• No results found

De Ambulant Gezinspsychiatrische Bemoei Zorg- Screeningslijst : een pilot-studie naar validiteit en betrouwbaarheid van twee gehechtheidsmaten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Ambulant Gezinspsychiatrische Bemoei Zorg- Screeningslijst : een pilot-studie naar validiteit en betrouwbaarheid van twee gehechtheidsmaten"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Ambulant Gezinspsychiatrische Bemoei Zorg- Screeningslijst: een

pilot-studie naar validiteit en betrouwbaarheid van twee

gehechtheidsmaten

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam

Student: M. Streefkerk Studentnummer: 100097929

Scriptiebegeleider: Prof. Dr. G.J.J.M. Stams Amsterdam, december 2013

(2)

Abstract

Dit onderzoek is een pilotstudie naar de betrouwbaarheid en validiteit van twee gehechtheidsmaten in de Ambulant Gezinspychiatrische Bemoei Zorg- Screeningslijst (AGBZ-S). De AGBZ-S werd voor 40 gezinsleden ingevuld door hun behandelaar. De gezinsleden vulden de Hechtinstijllijst (HSL) in, waarmee hun gehechtheidsstijl gemeten werd en daarnaast een schaal voor vertrouwen in de behandelaar. De twee gehechtheidsmaten werden met behulp van factoranalyse, correlatie- en variantieanalyse beoordeeld op betrouwbaarheid en construct-, concurrente en convergente validiteit. Er zijn aanwijzingen gevonden voor betrouwbaarheid en validiteit. Het onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan het ontwikkelen van gevalideerde screeningsinstrumenten in het forensisch veld met betrekking tot gehechtheid.

This research is a pilot study on the reliability and validity of two attachment-measures, which are part of a Dutch screening list for families at risk (AGBZ-S). The AGBZ-S was completed for 40 family members by family therapists. The family members filled out a list (HSL) in which their attachment style was measured as well as a scale for confidence in the family therapist. Reliability and construct, concurrent and convergent validity were examined by means of factor analysis, correlation analysis and analysis of variance. Evidence was found for reliability and validity. The study provides an important contribution to the development of validated attachment-based screening tools in forensic child and youth care .

(3)

Inleiding

Om recidive bij jongeren die delicten plegen te voorkomen, worden evidence-based gezinsbehandelingen, zoals FFT, MDFT of MST, ingezet. Deze behandelingen zijn gericht op het verbeteren van de relaties in het gezin en op het verminderen van risicofactoren voor delinquentie. De behandelingen blijken bij een groot aantal gezinnen effectief te zijn (Henggeler & Sheidow, 2012). Echter, bij een beperkt aantal gezinnen wordt het risico op terugval na behandeling groot ingeschat en doorverwijzing naar vervolghulpverlening stuit op weerstand bij de gezinsleden. In de gebruikelijke risicotaxatie lijsten wordt het risico op recidive bij individuele gezinsleden gemeten en wordt niet naar de gehechtheidsrelaties in het gezin gekeken (Lodewijks & van Domburgh, 2012). Om meer inzicht te krijgen in de problemen en de interactie tussen de problemen binnen deze gezinnen en om te zien of er een verschil in kenmerken is tussen groepen gezinnen, is de Ambulante Gezinspsychiatrische Bemoei Zorg-Screeningslijst (AGBZ-S) ontwikkeld. Dit onderzoek is een pilotstudie naar de betrouwbaarheid en validiteit van de gehechtheidsmaten van de AGBZ-S.

Theoretische Onderbouwing

Delinquent gedrag is het resultaat van complexe interacties tussen risicofactoren (Prinzie, Hoeve, & Stams, 2008) en blootstelling aan een stapeling van risicofactoren op meerdere levensgebieden (Loeber, Slot, & Stouthamer-Loeber, 2008; Rutter, Tizard, & Whitmore, 1970). Er wordt in meerdere onderzoeken een lineair verband gevonden tussen het aantal risicofactoren en problematische ontwikkelingsuitkomsten, wat onder andere is aangetoond voor psychische problemen en gedragsproblemen (Rutter, 1978; Garbarino & Kostelny 1996), kindermishandeling (Brown et al., 1998), en delinquentie (Loeber 1997). Dit geldt ook voor migrantengezinnen (Asscher & Paulussen-Hoogenboom 2005;Dékovic 1999; Leseman & Hermanns 2002). Er is dus een sterk bewijs dat een willekeurig samengestelde groep risicofactoren, wanneer voldoende in aantal, allerlei ernstige problemen kan veroorzaken (Hermanns, 2007). Rutter (1987) stelt dat wanneer vier of meer risicofactoren tegelijkertijd voorkomen, het risico op problematische ontwikkelingsuitkomsten met een tienvoud toeneemt.

