• No results found

Een onderzoek naar vernieuwing binnen Opzij tussen 1981 en 1997: Van een zwart-wit opinieblad over politiek en arbeid, naar een full colour tijdschrift over psychologie, relaties en de individuele vrouw.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar vernieuwing binnen Opzij tussen 1981 en 1997: Van een zwart-wit opinieblad over politiek en arbeid, naar een full colour tijdschrift over psychologie, relaties en de individuele vrouw."

Copied!
102
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar vernieuwing binnen Opzij tussen 1981 en 1997

Van een zwart-wit opinieblad over politiek en arbeid, naar een full colour

tijdschrift over psychologie, relaties en de individuele vrouw.

Xanne Visser

Studentnummer: 6227643 21 maart 2016

Masterscriptie Journalistiek en Media Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Mirjam Prenger Tweede Lezer: Klaske Tameling Aantal woorden: 31.114

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 2

2. Theoretisch kader 8

2.1 Vernieuwing binnen Opzij 8

2.2 Vormgeving 8 2.3 Formule 11 2.4 Inhoud 12 2.5 Tone of voice 14 2.6 Functie 16 2.7 Concurrentie 18 3. Methodologie 20 3.1 Inhoudsanalyse 20 3.2 Concepten 21 3.3 Corpus 21 3.4 Codeboek 22 3.5 Interviews 24

4. De Tweede feministische golf 26

5. Het medialandschap 30 5.1 Vrouwenbladen 30 5.2 Feministische bladen 31 5.3 Buitenland 33 6. Resultaten 36 6.1 Vormgeving 36 6.2 Formule 46 6.3 Inhoud 53 6.4 Tone of voice 58 6.5 Functie 61 6.6 Concurrentie 64 6.7 Externe factoren 69 7. Conclusie 72 8. Referentielijst 78 9. Bijlagen 9.1 Codeboek 83 9.2 Data 87 9.3 Vragenlijst interviews 101

(3)

1. Inleiding Het is begin jaren zeventig als het ‘golft’ in Nederland. Verschillende partijen strijden voor

een betere positie van de vrouw in de maatschappij, aangewakkerd door het artikel Het

onbehagen bij de vrouw van Joke Kool-Smit uit 1967 (Van de Loo 48). Hierin verklaart de

feministe dat vrouwen zich niet sociaal, economisch en cultureel kunnen ontwikkelen door een gebrek aan zelfbeschikkingsrecht. Verschillende feministische groepen richtten zich daarom op met hetzelfde doel: strijden voor een maatschappij waarin mannen en vrouwen dezelfde keuzemogelijkheden hebben (51). Ieder gaat op zijn eigen manier te werk. De actiegroep Man Vrouw Maatschappij probeert via de overheid verandering door te voeren (70), de Dolle Mina’s zoeken met ludieke acties de publiciteit op (85) en de

radicaalfeministen besluiten het mannelijke geslacht uit hun leven te bannen (104).

De strijd van alle groepen, die samen de Tweede feministische golf vormen, krijgen ondanks verwoede pogingen weinig aandacht in de bestaande massamedia. Behalve over de mediagenieke acties van de Dolle Mina’s, wordt over onderwerpen die te maken hebben met de rechten van de vrouw, zoals abortus of haar positie op de arbeidsmarkt, weinig geschreven in de ‘door mannen gedomineerde media’ (Ruyters 427). Daarom worden eigen feministische media opgezet om de visies van de verschillende groepen uiteen te zetten. Denk aan vrouwenboekhandels, feministische tijdschriften, feministische uitgeverijen en distributeurs van feministische films.

Voornamelijk tijdschriften hebben een invloedrijke rol in het verspreiden van het feministische gedachtegoed en aan het eind van de jaren zeventig heeft iedere feministische stroming dan ook een eigen blad (Ruyters 427) . De anarchistische feministen

communiceren via het Vrouwenweekblad of de Vrouwenkrant, de socialistische feministen hebben Katijf, de liberaal lesbische feministen geven de Diva uit en de sociaaldemocratische feministen communiceren via Opzij. Hoewel populair in het begin, zijn lang niet alle

feministische media-initiatieven een lang leven beschoren. De Amsterdamse Vrouwenkrant houdt er in 1984 na twaalf jaar mee op (Van Zoonen 11). Het Vrouwenweekblad gaat in 1991 na negen jaar verder als maandblad Furore, maar stopt eind 1993 al vanwege financiële problemen (“Archief Atria” 2015). Diva, het landelijk lesbische tijdschrift, werd uitgegeven tussen 1982 en 1986, Katijf hield het in totaal acht jaar vol (1981-1989). Niet alleen

tijdschriften, maar ook audiovisuele vormen, zoals radio en televisie, kennen strubbelingen bij het opzetten van een feministisch medium. Zo heeft de Vrouwenomroep in 1989, vier jaar na oprichting, nog steeds niet de benodigde 60.000 leden geworven (Van Zoonen 11). Toch is er een feministische media-uiting die na al die jaren nog steeds bestaat: Opzij. Opgericht in november 1972 door Wim Hora Adema en Hedy d’Ancona (d’Ancona 9), is Opzij het oudste (radicaal)feministische tijdschrift van Nederland (Ruyters 429). De

(4)

een ‘spreekbuis’ voor informatie en opinievorming over de vrouw (Opzij, 1972, nr.2). Ze wilden een feministisch maandblad beginnen dat, los van elke groepering, een paraplu moest worden waaronder de hele vrouwenbeweging kon schuilen (Dijkman 37). In eerste instantie denken ze met het blad, dat een activistisch, pamfletachtig karakter heeft, niet langer dan een jaar nodig te hebben om het feminisme te verspreiden en bewustwording onder lezers te creëren (Dorrestein 62). Maar al snel blijkt er vraag naar het tijdschrift te zijn en wordt het blad in 1973 door uitgeverij de Weekbladpers opgepikt als maandelijks

opinieblad, waarbij de uitgever praktische en financiële hulp bood (Hermes en Schutgens 322).

Hoewel Opzij uitgroeit tot een groot blad en vanaf 1972 tot 2003 alleen maar

stijgende oplagecijfers heeft, kent het een langzame start (NOTU oplage documentatie 1976-1998). Bij het tienjarig jubileum heeft het blad 15.000 abonnees (d’Ancona 5), acht jaar later bijna 50.000 (NOTU oplage documentatie 1980). Voor de langzame start bestaan volgens Renate Dorrestein, die in 1992 voor het twintigjarig jubileum een stuk over de voorgaande jaren in Opzij schrijft, verschillende redenen. Opzij was in het begin een blad met weinig advertenties omdat grote adverteerders nog bang waren voor het blad, het werd negen jaar lang voornamelijk in de avonduren gemaakt met een vrijwillige redactie – die zich niet druk maakte om dingen als ‘marktpositie’ of ‘oplagevergroting’ – en het werd niet gepubliceerd door een grote uitgever (Dorrestein 64). Winst maken was dan ook niet de voornaamste doelstelling van Opzij (Hülsken 26), dat was verlichting brengen bij het lezerspubliek. Vanaf 1981 wordt het blad, als enig feministisch tijdschrift, commercieel uitgegeven zonder subsidie van de overheid en officieel onderdeel van uitgeverij de Weekbladpers (Hermes en Schutgens 323). De moeilijke financiële positie van Opzij is dan niet meteen verbeterd, want adverteerders blijven angstig om te adverteren in Opzij, ook als uit de eerste marketingonderzoeken blijkt dat Opzij-lezeressen tot de hoogst opgeleide doelgroep in Nederland behoren (Dorrestein 64). Contactadvertenties, abonnees en losse verkoop blijven daarom de voornaamste inkomstenbronnen van Opzij. Het blijkt genoeg. De oplage van Opzij blijft groeien, door de jaren tachtig en negentig heen, terwijl andere feministische media ermee moeten ophouden. Of zoals Dorrestein het in 1992 omschreef: “Ofschoon er vanaf de teloorgang van Dolle Mina in de media al werd beweerd dat het feminisme op sterven na dood was, kocht een almaar groeiende groep vrouwen steeds gretiger elke maand een tijdschrift dat reeds op de cover duidelijk maakte dat het feministisch was” (66).

Eerder onderzoek heeft al uitgewezen dat de periode waarin de aandacht voor het feminisme achteruitliep en veel feministische tijdschriften er de brui aangaven, samenvalt met een verandering in de inhoud van Opzij. Rond de jaren tachtig stelde de redactie zichzelf de vraag hoe de vrouwenbeweging verder moest gaan en welke strategieën zij moesten

(5)

gaan volgen (Dorrestein 67). “Ditmaal verloste de tijdgeest ons weer van zo’n opgave: het feminisme was allang geen kwestie meer van louter gestaalde theorieën en strategieën, er was ook ruimte gekomen voor de meer aangename kanten des levens”, aldus Dorrestein. Deze verandering werd ook waargenomen in onderzoek door Joke Hermes en Veronique Schutgens. De onderzoeksters analyseerden de omslag van Opzij van activistisch tijdschrift naar succesvol commercieel blad door naar de inhoud van 449 artikelen tussen 1984 en 1987 te kijken (324-325). Hieruit bleek dat in 1984 80 procent van de artikelen

maatschappelijke problemen bespraken, zoals de arbeidsomstandigheden of het inkomen van vrouwen. In 1987 blijkt de focus van de artikelen in Opzij drastisch te zijn verschoven: de helft van de artikelen bespreekt nog maar maatschappelijke problemen, de andere helft behandelt persoonlijke problemen, zoals de relaties, gezondheid en het privéleven van vrouwen.

De verschillende ontwikkelingen in de jaren tachtig en negentig - namelijk het verkrijgen van een positie binnen de Weekbladpers, het wegvallen van concurrentie, de gestaag stijgende oplagecijfers en de inhoudelijke veranderingen – maken het interessant om Opzij binnen deze periode te analyseren. Niet alleen omdat Opzij deze periode heeft overleefd, maar ook omdat het blad in 2016, 44 jaar later, als enige nog niet uit het medialandschap is verdwenen. Welke veranderingen heeft Opzij doorgevoerd in deze belangrijke periode om een plek in het medialandschap te verzekeren?

