• No results found

De prosodische realisering van additieve en causale verbanden in teksten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De prosodische realisering van additieve en causale verbanden in teksten"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

2

Samenvatting

Wanneer mensen spreken, wisselen zij van volume, tempo, articulatie, toonhoogte, et

cetera. Wisseling in spraakgeluid wordt prosodie genoemd. Door middel van prosodie leggen

mensen onder andere emotie in hun spreken. Iemand kan een luide stem opzetten en

daarmee laten blijken kwaad te zijn. Iemand kan ook zijn spreektempo versnellen om te

laten zien dat hij enthousiast is over zijn nieuwe baan. Behalve emoties en andere

bedoelingen die geuit worden via prosodie, zorgt gebruik van prosodie ook voor het

aangeven van tekststructuren binnen de tekst (Den Ouden, 2004: 121).

Voor deze scriptie heb ik gekeken naar de prosodische realisering van causale en additieve

verbanden in voorgelezen, informatieve teksten. Van tien voorgelezen zinnen die een

causale relatie onderhouden met de voorafgaande zin en tien zinnen die een additieve

relatie onderhouden met de voorafgaande zin (zie bijlage A), heb ik het toonhoogtegebruik

in Hertz gemeten. Van alle twintig zinnen heb ik zowel een versie A als een versie B door

participanten voor laten lezen. Iedere zin had namelijk een gemarkeerde en een niet-gemarkeerde versie (in A of B). Bij de gemarkeerde versies werden de verbanden in de

zinnen aangegeven met een markeerder (expliciet). In niet-gemarkeerde versies werden de

verbanden in de zinnen zonder markeerder (impliciet) weergegeven.

Met behulp van het programma Praat (dit is een programma waarmee spraak geanalyseerd

en gemanipuleerd kan worden) is van iedere zin de hoogste toonhoogte, de laagste

toonhoogte, de spreiding tussen hoogste en laagste toonhoogte en de gemiddelde

toonhoogte gemeten. Uit de resultaten blijkt dat er geen hoofdeffect op zowel de aard van

het verband als op explicietheid gevonden is. Op basis van de resultaten kan geconcludeerd

worden dat gemiddeld genomen sprekers additieve en causale verbanden tussen zinnen niet

markeren met prosodie. Sprekers lijken middels toonhoogtegebruik ook geen verschil te

maken tussen expliciet en impliciet weergegeven verbanden.

(3)
(4)

4

1 Inleiding

1.1 Wetenschappelijke en maatschappelijk relevantie

De ontwikkeling van apparatuur heeft de laatste decennia een grote vooruitgang gemaakt. Apparatuur zoals computers en telefoons werken sneller, bevatten meer functies en zijn makkelijker in gebruik. Enkele van de functies die de omgang met computers vergemakkelijken, zijn functies waarbij (menselijke) spraak gebruikt wordt. Voorbeelden van spraakfuncties op computers zijn:

- spraakbesturing (aan computers kunnen opdrachten gegeven worden via spreken in plaats van typen);

- spraaksynthese (spraak wordt door computers kunstmatig geproduceerd);

- gesproken dialoogsystemen (een dialoog kan gevoerd worden met een computer, bijvoorbeeld voor het verschaffen van informatie).

(5)

5

Voor computergestuurde spraak in het Nederlands is men al een eind op weg. Er hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden naar de prosodische realisering in spraak bij het voorlezen van teksten. Volgens Den Ouden (2004: 3), universitair docent taalbeheersing en communicatie aan de Universiteit van Utrecht, werd voor de Nederlandse taal tot eind jaren zeventig vooral prosodie op woord- en zinsniveau onderzocht. Voor onderzoek naar prosodie op tekstniveau bestonden destijds vooral nog niet de benodigde technische middelen. Onderwerpen die besproken werden, waren onder andere de plaats van zinsaccenten, zinsinterne pauzes en toonhoogtecontouren van zinnen. Een groot probleem binnen het onderzoek naar prosodie op tekstniveau, is het afbakenen van de teksteenheden. Vooral in gesproken teksten is het lastig om na te gaan wat de verschillende eenheden zijn. Veelal wordt er in onderzoeken daarom gebruik gemaakt van voorgelezen teksten. Onderzoekers kunnen teksten zo aanpassen, dat zij over de gewenste tekststructuren en – eenheden beschikken.

Uit onderzoeken naar zins- en tekstprosodie zijn we volgens Den Ouden (2004: 4) reeds te weten gekomen dat in voorgelezen spraak tekstprosodie vijf kenmerken toont:

- Zinnen worden door sprekers van elkaar onderscheiden door middel van pauzes. De lengte van deze pauzes verschillen. Sprekers gebruiken langere pauzes tussen zinnen van twee verschillende alinea’s vergeleken met de pauzes tussen verschillende zinnen binnen eenzelfde alinea (Lehiste, 1979: 191-201).

- Het is de hiërarchische structuur van de tekst die bepaalt hoe lang een pauze duurt: hoe hoger zinnen binnen de hiërarchische structuur zit, hoe langer de pauzes tussen deze zinnen duren (Noordman et al, 1999: 146).

- Volgens Den Ouden ontdekte Brubaker in 1972 dat sprekers een zin sneller uitspreken wanneer deze aan het einde van een alinea staat dan wanneer deze in het begin van de alinea staat (Den Ouden, 2004: 4). - Ook toonhoogte kenmerkt tekststructuren. Een zin uit een tekst begint vaak met een hogere toonhoogte dan waarmee hij eindigt. Dit heeft voornamelijk te maken met de ademhaling. Bij het uitademen verliest men lucht uit de longen, waardoor de toon van het spreken ook verlaagt (Lehiste, 1975: ). - Noordman laat weten dat toonhoogtes ook bepaald worden door de hiërarchische structuur binnen de tekst. Hoe hoger het hiërarchieniveau van de teksteenheid is, hoe hoger de toonhoogte wordt (Noordman et al, 1999: 146).

(6)

6

tekststructuren en prosodie. Uit haar onderzoek blijkt dat voorlezers zelf tekststructuren aangeven in hun prosodiegebruik. Van een tiental teksten heeft zij structuurschema’s gemaakt om vervolgens te kijken of prosodie in voorgelezen teksten een patroon laat zien dat gerelateerd is aan die tekststructuur. Voor de structuuranalyse heeft ze gebruik gemaakt van de RST (Rethorical Structure Theory van Mann & Thompson 1988). RST wordt gebruikt om structuren in teksten te analyseren. Volgens deze theorie splitst een analist de tekst eerst op in elementaire eenheden of segmenten op basis van criteria. Deze segmenten worden genummerd. Daarna groepeert de analist de afzonderlijke segmenten en laat hij de relaties tussen de segmenten zien. Er zijn ongeveer 25 relaties volgens de RST, zoals bewijs, achtergrondinformatie en probleem-oplossing. Het niveau van de relaties wordt bepaald. Een relatie kan een nucleus (kern) of satelliet (begeleiding, niet de kern) zijn. De nucleus is het tekstdeel dat centraal staat, een satelliet bestaat ter aanvulling. Den Ouden geeft in haar werk onderstaand voorbeeld van een analyse via RST: Afbeelding: Den Ouden, 2004: 20

(7)

7

aanvullend zijn op de kern (de eerste levels). Wanneer we bijvoorbeeld naar een alinea kijken, wordt het deelonderwerp van deze alinea vaak in de eerste of de tweede zin gegeven. Dit wordt de kernzin genoemd. De overige zinnen zijn aanvullende zinnen. Zij zijn aanvulling of de kernzin, of aanvulling op andere aanvulling. De kernzin staat hoger in de hiërarchie dan de aanvullende zin op een andere aanvullende zin.