Het in kaart brengen van risicofactoren wordt van belang geacht om de hoogte van het risico op recidive in te schatten om daarmee de intensiteit en doelen van de behandeling te kunnen bepalen. Op basis van meta-analyses is het Risk-Need-Responsivity (RNR) model (Andrews et al., 1990; Andrews & Bonta, 2010) ontwikkeld, waarin is beschreven waaraan effectieve behandeling moet voldoen om recidive te voorkomen. Het risicoprincipe geeft aan 3

(4)

dat de intensiteit van de behandeling moet aansluiten op de hoogte van het risico. Het behoefteprincipe geeft aan dat behandeling zich moet richten op dynamische risicofactoren, dat wil zeggen, op risicofactoren die veranderbaar zijn. Het responsiviteitsprincipe geeft vervolgens aan dat de behandeling moet worden aangepast aan de leerstijl of specifieke kenmerken van de cliënt. Dit model is inmiddels leidend in het forensisch veld. Het voorspellen van risicofactoren en het in kaart brengen van dynamische risicofactoren door middel van een klinische blik, blijkt niet veel beter te zijn dan een kansberekening (Douglas et al., 2005; Lodewijks et al., 2008). Inmiddels worden instellingen die vanuit een Forensische kader werken dan ook verplicht om een inschatting te maken van het risico op recidive door middel van een risicotaxatie-instrument.

Bestaande risicotaxatie-instrumenten zijn echter gericht op de inschatting van het risico op recidive van een individu. De risicofactoren in het gezin worden in deze instrumenten wel meegenomen, maar geven geen informatie over de aanwezigheid van risicofactoren bij alle gezinsleden. Voor de groep gezinnen die onvoldoende profiteert van gezinsbehandeling lijkt dit echter wel van belang, omdat hierbij de cumulatie van risicofactoren in de interactie tussen gezinsleden een belangrijke oorzaak lijkt voor onvoldoende resultaat van behandeling (Tarabulsy, et al., 2008; van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2010; van der Kolk, Roth, Pelcovitz, & Sunday, 2005).

Daarnaast zijn bestaande risicotaxatie-instrumenten gericht op het meten van reeds ontstane problemen, terwijl de wortels van problematische ontwikkelingsuitkomsten vaak gevonden worden in onveilige gehechtheidsrelaties in gezinnen. Bij kinderen uit gezinnen waarin sprake is van onveilige gehechtheidsrelaties komen vaker problemen voor, zoals jeugddelinquentie (Hoeve, et al., 2009), verslaving (Huang, et al., 2011), externaliserende en internaliserende problemen (Buist, Dekovic, Meeus, & van Aken, 2004; Brenning, Soenens, Braet, & Beyers, 2012), gezondheidsproblemen (Hager & Runtz, 2012) en problemen in het aangaan van betekenisvolle relaties met vrienden en partners (Riggs, Cusimano, & Benson, 2011).

Het is van belang dat behandelaren gehechtheidsrelaties goed begrijpen en inschatten en hun behandeling richten op het vergroten van de veiligheid van gehechtheidsrelaties. Onveilige gehechtheidsrelaties vormen een risicofactor voor de ontwikkeling van kinderen, terwijl veilige gehechtheidsrelaties een protectieve factor voor de ontwikkeling vormen (Schore, 2001). Verbetering van de veiligheid van gehechtheidsrelaties vormt ook een protectieve factor voor persoonlijkheidsproblemen (Luteijn, 1994; Schore, 2001), criminaliteit (Sampson & Laub, 2005; McCarthy & Casey, 2008) en depressie (Denton, Wittenborn, & 4

(5)

Golden, in press). Daarnaast kan een onveilige gehechtheidsrepresentatie in een eerdere relatie veranderen door een veilige gehechtheidsrelatie in het hier en nu(Riggs, Cusimano, & Benson, 2011), ook als dat een professionele relatie is (Zegers, Schuengel, Van Ijzendoorn, & Janssens, 2006). Onveilige gehechtheidsrelaties kunnen hiermee gezien worden als een dynamische risicofactor en behandeling dient zich hierop te richten.