Bovendien heeft het onderzoek van Hermes en Schutgens al een voorzichtige conclusie gegeven over de veranderingen die bij Opzij zijn doorgevoerd in de korte periode tussen 1984 en 1987, maar een grondige analyse naar de veranderingen met betrekking tot Opzij in de jaren tachtig en de jaren negentig is nog niet gedaan. Een onderzoek naar deze periode kan daarbij inzicht bieden in de factoren die een tijdschrift op de markt tot een succes maken en in hoeverre omstandigheden als de tijdgeest en, in dit geval, de

populariteit van het feminisme daarvoor een verklaring kunnen bieden. Hoe Opzij in de jaren tachtig en negentig een monopoliepositie kon bereiken als het enige feministische tijdschrift in Nederland (Hülsken, Vrouwentijdschriften en feminisme 26) zal worden onderzocht aan hand van de volgende vraagstelling:

Welke vernieuwing maakte Opzij door in de periode tussen 1981 en 1997?

Het antwoord op de vraagstelling zal worden gegeven door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse van het tijdschrift in de periode tussen 1981 en 1997. Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn een zestal deelvragen opgesteld, die gezamenlijk het antwoord op de onderzoeksvraag zullen geven. De deelvragen worden verder uiteengezet in het theoretisch kader.

(6)

Voor de periode van 1981 tot en met 1997 is gekozen om twee redenen. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat Opzij, nadat het begin jaren tachtig voor het eerst

commercieel wordt uitgegeven door de Weekbladpers, aan het eind van de jaren tachtig qua inhoud en vormgeving belangrijke veranderingen heeft ondergaan (Hermes en Schutgens, 324). Bovendien is binnen deze periode de snelste groei van de gemiddelde oplage van Opzij waar te nemen, namelijk tussen 1988 en 1994 van 42.000 naar 75.000 (NOTU oplage documentatie 1976-1998, zie figuur 1). Een snelle groei van de oplage wijst vaak op een kantelpunt of moment van verandering binnen een medium, waardoor meer mensen iets gaan lezen of bekijken. Om de verschillende ontwikkelingen rond Opzij – de start van Opzij onder uitgeverij de Weekbladpers, de veranderingen aan het eind van de jaren tachtig en de periode van snelle groei tussen 1988 en 1994 – onderdeel te laten zijn van de analyse, is ervoor gekozen Opzij te onderzoeken tussen 1981 en 1997.

Figuur 1: gemiddelde oplagecijfers Opzij, aantal x 1000. (NOTU oplage documentatie)

Naast een kwalitatieve inhoudsanalyse van Opzij zelf, zullen een aantal Nederlandse feministische tijdschriften worden onderzocht die in deze periode nog bestonden – Avanta, Serpentine, Furore en Katijf – om een goed beeld te krijgen van de mogelijke concurrentie. Verder worden er interviews afgenomen met zes redactrices (waaronder hoofdredactrice Cisca Dresselhuys), een vormgever en een fotograaf die werkzaam waren bij Opzij in de onderzochte periode, zodat naast de inhoud ook ontwikkelingen op de redactie in

(7)

Om de verandering en vernieuwing binnen Opzij te onderzoeken, zal er onder andere gebruik gemaakt worden van het heuristisch model voor journalistieke vernieuwing van Mirjam Prenger (2009). Dit model is ontwikkeld om journalistieke vernieuwing, zoals nieuwe formats, formules en genres, te analyseren en te achterhalen welke vernieuwende aspecten tot succes leiden. Hoewel Opzij in de jaren tachtig al tien jaar bestond, is het heuristisch model voor journalistieke vernieuwing ook geschikt om te gebruiken bij het analyseren van de vernieuwingen doorgevoerd in Opzij tussen 1981 en 1997, aangezien de dimensies van het model een goede richtlijn geven voor de onderdelen die onderzocht moeten worden. Prenger onderscheidt namelijk zeven dimensies van journalistieke vernieuwing, die als leidraad worden gebruikt om een medium grondig te analyseren (2009). Dit zijn: het medium zelf, de vorm, de formule, de inhoud, de tone of voice, de functie en de journalistiek attitude. Hoewel een aantal dimensies geen onderdeel zullen vormen van het onderzoek – van het medium zelf is duidelijk dat het geen journalistieke vernieuwing vormt – zal de rest gebruikt worden om een aantal edities van Opzij te analyseren.

In het theoretisch kader zal verder worden uiteengezet wat de verschillende dimensies van Prenger precies inhouden en op welke wijze deze de analyse van Opzij zullen sturen. Daarna wordt in het methodehoofdstuk uitgelegd waarom er voor een kwalitatieve inhoudsanalyse is gekozen. De concepten die in de kwalitatieve inhoudsanalyse worden gebruikt, worden gedefinieerd en er zal dieper worden ingegaan op het gekozen corpus. Het codeboek – in bijlage 9.1 te vinden – zal per onderdeel worden besproken en de topiclijst voor de semigestructureerde interviews met de redactieleden komt aan bod.

Vervolgens worden in het eerste contexthoofdstuk de ontwikkelingen binnen het feminisme in de afgelopen eeuw beschreven. Om de inhoudelijke en

vormgevingsveranderingen binnen Opzij te kunnen relateren aan de veranderingen die zich hebben voorgedaan binnen de vrouwenbeweging, is het belangrijk om een inzicht te krijgen in de rol van het feminisme in de samenleving. Zo zijn er tijdens de Eerste feministische golf (1880-1920) ook al acties voor de emancipatie van vrouwen gevoerd, maar is deze

beweging na het verkrijgen van kiesrecht en de opkomst van de seksuele revolutie weer afgezwakt (Costera Meijer 2). In de jaren zestig beleefde het feminisme tijdens de Tweede feministische golf een heropleving. Eind jaren tachtig komt het voeren van een actieve, politieke strijd echter tot een einde en wordt de betekenis van het feminisme steeds breder (Winship 150). Door middel van het eerste contexthoofdstuk zal bekeken worden in hoeverre veranderingen binnen de vrouwenbeweging, zoals een veranderende populariteit van het feminisme, invloed hebben gehad op het feministische tijdschrift Opzij.

(8)

tussen 1981 en 1997. Hoewel de geanalyseerde edities van Opzij in dit onderzoek het uitgangspunt vormen, is het belangrijk het landschap waarbinnen Opzij opereerde in kaart te brengen. Welke concurrenten Opzij had in Nederland, zowel vrouwenbladen als

feministische tijdschriften, of een eventueel tekort hieraan, kunnen een verklarende factor zijn voor de almaar stijgende oplagecijfers tussen 1972 en 2003. Daarnaast zal er kort gekeken worden naar drie feministische tijdschriften die bestonden in het buitenland: Emma, Ms. Magazine en Spare Rib. Aangezien zij de grootste waren in hun eigen land (Duitsland, Verenigde Staten en Verenigd Koninkrijk) en dezelfde aanpak hanteerden als Opzij – het vormen van een paraplu waaronder alle feministische stromingen zich konden scharen – is het belangrijk om eventuele overeenkomsten of verschillen in beeld te brengen.

Na de contexthoofdstukken worden de resultaten van de analyse weergegeven, aan de hand van de dimensies van journalistieke vernieuwing van Prenger (2009) en de zes opgestelde deelvragen. De resultaten uit de interviews met redactieleden zullen tegelijk met de geanalyseerde resultaten worden besproken, aangezien ze een aanvulling vormen bij de uitkomsten. Onder het kopje ‘externe factoren’ zullen belangrijke uitkomsten uit de interviews worden besproken die niet binnen de verschillende dimensies passen. De scriptie sluit af met een conclusie, die de belangrijkste resultaten in context plaatst en de implicaties van het onderzoek voor de wetenschap en de maatschappij weergeeft.

(9)

2. Theoretisch Kader

2.1 Vernieuwing binnen Opzij

De vernieuwing binnen Opzij tussen 1981 en 1997 zal worden onderzocht aan de hand van de dimensies van journalistieke vernieuwing zoals uiteengezet in het heuristisch model van journalistieke vernieuwing van Mirjam Prenger, historica en docente journalistiek aan de master Journalistiek en media van de Universiteit van Amsterdam. Volgens dit model wijkt een product waarbij sprake is van journalistieke vernieuwing, zowel inhoudelijk als

vormtechnisch, af van wat op dat moment in het specifieke medialandschap gebruikelijk is (403). Hoewel Opzij ten tijde van oprichting in 1972 inhoudelijk en vormtechnisch afweek van andere media-uitingen door de feministische invalshoek en haar verticale, half

a4-pamfletachtig formaat, had het tijdschrift in de jaren tachtig meer de vorm van een traditioneel vrouwentijdschrift aangenomen.

Er bestaan zeven dimensies van journalistieke vernieuwing (Prenger 2009), waarvan er vijf gebruikt zullen worden om de verandering van een activistische Opzij in 1981 naar een commercieel blad in 1997 in kaart te brengen. De vijf dimensies aan de hand waarvan Opzij-edities worden geanalyseerd, zijn de vorm, de formule, de inhoud, de tone of voice en de functie. Waarom er voor deze vijf dimensies is gekozen, wordt verder in dit theoretische kader uiteengezet. Er is voor gekozen om de overige twee dimensies, het medium zelf en de journalistieke attitude, niet te onderzoeken. Allereerst heeft Opzij tussen 1981 en 1997, gelijkend aan andere tijdschriften uit deze periode, een normaal a4-formaat aangenomen en profileert het blad zich als een regulier commercieel maandblad (Dijkman 51). Het medium zelf is daarom niet vernieuwend. Verder wordt de journalistieke attitude ook buiten

beschouwing gelaten, omdat opvattingen over onder andere onafhankelijkheid, objectiviteit, onpartijdigheid, neutraliteit en de scheiding van feiten en meningen (Prenger 403) niet via een inhoudsanalyse onderzocht kunnen worden, maar bij de redactieleden zelf achterhaald moeten worden. Hoewel er met een aantal redactieleden interviews worden gehouden, zijn deze interviews aanvullend op de inhoudsanalyse en zullen ze niet op zichzelf staan als methodiek. Er zullen daarom geen conclusies over de journalistieke attitude aan de interviews worden ontleed.