In haar eigen onderzoek heeft Den Ouden via RST de hiërarchische structuur van haar teksten bepaald. Eerst heeft ze haar teksten in segmenten (teksteenheden) verdeeld. Daarna heeft ze de nucleariteit van ieder segment, en de retorische relatie die het segment met een ander segment onderhield (uitgedrukt in termen van causaliteit en semanticiteit) bepaald. Vervolgens hebben sprekers de teksten voorgelezen en is Den Ouden pauzeduur, toonhoogtepieken en articulatiesnelheid gaan meten. Deze prosodische gegevens heeft ze gestandaardiseerd en in verband gebracht met de tekststructurele kenmerken. Het niveau in de hiërarchische structuur, nucleariteit, causaliteit (tegenover niet-causaliteit) en semanticiteit (tegenover pragmaticiteit) bleken alle prosodisch gemarkeerd te worden:

- Niveau in de tekststructuur: pauzes duren langer en toonhoogte is hoger naarmate segmenten op een hoger niveau in de hiërarchie zitten.

- Nucleariteit: segmenten die als nucleus gekarakteriseerd zijn (dat wil zeggen, belangrijker voor de samenhang in de tekst), worden langzamer voorgelezen dan segmenten die als satelliet (minder belangrijk voor de samenhang in de tekst) gekarakteriseerd worden.

- Causaliteit: de pauzes voorafgaand aan causaal gerelateerde segmenten duren korter dan de pauzes voorafgaand aan niet-causaal gerelateerde segmenten, en causaal gerelateerde segmenten worden sneller voorgelezen dan niet-causaal gerelateerde segmenten.

- Semantische en pragmatische gerelateerde segmenten: hiertussen zijn geen verschillen in prosodie gevonden (Den Ouden, 2004: 156).

Volgens Den Ouden is er op het gebied van causale versus additieve tekstverbanden mogelijkheid (en noodzaak) voor verder onderzoek. Volgens haar moet er specifieker gekeken worden naar gemarkeerde en ongemarkeerde verbanden in teksten. ‘Het feit dat de tekstrelaties in de targetzinnen in het experiment niet lexicaal gemarkeerd waren, kan van invloed zijn geweest voor dit resultaat, in de zin dat prosodie het enige overgebleven middel was waarmee een spreker de tekstrelatie kon aangeven. De bijdrage van prosodie kan in het geval van lexicale ongemarkeerdheid groter zijn dan bij lexicale markering. In een experimenteel vervolgonderzoek kan deze verklaring worden getoetst’ (Den Ouden 2004: 157).

(8)

8

1.2 Doel- en vraagstelling

Den Ouden onderzocht in haar onderzoek van 2004 onder andere de prosodische realisering van causale en additieve verbanden in voorgelezen teksten. In haar onderzoek heeft Den Ouden geen rekening gehouden met de invloed van gemarkeerdheid op die prosodische realisering. Met mijn masterscriptie wil ik ingaan op deze leemte in haar onderzoek.

Om te achterhalen of de aard van het verband en de gemarkeerdheid daarvan invloed hebben op het prosodiegebruik bij voorgelezen teksten, zullen proefpersonen gemanipuleerde teksten moeten voorlezen. Deze teksten moeten de verschillende type verbanden bevatten en daarnaast moeten deze verbanden zowel expliciet als impliciet weergegeven worden. Wanneer de participanten uiteindelijk de teksten voorlezen, kan het prosodiegebruik tijdens hun spreken gemeten worden. De opzet van het onderzoek zal dus experimenteel zijn, waarbij de volgende hoofdvraag gesteld kan worden:

Hoe worden causale en additieve tekstrelaties prosodisch gerealiseerd in voorgelezen teksten?

(9)

9

1.3 Hypothese

Hoe worden causale en additieve tekstrelaties prosodisch gerealiseerd in voorgelezen teksten? Deze vraag staat in dit onderzoek centraal. Den Ouden laat in haar onderzoek (2004) zien dat de hiërarchie in teksten bepalend is voor het toonhoogtegebruik van de voorlezer. Volgens haar worden toonhoogtes hoger naarmate segmenten (woordgroepen/zinnen) uit de tekst meer met elkaar samenhangen. Binnen een RST-analyse staan deze segmenten dan in een zogenoemde hogere level. Met een klein voorbeeld wordt de samenhang tussen zinnen hieronder geïllustreerd. 1 Het feestje was niet leuk. 2 Het was er veel te druk. 3 Toch waren er maar weinig mensen die ik kende. 4 Daar komt bij dat de muziek me niet echt kon bekoren. Segment 1 in bovenstaand voorbeeld is de kernzin. Segment 2 vult de kernzin aan (reden voor het standpunt). Segment 3 vult niet de kernzin aan, maar geeft uitleg van segment 2 (aanvulling op een aanvulling). Het laatste segment hangt wel weer direct samen met de kernzin. Deze zin geeft een tweede reden waarom het feestje niet leuk was. De samenhang tussen segment 1 en 2 en segment 1 en 4 liggen op hetzelfde niveau. Dit niveau is tegelijkertijd hoger dan het niveau van de samenhang tussen segment 1 en 3. Om het verband tussen beide te begrijpen, is segment 2 nodig.

Den Ouden ontdekte in haar onderzoek (2004) dat bij een sterke overgang tussen de segmenten een hogere toonhoogte gemeten werd. En wanneer sprake was van een lagere overgang tussen de segmenten, werd een lagere toonhoogte gemeten.

(10)

10

verband tussen segment 1 en 2 en segment 1 en 4 hierdoor hoger in de hiërarchie staan dan het additieve (opsommende) verband tussen segment 2 en 4.

Aangezien causaal verbonden segmenten hoger in de hiërarchie lijken te staan dan additief verbonden segmenten (Sanders en Noordman, 2000) en tegelijkertijd uit Den Ouden haar onderzoek (2004) blijkt dat segmenten met een hogere hiërarchie uitgesproken worden met een hogere toonhoogte, wordt in dit onderzoek verwacht dat de causaal verbonden segmenten uitgesproken worden met een hogere toonhoogte.

(11)

11

2 Theoretisch kader

2.1 Coherentie in teksten

Iedereen die in staat is een tekst te lezen, is doorgaans ook in staat om te bepalen of een tekst ‘lekker loopt’ of niet. Moeilijker is het om aan te geven waar het precies mis gaat en nog moeilijker is de fout zelf te ontdekken. Wanneer een tekst niet ‘lekker loopt’, scheelt er vaak iets aan de vorm en structuur van de tekst. Zinnen sluiten niet op elkaar aan of tekstverbanden ontbreken. Deze samenhang in teksten die er hoort te zijn wordt ook wel coherentie genoemd. Coherentie in teksten wordt gevormd door middel van tekstverbanden. Verbanden in teksten zijn bijvoorbeeld relaties van oorzaak-gevolg, probleem-oplossing en doel-middel.

Coherentierelaties zijn te verdelen in verschillende subgroepen. Een van die subgroepen is de groep waarin verbanden verdeeld worden in causale relaties en additieve relaties. Het verschil tussen beide type verbanden is dat bij causale relaties de verbanden tussen teksteenheden sterker zijn dan bij additieve relaties. 2.1.1 Aard van verband Causale verbanden Bij causale verbanden zijn beide teksteenheden van elkaar afhankelijk. In bijvoorbeeld de oorzaak-gevolg relatie heeft het Bij causale verbanden zijn beide teksteenheden van elkaar afhankelijk. In bijvoorbeeld de oorzaak-gevolg altijd de oorzaak nodig om goed uitgelegd te worden. Bij een probleem-oplossing relatie is er geen oplossing mogelijk zonder een aanwezig probleem. En bij een doel-middel relatie heeft het doel altijd een middel nodig om bereikt te worden. Van dit laatste type relatie wordt hieronder een voorbeeld gegeven.

Voorbeeld 2 Scholen beschikken tegenwoordig over digitale examens. Daarmee kunnen ook dyslecten goede cijfers halen. (doel-middel)

Mann en Thompson hebben in hun werk Relational propositions in discourse (1986) een overzicht gegeven van relationele verbanden die het meeste voorkomen in teksten. De causale verbanden die zij geven, zijn:

(12)

12 De tweede zin is een oplossing voor het probleem in de eerste zin. • Bewijs Ze hebben bij de buren alweer een feestje. Ik kon nergens parkeerruimte vinden. De tweede zin geeft een bewijs voor de bewering die in de eerste zin gedaan wordt. • Rechtvaardiging Ik ben agent Jansen. U staat onder arrest. De actie in de tweede zinnen wordt gerechtvaardigd met de uitspraak dat de persoon een agent is. • Motivatie Ga mee hardlopen vanmiddag! Je zult erna veel meer energie hebben. De tweede zin geeft een (mogelijke) motivatie om in de middag te gaan hardlopen. • Reden Ik doe ik even een blokje om. Een stukje lopen zal mij goed doen.

