Daarnaast werd een significante relatie gevonden tussen social identity en efficacy (r = .18, p = .019).

Tabel 14 De Voorspellende Waardes van Efficacy, Injustice en Social Identity

B SE B Beta Sig. Constante 1.02 .39 .010 Efficacy .11 .08 .10 .193 Injustice .18 .06 .22 .005 Social Identity .37 .08 .34 < .001

Efficacy en Injustice als Mediator

Van Zomeren et al. (2008) vonden naast de directe relaties van de predictoren met collectieve actie ook dat social identity twee indirecte verbanden had met collectieve actie: een met injustice als mediator en een met efficacy als mediator. Deze verbanden worden echter niet teruggevonden in mediatieanalyses over de data van dit onderzoek.

Uit de mediatieanalyse met efficacy als mediator blijkt dat er geen direct effect is van efficacy op collectieve actie (b = .12, p = .161). Hierdoor kan er geen sprake zijn van een mediërend effect. Ditzelfde geldt voor het mediërende effect van injustice. Hier werd namelijk geen effect gevonden van social identity op injustice (b = .07, p = .492).

Exploratieve Analyses

Om meer inzicht te krijgen in de gevonden resultaten zijn enkele exploratieve analyses uitgevoerd. Allereerst is gekeken of er meer verbanden van het SIMCA-model gevonden zouden worden, wanneer social identity niet als een construct meegenomen werd in de analyse, maar werd opgesplitst in de deelconstructen centraliteit, zelfbeeld en ingroup ties.

(19)

Vervolgens werd er nog gekeken of de mate van vertrouwen tussen buren een rol speelt. Zoals eerder beschreven is social identity in deze studie geoperationaliseerd door scores op centraliteit, zelfbeeld en ingroup ties te middelen. Omdat aangenomen kan worden dat social identity in woonwijken anders is dan in politiek georiënteerde groepen (in de discussie wordt hier verder op in gegaan), is er ook gekeken of er andere verbanden gevonden worden wanneer centraliteit, zelfbeeld en ingroup ties elk op zich meegenomen zouden worden in de analyse. Zoals te zien is in Tabel 15 zijn in het gevonden model (F(3.136) = 5.58, p = .038, R2 = .09) met zelfbeeld, niet alle meegenomen factoren significante

predictoren. Bij zowel efficacy als zelfbeeld is p > .05. Ook in het gevonden model (F(3.136) = 11.42, p < .001, R2 = .18) met ingroup ties zijn niet alle predictoren significant, zoals te zien is in Tabel 16. Ook in dit model is efficacy geen significante voorspeller, waar je dit wel zou verwachten op basis van het SIMCA-model.

Tabel 15 De Voorspellende Waardes van Efficacy, Injustice en Zelfbeeld

B SE B Beta Sig.

Constante 1.57 .40 < .001

Efficacy .12 .09 .12 .154

Injustice .21 .07 .25 .003

Zelfbeeld .13 .07 .16 .062

Tabel 16 De Voorspellende Waardes van Efficacy, Injustice en Ingroup Ties

B SE B Beta Sig.

Constante 1.19 .37 .002

Efficacy .12 .08 .11 .150

Injustice .21 .06 .26 .001

Ingroup Ties .28 .06 .34 < .001

Wanneer centraliteit, efficacy en injustice werden meegenomen als mogelijke predictoren van collectieve actie, werd wel een model (F(3.136) = 8.30, p < .001, R2 = .14) gevonden, waarbij alle predictoren significant bleken, zoals te zien in Tabel 17.

Tabel 17 De Voorspellende Waardes van Efficacy, Injustice en Centraliteit

(20)

Constante 1.51 .37 < .001

Efficacy .17 .08 .17 .037

Injustice .15 .07 .18 .030

Centraliteit .21 .06 .27 .001

In dit model werd echter geen correlatie gevonden tussen centraliteit en efficacy. Omdat opvalt dat afwijkingen van het model in bijna elk geval te maken hebben met het niet vinden van verbanden met efficacy. Omdat Putnam (1993) stelde dat efficacy in woonwijken afhangt van de mate van vertrouwen tussen buren (dit wordt in de discussie verder toegelicht), is er ook nog gekeken wat de verbanden zijn wanneer alleen de 60 deelnemers met de hoogste score op ingroup ties werden meegenomen. Deze items lijken namelijk een hoge mate van vertrouwen te meten. Echter uit deze regressie blijkt dat er geen significant model wordt gevonden: F(3.56) = 2.76, p = .052, R2 = .13. Daarnaast wordt er maar een correlatie tussen de factoren gevonden en dat is de correlatie tussen injustice en collectieve actie: r = .31, p = .008.