Een gehechtheidsrelatie ontstaat door de interactie tussen ouder en kind. Veilige gehechtheid kenmerkt zich door het vertrouwen dat men op een belangrijke ander kan rekenen in tijden van nood. Die verwachting van beschikbaarheid wordt in de gehechtheidstheorie een mentale representatie of intern werkmodel genoemd (Bowlby, 1973; Main, Kaplan, & Cassidy, 1985; Bretherton & Munholland, 2008). Op basis van deze verwachting komen een aantal logische categorieën van individuele verschillen voort. De sociale omgeving kan worden ontvangen als consistent responsief, inconsistent responsief of consistent niet responsief (Main, Kaplan, & Cassidy, 1985; Hazan & Shaver, 1994). Wanneer de omgeving als inconstent responsief wordt ontvangen, ontstaat een gepreoccupeerde gehechtheidsstrategie die wordt gekenmerkt door een gebrek aan vertrouwen in de responsiviteit van anderen. Bij een consistent niet responsieve omgeving ontstaat een vermijdende gehechtheidsstrategie die wordt gekenmerkt door de vermijding van intiem contact. Een gedesorganiseede gehechtheidsstrategie ontstaat bij een inconsistent responsieve omgeving waarbij deze omgeving zowel bescherming als gevaar oplevert, zoals het geval is bij kindermishandeling (Main, Kaplan, & Cassidy, 1985; Bartholomew & Horowitz, 1991; Hazan & Shaver, 1994).

Het goed kunnen beoordelen van gehechtheidsstijlen van gezinsleden wordt van belang geacht om op een juiste manier te kunnen interveniëren in gezinnen, zodat gehechtheidsrelaties kunnen verbeteren. Interventies bij gezinnen die niet open staan voor hulp vinden over het algemeen plaats op basis van de klinische blik van de behandelaar. Dit heeft als voordeel dat snel gehandeld kan worden en geen tijd en motivatie verloren gaat bij de start van een behandeling. Het nadeel kan zijn dat de klinische blik, oftewel ongestructureerd klinisch oordeel, niet bijzonder betrouwbaar en valide is (Douglas et al., 2005; Lodewijks et. al., 2008). De AGBZ-S beoogt de doelgroep goed in kaart te brengen op basis van een gestructureerd klinisch oordeel van de behandelaar, die door middel van een gevalideerd screeningsinstrument in staat wordt gesteld om een adequate inschatting te maken van de gehechtheidsrelaties in het gezin. .

Ontwikkeling van de AGBZ-S

(6)

De Ambulante Gezinspsychiatrische Bemoei Zorg-Screeningslijst (AGBZ-S) is ontwikkeld met als doel de kenmerken van een doelgroep in kaart te brengen die zich onderscheidt van andere gezinnen door het hoge risico op terugval en de weerstand tegen vervolghulpverlening na gezinsbehandeling (Ghesquiere, 1993). Ten behoeve van deze doelgroep is een module ontwikkeld om continuïteit van behandeling te bieden daar waar kortdurende hulp en dus veel verandering van behandelaar gangbaar is. Het opbouwen van vertrouwen en een professionele gehechtheidsrelatie is het belangrijkste middel om de dualiteit tussen risico’s en zorgbehoefte te overbruggen (Veltkamp & Jongman, 2011). De AGBZ-S verschilt van andere risicotaxatie-instrumenten door risicofactoren van alle gezinsleden te screenen door middel van een gestructureerd klinisch oordeel. Hiermee ontstaat uiteindelijk de mogelijkheid de cumulatie van risicofactoren in groepen gezinnen te onderzoeken. Daarbij wordt aandacht besteed aan gehechtheidsrelaties in het gezin, omdat deze aan de basis liggen van het ontstaan van een veelheid aan risico en protectieve factoren (Bowlby, 1954-1984; Schore, 2001; Hoeve, et al., 2009; Huang, et al., 2011; Hager & Runtz, 2012). Het huidige onderzoek richt zich op het valideren van het construct gehechtheid in de eerste versie van de AGBZ-S.