De tweede zin is een reden voor de actie die de persoon gaat ondernemen, weergegeven in de eerste zin.

• Enablement (in staat stellen)

Kun jij de deur openen? Hier heb je de sleutel.

(13)

13 In gezinnen moeten mannen vaker dan één dag thuis zijn. Dat maakt het mogelijk dat vrouwen zich beter op hun carrière kunnen richten. De eerste zin bevat het middel voor het doel dat in de tweede zin staat. Additieve verbanden

(14)

14 Door middel van zin twee wordt zin één gespecificeerd en toegelicht. • Herformulering Hij sloeg mij helemaal in elkaar. Ik kreeg een echte pak slaag van hem.

Hetgeen wat in de eerste zin verteld wordt, wordt opnieuw, maar net iets anders, verteld in de tweede zin. Hiermee wordt vaak een poging gedaan om de eerste uitspraak preciezer te maken/te verduidelijken. • Concessie Ik weet dat je hele goede referenties hebt. Deze baan past niet bij je omdat het werk om heel veel ervaring vraagt.

In de eerste zin wordt iets erkent, maar dit gaat ten koste van hetgeen dat in de volgende zin beschreven staat.

• Achtergrondinformatie

Rutte gaat afgetreden. Hij is onze minister-president.

Om de uitspraak uit de eerste zin te verhelderen (niet iedereen zal weten wie Rutte is), wordt de uitspraak toegelicht in de tweede zin. • Tegenstelling We willen geen sinaasappel. We willen appelsap. De uitspraak van zin twee is tegenstellend aan de uitspraak van zin één. • Enumeratie (opsomming) Ik lust wel een patatje. Vis vind ik ook wel lekker. De persoon heeft zin in eten en somt op wat hij/zij wel lekker vindt. 2.1.2 Explicietheid

(15)

15 Voorbeeld 1 A Jij wordt vast ziek. Je hebt een koortsig hoofd. (impliciet verband) B Jij wordt vast ziek. Je hebt namelijk een koortsig hoofd. (expliciet verband)

Wanneer markeerders niet aanwezig zijn, en tekstverbanden dus impliciet weergegeven worden, wordt denkwerk van de lezers gevergd. Dit blijkt uit het volgende voorbeeld:

Jaap heeft sinds afgelopen zomer overgewicht. Zijn vriendin heeft de relatie uitgemaakt.

(16)

16

2.2 Prosodie

De manier waarop iemand iets zegt, maakt duidelijk wat hij of zij bedoelt met zijn of haar uitspraak. Twee zinnen kunnen gevormd zijn met precies dezelfde woorden in eenzelfde volgorde, maar tegelijkertijd een verschillende betekenis krijgen doordat de zinnen verschillend uitgesproken worden. Het zijn dan niet alleen de woorden die betekenis aan de zin geven, maar ook de accuentering, het nadruk leggen op klank(en), in de uitspraak. De volgende zinnen zijn daar voorbeelden van. De klanken en woorden in de zinnen zijn gelijk, het is hier de klemtoon (in het onderstreepte woord) die bepaalt wat de spreker nu eigenlijk met de zin duidelijk wil maken.

A. Heb jij die bloemen gisteren in warm water gezet? Heb jij dat gedaan of was het iemand anders?

En zelfs al is er duidelijk dat de klemtoon op het woord ‘jij’ ligt, dan nog kan de manier waarop deze ‘jij’ uitgesproken wordt bepalen wat er met de vraag bedoeld wordt. Misschien wil de spreker hier enkel weten wie die bloemen in het warme water heeft gezet. ‘Jij’ verandert dan van een hogere toon naar een lagere toon aan het einde van het woord. U kunt zich wellicht ook voorstellen dat de spreker met deze uitspraak laat merken te twijfelen aan het kunnen van de ander. De spreker zal dan aan het einde van ‘jij’ zijn toon meer verhogen. B. ‘Heb jij die bloemen gisteren in warm water gezet?’ Zijn het die bloemen of wellicht de bloemen aan de andere kant van de kamer? C. ‘Heb jij die bloemen gisteren in warm water gezet?’ Was het gisteren dat je dat gedaan hebt? Misschien dat ze daarom al zo ver uit de knop zijn! D. ‘Heb jij gisteren die bloemen in warm water gezet?’ Heb je ze in warm water gezet? Zo ja, dan heb je het goed gedaan. Met warm water bloeien ze tenslotte mooier.

De klemtoon in bovenstaande zinnen wordt onder andere bepaald door het toonhoogte-accent. Toonhoogte-accent is een van de kenmerken dat bepaalt hoe iets gezegd wordt, net als volume, spreektempo, ritme en spreekpauzes. Samen worden deze kenmerken prosodie genoemd.

(17)

17

2.2.1 Toonhoogtegebruik

In dit onderzoek ligt de focus op toonhoogteverloop. Toonhoogte, die de intonatie van spraak bepaalt, en te meten is in het aantal Hertz (Hz), is zoals gezegd een van de onderdelen van prosodie. Voor een goed begrip van toonhoogtegebruik, is het belangrijk te weten hoe toonhoogte ontstaat in het stemgeluid, hoe mensen de hoogte van de toon besturen en bij welke klanken van onze spraak de toon meetbaar is en tegelijkertijd veranderbaar. Hieronder werk ik deze deelonderwerpen uit, waarbij ik gebruik maak van het werk ‘Spreken en verstaan. Een nieuwe inleiding tot de experimentele fonetiek.’ van Nooteboom en Cohen (1995). In hun werk weten zij een overzichtelijk beeld te geven van het ontstaan, de werking en het meten van spraak. Hoe ontstaat toon(hoogte) in het stemgeluid? De stembanden zijn de voornaamste bron voor het stemgeluid van de mens. Daarnaast kan lucht die stroomt door een nauwe afsluiting van het spraakkanaal ook voor geluid zorgen (zoals de stroom van lucht tussen de lippen door, of tussen tong en gehemelte). Bij spreken passeert lucht de stembanden. Het passeren van deze lucht langs de stembanden zorgt voor spraakgeluid. De hoogte hiervan (toonhoogte) wordt bepaald door de frequentie van de stembandtrilling. Hoe langer en zwaarder de stembanden zijn, hoe lager de toonhoogte is. Mannen hebben een gemiddelde stembandfrequentie tussen de 80 en 200 trillingen per seconden. Bij vrouwen ligt dit tussen de 200 en 400 trillingen per seconde. Bij kinderen is het gemiddelde nog hoger.

Hoe is de hoogte van de toon te besturen?

Toonhoogte is nauwkeurig te besturen. Dit doe je door de frequentie waarmee de stembanden trillen te veranderen. Op twee manieren is deze frequentie veranderbaar.

(18)

18

De hoogte van de toon van het stemgeluid is dus bestuurbaar. Dat is handig, want hiermee is uiteindelijk de bedoelde intonatie vorm te geven. Bij welke klanken van onze spraak is toon te meten en tegelijkertijd te veranderen? Bepaalde klanken bevatten een trilling in de stembanden (stemhebbende klanken), zoals de nasale klank /m/. Andere klanken niet (stemloze klanken), zoals de fricatief /s/. We onderscheiden binnen de klanken de consonanten (medeklinkers) van de vocalen (klinkers). In de volgende twee tabellen is een overzicht gegeven van de bijbehorende klanken die wel of niet stemhebbend zijn. Nederlandse consonanten

Plaats Labiaal Coronaal Dorsaal Glottaal

Dentaal, alveolair

Palataal

Stemgeving → Manier ↓

-stem +stem -stem +stem -stem +stem -stem +stem -stem

(19)

19

Nederlandse vocalen

Plaats van vernauwing Voor Midden Achter

Lipvorm → Mate van vernauwing ↓ Gespreid Ongerond Gerond Ongerond Gerond Ongerond Hoog i Kies y Fuut u toen Midden I e: kip keet Y Ø: ə hut peuk de ɔ o: top pook Laag ε tel a: taak ɑ tak (R. Appel e.a., 2002: 253)

(20)

20

3 Methode van onderzoek

In het vervolg van dit onderzoek zal ik in 3.1 ingaan op de procedure van het onderzoek. Eerst worden de gebruikte teksten besproken, daarna de meting van prosodie bij deze teksten. Vervolgens bespreek ik de participanten, en het materiaal waarmee data verkregen worden. In 3.2 ga ik in op de methode van analyseren. Tot slot bespreek ik in 3.3 de beperkingen tijdens dit onderzoek.

