• No results found

In hoeverre is de vormgeving van Opzij veranderd tussen 1981 en 1997? De vormgeving van Opzij is tussen 1981 en 1997 op een aantal manieren veranderd.

Allereerst is het tijdschrift van zwart-wit, met een gekleurde cover en achterkant, naar een full colour tijdschrift gegaan. De cover was daarbij in het begin vaak sober en alternatief, maar deze heeft aan het eind van de periode een professionaliseringsslag gemaakt. Vanaf 1985 staat er altijd een vrouw op de omslag, die vaak wit is en lachend de camera inkijkt. De vrouwen zijn van alle leeftijden en staan er vrij natuurlijk op. De foto’s in Opzij veranderen van natuurlijke situaties naar meer geposeerde foto’s, de illustraties worden kleurrijker en soms explicieter. Verleidelijke vrouwen of mannen worden in 1997 nog steeds niet

afgebeeld, mits er een goede reden voor is.

Opzij maakt qua vormgeving een verandering door die gelijkend is aan die van het feministische tijdschrift Spare Rib. Ook het Britse blad nam steeds meer de visuele vorm van een commercieel tijdschrift aan door vrouwen af te beelden, korte verhalen te illustreren en modellen af te beelden bij een patroon voor een kledingstuk (Winship 131). Vanuit

commercieel opzicht is het verklaarbaar dat feministische bladen, die naast een idealistisch ook een commercieel uitgangspunt hadden, zich aan het naturalistische segment van de tijdschriftenmarkt aanpasten, zoals Cleveland het omschrijft (276).

Volgens Cleveland bestaan er voor tijdschriften geen gemeenschappelijke regels voor hoe het design of de lay-out van een tijdschrift eruit moet zien. Elk tijdschrift kent volgens hem wel bepaalde markeringen binnen het design die aangeven in hoeverre een tijdschrift een beschrijving geeft van de werkelijkheid (274). Bijvoorbeeld, een lezer zal een afbeelding als waarheidsgetrouw inschatten als deze wordt gepresenteerd in de kleur die dicht bij het origineel staat, maar vindt de afbeelding overdreven als de kleuren meer

verzadigd zijn dan in het origineel. Cleveland onderscheidt binnen de tijdschriftenmarkt vier categorieën, die op hun eigen wijze design inzetten om hun lezersdoelgroep aan te spreken: zintuiglijk, abstract, wetenschappelijk/technologisch en naturalistisch (276).

Wetenschappelijke tijdschriften plaatsen de nadruk op het geschreven woord, waarbij zwart- wit afbeeldingen meestal genoeg zijn om hun boodschap over te brengen naar de lezers. Het zintuiglijke segment gebruikt verzadigde kleuren voor esthetische beelden, het abstracte segment is toegespitst op een bepaalde groep of klasse in de maatschappij. De

naturalistische categorie is de meest dominante categorie binnen de markt en hecht de hoogste waarde aan natuurlijke kleuren en afbeeldingen.

Aan de hand van deze categorieën, kan bij Opzij een verschuiving gezien worden van een meer wetenschappelijk/technologisch tijdschrift – zwart-wit met weinig foto’s –, naar een naturalistisch tijdschrift – full colour met veel geposeerde, maar natuurlijk gekleurde foto’s. Hiermee valt Opzij binnen hetzelfde segment als traditionele vrouwenbladen, die volgens Cleveland ook tot het naturalistische segment worden gerekend. De naturalistische categorie trekt volgens hem de grootste lezersgroep aan, omdat iedereen zich er aan kan relateren, en kan daarmee een verklaring zijn voor de stijgende oplage van Opzij door de jaren heen. Daarnaast valt de verandering in de vormgeving van Opzij ook te verklaren via het model van Baird, dat hij in 1993 introduceerde (Cleveland 284). Het model bestaan uit een x- en een y-as, die de relatie tussen de visuele kracht van een tijdschrift en de interesse van de lezer aantoont. Het diagram duidt aan dat de mate van visuele kracht hoog moet zijn voor een lezer, als diegene minder of weinig persoonlijke interesse heeft voor de inhoud van een publicatie. Hoewel Opzij altijd een vast lezerspubliek heeft gehad, was het in 1987 nodig om het blikveld en de onderwerpen te verbreden, aangezien het feminisme voor iedereen iets anders begon te betekenen. Omdat de inhoud van Opzij daardoor wellicht minder op de specifieke behoefte van iedere individuele lezer aansloot, werd het design een belangrijker element om de aandacht te trekken van het publiek.