Discussie

In deze studie werd onderzocht in hoeverre het SIMCA-model van van Zomeren et al. (2008) toepasbaar is in een wooncontext. Om dit te toetsen werd een vragenlijst ontwikkeld die de mate van injustice, efficacy, social identity en collectieve actie meette. Deze vragenlijst is door middel van een huis-aan-huisafname ingevuld door de deelnemers. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zijn dat significante correlaties zijn gevonden tussen injustice & collectieve actie, social identity & collectieve actie en social identity & efficacy. Deze correlaties waren in lijn met de hypothese, maar daarnaast werd ook verwacht dat positieve verbanden gevonden zouden worden tussen social identity & injustice en tussen efficacy & collectieve actie. Deze verbanden zijn echter niet gevonden in wooncontext. Door het ontbreken van deze laatstgenoemde correlaties kon ook geen sprake zijn van een mediërend effect van efficacy en injustice tussen social identity en collectieve actie. Dit was niet in lijn met de verwachting. In de tweede hypothese van dit onderzoek werd namelijk verwacht dat efficacy en injustice wel een mediërend effect zouden hebben tussen social identity en collectieve actie.

Een mogelijke verklaring voor de discrepantie tussen de onderzoeksresultaten en de verwachtingen zou met verschillende dingen te maken kunnen hebben. Ten eerste kan het te maken hebben met de wooncontext. Het zou kunnen dat de niet gevonden relaties tussen

(21)

efficacy & collectieve actie en tussen social identity & injustice niet voorkomen in woonwijken.

Een andere verklaring voor de gevonden resultaten, is het verschil in efficacy tussen buurtbewoners en andere groepen. Bij buurtbewoners is er volgens Putnam (1993) alleen sprake van hoge efficacy als buren elkaar vertrouwen. Mogelijkerwijs is dit vertrouwen bij andere groepen sneller aanwezig omdat de leden van andere groepen meer met elkaar delen. In andere groepen is het namelijk vaak zo dat mensen lid zijn van die groep juist omdat ze meer delen. Bijvoorbeeld bij een lidmaatschap van een politieke organisatie, worden mensen lid juist omdat ze dezelfde idealen delen als de andere leden. De gedeelde waarden die leden in veel groepen hebben, zorgen misschien voor een hogere mate van vertrouwen tussen de leden. Buren hebben door hun groepslidmaatschap geen gedeelde waarden en missen daarom misschien het vereiste niveau voor vertrouwen waarvan Putnam (1993) zegt dat het

noodzakelijk is voor een gevoel van efficacy. In dit onderzoek is gekeken of alle relaties tussen de predictoren wel gevonden zouden worden als we alleen deelnemers meenemen die een hoge mate van vertrouwen naar buren rapporteren. Dit bleek echter niet zo te zijn. Slechts een van de vijf relaties tussen de factoren werd gevonden. Het lijkt daarom niet zo te zijn dat bij een hoge mate van vertrouwen tussen buren, het SIMCA-model wel volledig werkt, zoals oorspronkelijk geformuleerd.

Een andere reden waarom er onverwachte resultaten zijn gevonden kan de afgenomen vragenlijst zijn. Van Zomeren et al. (2008) hebben in hun meta-analyse verschillende

onderzoeken gebruikt waarin ook verschillende vragenlijsten zijn gebruikt. Hierdoor zijn de door hen geformuleerde verbanden gemiddelde scores van een groot aantal verschillende studies en vragenlijsten. Het zou kunnen dat de vragenlijst die voor deze studie is ontwikkeld de contructen op een andere manier meet, dan de vragenlijsten die eerder zijn gebruikt. Zo is in dit onderzoek bijvoorbeeld de intentie van collectieve actie gemeten terwijl in sommige andere onderzoeken de daadwerkelijke handeling is gemeten. Verschillen zoals deze kunnen veroorzaken dat er discrepantie zit tussen wat er precies gemeten in de verschillende

onderzoeken. Mogelijkerwijs worden daarom niet dezelfde resultaten teruggevonden. Het is niet mogelijk om aan de hand van de resultaten uit dit onderzoek te zeggen dat het SIMCA-model zonder meer toepasbaar is in wooncontext. Van de 5 correlaties die het SIMCA-model kent, zijn er maar 3 teruggevonden in deze studie. Daarnaast zijn ook de twee mediaties niet teruggevonden. Concluderend worden slechts 3 van de 7 verbanden uit het SIMCA-model gevonden. Maar dit betekent niet dat het SIMCA-model niet behulpzaam kan zijn om collectieve actie in woonwijken te verklaren. Het klopt dat de relaties tussen de

