• No results found

Opzij is in 1972 opgericht binnen een bepaald medialandschap. Vanaf 1981 was Opzij als commercieel maandblad officieel een onderdeel van de ruim bedeelde tijdschriftenmarkt in Nederland. In welke landschap bevond Opzij zich in de periode tussen 1981 en 1997? Wie vormden de concurrentie, zowel op nationaal als internationaal niveau?

5.1 Vrouwenbladen

In de jaren zestig zorgde een stijgende welvaart, betere scholing en horizonverbreding van de media voor een samenleving waar de mondige individu centraal kwam te staan (Wijfjes 335). Naast het opkomende wantrouwen ten opzichte van gevestigde instituten als de

overheid, moesten ook media zich anders gaan verhouden tot politiek en cultuur. Er ontstond ontzuiling, waardoor media niet meer bij een specifieke levensbeschouwelijke stroming hoorden, en de focus op opvoeding en beschaving verminderde. Ook de rol van de journalist veranderde. Subjectiviteit hoefde niet meer vermeden te worden, maar werd juist omarmd en geëxpliciteerd (338).

Deze veranderende rol van de media was deels een reactie op wat wetenschappers Max Horkheimer en Theodor Adorno (van de Frankfurter Schule) in 1947 aanduidden als een ‘cultuurindustrie’: het deel van de kapitalistische markt dat probeerde winst te maken met culturele goederen gericht op de massa (Wijfjes 337). Volgens Horkheimer en Adorno kon popcultuur vergeleken worden met een fabriek die gestandaardiseerde goederen produceerde, zoals films, radioprogramma’s en tijdschriften, om de massa in bedwang te houden. Aangezien consumenten geen duidelijke eigen behoeften hadden, schiep de industrie de valse behoefte aan films, radioprogramma’s en tijdschriften kunstmatig. Als in een vicieuze cirkel, kon alleen de industrie zelf in de behoeften voorzien die ze zelf

geschapen hadden. Een schijnwerkelijkheid van dramatiek en avontuur moest het kritisch bewustzijn van massaconsumenten – in die tijd geprikkeld door hun slechte economische positie – onderdrukken.

Een van de cultuurgoederen die in de jaren zestig een schijnwerkelijkheid creëerde en vrouwen passief hield, was het vrouwentijdschrift. Eind negentiende eeuw al veranderden de toenmalige tijdschriften voor vrouwen naar bladen voor huisvrouwen (Wassenaar 14). De bekendste huisvrouwbladen waren Libelle (1934), Eva (1936, nu Viva) en Margriet (1938), tijdschriften die nog steeds niet zijn verdwenen. Tot de jaren zestig schreven Libelle en Margriet trots over het beroep zonder salaris: de huisvrouw zorgde volgens de bladen voor vreugde bij de anderen in het gezin (Van de Loo 43). Hoewel er in de jaren zestig en

zeventig vanwege maatschappelijke veranderingen ook langzaam over onderwerpen als de geboorteregeling, onderwijs of generatieconflicten werd geschreven, werden deze

Hoewel elke respecterende krant een vrouwenrubriek of zelfs een vrouwenpagina kreeg, kwam een dagblad of opinieblad voor de vrouw niet van de grond (21).

Toen Opzij werd opgezet, bestonden binnen de tijdschriftenmarkt een groot aantal concurrenten: Libelle, Margriet, Eva en modetijdschriften als Elegance (1937) en Avenue (1965-1994). Later volgden ook bladen als Story (1974), Weekend (1975), Avantgarde (1980), Flair (1980), Cosmopolitan (1982), Yes (1986), Elle (1989), Marie-Claire (1990) en Beau Monde (1995). Maar het antwoord van deze bladen op de gebeurtenissen tijdens de Tweede Feministische golf bleef uit (Wassenaar 46). Hoewel onderwerpen als seks, drugs en hobby’s af en toe werden toegelaten en lezeressen meer inspraak kregen via nieuwe brievenrubrieken, werd er niet geschreven over acties van Dolle Mina of Man Vrouw Maatschappij. Als er al over vrouwenemancipatie werd geschreven, werd dat met een afkeurende blik gedaan (48).