2.2 Vormgeving

De vormgeving van vrouwentijdschriften is belangrijk, omdat elk blad zich hiermee probeert te onderscheiden en de aandacht van de koper probeert te trekken (Winship 9). Prenger definieert de vorm van een audiovisueel product als ‘de uiterlijke kenmerken van het

programma met betrekking tot onder andere de montage, belichting, cameragebruik, gebruik van muziek en aankleding en inrichting van de studio’ (403). Aangezien het hier om een papieren medium gaat, zullen de uiterlijke kenmerken van het tijdschrift in kaart worden

(10)

gebracht. Belangrijke elementen van de vormgeving van een tijdschrift zijn volgens Winship – die in haar boek Inside Women’s Magazines de geschiedenis van vrouwenbladen in het Verenigd Koninkrijk in beeld heeft gebracht – de titel, de maat, de textuur van het papier, het design en de lay-out van afbeeldingen en de ‘teasers’: de korte zinnen op de cover van het tijdschrift die de aandacht van de lezer voor de inhoud moeten wekken (Winship 9). Naast het onderscheiden van de elementen die de identiteit van een tijdschrift

bepalen, heeft Winship ook een aantal vaste elementen van traditionele vrouwentijdschriften op een rij gezet. Zo staat er meestal een vrouw op de cover (Winship 9), en vanaf midden jaren zestig ook aankondigingen voor artikelen (Ballaster et al. 118). De vrouw op de

voorpagina is vaak wit, jong, aantrekkelijk, ziet er verzorgd uit en glimlacht of kijkt verleidelijk (Winship 9). De starende blik van het covermodel moet de attentie van de lezer behouden en uitnodigen om het tijdschrift te kopen (10). Er moet bij deze beschrijving worden opgemerkt dat lezers de vrouw op de cover ook op een andere wijze kunnen interpreteren, namelijk als het centraal staan van een sterke vrouw (12). Uitzonderingen op de cover van

vrouwenbladen worden gemaakt voor leden van het Koninklijk Huis en mannelijke beroemdheden, moeders met baby’s of een (echt)paar (9).

De vormgeving van feministische tijdschriften wijkt echter vaak af van traditionele vrouwentijdschriften. Toen Opzij in 1972 werd opgezet, wilden Wim Hora Adema en Hedy d’Ancona dat Opzij als een volwaardig blad op de tijdschriftenmarkt zou meedraaien en gaven het daarom direct een ‘volwassen’ uiterlijk: een verschijningsvorm op glanzend sjiek papier, een cover met kleur (professioneel ontworpen door Ad Werner) en zwart-wit foto’s aan de binnenkant (Opzij, 1973, nr.3). Het blad had wel de ongewone verschijningsvorm van een half verticaal a4-formaat, waardoor de vorm van het tijdschrift opviel. Lezers van het eerste uur reageerde kritisch op de dure vormgeving. Ze vonden het ‘te veel’ van het goede, waardoor de omslag iets simpeler werd gemaakt en meer in afstemming werd gebracht met traditionele feministische waarden (Hermes en Schutgens 322).

Het Britse feministische tijdschrift, Spare Rib, brak tijdens haar ontstaan ook met de regels van traditionele vrouwentijdschriften. Het blad zette geen stereotype model op de voorpagina, maar illustraties van een superheldin of protesterende vrouwen (Winship 125). Verder maakte het blad gebruik van kleurenprints en superimpositie – het over elkaar heen printen van verschillende foto’s, iets wat in die tijd veel gebruikt werd door alternatieve media (131). Spare Rib probeerde hiermee te laten zien hoe het tijdschrift de kapitalistische

consumptie en de vrouwelijke identificatie met consumeren afwees, door visuele afbeeldingen die daarmee geassocieerd werden niet te gebruiken (127). Omdat

feministische tijdschriften qua inhoud verschilden met traditionele vrouwentijdschriften, is ook een verschil in vormgeving te verwachten met betrekking tot de cover, lay-out en het gebruik in foto’s en illustraties die bij de artikelonderwerpen horen.

(11)

Toch is er bij beide feministische tijdschriften in de jaren tachtig al een verandering in de vormgeving te zien, door gebruik te gaan maken van een vrouw op de cover, meer kleur toe te voegen en de onderwerpen te veranderen, waardoor ook de bijpassende illustraties en foto’s zich aanpassen. Zo wordt Opzij vanaf 1981 commercieel uitgegeven en krijgt daarom ook kleur aan de binnenkant (Dijkman 51). Ten tijde dat Hermes en Schutgens Opzij

analyseren, bestaat de cover uit foto’s of een cartoon. Van binnen is de opmaak een combinatie geworden van zwart-wit en kleurenfoto’s en –illustraties (322). Vanaf 1988 werd dus langzaam een nieuwe vormgeving doorgevoerd: de twee speciale uitgaven die Opzij jaarlijks had, kregen een ‘glossy cover’ (322). Ook bij Spare Rib was in de jaren tachtig een verandering in de vormgeving te zien. Het leende visuele vormen van commerciële

tijdschriften, zoals de lachende vrouw op de cover, paginagrote afbeeldingen van gerechten, illustraties bij korte verhalen en het afbeelden van een model die de jurk tentoonstelt van een bijpassend naaipatroon (Winship 131).

De vraag is in hoeverre de vormgeving van Opzij tussen 1981 en 1997 drastisch is veranderd. Volgens eerder onderzoek zijn er in de jaren tachtig flinke veranderingen doorgevoerd en kreeg het tijdschrift zelf glossy uitgaven. Aan de andere kant verschilde Opzij en Spare Rib qua uiterlijk veel van traditionele tijdschriften en valt vanwege de inhoud te verwachten dat de feministische tijdschriften een unieke koers blijven voeren. Daarbij is de vraag in hoeverre de ingezette veranderingen in de jaren tachtig die door Hermes en

Schutgens (1991) en Dijkman (2008) zijn opgemerkt, daarna nog verder zijn doorgevoerd. Om de onduidelijkheid over welke veranderingen wanneer precies zijn doorgevoerd weg te nemen, is de volgende deelvraag opgesteld:

Deelvraag 1: In hoeverre is de vormgeving van Opzij veranderd tussen 1981 en 1997? Hierbij zal gekeken worden naar verschillende aspecten van de opmaak. Er wordt gekeken naar de cover, maar ook alle foto’s, illustraties en de typografie worden in beeld gebracht. Vanaf welk moment worden er bijvoorbeeld beroemde personen op de voorkant van het tijdschrift geplaatst? En in hoeverre worden foto’s of illustraties in zwart-wit of in kleur afgebeeld? Door alle elementen van de vormgeving in beeld te brengen, kan bekeken worden in hoeverre de vormgeving van Opzij tussen 1981 en 1997 aansluit bij dat van een feministisch tijdschrift – afwijkende voorpagina, zwart-wit foto’s, foto’s en illustraties van maatschappelijke onderwerpen – en in welk opzicht Opzij wellicht is aangesloten bij de vormgeving van een traditioneel vrouwenblad – vrouw op de voorpagina, kleurrijk design en veel teasers. De interviews zullen hierbij uitleg kunnen bieden voor de eventuele

(12)

2.3 Formule

Naast de vormgeving, bestaat de formule van een vrouwentijdschrift uit een aantal vaste elementen. De bladen verschijnen wekelijks, tweewekelijks of maandelijks en richten zich op een vrouwelijk publiek (Hülsken, Het vrouwentijdschrift als bron 2005; Jensen 13-14). Ze bevatten altijd korte verhalen (en vervolgverhalen), artikelen over het huishouden, kinderzorg en familierelaties, recepten, mode en patronen, rubrieken over schoonheid en

lichaamsverzorging, ingezonden brieven, artikelen over beroemde personen (en het

koningshuis), wedstrijden, (roddel)columns en advertenties met betrekking tot schoonheid en het huis (Ballaster et al. 188). De meeste vrouwentijdschriften zijn daarbij een combinatie van praktische zaken (huishoudelijke tips, patronen, recepten, carrièreadviezen, boek- en filmrecensies) en artikelen en columns over relaties, seksualiteit, moederschap, schoonheid, mode en fictie (Hülsken, Het vrouwentijdschrift als bron 2005).

De reden dat vrouwentijdschriften een combinatie moeten bevatten van informatie, hulp, praktisch advies en plezier, is volgens Winship om een weerspiegeling te zijn van de vele activiteiten die vrouwen tegelijk uitvoeren (13). Op het werk zijn vrouwen nog steeds ‘moeder’ en bieden ze een (vrouwelijk) luisterend oor aan collega’s, ze koken in hun vrije tijd, strijken doen ze voor de televisie. Het tijdschrift vervult door de mix van verschillende

artikelen verschillende rollen en is daarmee een weerspiegeling van het leven van de vrouw, die ook allerlei rollen op zich neemt.

Deze ‘overlevingsvaardigheden’ (informatie, hulp en praktisch advies) zijn in

feministische tijdschriften meer op de politiek gericht, met als doel de vrouw buitenshuis haar dromen te laten verwezenlijken (Winship 14). Maar de formule blijft volgens Winship

hetzelfde: feministische tijdschriften bieden hulp en hoop, al blijft het vaak bij een discussie in plaats van het bieden van gerichte oplossingen en tips. Zo was het Britse Spare Rib in het begin bedoeld als ‘news magazine’, maar zorgde het blad ervoor vrouwen nog steeds aan te spreken op terreinen die ze gewend waren, zoals schoonheid, huishouden, mode en familie. Het blad bood daarbij alternatieve perspectieven aan en een aantal nieuwe thema’s: politieke kwesties, geschiedenis en actualiteiten (131). Verder werd er niet geschuwd om taboes als ‘de dood’ of ‘harigheid’ te bespreken.