(22)

factoren niet op dezelfde manier zijn teruggevonden zoals in het SIMCA-model, maar het is niet zo dat een van de predictoren helemaal niet meer in het model terug te vinden is. Zoals illustratief is weergegeven in Figuur 1, blijken alle factoren uit het SIMCA-model door middel van onderlinge verbanden betrokken bij het voorspellen van collectieve actie, ook in wooncontext.

Figuur 1 Gevonden Correlaties van Zomeren et al. (2008) (Links) en in Deze Studie (Rechts)

Gezien alle factoren wel in relatie tot elkaar in een model worden teruggevonden dat collectieve actie voorspelt, is het zinvol om vervolgonderzoek te doen. Een logische volgende stap in deze onderzoekslijn zou zijn op de correlaties tussen de factoren in woonwijken geïsoleerd vast te kunnen stellen. Idealiter zou dit in een experimentele setting gedaan worden waardoor er ook causale uitspraken gedaan kunnen worden over de relaties tussen de factoren.

Concluderend kan er gesteld worden dat er aanwijzingen zijn dat de factoren zoals geformuleerd in het SIMCA-model van van Zomeren et al. (2008) ook een rol lijken te spelen bij het tot stand komen van collectieve actie in woonwijken. Maar het is op basis van deze studie niet mogelijk om te concluderen dat het SIMCA-model een op een overgenomen kan worden in woonwijken. Hiervoor zijn vervolgstudies nodig. Niet alleen om de correlationele relaties om te zetten naar causale verbanden, maar ook om de verbanden tussen social identity & injustice en tussen efficacy & collectieve actie vast te kunnen stellen in de wooncontext.

Dit onderzoek heeft met name waarde omdat het als eerste onderzoek kijkt naar de toepasbaarheid van het SIMCA-model in woonwijken. De vragenlijst die in dit onderzoek gebruikt is, blijkt na PCA’s en betrouwbaarheidsanalyses een valide en betrouwbare manier te zijn om de constructen uit te vragen. Dit maakt dat deze studie een belangrijke eerste stap heeft gezet naar het achterhalen van het mechanisme achter collectieve actie in woonwijken.

(23)

Een minder sterk punt van dit onderzoek is dat de steekproef een aantal beperkingen heeft. Een daarvan is dat alle deelnemers in een stedelijke omgeving wonen. Er zijn geen deelnemers uit buurten die buiten steden liggen. Dit is een probleem omdat de gevonden mechanismen misschien anders werken in niet-stedelijke buurten. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat buren in dorpen elkaar meer vertrouwen en zich meer verbonden voelen met hun buurt. Hierdoor worden wellicht grotere effecten gevonden. Vervolgstudies zouden in hun opzet kunnen meenemen dat deelnemers woonachtig moeten zijn in meer diverse buurten.

Door de resultaten van dit onderzoek krijgt men een beeld van de factoren die een rol spelen bij collectieve actie in woonwijken. Met deze inzichten kan er een begin gemaakt worden om mensen aan te zetten tot het starten van buurtinitiatieven. Hiermee wordt de maakbaarheid van buurten groter en komen bewoners meer in contact met elkaar. Dit verbetert, zoals eerder omschreven, de leefbaarheid en tevredenheid van bewoners. Het is daarom ook belangrijk dat onderzoek naar collectieve actie in woonwijken wordt voortgezet.

(24)

Literatuurlijst

Allport, G. W. (1958). The nature of prejudice: Abridged. Doubleday.

Brewer, M. B. (2003). Intergroup Relations. Maidenhead, UK: Open University Press. Corcoran, K. E., Pettinicchio, D., & Young, J. T. (2015). Perceptions of Structural Injustice

and Efficacy: Participation in Low/Moderate/High‐Cost Forms of Collective Action. Sociological Inquiry, 85(3), 429-461.

Cameron, J. E. (2004). A three-factor model of social identity. Self and identity, 3(3), 239-262.

Putnam, R. (1993). Making democracy work Princeton University Press. Princeton NJ. Putnam, R. (2000). Bowling alone, the collapse and revival of civic America. New York. Sampson, R. J., Raudenbush, S. W., & Earls, F. (1997). Neighborhoods and violent crime: A

multilevel study of collective efficacy. Science, 277(5328), 918-924.