Volgens Wassenaar zijn er twee redenen waarom traditionele vrouwenbladen geen aandacht hadden voor het feminisme. Allereerst zou het een bedreiging voor de

advertentiebezetting en oplage vormen (Wassenaar 48). Daarnaast bestond de feministische beweging uit zoveel verschillende partijen (Ruyters 428) – bijvoorbeeld MVM, Dolle Mina, Fem-soc-groepen en Paarse September – dat tijdschriften niet wisten hoe ze op een algemene manier over de vrouwenbeweging moesten schrijven. Libelle heeft het wel een paar keer geprobeerd. Zo besteedde Libelle in 1970 twaalf pagina’s aan de Dolle Mina beweging. Maar van deze actie kwam de hoofdredacteur snel terug, omdat het aantal abonnees en advertenties daalde. In 1972 zei hij over deze actie: “We hebben ons vergist in het lawaai, dat in feite een slechts kleine groep maakte. Daarbij hebben we wellicht de omvang van de ‘silent majority’ onderschat. Onder druk van de emancipatiebewegingen waren wij bezig van vrouwenblad te evolueren tot een algemeen informatief tijdschrift. […] Het bleek een vergissing. De lezeressen wensten in haar blad helemaal geen politiek, geen maatschappijkritiek. Die grote groep heeft helemaal niet de behoefte te emanciperen” (Wassenaar 54).

5.2 Feministische bladen

Aangezien traditionele bladen hun pagina’s niet openden voor de feministische beweging, gingen feministen zelf aan de slag. Dit was een herhaling van de situatie tijdens de Eerste feministische golf, toen bestaande media ook geen aandacht schonken aan acties voor vrouwenemancipatie. Daarom werd tijdens het begin van de Franse Revolutie (1789) het eerste feministische blad, Étrennes Nationales Des Dames opgericht (Wassenaar 12). Het werd niet goed ontvangen en de hoofdredactrices stierven op het schavot. Hoewel de

feministische krant later doorstartte als L’Athénéé Des Dames, verbood Napoleon het blad in 1809. In Nederland ontstond tijdens de eerste feministische golf het blad Evolutie, dat

voortkwam uit instituten als de Vereeniging voor vrouwenkiesrecht (1894) en de Vrije vrouwenvereeniging voor geestelijk en staatkundige ontwikkeling (1889). Doordat het feministische media niet lukte onderdeel te worden van traditionele media, raakte de feministische pers in een isolement (13).

Tijdens de Tweede feministische golf was er meer keuze voor vrouwen. Sinds de jaren zeventig, tegelijk met de opkomst van verschillende feministische groepen, speelden feministische tijdschriften een invloedrijke rol in de feministische debatten in Nederland (Ruyters 427). Man Vrouw Maatschappij startte kort na de oprichting in 1968 het MVM- nieuws en het Nieuwsbulletin om leden op de hoogte te houden van actuele discussies en activiteiten (Van de Loo 71). Het maken van het blad ging moeizaam. Landelijke

bestuursleden vonden het blad ‘te duur, de productie traag, de artikelen moeilijk en de redactie amateuristisch’. Toen vanaf 1971 alleen nog het Nieuwsbulletin mocht verschijnen, besloot een deel van de redactie zelf een maandblad op te richten. In november 1972 verscheen Opzij, dat steeds meer afstand nam van MVM. Het doel van Opzij was om vrouwen bewust te maken van hun achtergestelde positie (Opzij, 1972, nr.1) en de redactie schuwde daarbij geen onderwerpen (Van de Loo 114).