Voor de formule van Opzij wordt vooral gekeken naar de opbouw van het tijdschrift met vaste kenmerken en de thema’s die het tijdschrift behandelt. Of er bij de start van Opzij in 1972 een bepaalde formule is opgesteld, blijft uit de literatuur onduidelijk. Wel heeft Opzij door de jaren heen een formule gecreëerd die het blad kenmerkt. In het eerste jaar bevat Opzij ingezonden brieven, een nieuwsrubriek, boekbesprekingen en vooral veel essayistische bijdragen (Dijkman 37). In deze artikelen worden allerlei maatschappelijke problemen van vrouwen en mannen gesignaleerd en besproken, die door sociaal geconstrueerde

(13)

sekserollen en –verwachtingen worden veroorzaakt.

In 1977 krijgt de formule van Opzij volgens Dijkman – die een onderzoek heeft gedaan naar in- en uitsluiting binnen het feminisme van Opzij tussen 1972 en 2002 – iets meer een vaste vorm (47). De nieuwsrubriek krijgt de naam de Zijkrant en de Zijwijzer. De essayistische bijdragen worden voor een deel vervangen door interviews en

groepsgesprekken. In 1982, tijdens het tienjarig jubileum van het blad, blijkt de formule nog verder te zijn uitgewerkt en het aantal genres verder uitgebreid. Rubrieken hebben namen gekregen als Van die dingen dus of Korte metten, er zijn meidenpagina’s ingevoerd met de titel Nou Wij en in iedere editie zijn strips, korte verhalen en de ombudsvrouw te vinden (Dijkman 51). Interviews, persoonlijke verhalen en een buitenlandkatern in de Zijkrant koesteren volgens Dijkman in de jaren tachtig het “wij-feministische-vrouwen-onder-elkaar-gevoel” (54).

Al vanaf het begin kan een combinatie van elementen van traditionele vrouwentijdschriften en feministische tijdschriften gevonden worden in Opzij: lezersbrieven en boekbesprekingen, naast nieuws en essays. Eerder onderzoek van Dijkman heeft al uitgewezen dat de formule steeds meer werd uitgebreid, met verschillende genres (zoals interviews en strips) en thema’s (persoonlijke verhalen of buitenlands nieuws), maar niet alle ontwikkelingen zijn binnen haar onderzoek nauwkeurig vastgelegd. De vraag is in hoeverre de formule tussen 1981 en 1997 precies is veranderd. Aan de ene kant is verandering onontkoombaar door de ontwikkeling van een blad, aan de andere kant is de vraag in hoeverre de formule gelijkend wordt aan een traditioneel vrouwentijdschrift, zoals Winship eerder vaststelde (14). Door de formule in kaart te brengen, wordt inzicht verkregen in de identiteit van Opzij en hoe deze wellicht is veranderd. Dit leidt tot de tweede deelvraag:

Deelvraag 2: In hoeverre is de formule van Opzij veranderd tussen 1981 en 1997? Bij de formule zal gekeken worden naar de verschillende vaste onderdelen en genres aanwezig in Opzij, zoals rubrieken, soort artikelen en besproken thema’s.

2.4 Inhoud

Sinds 1984 zou ook een inhoudelijke verschuiving hebben plaatsgevonden bij Opzij volgens Hermes en Schutgens (323). De onderzoeksters vergeleken 449 artikelen tussen 1984 en 1987 op hun inhoud en of de artikelen een ‘buitenperspectief’ of een ‘binnenperspectief’ hadden. Artikelen met een ‘buitenperspectief’ behandelden maatschappelijke onderwerpen als politiek, arbeid, recht, sociale zekerheid, educatie, de gebouwde omgeving,

(14)

voor problemen werden in deze artikelen geboden door middel van juridische stappen of maatregelen. Artikelen met een ‘binnenperspectief’ behandelden onderwerpen binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals relaties, het lijf, de psyche. Hierin stonden juist de ervaringen en gevoelens van het individu centraal.

Uit de vergelijking is gebleken dat de verhouding van het aantal artikelen met een ‘buitenperspectief’ en ‘binnenperspectief’ tussen 1984 en 1987 drastisch is veranderd (Hermes en Schutgens 324). In 1984 is ongeveer 85 procent van de artikelen op de ‘buitensfeer’ gericht, en behandelt 15 procent de ‘binnensfeer’. In 1987 is deze verhouding veranderd naar de helft voor ieder perspectief. Nu moet hierbij opgemerkt worden dat het tijdschrift ook meer pagina’s kreeg in dezelfde periode, waardoor er vooral meer geschreven werd over de persoonlijke sfeer, maar niet minder over maatschappelijke problemen. Er zou voornamelijk meer cultuur en meer interviews met bekende, succesvolle vrouwen over hun persoonlijke ervaringen te vinden zijn in Opzij (324; Dijkman 57).

Ook Dijkman ziet een verandering in de inhoud van Opzij, al ziet zij dit gebeuren vanaf 1987 (56). Het accent verschuift naar rubrieken over psychologie, filosofie, literatuur, media, politiek, kunst en cultuur, waardoor Opzij steeds meer een opinieblad wordt voor vrouwen. Er wordt nu ook geschreven over lichtere onderwerpen als gezondheid,

zwangerschap, relaties en zelfs mode en cosmetica. Al worden de laatste twee onderwerpen nog op een negatieve manier in het daglicht gezet. In de jaren negentig komen ook meer economische onderwerpen aan bod, zoals pensioenen, kredietverlening, de gevolgen van de recessie voor vrouwen en de stand van (vrouwen)zaken binnen de nationale en

internationale gemeenschap (71). Verder is er (hernieuwde) aandacht voor ervaringen van vrouwen op het niveau van alledag en emoties mogen daarin doorklinken (66). Voornamelijk aan bekende vrouwen worden vragen gesteld over persoonlijke problemen, zodat lezers herkenning vinden. Of zoals Hermes en Schutgens het verwoorden: “Ze zijn net zoals ons, ook slachtoffers in de onderdrukte maatschappij” (325).

De reden voor de omslag in de inhoud is volgens Dijkman dat Opzij probeert de ‘hobbyfeministen’ aan te spreken: vrouwen die ‘de vrouwenzaak’ in hun vrije tijd een warm hart toedragen, maar weinig reden meer zien om actief te strijden voor meer gelijkheid en moderniteit (61). Hermes en Schutgens concluderen dat door de verschuivingen Opzij minder politiek oogt, waardoor het blad juist een grotere lezersgroep zal aanspreken (325). Hoewel er al veel ontwikkelingen met betrekking tot de inhoud in beeld zijn gebracht, is het echter nog onduidelijk in hoeverre de verandering van het perspectief dat Hermes en Schutgens beschrijven, is doorgevoerd in de jaren na 1987. Het onderzoek van Dijkman heeft de inhoud van Opzij voor een langere periode onderzocht, maar heeft geen conclusies verbonden over het succes van Opzij aan deze verandering. Om te zien in hoeverre er werkelijk een toename van persoonlijke en economische onderwerpen is geweest in de jaren

(15)

tachtig, maar voornamelijk in de jaren erna, is de derde deelvraag opgesteld:

Deelvraag 3: In hoeverre is de inhoud van Opzij tussen 1981 en 1997 veranderd? Deze deelvraag zal worden beantwoord door de onderwerpskeuze van artikelen en de uitwerking van de onderwerpen in Opzij te analyseren. Bij de uitwerking zal gekeken worden naar de mate waarin een onderwerp in zakelijke (‘buitenperspectief’) of in menselijke

(‘binnenperspectief’) termen wordt besproken. Verder wordt er ook bekeken in hoeverre er aandacht is voor alledaagse vrouwen en de problemen van bekende vrouwen, door in kaart te brengen wie er in artikelen centraal staat: rolbevestigende vrouwen (moederschap en gezinsleven zijn het ideaal) of roldoorbrekende vrouwen (aandacht voor bijzonder en beroemde vrouwen) (Hülsken, Het vrouwentijdschrift als bron 2005). De interviews zullen een verklaring kunnen bieden voor de keuze van de verandering in de jaren tachtig en negentig.

2.5 Tone of voice In- en uitsluiting

Niet alleen de keuze voor onderwerpen, maar ook de manier waarop deze door de auteur aan het publiek worden gepresenteerd is een belangrijk aspect. Toon is volgens Taylor Stoehr: de doordringende reflectie, in geschreven of gesproken taal, van een auteur ten opzichte van het publiek (150). Hierbij bestaan er zoveel tonen als er nuances bestaan tussen de schrijver en de lezer: te veel om op te noemen. De schrijver heeft volgens Stoehr wel maar één stemgeluid, namelijk zijn eigen individuele karakter, maar veel toonsoorten waarmee hij deze kan moduleren.

Volgens Stoehr wordt er bij een bepaalde tone of voice onder andere een duidelijke keuze gemaakt in voornaamwoorden (zoals: ik, jij, hij, zij, men, wij, jullie, zij, iemands naam, een man of vrouw) (150). De schrijver kan er bijvoorbeeld voor kiezen om zichzelf in het verhaal te schrijven en ‘ik’ te gebruiken, maar de keuze om dit niet te doen is net zo belangrijk, omdat de schrijver zich dan van het verhaal distantieert. Het publiek kan de auteur verder als ‘wij’ of ‘onze’ aanspreken, omdat hij vindt dat de lezers en de auteur tot dezelfde groep behoren, maar ook kan hij het publiek met ‘jullie’ aanspreken en juist afstand nemen tot de lezers.

Hülsken vond in vrouwentijdschriften een constante paradox tussen de nadruk op collectiviteit en individualiteit (Hülsken, Kiezen voor kinderen? 54). Zo werd in

vrouwentijdschriften de lezeres vaak als collectief aangesproken, om een ‘wij-gevoel’ te creëren. Tegelijkertijd werd ook de nadruk gelegd op hoe belangrijk het was om jezelf te zijn en je eigen keuzes te maken. Dijkman (2008) heeft in haar onderzoek naar Opzij onderzocht

(16)

wat ‘wij’ en ‘zij’ in Opzij betekent, om het Opzij-feminisme in kaart te brengen. Haar bestudering van dertig jaar Opzij laat zien dat ‘wij’ en ‘zij’ door een veranderend Opzij-feminisme telkens op een andere manier geconstrueerd worden. Wie ‘wij’ of ‘zij’ zijn, ofwel insluiting en uitsluiting van bepaalde groepen, is dus historisch veranderlijk (77). De norm was aanvankelijk de witte heteroseksuele vrouw (of man). In de jaren tachtig werd de groep ingesloten binnen Opzij steeds kleiner – het feminisme werd radicaler en politieker (78). De feministische vrouw die zichzelf had vrijgevochten werd als norm gesteld, waardoor vrouwen in andere situaties werden buitengesloten (79). Midden jaren tachtig vindt er volgens

Dijkman echter een omslag plaats: er komt een liberaler en milder feminisme voor in de plaats. Deze trend zet door naar de jaren negentig, waarbij Opzij-feministen steeds meer versmolten raken met de norm in de samenleving. De ‘wij’-groep wordt dus steeds groter. Wel blijft Opzij volgens Dijkman blind voor verschillende rassen en etniciteiten, buiten de witte vrouw om. Niet-blanke vrouwen worden wel behandeld en krijgen af en toe een stem, maar het insluiten van alle vrouwen lukt het tijdschrift niet (82).