6.2 Formule

Veel redacteuren menen dat er nooit echt een formule voor Opzij is geweest. Zo vertelt Astrid Feiter (1996-2005):

“Er was geen bladformule, in zoverre: in de loop van de tijd is er wel een formule gegroeid. Maar er werd niet heel strak aan vastgehouden. Er stonden wel altijd bepaalde elementen in het blad, zoals de Meetlat, grote interviews, een katern met kunst en actualiteiten. Maar verder besloten we meer op gevoel: dit onderwerp moet er nog in, of dat onderwerp.”

Hoewel Opzij volgens veel van de makers geen vaste formule had, is er wel steeds meer een vaste formule te ontdekken in de periode tussen 1981-1997. Het blad krijgt vaste eigenschappen, vaste rubrieken en de katernen krijgen gestandaardiseerde vormen. Als een van de eerste toevoegingen na 1981, komt er een commentaar voorin het blad. Tot het vertrek van hoofdredactrice Dresselhuys in 2008, schrijft ze iedere maand een commentaar dat een visie biedt op huidige politieke of maatschappelijke ontwikkelingen. Dresselhuys vertelt over Van die dingen dus:

“Ja, het moest van Hedy d’Ancona en daar zal ik haar altijd dankbaar voor blijven. Ik kwam bij Trouw vandaan, waar de hoofdredacteur ook fractievoorzitter van de toenmalige ARP was in de Tweede Kamer. Hij schreef de commentaren en was voor mij een man van statuur. Ik had nog nooit in mijn hele bestaan een commentaar geschreven. Hoezo, wie was ik om dat te mogen doen? Ik vond het doodeng, maar ik ben heel blij dat ze mij ertoe heeft verplicht.”

Het commentaar heeft in Opzij altijd een stevig karakter gehad en nam vaak een politiek standpunt in. Want commentaren waarin wordt aangekondigd wat er verder in het blad staat, vindt Dresselhuys “gelul”. De hoofdredacteur heeft volgens haar de taak om te kijken wat er in de maatschappij gebeurt. Door actuele ontwikkelingen in het commentaar te behandelen, had Opzij bovendien ook een plek voor maatschappelijke problemen waar vanwege

tijdgebrek geen groter verhaal over was geschreven.

Naast het commentaar passeren een tal van rubrieken de revue. Net voor 1981 werd aan twee jonge vrouwen, Marieke ’t Hart en Arjette de Pree, twee pagina’s gegeven nadat ze een leuke brief naar Opzij hadden gestuurd over het zijn van de enige feministen in hun schoolklas. De meidenpagina’s Nou Wij waren een vast onderdeel van Opzij tot 1985, waarbij de meiden mochten schrijven over alles wat hen bezighield. Het was voor Opzij een strategische zet. De redactieleden wilden meer voor meiden in Opzij, zodat ook de jonge dochters van abonnees – de toekomstige lezers – iets te lezen hadden.

Daarnaast was er vanaf het begin de vaste column Korten Metten, waarin de schrijfsters Renate Dorrestein en Pauline Sinnema achtereenvolgend afrekenden met maatschappelijke misstanden. Verder viel er vanaf 1983 over politiek te lezen in Het

Binnenhof, een rubriek over welke vrouwenkwesties politici in Den Haag bezighield. De

rubriek heeft ongeveer tot 1991 bestaan, daarna werden politieke onderwerpen opgenomen in de Zijkrant. Tussen 1985 en 1989 bestond ook de gastcolumn Wisselend Bewolkt, die iedere keer door een andere schrijfster werd geschreven.

Een paar jaar later, vanaf 1989, kwam er nog een grotere stroom aan nieuwe rubrieken in het blad. In de rubriek Hemelbestormers (1989-1991) stonden vrouwen met revolutionaire denkbeelden centraal, in de brievenrubriek Moordkuil konden lezeressen hun

hart luchten over misstanden, in de column Op de zaak besprak Susanne Piet belangrijke kwesties ‘op de zaak’ (vanaf 1995) en in De jonge onderzoekster (vanaf 1993) werd een jonge vrouwelijke wetenschapper geïnterviewd over haar veld. Onbekende mensen stonden verder centraal in de lezersrubriek Van twaalf tot twaalf (1995), waarin vrouwen vertelden over een dag uit hun leven, en Collega’s (1997), waarbij een mannelijke en vrouwelijke collega werden geïnterviewd over hun werk.