Naast het blad vanuit Man Vrouw Maatschappij, bestonden er talloze (regionale) uitgaven van de Vrouwenkrant, die vanaf 1972 (tot 1984) werd uitgegeven vanuit het Vrouwenhuis in Amsterdam. De krant diende als een platform voor praatgroepervaringen (Pronk 26) en gaf richtlijnen voor nieuw te beginnen groepen (29). Vrouwen werden in de krant aan het woord gelaten over hun ervaringen met bewustwording van hun positie en over het praten binnen een groep als hulpmiddel. Daarnaast werd er niet geschroomd om over meer taboeonderwerpen te schrijven, zoals masturbatie of het gebruik van een speculum (Van de Loo 120).

Andere tijdschriften naast de Vrouwenkrant of het sociaaldemocratische Opzij waren Lover (1974-2002), het Tijdschrift voor Vrouwenstudies (1980-1997), Surplus (1987-2002) of Pheme - later Savante - (1987-2003) en andere kleine bladen die zich richtten op vrouwen en recht, vrouwen en theologie of vrouwengeschiedenis (Ruyters 431-434). Het verschil tussen deze bladen en Opzij was voornamelijk het doel. De tijdschriften waren verbonden aan een universiteit en gaven iedere editie een overzicht van nieuwe onderzoeken of studieprogramma’s of het waren tijdschriften die zich voornamelijk focuste op literatuur voor de vrouwenbeweging (432).

Naast studiegerelateerde bladen, waren er ook nog een aantal tijdschriften die zich richtten op lesbische feministen. De opkomst van deze bladen is vooral te verklaren door de onderdrukking die lesbische vrouwen voelden vanaf de jaren zeventig, omdat ze zich in de bestaande vrouwengroepen niet gehoord voelden. Vrouwen konden best feministisch zijn, maar ze moesten volgens de vrouwenbeweging wel vrouwelijk blijven en daarmee

aantoonbaar heteroseksueel (Van de Loo 122). Tijdschriften als Diva, landelijk lesbisch tijdschrift (1982-1986) of Lust en Gratie, lesbisch cultureel tijdschrift (1983-2001),

besteedden voornamelijk aandacht aan literatuur, cultuur en seks. Zo toonde Diva zich als een van de weinige feministische tijdschriften enthousiast over porno, mits die volgens eigen lesbische maatstaven werd gemaakt (Van de Loo 188) en vond het blad dat vrouwen de masculiene arbeidsmarkt strijdlustig moesten betreden (Ruyters 428).

De enige bladen die echt concurrentie konden vormen voor Opzij, waren Serpentine (1979-1983), Katijf (1981-1989), Furore (1982-1993) en Avanta (1986-2002). Deze bladen presenteerden zichzelf als ‘een socialistische feministische visie’, ‘feministisch maandblad’ of een ‘opinieblad voor vrouwen’. Toch is aan de jaartallen te zien dat veel tijdschriften het niet lang hebben volgehouden. Aangezien er naar deze vier verschillende titels nog weinig diepgaand onderzoek is gedaan, zal het laatste uitgekomen februarinummer van de vier titels binnen de onderzoeksperiode worden geanalyseerd, op de wijze zoals de Opzij-edities zijn onderzocht. Op deze manier kan bekeken worden op welke manier Opzij en de

concurrenten met elkaar overeenkomen en verschillen en kunnen eventuele verklarende factoren voor het verschil in succes worden achterhaald.

De positie van Opzij tussen 1981 en 1997 in Nederland is daarmee, zoals Ruyters eerder omschreef, een monopoliepositie op de markt (429). Daarvoor kunnen drie redenen worden gegeven. Allereerst kregen de verschillende groepen waaruit de vrouwenbeweging bestond meer begrip voor elkaar en vonden ze het onnodig nog apart van elkaar te strijden (434). Dit resulteerde in het wegvallen van tijdschriften die bij bepaalde groepen binnen de vrouwenbeweging hoorden. Ten tweede zorgde de verschuiving van het ontwikkelen van feministische theorieën naar de academische wereld binnen de Vrouwen- en Genderstudies (Pronk 31) ervoor dat universiteitsbladen werden opgericht, maar die waren gericht op een specifiek (studerend) publiek (Ruyters 434). Als laatste was het publiek van de lesbische tijdschriften ook een specifieke, kleine doelgroep en deze tijdschriften vormden daardoor geen concurrentie voor Opzij (431-434).