Talò, C., Mannarini, T., & Rochira, A. (2014). Sense of community and community participation: A meta-analytic review. Social indicators research, 117(1), 1-28. Walker, I., & Smith, H. J. (2002). Fifty years of relative deprivation research. Relative

deprivation: Specification, development, and integration, 1-9.

Wright, S. C. (2009). The next generation of collective action research. Journal of Social Issues, 65(4), 859-879.

Wright, S. C., Taylor, D. M., & Moghaddam, F. M. (1990). Responding to membership in a disadvantaged group: From acceptance to collective protest. Journal of Personality and Social Psychology, 58(6), 994.

Van Zomeren, M., & Iyer, A. (2009). Introduction to the social and psychological dynamics of collective action. Journal of Social Issues, 65(4), 645-660.

Van Zomeren, M., Leach, C. W., & Spears, R. (2010). Does group efficacy increase group identification? Resolving their paradoxical relationship. Journal of Experimental Social Psychology, 46(6), 1055-1060.

Van Zomeren, M., Postmes, T., & Spears, R. (2008). Toward an integrative social identity model of collective action: a quantitative research synthesis of three

(25)

Appendix A: Vragenlijsten Pilot van de Verschillende Constructen Collectieve Actie

1. Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik meedoen aan een toekomstige demonstratie. 2. Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik deelnemen aan een bezetting.

3. Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik een petitie tekenen.

4. Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik meedoen aan het schrijven van protestbrieven.

5. Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik samen met de buurtbewoners iets aan de situatie doen.

6. Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik zelf een buurt initiatief starten.

7. Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik meehelpen om het parkje veiliger te maken. 8. Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik zelf met de hangjongeren in gesprek gaan. 9. Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik deelnemen aan buurtinitiatieven van andere buurtbewoners.

Perceived Injustice

1. Dat in de meeste buurten overlast van hangjongeren wel vaak bestreden wordt, maar in onze buurt niet, vind ik oneerlijk.

2. Dat hangjongeren in onze buurt minder bestreden worden dan in andere buurten, vind ik onverdiend.

3. Wat ons als buurtbewoners wordt aangedaan is oneerlijk.

4. Dat hangjongeren bij ons minder bestreden worden dan bij anderen, geeft mij een ontevreden gevoel.

5. Dat hangjongeren in onze buurt minder bestreden worden bezorgt mij afgunst. 6. Dat hangjongeren bij ons minder bestreden worden dan bij anderen, maakt mij boos.

Social Identity Ingroup ties.

1. Ik heb veel gemeen met de andere buurtbewoners 2. Ik voel een sterke band met de andere buurtbewoners

3. Ik vind het moeilijk een band te vormen met de andere buurtbewoners 4. Ik heb geen gevoel van verbonden te zijn met de andere buurtbewoners

Centraliteit.

(26)

6. In het algemeen heeft het zijn van een buurtbewoner vrij weinig te maken met hoe ik mij over mezelf voel.

7. In het algemeen is het zijn van een buurtbewoner een belangrijk deel van mijn zelfbeeld. 8. Het feit dat ik een buurtbewoner ben, komt zelden in mij op.

Zelfbeeld.

9. In het algemeen ben ik blij om een buurtbewoner te zijn 10. Ik heb vaak spijt dat ik een buurtbewoner ben.

11. Ik voel mij niet goed over het zijn van een buurtbewoner.

12. In het algemeen voel ik mij goed wanneer ik nadenk over mezelf als buurtbewoner.

Perceived Efficacy

1. Ik denk dat wij als buurtbewoners controle hebben over het veranderen van deze situatie 2. Ik denk dat wij als buurtbewoners invloed hebben op het veranderen van deze situatie. 3. Ik denk dat wij als buurtbewoners de kans kunnen vergroten dat de gemeente het voorstel herziet.

4. Ik denk dat wij als buurtbewoners onze mening krachtig kunnen laten horen.

5. Ik heb het gevoel dat wij als buurtbewoners actie kunnen ondernemen waardoor we deze situatie kunnen veranderen.

(27)

Appendix B: Definitieve Vragenlijsten van de Verschillende Constructen Collectieve Actie

1. Om de situatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel te verbeteren, zou ik meedoen aan een toekomstige demonstratie.

2. Om de situatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel te verbeteren, zou ik deelnemen aan een bezetting.