Hoewel rubrieken de lezer vastigheid boden door iedere maand eenzelfde inhoud te leveren, moest er volgens Dresselhuys wel voorzichtig mee worden omgegaan:

“Het zijn klantenbinders, want lezers weten wat ze kunnen verwachten, maar je moet er ook heel voorzichtig mee zijn. Je legt jezelf erg vast, ook in het aantal pagina’s dat je overhoudt. Het is een ruimtevreter en als je er te veel hebt, kunt je je verhalen dan nog kwijt? Maar vaak hadden we ook gewoon een leuk idee en wilden we iets vaker doen.”

Naast het opkomen van nieuwe rubrieken, zijn de bestaande rubrieken tussen 1981 en 1997 gestandaardiseerd. Vaste katernen als de Zijkrant en Cultuur kenden door de jaren heen verschillende vormen. Rond 1981 is de Zijkrant voornamelijk een serieus onderdeel van Opzij met veel informatie. Op zes pagina’s staan in totaal dertien nieuwsberichten over buitenlandse vrouwenonderwerpen, zoals de arbeidsmarkt in het Verenigd Koninkrijk of vrouwendienstplicht in Duitsland. Daarnaast komen landen als Frankrijk, België, Verenigde Staten en Suriname aan bod. De laatste pagina’s behandelen vijf binnenlandse

nieuwsberichten over de arbeidsmarkt, manifestaties en festivals. Het katern vol nieuws krijgt door de jaren heen allerlei toevoegingen, waardoor het luchtiger wordt. Vanaf 1985 wordt bijvoorbeeld ook ‘goed nieuws’ verslaan en staan er personalia in. In 1987 wordt hier een ombudsvrouw aan toegevoegd, in 1989 rectificaties, activiteiten en het vaste onderdeel ‘bladeren’, dat kort de inhoud van het Duitse feministische tijdschrift Emma bespreekt. In de jaren negentig komen daar nog een korte strip (1991), Fijnproevers – over de opwinding van vrouwen – (1993), een wisselende column (1995) en Het gat in de hand van – over de uitgaven van bekende personen – (1997) bij.

De cultuurrubriek kreeg, na een aantal tussenvormen, uiteindelijk in 1993 een vaste vorm. Voor die tijd werden culturele onderwerpen voornamelijk in losse artikelen besproken, bijvoorbeeld een losse recensie over een Duits muziekfestival in het blad. Vanaf 1985 krijgen de verschillende cultuuruitingen een eigen pagina: er komt een pagina voor kunst, boeken en film. Vanaf 1989 worden er zes pagina’s achtereen voor cultuur gereserveerd, waarbij

berichten over hetzelfde onderwerp – boeken, films, beeldende kunst – bij elkaar worden geplaatst. Vanaf 1993 krijgt de cultuurrubriek zijn laatste, vaste vorm. Naast een kleurige

achtergrond en een vaste, herkenbare illustratie, wordt nu in pagina’s achtereen beeldende kunst, film en televisie, theater, boeken en mannenbladen besproken.

Als tussenconclusie kan gesteld worden dat rubrieken een gewillig onderdeel worden van Opzij en houvast bieden voor de lezer. Binnen deze rubrieken is er een die apart genoemd moet worden.

Feministische Meetlat

Vanaf 1992 tot eind 2008 was in Opzij de rubriek de Feministische Meetlat te vinden, die het emancipatiegehalte van bekende mannen door middel van een interview in kaart bracht. Hoe de rubriek ooit bedacht is, weet Dresselhuys (1981-1997) niet precies meer:

“Al sla je me dood. Ik denk dat het gewoon tijdens een redactievergadering is opgekomen. Jaren ervoor hadden we vijf linkse, mannelijke, aan de weg timmerende politici geïnterviewd, om ze door de mand te laten vallen. Dat leek een beetje op de Feministische Meetlat en we vonden op een gegeven moment dat we iets met mannen moesten doen in Opzij. Zo is het waarschijnlijk ontstaan. De titel was eerder al door Hedy d’Ancona gebruikt in een artikel over hoe vrouwen elkaar ‘langs de feministische meetlat’ legden.”