5.3 Buitenland

In het buitenland bestond een drietal tijdschriften dat leek op Opzij: Spare Rib in het Verenigd Koninkrijk, Emma in Duitsland en Ms. Magazine in de Verenigde Staten. De tijdschriften zijn gelijkend aan Opzij, aangezien ze allemaal voor een breed publiek werden gemaakt - ook voor vrouwen die niet per se bekend waren met de vrouwenbeweging – en nationaal of zelfs internationaal opereerden.

Spare Rib is in 1971 opgezet in het Verenigd Koninkrijk (Winship 123). Het tijdschrift zag zichzelf als bevrijdend blad voor vrouwen en behandelde vaak intrigerende

gezondheid, recht, politiek en geschiedenis (124;131). Het blad had een kritische toon en wilde graag discussies starten over collectieve problemen (136), maar het sprak vrouwen wel aan via bekende terreinen, zoals mode of het huishouden (131). Qua vormgeving schaarde Spare Rib zich onder de alternatieve tijdschriften en zag er daardoor tot 1985 anders uit dan commerciële tijdschriften (127). Het blad had zwart-wit advertenties, veel tekst en de

ontwerpers kregen veel ruimte om te experimenteren. De sobere afbeeldingen en advertenties waren een afspiegeling van de visie van Spare Rib: het weigeren van kapitalistische consumptie in het algemeen. Hierdoor zat Spare Rib wel bijna altijd in een financiële crisis, omdat het afhankelijk was van abonnees, losse verkoop en kleine advertenties (129).

Door de jaren heen werd Spare Rib steeds meer een politiek tijdschrift: het

veranderde van sociaal feminisme, via radicaalfeminisme, naar antiracisme in 1983 (Winship 140). Deze verandering ging samen met het omarmen en bespreken van een steeds grote groep vrouwen, waaronder de arbeidersklasse, lesbische vrouwen, schoolgaande meisjes, oudere vrouwen en vrouwen met een handicap (141). Qua vormgeving veranderde Spare Rib van sobere kleuren en nieuwsfoto’s naar een punkuitstraling met heldere coverkleuren, schuine teasers en choquerende afbeeldingen (134).

Ms. Magazine werd in 1971 opgericht door feministen Gloria Steinem en Dorothy Pitman Hughes, omdat er ‘niks voor vrouwen te lezen was dat werd geleid door vrouwen’ (Farrell, 1). Het blad beloofde een open forum te zijn, een plek waar alle vrouwen hulp en informatie konden vinden om hun leven te verbeteren. Het blad was een korte tijd onderdeel van New York Magazine, maar kreeg al snel een eigen vorm. Een van de eerste grote acties van het blad was het publiceren van de namen van vrouwen die hadden toegegeven een abortus te hebben gepleegd toen dit nog illegaal was in de Verenigde Staten (33).

Ms. Magazine veranderde door de jaren heen, zowel door eisen van lezers als adverteerders. Eind jaren tachtig stonden veel bekende vrouwen op de cover van het blad, en moest het tijdschrift een minder militant en boos imago uitstralen (Farrell 187). Het tijdschrift verschoof qua inhoud van politieke onderwerpen, als abortus, naar persoonlijke verhalen (110). Bovendien ontstond er in de jaren tachtig en negentig veel controverse rondom bepaalde onderwerpen die Ms. Magazine besprak, zoals misbruik in

kinderopvangcentra.