Vanaf 1984 heeft er volgens Hermes en Schutgens een verschuiving plaatsgevonden van sociaal maatschappelijke onderwerpen naar meer persoonlijke onderwerpen (323-325). De vraag is of er een verandering te zien is in de tone of voice in deze periode. De

aanspreekvorm ‘ik’ wordt vaak gebruikt voor het vertellen van persoonlijke verhalen (Stoehr 152). Wellicht dat er meer gebruik wordt gemaakt van persoonlijke voornaamwoorden tijdens de herwaardering voor de persoonlijke individu, dan in de jaren ervoor. Aan de andere kant is het mogelijk dat het gebruik van ‘ik’ verminderd is. Winship concludeerde namelijk in haar boek dat veel vrouwen geïntimideerd werden door het idee van het feminisme en waar het voor staat – de afwijzing van het persoonlijke en vrouwelijkheid (125). Hierdoor zou de sprong voor lezers om zich te vereenzelvigen met deze ‘ik’ te groot zijn. Dit zou wijzen op minder gebruik van ‘ik’ in de latere jaren en een afstand tot de onderwerpen, zodat een breder publiek bereikt kan worden.

Verder is het belangrijk om te zien welk publiek er door de auteur wordt aangesproken. Zoals Dijkman heeft uitgewezen, is deze groep aan het begin klein en radicaal feministisch, maar verandert het publiek door de jaren heen. Wordt het publiek met ‘wij’, of met ‘hun’ of ‘jullie’ aangesproken? Is de ‘wij’ een autoriteit die het publiek iets oplegt (Winship 139) of juist een groep waarbinnen discussie plaatsvindt? Door in kaart te brengen wie er door de auteur wordt betrokken bij een onderwerp en wie niet, wordt duidelijk voor wie Opzij schrijft en in hoeverre dit publiek door de jaren heen is veranderd.

Positief, neutraal en negatief

(17)

neutrale of negatieve toon in de inhoud van berichten (Kuttschreuter, Gutteling en De Hond 208). Een negatieve tone of voice kenmerkt zich door een negatieve inhoud, waarbij het onderwerp wordt bekritiseerd. Een neutrale tone of voice bevat geen duidelijk waardeoordeel over het onderwerp. Dit kan bijvoorbeeld een bericht zijn waarbij alleen een objectieve beschrijving wordt gegeven van een gebeurtenis. Bij een positieve tone of voice wordt het onderwerp gecomplimenteerd of geprezen.

Winship vond eerder dat er over onderwerpen in Spare Rib lovend werd gesproken als ze het feministische gedachtegoed bevestigden (136). Wanneer het leven van vrouwen werd getoond zoals het ‘werkelijk’ was, en het leven en de vaardigheden van vrouwen

gevierd werden, konden artikelen, boeken, films of theaterstukken rekenen op een plek in het blad. Waren er in een recensie van een boek of film geen signalen van het feminisme te vinden, werd het vaak genegeerd of geadviseerd om het niet te zien of te lezen.

Hoewel er vanaf 1987 in Opzij langzaamaan geschreven wordt over onderwerpen als cosmetica en mode, betekent dit niet dat er per se in positieve zin over deze onderwerpen wordt geschreven. Er wordt door redacteuren soms nog steeds een negatieve connotatie aan mode toegeschreven (Dijkman 56). De tone of voice van een artikel is dus erg

belangrijk, omdat het een bepaalde norm neerzet over wat goed of slecht is (Winship 127). Omdat er nog weinig bekend is vanuit voorgaande onderzoeken over de tone of voice van Opzij-artikelen met betrekking tot negativiteit, neutraliteit of positiviteit, en omdat een verdere analyse van het gebruik van voornaamwoorden gewenst is, leidt dit tot de vierde deelvraag:

Deelvraag 4: Welke tone of voice is te vinden in de artikelen van Opzij tussen 1981 en 1997?

Voor deze deelvraag zal in kaart worden gebracht welke verschillende aanspreekvormen in artikelen in Opzij in het algemeen worden gebruikt. Hierbij zal bekeken worden welk

perspectief – betrokken of afstandelijk – het meest wordt aangenomen en welke toon in artikelen de overhand heeft: positief, neutraal of negatief.

2.6 Functie

Wassenaar onderscheidt in haar boek Vrouwenbladen: spiegels van een

mannenmaatschappij vijf verschillende functies van (vrouwen)tijdschriften. Allereerst haalt de

lezeres er een vriendin mee in huis (70). In de 18e eeuw waren de huishoudelijke plichten van huisvrouwen bijvoorbeeld zo tijdrovend, dat een vrouw ter bevrediging van haar sociale contacten een vrouwentijdschrift las. Het tijdschrift zorgt voor herkenning in het leven van andere vrouwen en tast tegelijk ook de ‘gevaarlijke’ buitenwereld af (72). Als tweede houdt

(18)

een tijdschrift haar op de hoogte. In de ontstaansjaren verschafte het vrouwentijdschrift vrouwen een venster op de wereld: het schetste een beeld van haar mogelijkheden in de samenleving en welke problemen er speelden in de maatschappij (72). De informatiefunctie is later echter verschoven naar informatie over de huishouding, het huwelijk, liefde en

opvoeding. Als er wel over politieke of maatschappelijke problemen wordt gepraat, wordt het onderwerp via een persoonlijk verhaal verteld of versimpeld. Als derde vertelt een

vrouwentijdschrift een vrouw hoe ze zich moet gedragen door een bepaald levenspatroon aan te bieden (74). Die normerende invloed van het vrouwentijdschrift blijkt in de eerste plaats uit het commentaar op maatschappelijke onderwerpen, zoals echtscheiding, abortus, vrouwen- of kindermishandeling (75). Anderzijds legt de lezeres haar problemen voor aan de redactie via brievenrubrieken, om een oplossing te krijgen en daar tegelijk andere vrouwen mee te helpen. Ten vierde houdt een vrouwentijdschrift een vrouw bezig in haar vrije tijd (77). Ze kan zich ontspannen doordat haar verbeelding wordt gestimuleerd en kan vluchten uit de werkelijkheid, door weg te dromen bij de inhoud van het tijdschrift. Als laatste verschaft het tijdschrift een vrouw gevraagd en ongevraagd advies (80). De behoefte aan praktische tips op het gebied van huishouden volgt volgens Hülsken uit de veelzijdige functie van het ‘beroep’ huisvrouw. Dus waren er rubrieken over zelfmaakmode, keukentips,

plantenverzorging, de was, schoonmaken en het doen van boodschappen. Adviezen gaan verder over lichaamsverzorging, cosmetica, binnenhuisarchitectuur en opvoeding (Het

vrouwentijdschrift als bron 2005)

Hermes en Schutgens hebben zich gericht op de functie van Opzij en de reden waarom lezeressen specifiek Opzij lazen. Uit interviews met veertien lezers en lezeressen kwamen een aantal ‘repertoires’ naar voren (314). Opzij werd niet echt gelezen om te ontspannen, omdat de onderwerpen de lezers vaak boos of depressief maakte. Verder hadden lezers eerder een plichtmatig gevoel om Opzij te lezen (316). Als therapeutisch repertoire brachten lezers naar voren dat Opzij hen leerde om sterk te zijn, dat ze niet de enige zijn met twijfels en angsten en dat het ze bewust heeft gemaakt van hun onderdrukte positie. Belangrijk is dat dit niet perse via een problemenpagina of via lezersbrieven

gebeurde, maar via artikelen gewijd aan zelfhulpliteratuur en psychologie. Verder was Opzij volgens de lezers een autoriteit op het gebied van feminisme en het vrouwelijke perspectief (318). Hoewel het voorgaande positief is, merkten de geïnterviewden op dat ze Opzij ook lazen omdat er niets anders beschikbaar was en ze het als hun plicht zagen om

geïnformeerd te blijven over alternatieve perspectieven dan de mainstream media boden (320).

Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat Opzij veel van de functies van een traditioneel vrouwentijdschrift volgens lezers niet vervulde. Toch is de functie van Opzij door

(19)

de jaren heen veranderd. In het commentaar van de oprichtsters in de eerste editie valt te lezen dat Opzij in de jaren zeventig een “inspiratiebron wil zijn voor het

bewustwordingsproces van de achtergestelde positie van de vrouw en een ruggensteun wil zijn als daarbij onzekerheden worden opgeroepen” (Opzij, 1972, nr.1). In de jaren tachtig verschuift de focus naar actie: het is tijd om aan de poorten van de gevestigde orde te rammelen en te proberen politieke macht te verwerven (Dijkman 49). Opzij wilde vrouwen tot actie aansporen, nu zij een kritisch-feministisch gedachtegoed zouden hebben omarmd. In de jaren tachtig wordt de functie van Opzij dus veel meer impliciet. De hoofdredactie zet hun visie of doelstellingen niet meer uiteen in een voorwoord of commentaar, maar de functie van het tijdschrift moet uit de artikelen zelf worden gehaald.