3. Om de situatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel te verbeteren, zou ik een petitie tekenen.

4. Om de situatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel te verbeteren, zou ik meedoen aan het schrijven van protestbrieven.

5. Om de situatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel te verbeteren, zou ik samen met de buurtbewoners iets aan de situatie doen.

6. Om de situatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel te verbeteren, zou ik zelf een buurt initiatief starten.

7. Om de situatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel te verbeteren, zou ik meehelpen om het parkje veiliger te maken.

8. Om de situatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel te verbeteren, zou ik deelnemen aan buurtinitiatieven van andere buurtbewoners.

Perceived Injustice

1. Dat in de meeste buurten overlast van hangjongeren wel vaak bestreden wordt, maar in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel niet, vind ik oneerlijk.

2. Dat hangjongeren in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel minder bestreden worden dan in andere buurten, vind ik onverdiend.

3. Wat ons als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel wordt aangedaan is oneerlijk. 4. Dat hangjongeren in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel minder bestreden worden dan bij anderen, geeft mij een ontevreden gevoel.

5. Dat hangjongeren in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel minder bestreden worden bezorgt mij afgunst.

6. Dat hangjongeren in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel minder bestreden worden dan bij anderen, maakt mij boos.

Social Identity Ingroup ties.

(28)

1. Ik heb veel gemeen met de andere bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel. 2. Ik voel een sterke band met de andere bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel. 3. Ik vind het moeilijk een band te vormen met de andere bewoners van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel.

4. Ik heb het gevoel van verbonden te zijn met de andere bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel.

Centraliteit.

5. Ik denk vaak aan het feit dat ik een bewoner van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel ben. 6. In het algemeen heeft het zijn van een bewoner van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel vrij weinig te maken met hoe ik mij over mezelf voel.

7. In het algemeen is het zijn van een bewoner van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel een belangrijk deel van mijn zelfbeeld.

8. Het feit dat ik een bewoner van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel ben, komt zelden in mij op.

Zelfbeeld.

9. In het algemeen ben ik blij om een bewoner van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel te zijn 10. Ik heb vaak spijt dat ik een bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel ben.

11. Ik voel mij goed over het zijn van een bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel. 12. In het algemeen voel ik mij goed wanneer ik nadenk over mezelf als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel.

Perceived Efficacy

1. Ik denk dat wij als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel controle hebben over het veranderen van deze situatie

2. Ik denk dat wij als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel invloed hebben op het veranderen van deze situatie.

3. Ik denk dat wij als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel de kans kunnen vergroten dat de gemeente het voorstel herziet.

4. Ik denk dat wij als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel onze mening krachtig kunnen laten horen.

5. Ik heb het gevoel dat wij als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel actie kunnen ondernemen waardoor we deze situatie kunnen veranderen.

(29)

Appendix C: Reflectieverslag

In dit hoofdstuk zal ik terugkijken op mijn werk tijdens het uitvoeren van het

onderzoek en het schrijven van mijn these tijdens het bachelorproject. Ik zal later ingaan op mijn ervaringen rond het onderzoek, het schrijfproces en ethische kwesties. Maar ik zal nu eerst ingaan op hoe ik met feedback van mijn begeleider ben omgegaan.

De meest concrete feedback die ik van mijn begeleider heb gekregen, was tijdens de feedbackmomenten van de deelproducten. Ik heb bij deze feedback altijd de volgende

overwegingen gemaakt. Allereerst keek ik kritisch of ik me in de feedback kon vinden. Vaak begreep ik waar de feedback vandaan kwam en paste ik mijn stuk aan. Af en toe was ik het niet eens met feedback en in die gevallen maakte ik zorgvuldig de afweging of ik de tekst liet zoals hij was, of dat ik op een andere manier een aanpassing ging doen, waardoor het

probleem dat uit de feedback naar voren kwam werd opgelost. Op die manier heb ik in ieder geval geprobeerd om alle feedback van mijn begeleider zorgvuldig te wegen en in bijna alle gevallen ook op te volgen.

Naast de persoonlijke feedback op de deelproducten hebben we als groep ook

feedback gekregen op de vragenlijst die wij voor dit onderzoek hebben moeten ontwikkelen. Onze begeleider heeft ons tijdens dit proces steeds vragen gesteld en feedback gegeven om op de juiste manier tot een betrouwbare en valide vragenlijst te komen. Deze feedback hebben we als groep verwerkt door steeds de suggesties in de groep te bespreken en op de beste manier op te pakken.