3.1 Onderzoeksprocedure en dataverzameling

Teksten

In dit onderzoek wordt onderzocht of verschillende tekstverbanden in gesproken teksten op verschillende manieren uitgesproken worden. Verbanden in teksten kunnen op verschillende niveaus aanwezig zijn. Zowel woorden als zinsdelen, zinnen en alinea(‘s) kunnen met elkaar verbonden zijn. In dit onderzoek zal specifiek gekeken worden naar zinnen die een causale of additieve relatie onderhouden met één of meerdere andere voorafgaande zinnen/zinsdelen. Het mogelijke verschil in prosodiegebruik bij het voorlezen van zinnen met causale en additieve verbanden zal gemeten worden. Daarnaast wordt er rekening gehouden met het mogelijke verschil in prosodiegebruik tussen verbanden die expliciet (met behulp van markeerders) en impliciet (zonder markeerders) weergegeven zijn.

(21)

21 Van tekst 1 zijn versie A en B inhoudelijk gelijk aan elkaar, van tekst 2 evenzo. In iedere tekst zullen vijf causale en vijf additieve tekstverbanden voorkomen. Waar deze verbanden in versie A expliciet weergegeven worden, komen ze in versie B impliciet naar voren en daar waar ze in versie A impliciet weergegeven worden, komen ze in versie B expliciet naar voren. Er wordt getracht de aanwezigheid van de tekstverbanden zo natuurlijk mogelijk te houden. Daarom wisselen expliciet en impliciet weergegeven verbanden elkaar af. In een tekst zullen bijvoorbeeld niet alleen expliciete verbanden voorkomen. Dit is niet natuurlijk en zal mogelijk invloed hebben op het voorlezen.

Zinnen kunnen op verschillende manieren causaal of additief met elkaar verbonden zijn. De relaties die Mann en Thompson (1986) noemen voor causale en additieve verbanden (zie ook theoretisch kader), gebruik ik in dit onderzoek. Kort weergegeven gaat het om de volgende relaties: Causale relaties • Probleem-oplossing/oplossing-probleem • Bewijs • Rechtvaardiging • Motivatie • Reden • Enablement (in staat stellen) • Conditie/voorwaarde • Oorzaak-gevolg / gevolg-oorzaak • Doel-middel / middel-doel Additieve relaties • Omstandigheid • Volgorde • Uitwerking • Herformulering • Concessie • Achtergrondinformatie • Tegenstelling • Enumeratie (opsomming) Er wordt getracht zoveel mogelijk af te wisselen in type relaties zodat elke vorm gebruikt wordt en meetelt in het onderzoek.

(22)

22

komt de structuur van deze teksten waarschijnlijk bekend voor bij de participanten. Dit vergemakkelijkt het voorlezen.

Er is bewust gekozen de participanten teksten te laten voorlezen. Bij spontane spraak (bijvoorbeeld een telefoongesprek tussen twee vrienden) heb je als onderzoeker niet in de hand welke tekstverbanden gebruikt worden en of deze verbanden impliciet of expliciet uitgesproken worden.

Prosodie

Om na te gaan of het type verband tussen zinnen en de manier waarop deze verbanden weergegeven worden invloed hebben op de uitspraak ervan, is kennis van prosodie nodig. Prosodie heeft betrekking op de suprasegmentele kenmerken van spraak. Dit zijn alle eigenschappen van spraak die boven het niveau van de individuele klanken uitgaan zoals pauzes, spreektempo, intonatie, accentuering en volume (Den Ouden, 2004: 153). Door het prosodiegebruik bij voorgelezen teksten te analyseren, kan nagegaan worden of tekstverbanden (expliciet of impliciet weergegeven) invloed hebben op de spraak van de voorlezer. In dit onderzoek zal ik van iedere targetzin (dit is de te onderzoeken zin die een relatie onderhoudt met een voorafgaande zin/zinsdeel) intonatie meten. Intonatie wordt bepaald door de toonhoogte en daarom gemeten in Hertz (Hz).

Participanten

Twintig participanten zullen versie A of B van tekst 1 en 2 voorlezen. De participanten zijn tien mannelijke en tien vrouwelijke moedertaalsprekers van de Nederlandse taal. De jongste participant is 21, de oudste is 54. De sprekers zijn hoger opgeleid; een goed tekstbegrip en spreken mag van hen verwacht worden.

De participanten krijgen de opdracht de teksten voor te lezen zoals ze dit ook zouden doen wanneer ze het nieuws op de radio zouden voorlezen. Op deze manier zullen de participanten geneigd zijn duidelijk en verstaanbaar voor te lezen. De participanten hebben van te voren niet de mogelijkheid om zich in te lezen in de teksten. Hiermee wordt de spontaniteit van het voorlezen behouden. Tussen de twee teksten die de participanten voorlezen, wordt een pauze ingevoerd zodat moeheid door het lezen wordt voorkomen. Moeheid zou invloed kunnen hebben op het prosodiegebruik. Opnamemateriaal

(23)

23

van een microfoon die aangesloten kan worden op de pc zullen de voorgelezen teksten worden opgenomen. De teksten worden gepresenteerd op papier in A4 formaat in het lettertype Times New Roman, met een regelafstand van 1,5 en met een tekengrootte van 14. Dit lettertype is speciaal ontwikkeld voor een goede leesbaarheid vanaf papier.

Om uiteindelijk opgenomen fragmenten analyseklaar te maken, wordt alle ruis verwijderd. Hierdoor ontstaan helderdere beelden in de oscillo- en spectrogrammen. Om de ruis te verwijderen, zal gebruik gemaakt worden van het programma Adobe Audition waarin het geluid genormaliseerd kan worden. Materiaal voor analyse tekstfragmenten In het onderzoek zullen zinnen met additieve verbanden vergeleken worden met zinnen met causale verbanden. Van alle targetzinnen wordt de toonhoogte gemeten. Vervolgens wordt bepaald welke overeenkomsten en/of verschillen er zijn tussen de zinnen met de verschillende verbanden.

Per targetzin wordt het toonhoogtebereik gemeten van de zin in het geheel en van de woorden apart. Dit wordt weergeven in Hertz (Hz). Er wordt van zowel ieder woord als iedere zin berekend wat de hoogste toon in het toonhoogtebereik is, wat de laagste toon is, wat de gemiddelde toon is en wat de spreiding tussen de hoogste en de laatste toon is.

Naast de vergelijking van zinnen met additieve en causale verbanden, worden ook expliciet weergegeven verbanden met impliciet weergegeven verbanden vergeleken. Onderstaande zinnen zijn voorbeeldzinnen uit tekst 1A en tekst 1B. De vetgedrukte zin is de targetzin die een (causale) relatie onderhoudt met de voorafgaande zin. De targetzin is de zin die geanalyseerd wordt in het onderzoek.

Tekst 1A (causaal verband, impliciet)

De cijfers lijken positief te zijn voor de stad. De Amsterdamse bezoekerseconomie zorgt naar

schatting voor een omzet van 5,7 miljard euro en ruim 50.000 voltijdbanen.

Tekst 1B (causaal verband, expliciet)

De cijfers lijken allereerst positief te zijn voor de stad. De Amsterdamse bezoekerseconomie zorgt

namelijk naar schatting voor een omzet van 5,7 miljard euro en ruim 50.000 voltijdbanen.