Over de functie die Opzij trachtte te vervullen in de jaren tachtig en negentig is weinig bekend. Hoewel de lezers van Hermes en Schutgens een aantal functies van het tijdschrift hebben gegeven, zal bij dit onderzoek voornamelijk gekeken worden naar de functie die de redactie van Opzij zelf trachtte te vervullen met het blad. Aangezien de functie van Opzij in de jaren tachtig volgens Dijkman (2008) impliciet wordt, zal bekeken worden in hoeverre de functie via een inhoudsanalyse toch uit het tijdschrift te halen valt, door te kijken welke functies de afzonderlijke artikelen in het tijdschrift vervullen. Bovendien zullen de interviews met redactieleden een belangrijke toevoeging zijn, omdat daaruit ook ideeën over de functie van Opzij gehaald kunnen worden.

Het is belangrijk om de functie van Opzij in kaart te brengen met betrekking tot journalistieke vernieuwing, omdat het een onderscheidende factor van het tijdschrift zou kunnen zijn. Winship concludeerde dat het Britse Spare Rib door te publiceren over de vrouwenbeweging – een beweging die anders geïsoleerd en buiten schot zou blijven – een mogelijkheid voor vrouwen bood om in contact te komen met andere vrouwen om dezelfde problemen, ervaringen en vrije tijd met elkaar te delen (135). In hoeverre de functie van Opzij afwijkt of juist aansluit bij een van de geïdentificeerde functies door Wassenaar (1976) en Hermes en Schutgens (1991), geeft aan in hoeverre de functie van Opzij tussen 1981 en 1997 uniek is. Hiervoor is de vijfde deelvraag opgesteld:

Deelvraag 5: Welke functies trachtte Opzij voor de lezers te vervullen tussen 1981-1997?

2.7 Concurrentie

Opzij opereerde in de jaren tachtig en negentig in een medialandschap waar langzaamaan veel feministische media-uitingen verdwenen. Toch bestonden er in de periode tussen 1981 en 1997 nog een flink aantal feministische tijdschriften met uiteenlopende doelgroepen: Furore, Surplus, Lover, Lust en Gratie, Pheme, Briljantine, Savante, Katijf en Diva, om er een

(20)

paar te noemen. Naast de vijf dimensies van journalistieke vernieuwing, is het ook belangrijk om inzicht te krijgen welke invloed factoren van buitenaf, zoals concurrentie, hadden op het succes van Opzij. Daarbij is het belangrijk om te kijken op welke manier Opzij van haar concurrenten verschilde, zodat eventuele verklarende succesfactoren eruit gefilterd kunnen worden. Dit leidt tot de laatste deelvraag:

Deelvraag 6: In hoeverre verschilt Opzij qua inhoud en vormgeving van andere Nederlandse feministische tijdschriften die bestonden in de periode 1981-1997?

Allereerst zal een vergelijking met Nederlandse en buitenlandse feministische en vrouwentijdschriften worden gemaakt in het tweede contexthoofdstuk, aan de hand van literatuur. Uit dit contexthoofdstuk volgt dat er nog een aantal feministische tijdschriften interessant zijn om via een inhoudsanalyse te onderzoeken, op dezelfde wijze als Opzij. Om de volwaardige, geprofessionaliseerde versie van de tijdschriften te onderzoeken, zal de laatste editie van de volgende bladen binnen de onderzoeksperiode worden onderzocht: Katijf (1970-1989), Serpentine (1979-1983), Furore (1982-1993) en Avanta (1986-2002). Door de laatste editie te onderzoeken die binnen deze periode valt, kan een beeld worden geschetst hoe de tijdschriften er op hun hoogtepunt uitzagen.

(21)

3. Methodologie 3.1 Inhoudsanalyse

De hoofdvraag zal worden onderzocht aan de hand van een kwalitatieve inhoudsanalyse. Inhoudsanalyse richt zich op de inhoud van media, in principe los van het maakproces en het perceptieproces (Koetsenruijter 18). Er is gekozen voor een kwalitatieve inhoudsanalyse, omdat door intensieve analyse patronen kunnen worden blootgelegd, oorzaken in kaart worden gebracht en categorieën worden benoemd (159). Voor deze hoofdvraag is de kwalitatieve methode te verkiezen boven de kwantitatieve, aangezien met dit onderzoek wordt getracht een verandering van patronen in de vormgeving en inhoud te achterhalen. Bij een kwantitatieve analyse wordt er letterlijk gemeten, kwalitatieve methoden zetten daar ‘weten om te begrijpen’ tegenover (19).

Een groot voordeel van een inhoudsanalyse als methode is dat de analyse niet verandert door omstandigheden. Het object van het onderzoek – in dit geval edities van Opzij in een archief – blijft wat het is, ondanks dat ze geanalyseerd worden (Koetsenruijter 164). De onderzoekseenheden worden dus niet beïnvloed doordat er onderzoek naar ze wordt gedaan. Een kwalitatieve inhoudsanalyse verloopt verder cyclisch (159), aangezien bepaalde stappen verschillende malen herhaald worden. Er is sprake van een iteratief proces: de onderzoeker gaat heen en weer tussen de data en theorie en kan zijn gedachten tussentijds aanpassen (162). Een kwalitatieve inhoudsanalyse werkt doorgaans niet met een vooraf geformuleerd codeboek: doorgaans worden de codes uit het materiaal geëxtraheerd. Toch is er in dit onderzoek voor gekozen om gebruik te maken van conceptueel coderen (169). Er zijn vooraf aan de analyse categorieën gededuceerd op basis van het model van journalistieke vernieuwing van Prenger (2014), naar aanleiding van eerder onderzoek naar dezelfde categorieën en onderwerpen (Koetsenruijter 171). Wel is bij veel onderzochte dimensies de optie opengehouden voor onverwachte, afwijkende antwoorden. Zo kan er gericht worden gezocht naar antwoorden op de hoofdvraag, terwijl de mogelijkheid op totaal andere uitkomsten wordt opengehouden.

De belangrijkste beperking van een inhoudsanalyse zit hem in de

onderzoekseenheid: de inhoud (Koetsenruijter 161). Een inhoudsanalyse legt patronen en categorieën bloot (bij inventariserende vragen), maar geeft weinig verklaringen of een antwoord op de waarom-vraag. Om daar een antwoord op te geven, zou meer onderzoek gedaan moeten worden. In dit onderzoek zullen interviews gehouden worden met

redactieleden die werkzaam waren bij Opzij tijdens de geanalyseerde periode. Hun

antwoorden zullen gekoppeld worden aan de uitkomsten van de analyse, waarbij ze wellicht een antwoord kunnen bieden op de waarom-vraag. Desondanks zullen de interviews

voornamelijk gebruikt worden als context voor het onderzoek, om een inkijkje te bieden in de geschiedenis van het blad, en niet met het uitgangspunt een uitputtende verklaring te bieden

(22)

op de hoofdvraag. Ondanks de beperking van de gehanteerde methode, wordt een

kwalitatieve inhoudsanalyse wel gekenmerkt door transparantie en systematiek (169). Ieder ander zal kunnen volgen wat er is gedaan en hoe in dit onderzoek tot de conclusies zijn gekomen, door middel van het codeboek en de bijbehorende resultaten.

3.2 Concepten

Er worden vijf dimensies van journalistieke vernieuwing van het heuristisch model van Prenger (2014) gebruikt bij de analyse. Allereerst wordt er gekeken naar de vormgeving van het tijdschrift. De vormgeving van een blad zijn alle aspecten die het uiterlijk bepalen,

behalve de tekst zelf (Winship 9). Binnen dit onderzoek zal er vooral gekeken worden naar de cover, de lay-out, de typografie, het kleurgebruik en het gebruik van illustraties en fotografie bij artikelen.

De formule van het tijdschrift zijn alle vaste onderdelen en genres die gedurende een langere tijd in een tijdschrift voorkomen (Prenger, 2009). Om de formule van Opzij te

bepalen, zullen van alle geanalyseerde nummers de aanwezige genres van artikelen en de thema’s van de tien grootste artikelen in kaart worden gebracht.

Om de inhoud en de uitwerking van de onderwerpen te onderzoeken, zullen per editie de besproken onderwerpen in kaart worden gebracht. Hiervoor wordt van ieder artikel een korte samenvatting gegeven. Voor de uitwerking van de inhoud – op een zakelijke of menselijke wijze – zijn categorieën opgesteld die onder de twee manieren van uitwerking vallen.

Voor de tone of voice zal per artikel worden bekeken welke voornaamwoorden in het algemeen worden gebruikt en of het onderwerp op een positieve, neutrale of negatieve manier wordt belicht.

Voor de functie zal per editie worden bekeken of in het voorwoord – mits dat er is – de functie van Opzij door de hoofdredactie wordt aangeduid. Verder wordt gekeken naar de functie van artikelen in het blad, waarbij per artikel in kaart wordt gebracht of deze

informerend, activerend, vermakend of lerend is. Daarnaast wordt bekeken of de functies van traditionele vrouwentijdschriften (Wassenaar 74-77) of van de geïdentificeerde repertoires uit het onderzoek van Hermes en Schutgens (312-320) terugkomen in Opzij.

3.3 Corpus

Er wordt een steekproef getrokken van negen edities uit de periode tussen 1981 tot en met 1997. Om de twee jaar zal het tweede nummer van het jaar worden geanalyseerd. Er is voor gekozen om vanaf 1981 om het jaar een editie te analyseren, om dieper in te kunnen gaan op de vormgeving en inhoud van Opzij en deze per editie nauwkeuriger te kunnen

(23)

1987, 1989, 1991, 1993, 1995 en 1997. Veranderingen ten opzichte van twee jaar ervoor zullen niet een te groot verschil vormen voor de analyse en het wellicht zelfs makkelijker maken om veranderingen op te merken, doordat in een langere periode meer aanpassingen kunnen worden doorgevoerd. De keuze om de analyse om de twee jaar uit te voeren zal daarom geen negatieve invloed hebben op de resultaten. Er is verder voor het tweede nummer van de jaargangen gekozen, omdat het eerste nummer van iedere jaargang een (zakelijk) themanummer betreft, en daarom afwijkt van de ‘gewone’ nummers van Opzij. De hele februari-editie van de negen jaargangen zijn vervolgens geanalyseerd op de

vormgeving, voor de inhoud zijn per editie tien artikelen bestudeerd. Hiervoor is gekozen omdat deze tien artikelen in zijn geheel nauwkeurig geanalyseerd konden worden. De tien artikelen zijn gekozen op basis van lengte en prominentie. Allereerst zijn alle artikelen die op de cover werden aangekondigd geanalyseerd, vanwege hun belangrijke positie in het blad. Daarna zijn de langste artikelen, vanaf de eerste bladzijde genomen, bestudeerd, totdat het tiende artikel was bereikt.