In de eerste edities stonden ministers centraal, met minister Hans van der Broek als eerste kandidaat. Dresselhuys kende de minister toevallig via via. Dat andere ministers van het kabinet daarna ook geïnterviewd wilden worden, wijt ze een beetje aan geluk:

“Ik heb het geluk gehad dat een voorlichter uit Den Haag, Jaap van der Ploeg, voorzitter was van een overkoepelend clubje ministeriële voorlichters en hij heeft tijdens een vergadering – net na het eerste interview met minister Van der Broek – gezegd: ‘Opzij is bezig met een serie interviews met ministers, ik raad jullie aan om mee te werken.’ En zo hebben we in het eerste jaar, alle ministers uit het kabinet van Lubbers geïnterviewd, behalve Lubbers zelf.”

Na alle ministers, kwamen alle staatssecretarissen, andere politici en fractieleiders aan de beurt. En toen er in de politiek niet veel mensen meer over waren, kwamen ook ‘captains of industry’, hoogleraren, schrijvers en opiniemakers in aanmerking.

De reden dat de rubriek aansloeg bij lezers, was volgens de redactieleden tweeledig. Allereerst was de manier waarop de mannen werden geïnterviewd en het resultaat dat eruit kwam uniek, ten tweede zorgden de interviews voor veel ophef. Het vernieuwende was dat mannen openhartig wilde vertellen over hun privéleven en over iets anders wilde praten dan hun werk. Zo vertelde Koos Andriessen (minister van Economische Zaken) in 1993

Dresselhuys over zijn jeugd, de oorlog en zijn depressieve periode na de val van het kabinet:

“Nee, dat was een vreselijke tijd. Het was mijn schuld niet dat het kabinet viel. Van de ene op de andere dag zat ik thuis. Ik kwam op den duur mijn bed niet meer uit. Gewoon depressief. Niets om handen hebben is niks voor mij, daarom zie ik ook zo op tegen mijn pensioen. Ik moet er maar niet teveel over nadenken.”

Met betrekking tot emancipatie gingen de vragen vaak over hoeveel vrouwen binnen in een partij of bedrijf werkten en wat de mannen hier van vonden. Zo liet Midas Dekkers, schrijver en bioloog, zich in 1995 uit over de strijd die vrouwen voeren om aan de top te komen:

“Mannen zijn van nature hiërarchiebewust, machtsbelust, vrouwen niet. Nu zie ik allerlei vrouwen zich manmoedig een weg banen naar de top. Net zo met hun ellebogen werken en in hun businesspakjes, maar dan in de vorm van korte rokjes met zwarte kousen. En ik kijk bijna medelijdend naar hen, want het is een race die ze per definitie verliezen, omdat ze daar de biologische eigenschappen niet voor hebben. Ik geloof absoluut dat vrouwen aan de top thuishoren, maar dan zou de weg naar de top minder stompzinnig moeten zijn.”

Volgens de redactieleden verdween het feministische onderdeel nog wel eens naar de achtergrond en werd de rubriek vaak een human-interest verhaal. Het werden voornamelijk portretten waarin de man vanuit een vrouwelijk perspectief werd gezien.

Ten tweede leidden de openhartige interviews soms tot ophef, in de vorm van nieuws of controversiële uitspraken. Zo vertelt Liddie Austin (1995-2004):

“Als een minister of de Shell-directeur vertelde dat hij altijd zijn eigen overhemden streek, dan stuurde Cisca dat snel naar het ANP. En soms wist ze mannen ook wel echt belangrijke uitspraken te ontfutselen. Ze hield wel van een relletje.”

Het interview werd door de jaren heen een fenomeen – niet alleen onder lezers, maar ook in politiek Den Haag. De hele redactie heeft herinneringen aan mannen die geïnteresseerd waren om geïnterviewd te worden en soms zelfs beledigd waren als ze nog niet waren gevraagd. Bovendien namen de mannen hun scores, die konden variëren tussen -10 en +10, ernstig serieus. “Een verhaal waar een cijfer naast staat, wordt altijd beter gelezen”, aldus Dresselhuys. De ministers vergeleken onderling dan ook hoe zij op de meetlat hadden gescoord, terwijl de redactieleden de cijfers uit hun duim zogen. De scores werden zelfs zo serieus genomen, dat PvdA-politicus Ad Melkert – toen hij een twee had gekregen – zijn secretaresse liet bellen naar de redactie. Ze moest vragen of er statuten waren van de

meetlat, hoe de cijfers tot stand kwamen en of er een revanche mogelijk was. De

secretaresse van Opzij heeft toen maar gelogen dat de statuten niet gedeeld konden worden met de buitenwereld.