(24)

24

De expliciete versies van tekst 1 en 2 bevatten één of meerdere woorden extra, namelijk die van de markeerder. In bovenstaand voorbeeld is dit het woord namelijk. In de analyse zal dit woord buiten beschouwing gelaten worden en alleen gekeken worden naar de woorden die in beide zinnen voorkomen. Het programma Praat kan van de variabele toonhoogte het gemiddelde weergeven. In deze weergave zullen de gegevens van het woord namelijk meeberekend zijn.

Voor de analyse van de geluidsfragmenten wordt gebruik gemaakt van het programma Praat, ontwikkeld door Boersma en Weenink (Universiteit van Amsterdam). Met behulp van dit programma kan onder andere toonhoogte gemeten worden. In onderstaande afbeelding is een voorbeeld te zien. De blauwe lijn in de afbeelding geeft de intensiteit weer. Daarmee kan toonhoogte gemeten worden die weergegeven wordt in Hertz. Ook voor intensiteit geeft Praat de gemiddelde toonhoogte weer wanneer een fragment geselecteerd wordt. (In bovenstaande geval is dit 153,1 Hz.) Het valt op dat de intensiteit niet altijd waargenomen wordt. Bij klinkergeluiden is een duidelijke aanwezigheid van toonhoogte aangezien de stembanden bij de uitspraak zich frequent herhalen. Het geluid van klinkers is met andere woorden periodiek. Bij sommige medeklinkergeluiden, zoals stemloze wrijfklanken (onder andere s in bas en f in laf), is er sprake van een ruisgeluid. Deze geluiden kunnen beschreven worden als de som van een aantal componenten, maar de frequenties van de componenten van een typisch ruisgeluid vertonen geen enkele eenvoudige relatie. In zo’n geval wordt er geen duidelijke toonhoogtegewaarwording aan ontleend (Nooteboom en Cohen, 1995: 54).

(25)

25

3.2 Methode van analyse

Eenmaal de gegevens verkregen, zullen ze geanalyseerd worden om tot resultaten van het onderzoek te komen. Met behulp van het statistische programma SPSS (versie 21.0) worden alle analyses uitgevoerd. De tweevoudige variantieanalyse (ANOVA) wordt gebruikt. ANOVA staat voor analysis of variance. Middels deze vorm van analyseren zijn een aantal groepsgemiddelden tegelijkertijd met elkaar te vergelijken. Ik beschik in mijn onderzoek over twee variabelen (aard van verband en explicietheid) en kijk dus naar het (gezamenlijke) effect van beide. Voor het effect van de variabelen kunnen er verschillende vragen binnen de tweevoudige ANOVA beantwoord worden:

1. Heeft de variabele aard van verband effect op toonhoogte? (Onafhankelijk van de variabele explicietheid.)

2. Heeft de variabele explicietheid effect op de toonhoogte? (Onafhankelijk van de variabele aard van verband.)

3. Is er sprake van een interactie-effect tussen de variabelen aard van verband en explicietheid?

(26)

26

3.3 Beperkingen van het onderzoek

Het plan voor dit onderzoek was in eerste instantie breder opgezet. De afhankelijke variabelen ‘volume’, ‘spreeksnelheid’ en ‘pauzeduur’ wilde ik ook meenemen in het onderzoek, zodat een breed beeld van prosodiegebruik geschetst zou worden. Volume scheen al gauw moeilijk te meten te zijn met de beschikbare apparatuur. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een microfoon (die aan de koptelefoon van de participant gemonteerd is), zullen kleine bewegingen van de microfoon of van de participant invloed hebben op het volume dat de recorder meet. Het bleek onmogelijk om een situatie te creëren waarin deze bewegingen geen invloed hebben op het volume in aantal decibellen. Spreeksnelheid en pauzeduur heb ik niet in het onderzoek mee kunnen nemen, aangezien de omvang voor een masterscriptie dan te groot zou worden. Het meten van de toonhoogte van alle zinnen, zorgde al voor een dusdanige omvang, dat besloten is alleen hiermee het onderzoek verder te gaan.

(27)

27

4 Resultaten

Onderzocht is in welke toonhoogte participanten causale en additieve tekstverbanden (aard van verband) uitspreken in voorgelezen teksten. Daarbij is onderzocht in welke toonhoogte de participanten deze verschillende tekstverbanden uitspreken wanneer ze expliciet weergegeven zijn en impliciet (explicietheid). Van deze variabelen zijn de hoogste en de laagste toonhoogtes gemeten, de spreiding tussen de hoogste en laagste toonhoogte is gemeten en de gemiddelde toonhoogte. In onderstaand tabel ziet u hiervan een overzicht. Per OV wordt gemeten:

toonhoogte (AV) Explicietheid (OV2) Expliciet

10 zinnen Impliciet 10 zinnen Aard van verband (OV1) Causaal verband 10 zinnen 5 zinnen 5 zinnen Additief verband 10 zinnen 5 zinnen 5zinnen

4.1 Variantie-analyse: ANOVA (repeated measures)

Via een ANOVA-analyse (repeated measures) in SPSS (versie 21.0) zijn de gemiddelden van deze afhankelijke variabelen verkregen. Via deze analyse kan bekeken worden wat de resultaten zijn voor de toonhoogtes van variabele 1 (aard van verband). Ook zijn de resultaten voor de toonhoogtes van variabele 2 (explicietheid) inzichtelijk. Tot slot is uit de analyse te halen of er interactie tussen beide variabelen plaatsvindt. 4.1.1 Resultaten onafhankelijke variabele 1: aard van verband (causale en additieve verbanden)

Bij de laagste toonhoogte, de hoogste toonhoogte en de spreiding tussen laagste en hoogste toonhoogtes zijn geen hoofdeffecten gevonden op de aard van het verband (alle p-waarden zijn > ,78).

(28)

28

(29)

29

Tabel 3: gemiddelde en standaardfout van de metingen voor interactie tussen onafhankelijke variabele 1 (aard van verband) en onafhankelijke variabele 2 (explicietheid). noot ᵃ = Hertz wordt afgekort met Hz Laagste toonhoogte in Hzᵃ (standaardfout) Hoogste toonhoogte in Hzᵃ (standaardfout) Spreiding toonhoogte in Hzᵃ (standaardfout) Gemiddelde toonhoogte in Hzᵃ (standaardfout) Causale

verbanden Impliciet weergegeven 91,6 (3,0) 256,8 (17,0) 165,2 (15,8) 155,9 (8,2) Expliciet

weergegeven 91,8 (3,2) 239,8 (14,7) 148,0 (13,6) 154,8 (8,0) Additieve

verbanden Impliciet weergegeven 93,4 (3,6) 241,2 (16,8) 148,0 (14,6) 158,4 (8,5) Expliciet

(30)

30

5 Conclusie en discussie

In dit onderzoek is onderzocht of voorlezers gebruik maken van het prosodische middel intonatie (toonhoogte) om causale en additieve verbanden en/of de explicietheid daarvan mee aan te duiden (zie paragraaf 1.2)

5.1 Uitkomsten

Aard van verband Er is gebleken dat sprekers in voorgelezen teksten voor additieve verbanden in teksten een hogere gemiddelde toonhoogte gebruiken dan voor causale verbanden in teksten. Gemiddeld gebruiken voorlezers een gemiddelde toonhoogte van 155,4 Hz bij causale verbanden in teksten. Bij additieve verbanden in teksten gebruiken ze gemiddeld een gemiddelde toonhoogte van 158,5 Hz. Als er dus gekeken wordt naar de prosodische realisering van causale en additieve verbanden, worden additieve verbanden gemiddeld met 3,1 Hz hoger voorgelezen dan causale verbanden. Dit verschil is echter kleiner dan de kleinst waarneembare verandering van toonhoogte. Volgens de regel van JND (Just Noticeable Difference, ’t Hart 1990) is een verschil van 2,5 % of meer tussen twee geluiden waarneembaar, wanneer het verschil kleiner van 2,5 % is, kan een luisteraar het verschil niet met het oor onderscheiden. Het verschil tussen 155,4 Hz is slechts 1 procent van 158,5 Hz en hierdoor niet hoorbaar voor luisteraars. De conclusie kan dus niet getrokken worden dat de aard van het verband invloed heeft op het toonhoogtegebruik van sprekers.