Naast de negen edities van Opzij zal een nummer van vier concurrenten van Opzij bestudeerd worden. Deze concurrenten zijn Avanta, Serpentine, Furore en Katijf, die inmiddels allemaal zijn opgeheven, sommige binnen de onderzoeksperiode, anderen erna. Er is voor gekozen om het laatst verschenen nummer van deze vier concurrenten te analyseren, omdat de tijdschriften op het moment van hun laatste editie het meest geprofessionaliseerd waren. De tijdschriften zullen op dezelfde wijze als Opzij worden geanalyseerd, om te zien in hoeverre zij overeenkomen en verschillen qua vormgeving en inhoud met Opzij.

Als aanvullende methode en voor de context van het onderzoek, zijn interviews afgenomen met redactrices en de hoofdredactrice van Opzij uit de eerder genoemde

periode. Daarnaast zijn ook een fotograaf en een vormgever geïnterviewd. De geïnterviewde personen zijn (in volgorde van interviews): Astrid Feiter (redacteur politiek, 1996-2005), Anke Manschot (redacteur, 1986-2012), Liddie Austin (redacteur, 1995-2004), Frieda Pruim

(redacteur, 1998-2012), Cisca Dresselhuys (hoofdredactrice, 1981-2008), Simone Koudijs (eindredacteur/bladenmaker, 1986-1995), Truus van Gog (fotograaf, 1987-1989) en Marcel Hermanns (vormgever, 1993-1997).

3.4 Codeboek

Het codeboek is opgesplitst in drie onderdelen: algemene informatie, vormgeving en inhoud. Om een goed beeld te krijgen van het tijdstip en de omstandigheden waaronder een nummer van Opzij is uitgegeven, wordt allereerst algemene informatie genoteerd, zoals het jaartal, de titel, de prijs, vaste werknemers, de uitgever en het aantal pagina’s.

(24)

Daarna wordt er eerst gekeken naar de cover. Hierbij wordt vastgelegd wat of wie er op de omslag te zien is (op de foto of illustratie), het kleurgebruik en de teasers. Deze elementen werden eerder door Winship als belangrijk aangeduid, vandaar dat er aan de cover apart aandacht wordt besteed (9). Hierna zal per pagina de vormgeving worden omschreven. De lay-out wordt in kaart gebracht door te analyseren hoeveel pagina’s ieder artikel in beslag neemt, hoeveel foto’s of illustraties er bij het artikel zijn geplaatst en of deze foto’s in kleur of zwart-wit zijn.

Voor de inhoud richt het codeboek zich daarna eerst op de formule. Van ieder artikel wordt vastgelegd wat voor genre het is. Hiervoor is een lijst met veel voorkomende genres opgesteld. Eerder onderzoek van Dijkman heeft uitgewezen dat er in het eerste jaar van Opzij vooral ingezonden brieven, een nieuwsrubriek, boekbesprekingen en essayistische bijdragen in stonden (37). Later komen hier andere genres bij, zoals interviews, korte

verhalen, de ombudsvrouw, strips, enzovoort. De genres uit eerder onderzoek zijn aangevuld met genres uit het stijlboek van NRC Handelsblad (NRC stijlboek 2016).

Na het analyseren van de formule, vervolgt het codeboek met de thema’s en de inhoud van de tien meest prominente en langste artikelen in het blad. Allereerst is van deze artikelen de titel en de schrijfster (of eventueel schrijver) genoteerd. Daarna is het onderwerp en de invalshoek beschreven, waarbij het artikel in een algemene categorie is ingedeeld. Vervolgens wordt de uitwerking van het artikel genoteerd onder zakelijk of persoonlijk, met voorbeelden uit de tekst als argumentatie. Een artikel is in menselijke termen geschreven als er mensen centraal staan: persoonlijke ervaringen en emoties worden (met naam en

toenaam) gedeeld. Een artikel wordt via zakelijke termen besproken als er van een afstand over een onderwerp wordt verteld, er geen persoonlijk ervaringen worden gedeeld en autoriteiten, de overheid of beslissingsmakers op een hoger niveau – zoals binnen het bedrijfsleven – centraal staan. Als laatste wordt er van de tien artikelen aangegeven of er rolbevestigende (moederschap en het gezinsleven worden als ideaal gezien) of

roldoorbrekende (aandacht voor bijzondere of beroemde vrouwen die buiten de geijkte paden zijn getreden) vrouwen centraal staan.

Na de inhoudelijke informatie, wordt ook nog naar de tone of voice gekeken. Na het doorlezen van de artikelen wordt aangegeven welke aanspreekvorm het meeste in het artikel voorkomt en welke toon – positief, neutraal of negatief – de overhand heeft in het artikel. De keuze voor de aanspreekvorm en toon worden altijd onderbouwd met een aantal quotes of tekstelementen uit de tekst.

Als laatste worden er in het codeboek vragen gesteld over de functie van Opzij. Als er in een voorwoord gesproken wordt over de functie van Opzij of de doelstelling van een specifiek nummer, wordt deze genoteerd. Verder wordt van alle tien artikelen per editie genoteerd welke functie het artikel vervuld: het vervullen van een sociaal contact via

(25)

persoonlijke verhalen van anderen, informatie geven, aanzetten tot actie, hulp of praktische tips bieden, ontspannen of vermaak bieden. Een eventuele andere functie kan ook altijd nog worden genoteerd. Het uitgewerkte codeboek is terug te vinden in bijlage 9.1.

3.5 Interviews

De interviews met alle redacteuren zijn op dezelfde wijze afgenomen, namelijk via een semigestructureerd interview aan de hand van een topiclist. De afspraken vonden plaats bij redacteuren thuis, op het werk of in een restaurant. Voor de gesprekken is een themalijst opgesteld, die bij elke redacteur – niet per se in chronologische volgorde - in zijn geheel is besproken. Met de strategie van de SWOT-analyse in het achterhoofd, waarbij de sterke punten, zwakke punten, de kansen en de dreigingen van een bedrijf in kaart worden

gebracht, is geprobeerd het succes van Opzij tussen 1981 en 1997 te kunnen onderbrengen bij verschillende factoren.

Allereerst is met alle redacteuren gesproken over hun persoonlijke achtergrond en de wijze waarop zij bij Opzij terecht zijn gekomen. Daarbij is gevraagd naar hun motivatie om bij Opzij te werken en hoe zij tegen Opzij aankeken voordat ze op de redactie begonnen. Daarna is over de organisatie gesproken, waarbij gevraagd is wat voor organisatie de redactieleden aantroffen (groot of klein, hiërarchisch of ongelaagd). Ook is besproken welke visie de redactie samen wilde uitdragen en welke functie zij volgens zichzelf vervulden. Als laatste punt met betrekking tot de organisatie is gesproken over de beslissingmakers binnen Opzij en in hoeverre de uitgever invloed had op de vormgeving of inhoud van het blad. Daarna is er gefocust op de vormgeving en inhoud van het blad. Er is gesproken over veranderingen die de redactieleden zelf zijn opgevallen en hun eigen artikelen. Aan de hand van een aantal gekopieerde voorbeelden is gesproken over hun eigen selectieproces en hoe de inhoud van het blad iedere maand tot stand kwam. Verder is de vraag gesteld in hoeverre de redactie van Opzij dacht dat er concurrentie was voor het blad op de Nederlandse markt en hoe er op de redactie werd gekeken naar buitenlandse feministische bladen. Ook is gevraagd of de redactieleden zelf een verklaring hadden voor de almaar stijgende

oplagecijfers van Opzij tussen 1972 en 2003 en of deze stijging binnen de redactie leefde. Als laatste zijn er twee onderwerpen met betrekking tot de tijdsgeest besproken. Allereerst is er gevraagd naar de financiële situatie van Opzij in die tijd en in hoeverre geld een probleem was tijdens het maken van het tijdschrift. Daarnaast is er dieper ingegaan op de rol van het feminisme in die tijd en in hoeverre Opzij volgens de redactieleden inspeelde op veranderingen binnen de vrouwenbeweging via de inhoud van Opzij.

Alle gesprekken zijn opgenomen via een taperecorder en naderhand uitgeschreven. De vragenlijst en uitgeschreven interviews zijn als bijlage bij het onderzoek te vinden. De

(26)

vragen voor de fotograaf en de vormgever zijn iets aangepast aan hun rol binnen de organisatie, maar ook met hun zijn alle thema’s besproken.

(27)

4. De Tweede feministische golf

Het feministische tijdschrift Opzij is een product dat voortkomt uit de Tweede feministische golf. Om te begrijpen welke veranderingen bij Opzij tussen 1981 en 1997 zijn doorgevoerd, moeten de veranderingen binnen de feministische golf zelf ook in ogenschouw worden genomen. Hoe is de vrouwenbeweging ontstaan, uit welke groepen bestond deze en welke ontwikkelingen vonden plaats binnen de vrouwenbeweging?

Aan de Tweede feministische golf waaraan Opzij is verbonden, is eind negentiende eeuw een Eerste feministische golf voorafgegaan. Al in 1892 uitte Wilhelmina Drucker in haar open brief Een woordje aan de vrouwen van Nederland haar visie over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen voor de Nederlandse wet (Van de Loo 14). De man alleen bezat zeggenschap in het huwelijk, ook over eventuele kinderen. Hij had stemrecht en toegang tot onderwijs en de werkkring die hij zich wenste. De vrouw had echter nauwelijks recht op onderwijs en nam in het huwelijk een ondergeschikte plaats in.