De financiële situatie van het blad is vaak onzeker geweest. Ms. Magazine verscheen tussen 1972 en 1989 maandelijks, totdat het ophield te bestaan als commercieel tijdschrift. Na een roerige periode tussen 1987 en 1989, en meerdere keren van eigenaar te zijn gewisseld (Farrell 179-190), kocht de stichting American Feminists het blad in 1989. Hierna werd het zonder advertenties uitgegeven door Dale Lang, die ook bladen als Working

Het Duitse Emma is in 1977 opgericht door Alice Schwarzer en wordt gezien als hét feministische tijdschrift van Duitsland (Wydra 2016). De naam Emma komt van het woord emancipatie en het tijdschrift is opgezet met het Amerikaanse Ms. Magazine in het

achterhoofd. Het werd gezien als het enige politieke tijdschrift dat alleen door vrouwen werd gemaakt in Europa en het behandelde een legio aan onderwerpen. In de beginjaren focust het blad zich op onderwerpen als abortus, gelijke rechten, pornografie en prostitutie

(Abramsohn 2007). Rond de jaren tachtig werd gezondheid voor Emma een belangrijk thema en kwamen onderwerpen op als seksueel misbruik, eetproblemen en besnijdenis.

Het blad verschijnt nu nog een keer in de twee maanden zonder advertenties en wordt nog altijd geleid door boegbeeld Schwarzer.

Vanuit de literatuur is te zien dat Opzij een aantal overeenkomsten heeft met de drie buitenlandse tijdschriften: het doel de vrouwenbeweging te verenigen binnen een blad, commercialiteit en het bieden van een alternatief voor bestaande media. In hoeverre de bladen voor Opzij een inspiratie waren of concurrentie vormden, is in de interviews met redactieleden besproken.

6. Resultaten

De resultaten worden uiteengezet aan de hand van vijf dimensies van journalistieke vernieuwing die in kaart zijn gebracht door Prenger: vormgeving, formule, inhoud, tone of voice en functie (2009). Daarnaast zal er bekeken worden in hoeverre de concurrentie binnen deze dimensies overeenkomt of verschilt met Opzij. De uitkomsten van de interviews worden direct gekoppeld aan de resultaten van de inhoudsanalyse, omdat ze hierbij een aanvulling vormen. Binnen de resultatensectie zullen kort drie nieuwe theorieën worden geïntroduceerd, die helpen bij het interpreteren van de resultaten op het gebied van

vormgeving en inhoud. Er is hiervoor gekozen omdat het specialistische theorieën betreffen die zich toespitsen op een specifiek onderdeel binnen de vormgeving en inhoud, namelijk covers en het persoonlijke verhaal, en deze theorieën als onderdeel van het theoretisch kader uit hun verband zouden worden gehaald. Uitkomsten uit de interviews die niet aansluiten bij de vijf dimensies of bij de analyse van de concurrentie, maar desondanks belangrijk zijn voor het onderzoek, zijn samengevat onder ‘externe factoren’.

6.1 Vormgeving

Van zwart-wit via steunkleur naar full colour

Zoals alle gedrukte pers in de twintigste eeuw, maakte ook Opzij langzaam een verandering door van een volledig zwart-wit tijdschrift, naar een full colour medium. Het februarinummer van 1981 is in zijn geheel nog zwart-wit. Alleen de voorpagina en de achterpagina, waar altijd een strip wordt geplaatst, zijn in kleur gedrukt. Na de vestiging van Opzij als een officieel onderdeel van de uitgeverij Weekbladpers BV komt hier snel verandering in. In het februarinummer uit 1983 zijn de eerste tekenen van kleur te aanschouwen. Een

zogenaamde steunkleur, een extra kleur in het drukwerk naast zwart, doet zijn intrede. In het februarinummer is de steunkleur geel, maar latere edities tonen aan dat ook kleuren als blauw of roze worden gebruikt. In het tijdschrift uit 1983 is bijvoorbeeld een illustratie te zien van twee jonge vrouwen, waarbij de ene de haren van de ander ‘geel’ verft.