Wanneer deze verbanden voorgelezen worden, is er ook geen significant verschil aanwezig tussen het gemiddelde van de hoogste toonhoogtes, de laagste toonhoogtes en de spreiding tussen hoogste en laagste toonhoogtes.

Explicietheid

Uit het onderzoek blijkt dat de participanten explicietheid van verbanden in teksten niet met het prosodische middel intonatie (toonhoogte) aangeven. Er is geen significant verschil aanwezig tussen het toonhoogtegebruik bij verbanden met markeerder en zonder markeerder (niet in het gemiddelde van de hoogste toonhoogte, de laagste toonhoogte, de spreiding tussen hoogste en laagste toonhoogte en de gemiddelde toonhoogte).

(31)

31 Interactie-effect tussen aard van verband en explicietheid Er is geen interactie-effect gevonden tussen de aard van het verband en de explicietheid daarvan bij gebruik van toonhoogte. Participanten schijnen hun prosodie niet aan te passen bij het uitspreken van zinnen met een bepaalde combinatie van de aard van het verband en de explicietheid daarvan.

5.2 Discussie

Over twee punten in het onderzoek is af te vragen of zij invloed hebben gehad op de uitkomsten van het onderzoek.

De gemiddelde toonhoogte van iedere zin is gemeten en geanalyseerd. Met deze gemiddelden is onder andere getracht het verschil in prosodiegebruik tussen zinnen met markeerder (expliciet weergegeven verbanden) en zinnen zonder markeerder (impliciet weergegeven verbanden) aan te tonen. De zinnen met markeerder bevatten een woord extra. Onderstaande twee zinnen geven hier een voorbeeld van: Zonder markeerder: - Het aantal groepen is niet gedaald. Met markeerder: - Het aantal groepen is daarentegen niet gedaald.

Wanneer men het gemiddelde van beide zinnen berekent, wordt in de tweede zin het toonhoogtegebruik van het woord ‘daarentegen’ meegerekend. Dit heeft invloed op het gemiddelde van de hele zin, en zou je kunnen stellen dat de gemiddelden met elkaar niet te vergelijken zijn. In geen van de zinnen werd de markeerder echter met een bijzonder hoge of lage toonhoogte uitgesproken door de participanten. Daarnaast bevatten de zinnen gemiddeld circa 10 woorden. De markeerder zou dus voor een tiende invloed hebben op het gemiddelde van de hele zin.

(32)

32

(33)

33

(34)

34

Literatuur

Appel, R. et al (2002) Taal en taalwetenschap. Malden: Blackwell Publishing.

Baarda, D.B. & De Goede, M.P.M. (1990) Statistiek met SPSS voor Windows. Inleiding elementaire statistiek en handleiding voor het verwerken en analyseren van onderzoeksgegevens met SPSS voor Windows. Houten: EPN. Cohen, A. & Nooteboom, S.G. (1995) Spreken en verstaan. Een nieuwe inleiding tot de experimentele fonetiek. Assen: Van Gorcum. Den Ouden, H. (2004) Prosodic realizations of text structure. Enschede: Ipskamp. Gros, J.Z. & Zganec, M. (2008) An Efficient Unit-selection Method for Concatenative Text-to-speech Synthesis Systems. In Journal of Computing and Information Technology (p. 69-78). Zagreb: University of Zagreb. Hart, J. ’t, Collier, R. & Cohen, A. (1990) A perceptual study of intonation: an experimental-phonetic approach to speech melody. Cambridge: Cambridge University Press. Hustinx, L. (1996) Markeerders van de thematische structuur in tekst. Enschede: Ipskamp.

Lehiste, I. (1979) Perception of sentence and paragraph boundaries. In B. Lindblom & S. Ohman, Frontiers of speech communication research (p. 191-201). London: Academic Press.

Mann, W.C. & Thompson, S.A. (1988) Rhetorical Structure Theory: description and Construction of text structures. In: G. Kempen et al, Natural language generation (p. 25-35). Boston, MA: Kluwer Academic publishers. Mazeland, H. (2008) Inleiding in de conversatieanalyse. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Noordman, L., et al (1999). Prosodic markers of text structure. In K. van Hoek, & A. Kibrik & L.

Noordman, Discourse studies in cognitive linguistics (p. 133-147). Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing Company.

Noordman, L. & Sanders, T. (2000). The role of coherence relations and their linguistic markers in text processing. In Discourse Precesses (p. 37-60). Oxford: Routledge.

(35)

35

Bijlage: teksten

Cultuur in Amsterdam trekt toeristen (tekst 1, versie A)

AMSTERDAM - Cultuur en musea blijken in vergelijking met enkele jaren

geleden veel meer toeristen naar Amsterdam te lokken. De cultuurhistorie van

de oude binnenstad is voor 66 procent van de bezoekers een van de redenen om

naar Amsterdam te komen. In 2007 was dat nog 38 procent. (6) Er is

dus

een

stijging van 28 procent te zien.(1) De helft van de bezoekers meent dat het

aanbod van musea een rol speelt bij een bezoek aan de hoofdstad. Vier jaar

geleden was dat een kwart.

Dat blijkt uit interviews van het Amsterdam Toerisme en Congres Bureau

(ATCB) met ruim 10.000 mensen die de hoofdstad en omgeving vorig jaar

hebben bezocht. Er zijn verschillende redenen gegeven voor het bezoeken van

Amsterdam. Een derde van de bezoekers noemt de reputatie, de sfeer en de

gezelligheid als reden om Amsterdam aan te doen. De aanwezigheid van

coffeeshops en softdrugs speelt voor 16,5 procent van de bezoekers een rol. In

2007 was dat 7,3 procent. Winkelen is

echter

minder belangrijk geworden.(7)

Het cijfer dat bezoekers aan Amsterdam geven is een 8,1. Mensen zijn tevreden

over de sfeer, de compactheid van de stad en de architectuur. (2) Ze zijn

daarentegen

minder te spreken over de drukte, de veelheid aan fietsen, de

rommel op straat en het prijspeil.(8)

De cijfers lijken positief te zijn voor de stad. (9) De Amsterdamse

bezoekerseconomie zorgt naar schatting voor een omzet van 5,7 miljard euro en

ruim 50.000 voltijdbanen.(3) Er zal

hierdoor

meer geld in het Amsterdamse

laatje terecht komen en werkgelegenheid zal groeien. (4) Voor kunst- en

cultuurliefhebbers zijn deze cijfers

ook

voordelig. (10) Door de crisis is er tot

(36)

36

Causale tekstverbanden: 1. Conclusie (expliciet)

[De cultuurhistorie van de oude binnenstad is voor 66 procent van de bezoekers een van de redenen om naar Amsterdam te komen. In 2007 was dat daarentegen nog 38 procent.] à Er is

dus een stijging van 28 procent te zien.

2. Reden/verklaring (impliciet)

[Het cijfer dat bezoekers aan Amsterdam geven is een 8,1.]

è Mensen zijn tevreden over de sfeer, de compactheid van de stad en de architectuur.

3. Reden/verklaring (impliciet)

[De cijfers lijken allereerst positief te zijn voor de stad.]

è De Amsterdamse bezoekerseconomie zorgt naar schatting voor een omzet van 5,7 miljard euro en ruim 50.000 voltijdbanen.

4. Oorzaak/gevolg (expliciet)

[De Amsterdamse bezoekerseconomie zorgt namelijk naar schatting voor een omzet van 5,7 miljard euro en ruim 50.000 voltijdbanen.]

è Er zal hierdoor meer geld in het Amsterdamse laatje terecht komen en werkgelegenheid zal groeien.

5. Reden/verklaring (impliciet)

[De overheid zou hier juist nu weer in kunnen gaan investeren.] è Er valt gezien deze cijfers veel winst uit te halen.

Additieve tekstverbanden: 6. Tegenstelling (impliciet)

[De cultuurhistorie van de oude binnenstad is voor 66 procent van de bezoekers een van de redenen om naar Amsterdam te komen.]

è In 2007 was dat nog 38 procent.

7. Tegenstelling (expliciet)

[De aanwezigheid van coffeeshops en softdrugs speelt voor 16,5 procent van de bezoekers een rol. In 2007 was dat 7,3 procent.]