Tijdens mijn bachelorproject vond ik met name het ontwikkelen van een eigen vragenlijst erg goed gaan. Tijdens dit proces heb ik voor het eerst gemerkt hoe nauw je moet kijken naar begripsdefinities en formuleringen bij het ontwikkelen van een vragenlijst. Ik denk dat we hier als groep veel energie in hebben gestoken en dat we een hele mooie

vragenlijst hebben ontwikkeld als resultaat. Dat is hetgeen ik het beste vond lukken tijdens dit proces.

Iets wat minder goed ging, was het afnemen van de vragenlijsten. Het viel mij persoonlijk tegen hoe weinig mensen bereid zijn om een vragenlijst voor je in te vullen. Daarnaast was het met zes drukke agenda’s soms moeilijk om vaak genoeg samen te kunnen komen in deze periode. Hierdoor hebben we wat vertraging opgelopen tijdens het verzamelen van de data. Gelukkig was dit goed op te lossen door de planning wat te veranderen en

gelukkig hebben er uiteindelijk genoeg deelnemers aan het onderzoek meegewerkt. De minder sterke punten van mijn these is het ontbreken van een duidelijke

(30)

helder stuk te schrijven als ik, zoals anderen in onze groep, een extra factor bij het model had betrokken. Bijvoorbeeld door te kijken naar de invloed van vertrouwen. Ik verwacht dat mij dit meer houvast had gegeven tijdens het proces en dat dit uiteindelijk had geleid tot een sterker inhoudelijk fundament.

Waar ik erg blij mee ben in mijn these is mijn beschrijving van de verschillende factoren. Ik denk dat ik dit op een heldere en goed onderbouwde manier doe. Daarnaast denk ik dat mijn methode en resultaten hoofdstukken helder en to-the-point zijn, waardoor ze goed leesbaar blijven. Dat zijn twee dingen waar ik erg tevreden over ben.

Tot slot nog enkele woorden over hoe ik ben omgegaan met ethische kwesties. Al vrij vroeg in het proces hebben wij besloten om gebruik te maken van vragenlijsten. Dit maakt dat ethisch onverantwoorde zaken onwaarschijnlijker zijn dan wanneer deelnemers in een

labsetting taken moeten doen. Wel hebben we tijdens het ontwikkelen van de vragenlijsten constant gereflecteerd of de vragen de deelnemers niet mogelijkerwijs aanstootgevend of storend zouden kunnen vinden. Aangezien dit niet het geval was, konden we de vragenlijst uitvoeren zoals wij dit wilden. Tot slot hebben we geprobeerd om het deelnemen aan het onderzoek zo aangenaam mogelijk te maken voor de deelnemers. Zo hebben we bijvoorbeeld bedacht dat we de vragenlijsten het beste konden achterlaten bij de deelnemers. Hierdoor konden zij deze in hun eigen tijd invullen en wij zouden de lijsten dan later komen ophalen.

Al met al vond ik dit bachelorproject een leerzame periode. Ik heb meegemaakt hoe moeilijk het is om gedegen onderzoek te doen en hoe nauwkeurig sommige zaken bekeken moeten worden als je zelf een vragenlijst ontwikkeld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op grond van deze gedachte kunnen we nu de volgende verwachting formuleren over de wijze waarop het onderscheid [± autonomie] relevant is op tekstniveau: in volitio-

van de Title: The role of quiescent and cycling stem cells in the development of skin cancer Issue

Bereken na hoeveel weken Peter even veel geld heeft als

Op de GR kun je gemakkelijk een groeitabel als in opgave 9a te maken. Maar het kan ook op andere manieren.. Exponentiële groei 29 Spreeuwen komen 's zomers in grote zwermen

Omdat in dit onder- zoek de koppeling van de BASAM-DJI en de gedetineerdensurvey op afdelings- niveau wordt onderzocht, zijn alleen PIW’ers uit het gevangeniswezen van be- lang,

2.2.1.Wat is risico en welke vormen van risico worden onderscheiden ... Wat is risicoverslaggeving en welke wet- en regelgeving bestaat er in Nederland voor beursgenoteerde

Concluderend zijn er bij Nederlandse pensioenfondsen wel verbanden aan te tonen tussen het aantal toezichthoudende bestuurders (en in een enkel geval het totale aantal

Het kan bijvoorbeeld zijn dat een additief verband in een zin die expliciet weergegeven is, door interactie tussen beide voor een hogere/lagere gemiddelde