Een eerste echte kleurenillustratie verschijnt in 1987. Hoewel in deze editie ook blauw als steunkleur wordt gebruikt voor de inhoudsopgave en de strip, omvat het tijdschrift voor het eerst een illustratie met meerdere kleuren en één kleurenfoto. De illustratie toont een man (tegen een grijze achtergrond) die is getekend door de contouren van zijn hoofd, borst en geslachtsdelen te tekenen met gekleurde strepen: geel, blauw, groen, oranje, rood en roze. De eerste volledige kleurenfoto is geplaatst bij een artikel over ‘gastouderschap’, een bepaald soort kinderopvang. Op de foto zijn een vrouw en twee kinderen te zien, die op de bank zitten terwijl de vrouw uit een boek voorleest.

De grootste omslag in de vormgeving van Opzij is op twee momenten te zien: in 1989 en in 1993. In 1989 is het duidelijk dat er met kleurkaternen wordt gewerkt. Dit betekent dat

het tijdschrift een mix is geworden tussen zwart-wit pagina’s en kleurenpagina’s, waarbij een katern – vaak bestaande uit acht pagina’s – of in zwart-wit of in kleur wordt afgedrukt. Naast het gebruik van een roze steunkleur, omvat het februarinummer van 1989 daarom meerdere gekleurde foto’s. Zo zijn de Britse schrijfster Doris Lessing, de ontblote rug van een vrouw met twee dollartekens net boven haar billen (bij een artikel over Mama Cash, die

feministische projecten financieel ondersteunt) en een baby in een reageerbuis (bij een artikel over IVF) in kleur afgebeeld. Dat er nog wel onderscheid wordt gemaakt tussen kleurenkaternen en zwart-wit katernen is terug te zien in een artikel over dochters die het bedrijf van hun vader overnemen: op de linkerpagina staat een zwart-wit foto van een garagehoudster, op de rechterpagina een kleurenfoto van een eigenaar-directrice.

In het nummer uit 1993 is een tweede grote omslag te zien: bijna het gehele blad is nu in kleur. De inhoudsopgave heeft een lichtgele achtergrond gekregen, de brievenrubriek een lichtgroene achtergrond en een illustratie van briefpapier, de Zijkrant – de vaste rubriek voor binnenlands en buitenlandse nieuws – is lichtblauw geworden. Naast kleurenfoto’s, worden er ook grote gekleurde illustraties geplaatst. Zo is voor de nieuwe rubriek

Feministische Meetlat minister Koos Andriessen (Economische Zaken) afgebeeld op een collageachtig portret. Hij is afgebeeld tegen een oranje achtergrond, draagt een pak dat bestaat uit allerlei kleuren bruin en draagt een getekende bril, waarvan één glas uit een radertje bestaat. Om hem heen zweven allemaal stukjes raster, beurskoersen en radars. Bovendien wordt er in 1993 ook voor het eerst kleur gebruikt in de typografie: de titel van de rubriek De jonge onderzoekster, waarin een vrouwelijke wetenschapper centraal staat, heeft een rode verticale strook achter de rubriektitel, een rode inleiding en een blauwe quote. Tot en met 1997 worden de voorgaande veranderingen nog meer doorgevoerd. Voornamelijk meer titels, ondertitels en quotes bij artikelen worden in kleur afgedrukt. Soms worden quotes tegen een gekleurde achtergrond gedrukt of worden ze met een gekleurde lijn omlijnd.

Het kleurgebruik van Opzij past binnen de ontwikkelingen van de drukpers in de twintigste eeuw. Rond 1930 ontstond de eerste kleurenfotografie, maar pas rond de jaren tachtig gingen kranten en tijdschriften gebruik maken van kleurendruk (Kester en Kleppe 13). In Nederland drukte de Haagse Courant als eerste een kleurenfoto af op 17 augustus 1965, een jaar later bracht het Algemeen Dagblad voor het eerst een kleurenbijlage uit (“Primeur met eerste kleurenbijlage” 2008). Vaak bleef het gebruik van kleur nog beperkt, aangezien het duur was om in kleur af te drukken. Het kleurgebruik was daarom ook afhankelijk van adverteerders: als die betaalden voor een kleurenadvertentie, konden een aantal andere pagina’s daarvan profiteren.