è Winkelen is echter minder belangrijk geworden.

8. Tegenstelling (expliciet)

[Het cijfer dat bezoekers aan Amsterdam geven is een 8,1. Mensen zijn namelijk tevreden over de sfeer, de compactheid van de stad en de architectuur.]

è Ze zijn daarentegen minder te spreken over de drukte, de veelheid aan fietsen, de rommel op straat en het prijspeil.

9. Opsomming (impliciet)

è De cijfers lijken positief te zijn voor de stad.

[Voor kunst- en cultuurliefhebbers zijn deze cijfers ook voordelig.]

10. Opsomming (expliciet)

[De cijfers lijken allereerst positief te zijn voor de stad.]

è Voor kunst- en cultuurliefhebbers zijn deze cijfers ook voordelig.

(37)

37

Cultuur in Amsterdam trekt toeristen (tekst 1, versie B)

AMSTERDAM - Cultuur en musea blijken in vergelijking met enkele jaren

geleden veel meer toeristen naar Amsterdam te lokken. De cultuurhistorie van de

oude binnenstad is voor 66 procent van de bezoekers een van de redenen om naar

Amsterdam te komen. In 2007 was dat

daarentegen

nog 38 procent. (6) Er is een

stijging van 28 procent te zien. (1) De helft van de bezoekers meent dat het aanbod

van musea een rol speelt bij een bezoek aan de hoofdstad. Vier jaar geleden was dat

een kwart.

Dat blijkt uit interviews van het Amsterdam Toerisme en Congres Bureau (ATCB)

met ruim 10.000 mensen die de hoofdstad en omgeving vorig jaar hebben bezocht.

Er zijn verschillende redenen gegeven voor het bezoeken van Amsterdam. Een

derde van de bezoekers noemt de reputatie, de sfeer en de gezelligheid als reden om

Amsterdam aan te doen. De aanwezigheid van coffeeshops en softdrugs speelt voor

16,5 procent van de bezoekers een rol. In 2007 was dat 7,3 procent. Winkelen is

minder belangrijk geworden. (7)

Het cijfer dat bezoekers aan Amsterdam geven is een 8,1. Mensen zijn

namelijk

tevreden over de sfeer, de compactheid van de stad en de architectuur. (2) Ze zijn

minder te spreken over de drukte, de veelheid aan fietsen, de rommel op straat en

het prijspeil.(8)

De cijfers lijken

allereerst

positief te zijn voor de stad.(9) De Amsterdamse

bezoekerseconomie zorgt

namelijk

naar schatting voor een omzet van 5,7 miljard

euro en ruim 50.000 voltijdbanen. (3) Er zal meer geld in het Amsterdamse laatje

terecht komen en werkgelegenheid zal groeien. (4) Voor kunst- en

cultuurliefhebbers zijn deze cijfers voordelig. (10)Door de crisis is er tot dusver

(38)

38

Causale tekstverbanden:

1. Conclusie (impliciet)

[De cultuurhistorie van de oude binnenstad is voor 66 procent van de bezoekers een

van de redenen om naar Amsterdam te komen. In 2007 was dat daarentegen nog 38

procent.] à Er is een stijging van 28 procent te zien.

2. Reden/verklaring (expliciet)

[Het cijfer dat bezoekers aan Amsterdam geven is een 8,1.]

è Mensen zijn

namelijk

tevreden over de sfeer, de compactheid van de stad en de

architectuur.

3. Reden/verklaring (expliciet)

[De cijfers lijken allereerst positief te zijn voor de stad.]

è De Amsterdamse bezoekerseconomie zorgt

namelijk

naar schatting voor een

omzet van 5,7 miljard euro en ruim 50.000 voltijdbanen.

4. Oorzaak/gevolg (impliciet)

[De Amsterdamse bezoekerseconomie zorgt namelijk naar schatting voor een omzet

van 5,7 miljard euro en ruim 50.000 voltijdbanen.]

è Er zal meer geld in het Amsterdamse laatje terecht komen en werkgelegenheid zal

groeien.

5. Reden/verklaring (expliciet)

[De overheid zou hier juist nu weer in kunnen gaan investeren.]

è Er valt gezien deze cijfers

immers

veel winst uit te halen.

Additieve tekstverbanden:

6. Tegenstelling (expliciet)

[De cultuurhistorie van de oude binnenstad is voor 66 procent van de bezoekers een

van de redenen om naar Amsterdam te komen.]

è In 2007 was dat daarentegen

nog 38 procent.

7. Tegenstelling (impliciet)

[De aanwezigheid van coffeeshops en softdrugs speelt voor 16,5 procent van de

bezoekers een rol. In 2007 was dat 7,3 procent.]

è Winkelen is minder belangrijk geworden.

8. Tegenstelling (impliciet)

[Het cijfer dat bezoekers aan Amsterdam geven is een 8,1. Mensen zijn namelijk

tevreden over de sfeer, de compactheid van de stad en de architectuur.]

è Ze zijn minder te spreken over de drukte, de veelheid aan fietsen, de rommel op

straat en het prijspeil.

9. Opsomming (expliciet)

è De cijfers lijken allereerst

positief te zijn voor de stad.

[Voor kunst- en cultuurliefhebbers zijn deze cijfers ook voordelig.]

10. Opsomming (impliciet)

[De cijfers lijken allereerst positief te zijn voor de stad.]

(39)

39

Patsers in veel te dure auto’s (tekst 2, versie A)

UTRECHT - Uit de nieuwe inventarisatie van het ministerie van Justitie en

Veiligheid van hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen in

Nederland, blijkt dat in de provincie Utrecht vijftien criminele jeugdgroepen

actief zijn. Utrecht heeft

hierdoor

het grootste aantal criminele jeugdroepen van

het land. (1) Deze jongeren, tot midden twintig jaar, veroorzaken overlast. Ze

plegen

daarnaast

zware strafbare feiten, zoals geweldsdelicten. (6)

In Nederland zijn in totaal 1.100 problematische jeugdgroepen actief.

Wijkagenten inventariseren de groepen. Ze bepalen hoe ‘zwaar’ een groep is.

(7) Vijfenzestig van de jeugdgroepen werden aangemerkt als crimineel. Er zijn

in totaal bijna tweeduizend Nederlandse jongeren lid. Dertig procent van hen is

jonger dan 17 jaar. De overige groepen veroorzaken vooral overlast. Ze hangen

bijvoorbeeld

in wijken, vallen buurtbewoners lastig en richten kleine

vernielingen aan. (8)

Twee jaar geleden maakte het ministerie van Veiligheid en Justitie bekend dat

89 criminele jeugdgroepen harder worden aangepakt. Jongeren ontvangen

sneller boetes en komen gauw in aanmerking tot gevangenisstraffen. 89

criminele jeugdgroepen zijn de afgelopen jaren

hiermee

aangepakt. (2) Minister

Opstelten van de VVD schrijft

echter

wel in een brief aan de Tweede Kamer dat

‘het ontstaan van nieuwe groepen niet kan worden voorkomen”.(9)

Tegelijkertijd met het verdwijnen van de groepen ontstonden er landelijk ook

weer ruim dertig nieuwe criminele groepen. (3)

Dit is een herkenbaar beeld voor burgemeester Wolfsen van Utrecht. Begin dit

jaar begon de stad met een zogenaamde ‘kopstukkenaanpak’. Twintig

politierechercheurs hebben een criminele jeugdgroep ‘geadopteerd’ en zitten de

leiders op de huid. Iedere misstap of overtreding wordt aangepakt, kleine

(40)

40

vingers gezien. Via maandelijkse ‘kopstukkenzittingen’ bij het Openbaar

Ministerie worden de jongeren gestraft.

Volgens Wolfsen heeft de kopstukkenaanpak de probleemgroepen uitgedund.

Van de bijna 750 leden zijn er nu nog 625 over. (4) Het aantal groepen is niet

gedaald. Sterker nog, er is er een bijgekomen in de stad. (10) Wolfsen: “De

groepen worden kleiner, maar uit de oude groepen ontstaan weer nieuwe

verbanden. Dat is heel moeilijk te voorkomen. We moeten hard blijven optreden.