Deze studie

Het eerste doel van deze studie is om te onderzoeken of de AGBZ-S wat betreft de schaal verstoorde gehechtheid bij kinderen constructvalide is. Hiertoe zal een factoranalyse worden uitgevoerd. Het tweede doel is om te onderzoeken of de schaal verstoorde gehechtheid betrouwbaar is in termen van interne consistentie.

Het derde doel is om te onderzoeken of de gehechtheidsconstructen over voldoende convergente validiteit beschikken. De convergente validiteit wordt vastgesteld door de correlatie te nemen tussen de testscore en een criterium waarmee het moet samenhangen. Constructen dienen wanneer ze met verschillende instrumenten gemeten worden met elkaar samen te hangen. De convergente validiteit zal dan ook worden vastgesteld door de samenhang te bekijken met de uitkomsten van de Hechtingsstijl Lijst (HSL) ingevuld door gezinsleden,

Het derde doel is om de concurrente validiteit van de AGBZ-S te onderzoeken. De hypothese is dat de gezinnen waarvan de behandelaar verwacht dat langdurige zorg of AGBZ zorg nodig is meer onveiligheid in de gehechtheidsstijlen zullen kennen dan gezinnen waarvan de duur van de behandeling als minder lang wordt ingeschat. Hiertoe zal onderzocht worden of gezinnen waarvan de behandelaar verwacht dat FFT voldoende is, gezinnen waarvan wordt verwacht dat meer behandeling voor gezinsleden nodig is en gezinnen 6

(7)

waarvan de gezinsbehandelaar verwacht dat chronische gezinsbehandeling nodig is verschillen in gehechtheidsstijl en onveiligheid. Daarnaast zal worden onderzocht of de gehechtheidsconstructen samenhangen met vertrouwen in de behandelaar.

Methode

Procedure

Het onderzoek is uitgevoerd onder 19 gezinnen, waarvan 15 gezinsleden binnen 7 gezinnen gebruik maakten van Ambulant Gezinspsychiatrische Bemoei Zorg (AGBZ), 12 gezinsleden binnen 6 gezinnen die gebruik maakten van Functional Family Therapy (FFT) en 13 gezinsleden binnen 6 gezinnen van een verlenging daarvan. De drie groepen maakten deel uit van de cliëntenpopulatie van de Forensische Jeugd Polikliniek van de Bascule in Amsterdam. De totale groep bestond uit 40 gezinsleden, waarvan er 23 kinderen meededen en 17 ouders. Behandelaren die het gezin goed kenden, zijn gevraagd de AGBZ-S in te vullen op papier, waarna de ingevulde vragenlijsten zijn ingevoerd in Qualtriqs. Behandelaren hebben vervolgens middels een voorlichtingsbrief aan gezinsleden gevraagd de Hechtingsstijllijst (HSL) in te vullen. 40 gezinsleden verdeeld over 19 gezinnen hebben de HSL en de daarin opgenomen vertrouwen in behandelaar schaal ingevuld.

Meetinstrumenten

De AGBZ-S bestaat in totaal uit 76 items. Voor dit onderzoek zijn twee constructen met betrekking tot gehechtheid onderzocht. In totaal betroffen deze constructen negen items. Het eerste construct is de inschatting van de gehechtheidsstijl van alle gezinsleden door de behandelaar. De vraag is gebaseerd op het vier-categorieën model op basis van twee dimensies en gebruikt het pictogram ter verduidelijking (zie bijlage) (Bartholomew & Horowitz, 1991). De vraag luidde: ‘Geef van ieder gezinslid de meest dominante hechtingsstijl’. Vervolgens waren er zes antwoordmogelijkheden mogelijk: 1. Veilig, 2. Vermijdend, 3. Angstig, 4. Angstig/Vermijdend/Gedesorganiseerd, 5. Gepreoccupeerd en 6. Lijkt niet gehecht aan één van de verzorgers. De laatste categorie is toegevoegd naar aanleiding van adviezen met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek naar Antisocialepersoonlijkheids stoornis en gehechtheid door Van den Berg (2011).