Themanummers

Een ander belangrijk element van de formule waren de themanummers van Opzij. Deze kwamen op in de jaren tachtig en er werden er twee per jaar uitgebracht: een in januari en een in juli/augustus. Voornamelijk het dubbeldikke zomernummer, dat voor het eerst al in 1979 werd gepubliceerd en later specifiek een themanummer werd, wordt door de redactie als een succesfactor gezien.

De themanummers hadden zelf ook een vaste formule. Op de cover stond altijd een illustratie die het thema uitbeeldde, vaak ondersteund door een gele achtergrond, de lievelingskleur van Dresselhuys. Het thema was vaak een psychologisch onderwerp, in de vorm van een tegenstelling. Bijvoorbeeld ‘trouw en ontrouw’ in 1997. “Dan kon je beide kanten belichten, zodat het nummer niet te braaf werd,” aldus Dresselhuys. Omdat het nummer met lezeressen mee ging op vakantie, moest het makkelijk leesbaar zijn volgens de redactieleden. Daarom bevatte het themanummer altijd een paar grote interviews,

lezersbijdragen die lezeressen vanaf februari konden insturen en soms een serie die bij het thema paste.

Een snelle analyse (buiten de steekproef) toont dat in 1981 een eerste themanummer te vinden is met het thema ‘vrouwen en romantiek’. In het nummer komen schrijfsters aan het woord over de romantiek in hun boeken, vertelt actrice Martine Bijl hoe ze het imago van ‘meest romantische meisje’ van zich af wil schudden en wordt de behoefte van vrouwen om de werkelijkheid te ontvluchten via een goedkope roman besproken. In 1982 heeft het extra dikke zomernummer geen thema, maar vanaf 1983 wordt dit een vaste formule. Een extra dik zomernummer over onder andere ‘de invloed van de emancipatiegolf op mannen’, ‘vrouwen en hun uiterlijk’, ‘goed en kwaad’ of ‘het moederschap’ passeren de revue. De artikelen binnen de themaonderwerpen zoeken daarbij altijd de grens op, zoals het

bespreken van plastische chirurgie in het nummer over het uiterlijk of bemiddelingbureaus om overspel te plegen in het nummer over ‘trouw en ontrouw’. Het themanummer wordt ook steeds dikker: van 83 pagina’s in 1983 tot 160 pagina’s in 1997.

Jarenlang is het themanummer uitgegeven, omdat de vaste formule – een thema, illustraties van illustratrice Maria Schuurman en een psychologische inhoud – zich hadden bewezen. Zo vertelt Simone Koudijs (1986-1995):

“De themanummers hadden hele hoge oplages. Opzij had goed gekeken naar wat andere bladen in de zomer deden en wat mensen wilden. We hadden daar op een gegeven moment

ook een vorm voor gevonden, met getekende covers op glanzend papier. De kracht van een themanummer zit hem in het feit dat een nummer uitgesproken en geprofileerd is. De lezer hoeft er niet meer in te bladeren om te kijken of er iets interessants in staat. Als het

hoofdonderwerp aanspreekt, denkt de lezer gelijk: daar wil ik alles over weten.”

Verder leek het zomernummer een lokeend: in de losse verkoop werden soms wel 80.000 exemplaren verkocht en lezeressen namen naar aanleiding ervan soms ook een

abonnement. Hier was ruim de tijd voor, want het nummer lag twee maanden in de winkel, in plaats van een maand.

Genres

Als bekeken wordt hoe de formule van Opzij qua genres tussen 1981 en 1997 is veranderd, ziet deze verandering er als volgt uit. De ingezonden brieven, waar Opzij-lezeressen hun harten konden luchten staan er al die tijd in, net als het commentaar van Dresselhuys. Verder staan er in het begin voornamelijk interviews, essays, achtergrondartikelen en korte verhalen in. Daarnaast zijn er soms ook recensies, een fotorubriek en een strip in Opzij te vinden. Nadat in 1985 de eerste reportage is gepubliceerd, lijkt het aantal soorten artikelen uit te breiden: contactadvertenties, biografieën, een discussierubriek, in memoriam, profielen en voorpublicaties van fictie. Bovendien lijkt de nadruk door de jaren heen meer op

interviews te liggen, met een hoogtepunt in 1993 van zeven interviews in één editie. Het gemiddelde van vijf grote interviews per nummer in de laatste paar jaar, lijkt de

verscheidenheid in de rest van de artikelen in de jaren ervoor te doen terugdraaien.