(41)

41

Causale tekstverbanden:

1. Oorzaak/gevolg (expliciet)

[Uit de nieuwe inventarisatie van het ministerie van Justitie en Veiligheid van hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen in Nederland, blijkt dat in de provincie Utrecht vijftien criminele jeugdgroepen actief zijn.]

è Utrecht heeft hierdoor het grootste aantal criminele jeugdroepen van het land.

2. Doel/middel (expliciet)

[Jongeren ontvangen sneller boetes en komen gauw in aanmerking tot gevangenisstraffen.] è 89 criminele jeugdgroepen zijn de afgelopen jaren hiermee aangepakt.

3. Reden/verklaring (impliciet)

[Minister Opstelten van de VVD schrijft echter wel in een brief aan de Tweede Kamer dat ‘het ontstaan van nieuwe groepen niet kan worden voorkomen”.]

è Tegelijkertijd met het verdwijnen van de groepen ontstonden er landelijk ook weer ruim dertig nieuwe criminele groepen.

4. Reden/verklaring (impliciet)

[Volgens Wolfsen heeft de kopstukkenaanpak de probleemgroepen uitgedund.] è Van de bijna 750 leden zijn er nu nog 625 over.

5. Reden/verklaring (impliciet) [We moeten hard blijven optreden] è Dit zijn behoorlijke criminelen.

Additieve verbanden:

6. Opsomming (expliciet)

[Deze jongeren, tot midden twintig jaar, veroorzaken overlast.] è Ze plegen daarnaast zware strafbare feiten, zoals geweldsdelicten.

7. Procedure (impliciet)

(42)

42

8. Voorbeeld (expliciet)

[De overige groepen veroorzaken vooral overlast.]

è Ze hangen bijvoorbeeld in wijken, vallen buurtbewoners lastig en richten kleine vernielingen aan.

9. Tegenstelling (expliciet)

[Van deze groepen is er nog ruim tweederde over.]

è Minister Opstelten van de VVD schrijft echter wel in een brief aan de Tweede Kamer dat ‘het ontstaan van nieuwe groepen niet kan worden voorkomen”.

10. Tegenstelling (impliciet)

[Volgens Wolfsen heeft de kopstukkenaanpak de probleemgroepen uitgedund.] è Het aantal groepen is niet gedaald.

(43)

43

Patsers in veel te dure auto’s (tekst 2, versie B)

UTRECHT - Uit de nieuwe inventarisatie van het ministerie van Justitie en

Veiligheid van hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen in

Nederland, blijkt dat in de provincie Utrecht vijftien criminele jeugdgroepen

actief zijn. Utrecht heeft het grootste aantal criminele jeugdroepen van het land.

(1) Deze jongeren, tot midden twintig jaar, veroorzaken overlast. Ze plegen

zware strafbare feiten, zoals geweldsdelicten. (6)

In Nederland zijn in totaal 1.100 problematische jeugdgroepen actief.

Wijkagenten inventariseren de groepen. Ze bepalen

vervolgens

hoe ‘zwaar’ een

groep is. (7) Vijfenzestig van de jeugdgroepen werden aangemerkt als crimineel.

Er zijn in totaal bijna tweeduizend Nederlandse jongeren lid. Dertig procent van

hen is jonger dan 17 jaar. De overige groepen veroorzaken vooral overlast. Ze

hangen in wijken, vallen buurtbewoners lastig en richten kleine vernielingen

aan. (8)

Twee jaar geleden maakte het ministerie van Veiligheid en Justitie bekend dat

89 criminele jeugdgroepen harder worden aangepakt. Jongeren ontvangen

sneller boetes en komen gauw in aanmerking tot gevangenisstraffen. 89

criminele jeugdgroepen zijn de afgelopen jaren aangepakt.(2) Van deze groepen

is er nog ruim tweederde over. Minister Opstelten van de VVD schrijft wel in

een brief aan de Tweede Kamer dat ‘het ontstaan van nieuwe groepen niet kan

worden voorkomen”. (9) Tegelijkertijd met het verdwijnen van de groepen,

ontstonden er landelijk

namelijk

ook weer ruim dertig nieuwe criminele

groepen. (3)

Dit is een herkenbaar beeld voor burgemeester Wolfsen van Utrecht. Begin dit

jaar begon de stad met een zogenaamde ‘kopstukkenaanpak’. Twintig

(44)

44

leiders op de huid. Iedere misstap of overtreding wordt aangepakt, kleine

overtredingen, zoals het vernielen van een bushokje, worden niet meer door de

vingers gezien. Via maandelijkse ‘kopstukkenzittingen’ bij het Openbaar

Ministerie worden de jongeren gestraft.

Volgens Wolfsen heeft de kopstukkenaanpak de probleemgroepen uitgedund.

Van de bijna 750 leden zijn er nu

namelijk

nog 625 over. (4) Het aantal groepen

is

daarentegen

niet gedaald. (10) Sterker nog, er is er een bijgekomen in de

(45)

45

Causale tekstverbanden:

1. Oorzaak/gevolg (impliciet)

[Uit de nieuwe inventarisatie van het ministerie van Justitie en Veiligheid van

hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen in Nederland, blijkt dat in de

provincie Utrecht vijftien criminele jeugdgroepen actief zijn.]

è Utrecht heeft het grootste aantal criminele jeugdroepen van het land.

2. Doel/middel (impliciet)

[Jongeren ontvangen sneller boetes en komen gauw in aanmerking tot

gevangenisstraffen.]

è 89 criminele jeugdgroepen zijn de afgelopen jaren aangepakt.

3. Reden/verklaring (expliciet)

[Minister Opstelten van de VVD schrijft echter wel in een brief aan de Tweede Kamer

dat ‘het ontstaan van nieuwe groepen niet kan worden voorkomen”.]

è Tegelijkertijd met het verdwijnen van de groepen ontstonden er landelijk

namelijk

ook weer ruim dertig nieuwe criminele groepen.

4. Reden/verklaring (expliciet)

[Volgens Wolfsen heeft de kopstukkenaanpak de probleemgroepen uitgedund.]

è Van de bijna 750 leden zijn er nu

namelijk

nog 625 over.

5. Reden/verklaring (expliciet)

[We moeten hard blijven optreden]

è Dit zijn

immers

behoorlijke criminelen.

Additieve tekstverbanden:

6. Opsomming (impliciet)

[Deze jongeren, tot midden twintig jaar, veroorzaken overlast.]

è Ze plegen zware strafbare feiten, zoals geweldsdelicten.

7. Procedure (expliciet)

[Wijkagenten inventariseren de groepen.]

è Ze bepalen vervolgens

hoe ‘zwaar’ een groep is.

8. Voorbeeld (impliciet)

[De overige groepen veroorzaken vooral overlast.]

è Ze hangen in wijken, vallen buurtbewoners lastig en richten kleine vernielingen

aan.

9. Tegenstelling (impliciet)

[Van deze groepen is er nog ruim tweederde over.]

è Minister Opstelten van de VVD schrijft wel in een brief aan de Tweede Kamer dat

‘het ontstaan van nieuwe groepen niet kan worden voorkomen”.

10. Tegenstelling (expliciet)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bi jecties zijn in ons werk van fundamentele betekenis (we gebruiken het woord bijectie hier in de volgende betekenis: een bijectie van V naar Wis een omkeerbare functie van V

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

In order to compare an investment in the high value game breeding sector to an investment in any of the traditional asset classes, we have to compare the risk and return that these

The current study had two main objectives, namely to investigate the effect of sildenafil pretreatment on cell viability and on muscarinic acetylcholine receptor

greatheadii contains a variety of compounds (esp. polyphenols and phytosterols) with confirmed antioxidant capacity, and putative therapeutic actions (including blood

The first mechanism is similar to the antibacterial activity of AMPs and involves direct disruption of viral envelopes or interaction with internal viral targets, while the second

Wadsworth (IJSA). Perinatal HIV transmission--a globd problem: controversy and pro~ection of the next generation. Introducing qualilative research in psychology:

Veranderingen in land en landgebruik kunnen echter alleen goed beschreven worden als al deze factoren gelijktijdig gesimuleerd worden.. Dit vraagt om een vergaande