Het tweede construct is gehechtheidsgedrag van kinderen ten opzichte van hun ouders of belangrijkste verzorgers (Boris & Zeanah, 2005). Deze schaal bestond uit acht items die 7

(8)

in hun geheel zijn opgenomen om gehechtheidsproblemen te signaleren, de schaal is in het Nederlands vertaald door Stor & Storsbergen (2006) en wordt de Lijst Signalen vanVerstoord Gehechtheidsgedrag genoemd (LSVG) die ook is opgenomen in de AACAP richtlijnen. De schaal meet veilige en onveilige gehechtheid aan ouders en verzorgers. De items zijn dichotoom opgesteld in plaats van een vijf punts Likertschaal. Een voorbeeld van een item is: ‘Geef aan van elk kind uit het gezin wat meer van toepassing is: Zoekt troost, positief contact/ Contact lukt niet, negerend gedrag, boosheid, geen affectie’. Vervolgens is een controle vraag opgenomen ten aanzien van beide ouders ‘Geef van elk kind uit het gezin aan of hij/zij op ouder 1 kan rekenen wanneer hij/zij ouder 1 nodig heeft’. De antwoordmogelijkheden zijn ‘ja’, ‘nee’, of ‘misschien’ en corresponderen met een veilige (ja) of onveilige (nee, misschien) gehechtheidsrelatie met de ouders.

Om de convergente validiteit te onderzoeken van de eerder genoemde constructen is de Hechtings Stijl Lijst door gezinsleden ingevuld (van Oudenhoven & Hofstra, 2001). Deze lijst was verdeeld in vier schalen: zekere (veilige) gehechtheid, gepreoccupeerde gehechtheid, vermijdende gehechtheid en angstige (gedesorganiseerde) gehechtheid en bestond uit 24 items. De antwoorden werden ingevuld op een vijf punts Likertschaal. De betrouwbaarheid van de Hechtingstijllijst zijn goed voor de zekere (.77) gepreoccupeerde (.80) en angstige (.78) schaal en voldoende voor de vermijdende schaal (.63). De constructvaliditeit is vastgesteld door de samenhang met zelfbeeld, omgaan met frustraties en de Big Five factoren te onderzoeken. Hier werd een sterke samenhang gevonden met de zekere, gepreoccupeerde en angstige schaal maar minder voor de vermijdende schaal. In huidig onderzoek valt de betrouwbaarheid van de HSL lager uit. Bij de schalen vermijdend en veilig zijn twee vragen verwijderd (respectievelijk 4,13 en 11, 15) om de interne consistentie te verhogen. De schaal vermijdend blijft in huidig onderzoek onder de norm van .60 (.57) en is daarmee het minst betrouwbaar. De betrouwbaarheid van de rest van de schalen was voldoende (veilig .61, gepreoccupeerd .65, gedesorganiseerd .74)

Om de concurrente validiteit te onderzoeken, is een schaal ontworpen die vertrouwen in behandelaar schaal is genoemd, wat een gehechtheidsgerelateerd construct is. Drie vragen zijn geïnspireerd op de Family Self Review (FSR) die tijdens de Functional Family Therapy wordt afgenomen. De items zijn stellend geformuleerd in plaats van vragend, zoals in de FSR. ‘Ik vertrouw de hulpverlener die mij en mijn gezin helpt’ is een voorbeeld van een vraag. Daarnaast zijn twee items geformuleerd die betrekking hebben op het onderhouden van de werkrelatie: ‘Ik neem contact op met de hulpverlener als er problemen zijn’. Dit item gaat 8

(9)

over de vraag of er steun wordt gezocht in tijden van nood (Bowlby, 1984) en hangt mogelijk vooral samen met gezinsleden met een gepreoccupeerde gehechtheidsstijl. De andere is ‘De hulpverlener zoekt regelmatig contact met mij, ook als ik geen contact zoek’ en gaat over de mate waarin de hulpverlener zich opstelt als een veilige gehechtheidsfiguur voor de gezinsleden met een vermijdende gehechtheidsstijl.

De Vertrouwen in behandelaar schaal is door middel van een exploratieve factoranalyse geanalyseerd. Hieruit kwam naar voren dat de schaal 1 factor kent met een eigenwaarde hoger dan 1, die 55 % van de variantie verklaarde, met factorladingen tussen .44 (de hulpverlener vertrouwt mij) en .88 (ik ben het eens met de manier waarop de hulpverlener mij en mijn gezin helpt). Hiermee kan gezegd worden dat de PSG constructvalide is. De items vormen hiermee samen één schaal. De schaal is vervolgens op betrouwbaarheid onderzocht met behulp van Cronbach’s alpha en laat een goede betrouwbaarheid zien (alfa .82).