De vrouwenbeweging die streed tegen deze ongelijkheid, stond vanaf 1870 op en de vormde Eerste feministische golf (1850-1920). De beweging bestond voornamelijk uit

vrouwen uit de midden- en bovenklasse, die streden voor toegang tot onderwijs, het recht om in overheidsdienst te werken onder dezelfde voorwaarden als mannen en het recht op beheer en uitgaven van gemeenschappelijk bezit binnen het huwelijk (“Vrouwenkiesrecht in Nederland” 2016). Om deze benarde positie van vrouwen te verbeteren, was het verkrijgen van stemrecht en het recht om deel te nemen aan de regering een belangrijke voorwaarde (Van de Loo 16). Alleen dan konden vrouwen de door mannen opgestelde wetten

veranderen. Want hoewel Aletta Jacobs (1854-1929) – de eerste vrouwelijke arts van Nederland – er in 1882 achter kwam dat vrouwen volgens de wet niet waren uitgesloten van het kiesrecht, resulteerde haar opmerkzaamheid alsnog in een stemverbod voor vrouwen in 1887 (Van de Loo 17). Vanaf 1889 hielden verschillende vrouwenorganisaties zich bezig met vrouwenkiesrecht: Vrije Vrouwen Vereeniging (1889-1903), Vereeniging voor

Vrouwenkiesrecht (1894-1919) en Nederlandse Bond voor Vrouwenkiesrecht (1854-1929) (“Vrouwenkiesrecht in Nederland” 2016) Uiteindelijk ondertekende Koningin Wilhelmina op 18 september 1918 de wet die gelijke stemrechten toekende aan vrouwen en mannen. Na de Eerste Feministische golf werden geleidelijk nog een aantal maatschappelijke veranderingen doorgevoerd. In 1925 schrijft politica Betsy Bakker-Nort uit frustratie over de schandalige huwelijkswetgeving het rapport Hoofdlijnen voor een moderne

huwelijkswetgeving, waarin ze onder andere het verbod voor betaalde arbeid door de

vrouwelijke, gehuwde ambtenaar aan de orde stelde (Van de Loo 29-31). Toch maakte juriste en Tweede Kamerlid Corry Tendeloo met de ‘Motie Tendeloo’ de ontslagregel pas in 1955 ongedaan. Een jaar later werden getrouwde vrouwen als handelingsbekwaam gezien en mochten ze binnen het huwelijk zelf beslissingen nemen (31).

(28)

Begin jaren zestig kwam – hoewel niet geheel verwacht – de Tweede feministische golf op. Gedurende de jaren zestig zelf, werd de periode gezien als een tijdperk van welzijn (Wassenaar 44), waarin de emancipatie van de vrouw was voltooid (Costera Meijer 2). Er waren immers rechten verworven als het kiesrecht en er was sprake van een grote

omwenteling van de seksuele normen en waarden (3), die zorgde voor de introductie van de pil in 1962. Toch hadden vrouwen in deze tijd last van een ‘identiteitscrisis’, zoals de

Amerikaanse feministe Betty Friedan het in The Feminine Mystique beschreef (Van de Loo 54). In haar boek, over de naoorlogse positie van vrouwen in de Verenigde Staten, zette Friedan uiteen hoe vrouwen die zich wilden ontwikkelen tot ‘normale volwassenen’ in conflict kwamen met de ‘feminine mystique’ (Costera Meijer 4). Dit was de “door sociale

wetenschappen, reclame en damesbladen ontwikkelde en uitgedragen mythe van vrouwen als seksueel aantrekkelijke echtgenote, propere huisvrouw en liefdevolle moeder.” Vrouwen zaten daardoor in een tweestrijd. Als ze kozen voor een vrouwelijk bestaan, konden zich ze niet ontplooien tot ‘volwaardig mens’. Werden ze een ‘volwaardig mens’, verloochenden ze hun vrouwelijke roeping.

In Nederland verwoorde Joke Kool-Smit hetzelfde dilemma in haar artikel Het

onbehagen bij de vrouw (Van de Loo 48). Smit beargumenteerde dat de mogelijkheden voor

een volwaardig bestaan voor vrouwen wel bestonden – de pil was geïntroduceerd

(Wassenaar 46) en een goede abortuswetgeving zou vrouwen zelf laten beslissen hoeveel kinderen ze wilden – maar het probleem was dat vrouwen niet beschikten over

zelfbeschikkingsrecht (48). Dit zou volgens Smit kunnen veranderen, wanneer vrouwen zichzelf als autonome mensen gingen beschouwen en de maatschappij zich zou aanpassen aan deze wensen (Van de Loo 51). Daarvoor moest nog veel veranderen. Vrouwen mochten werken, maar ze verdienden niet hetzelfde als mannen, vrouwen verloren hun baan als ze trouwden of aangepaste werktijden wilden, een groot deel van hun geld ging naar de fiscus en familieleden waren het niet altijd eens als de moeder werkte (Wassenaar 44).

Smit ging vervolgens met een aantal vrouwen, waaronder feministe Hedy d’Ancona, over tot actie. Ze richtten in 1967 de actiegroep Vrouwen 2000 op, die na een jaar werd vernoemd tot Man Vrouw Maatschappij. MVM had het doel de ontplooiingskansen voor vrouwen te vergroten en besteedde daarbij aandacht aan opvoeding, onderwijs en

voorlichting (Van de Loo 63). MVM probeerde verder door middel van werkgroepen, lobby’s en correspondentie via of samen met de overheid veranderingen door te voeren. Denk aan het opzetten van meer crèches of gelijke lonen voor mannen en vrouwen (Van de Loo 70-75). Een van de belangrijkste uitkomsten was de oprichting van de Emancipatieraad in 1981, een rechtstreeks adviserend orgaan aan de regering over vrouwenemancipatie.

Naast MVM kwamen andere groepen tegelijk op die de strijd vaak anders aanpakten. Zo was er vanaf 1969 de groep Dolle Mina, die zichzelf naar Wilhelmina Drucker uit de

(29)

Eerste feministische golf hadden vernoemd. Dolle Mina’s – die zich in aparte regiogroepen over het land verdeelden – probeerden door actie te voeren zoveel mogelijk aandacht te trekken, vaak via de media (Van de Loo 82). Ze schroomden daarbij niet om mooie vrouwen als lustobjecten in te zetten, want het doel heiligde de middelen. De acties moesten

belangstelling wekken voor hun eisen, zoals gratis crèches, gelijke lonen, afschaffing van de dubbele seksuele moraal en openbare wc’s. Daarnaast werd Dolle Mina voornamelijk

bekend door de leus ‘baas in eigen buik’, die actievoersters op hun buik schreven tijdens een abortusdemonstratie op een gynaecologencongres in 1970. Dolle Mina slaagde er met acties als deze in de aandacht van het hele land te trekken: niet alleen intellectuele vrouwen, maar ook huisvrouwen (Wassenaar 46).

Naast MVM en Dolle Mina kwamen ook radicaalfeministische groepen op. Deze groepen waren uit principe tegen mannen, omdat volgens hun visie vrouwen alleen konden breken met de mannenmaatschappij door met mannen zelf te breken (Van de Loo 100). Er ontstonden talloze praatgroepen alleen voor vrouwen, waarbij vrouwen onderling spraken over hun eigen ervaringen en herkenning vonden bij elkaar (108). Naast fem-soc-groepen verenigden ook lesbische vrouwen zich tussen 1972 en 1974 – eerst onder de naam

Purperen Mien, later onder Paarse September – omdat de bestaande groepen niet voldeden aan hun verwachtingen. Lesbische feministen voelden zich als vrouw en lesbienne dubbel onderdrukt, waardoor ze zich afscheidden van zowel heteroseksuele vrouwen als mannen (125).

De vrouwenbeweging professionaliseerde zich door het oprichten van vrouwenhuizen, een filmcollectief, uitgeverijen en vrouwenboekhandels, vrouwenhulpverlening en -cafés, (Van de Loo 165) en het opzetten van radio- en televisieprogramma’s (Ruyters 427), en in 1976 bestond voor vrijwel iedere vrouw een groep waar ze zich bij kon aansluiten. Ondanks hun verschillende opvattingen werkten de verschillende groepen toch samen om bepaalde doelstellingen te bereiken, zoals het beter verkrijgbaar maken van de pil en het veranderen van de abortuswet (Van de Loo 136). Al in 1968 verenigden een aantal Rotterdamse dokters zich om legale abortusklinieken (Stimezoklinieken) op te zetten (138). Later kwam de

actiegroep ‘Wij Vrouwen Eisen’ op, die abortus uit het wetboek van strafrecht wilde, in het ziekenfonds of het particuliere verzekeringspakket en het beslissingsrecht bij de vrouw wilde leggen (143). De strijd tussen de vrouwenbeweging en de overheid liep hoog op, omdat de overheid (met een conservatief kabinet) niet snel concessies deed. Uiteindelijk leidde de gezamenlijke strijd tot een wet die abortus toestond, hoewel vrouwen alsnog toestemming van een dokter nodig hadden. Met dit resultaat waren niet alle groepen tevreden (151) Een van de laatste gezamenlijke acties was de grote staking in 1981. Deze staking was voornamelijk gericht tegen de hoge werkloosheid onder vrouwen, het overmatig

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet van nut voor de verzamelaar, maar de sedimentoloog kan op deze plaats goed de ’rock-bed’ facies van de Coralline Crag zien.. Sudbourne Park Pit, Sudbourne

vrijwilligers en andere betrokkenen die voor korte of langere tijd in net project willen meeleven en -werken en daar dankzij het landgoed ook de kans voor krijgen..

Het uitblijven van verschillen in zelfsturing tussen leerlingen uit de twee leeromgevingen is vermoedelijk veroorzaakt, doordat de respondenten uit natuurlijk leren vermoedelijk

The following directions for institutional change are possible ways a governance regime can develop towards more institutional sustainability: (1) restructuring levels and

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Zij is geen samenvatting van het voorgaande (dat is met deze veelheid aan gegevens welhaast onmogelijk) en evenmin een conclusie in de strikte zin van het woord. Aan

De rendementen van de in deze publicatie besproken financiële instrumenten, financiële indices of andere activa zijn rendementen behaald in het verleden en vormen als zodanig

Hiermee is een vervolg gegeven aan de twee jaar geleden aangenomen maar niet uitgevoerde motie van Tweede Kamerlid Kalma (c.s.), waarin werd gepleit voor het opnemen van