Analyses

De data in huidig onderzoek zullen worden geanalyseerd met behulp van SPSS. De betrouwbaarheid van de onveiligheidsschaal van de AGBZ-S wordt vastgesteld door middel van Cronbach’s alfa, na één dimensionele factoroplossingen te hebben bekeken ten behoeve van het vaststellen van constructvaliditeit.

De convergente validiteit van de AGBZ-S gehechtheidsmaten wordt vastgesteld door de correlatie te nemen tussen deze maten en de Hechtingsstijllijst (van Oudenhoven & Hofstra, 2001) die ingevuld is door gezinsleden .

Om de concurrente validiteit vast te stellen wordt gebruik gemaakt van drie groepen: de gezinnen die gebruik maken van de AGBZ module en een ongeveer gelijk aantal gezinnen waarvan ingeschat wordt dat zij meer behandeling nodig hebben na FFT en een groep waarvan verwacht wordt dat zij voldoende hebben aan FFT behandeling. De verwachting is dat er een verschil zal zijn in de mate van onveilige gehechtheid tussen deze groepen. Om dit te onderzoeken zal er gebruik worden gemaakt van een ONE WAY ANOVA met student Newman Keuls Post Hoc toetsen(t.b.v. de schaal onveiligheid van de AGBZ-S) en Chi-kwadraat analyse (t.b.v. het item gehechtheidsstijlen van de AGBZ-S). .

Resultaten

(10)

Hieronder worden de resultaten weergegeven van het onderzoek naar de gehechtheidsconstructen van de AGBZ-S. Voor het construct verstoorde gehechtheidsgedrag van kinderen bestond de onderzoeksgroep uit N=22. Voor het item gehechtheidsstijlen bestond de onderzoeksgroep uit N=40. Eerst zal worden ingegaan op de betrouwbaarheid, constructvaliditeit, convergente validiteit en concurrente validiteit van de schaal verstoord gehechtheidsgedrag van kinderen. Daarna volgen de resultaten met betrekking tot convergente en concurrente validiteit met betrekking tot het item gehechtheidsstijlen.

Construct verstoord gehechtheidsgedrag van kinderen

De LSVG (Boris & Zeanah, 2005; Stor & Storsbergen, 2006) uit de AGBZ-S is eerst met een exploratieve factoranalyse bekeken. Hieruit kwam naar voren dat de schaal mooi op 1 factor laadt met een eigenwaarde hoger dan 1. De factorladingen lagen tussen .34 (tonen van affectie) en .86 (vertrouwen/hulp zoeken) en verklaarden 47% van de variantie. De schaal is hiermee constructvalide. De schaal laat verder een goede betrouwbaarheid zien (alfa .79).

Daarnaast is de convergente validiteit onderzocht door de samenhang te onderzoeken met de HSL. Er is daarbij een significante correlatie gevonden met de HSL schaal gedesorganiseerde gehechtheid (r= .47, p< 0,05). Voor de rest van de schalen is geen significantie gevonden, wel waren de correlaties in de verwachte richting, behalve voor de vermijdende schaal. Hiermee wordt beperkte steun gevonden voor de convergente validiteit

De concurrente validiteit is onderzocht door een ONE WAY ANOVA met student Newman Keuls Post Hoc toetsen uit te voeren. Hierbij werd onderzocht of er een verschil bestond tussen de drie groepen: gezinnen waarvan de behandelaar verwachtte dat FFT voldoende was, gezinnen waarvan verwacht werd dat meer behandeling voor gezinsleden nodig was en gezinnen waarvan de gezinsbehandelaar verwacht dat chronische (AGBZ) gezinsbehandeling nodig was. Er werd een significant verschil gevonden tussen de groepen op aanwezigheid van verstoord gehechtheidsgedrag bij kinderen (F= 4,505, p< 0,05). j Verstoord gehechtheidsgedrag werd vaker gezien bij de groep waar meer behandeling nodig werd geacht en nog vaker bij de groep waar chronische zorg nodig werd geacht. Hiermee werd de verwachting bevestigd dat verstoorde gehechtheid vaker zou worden gezien bij groepen die langduriger zorg nodig zouden hebben. Verder is er door middel van de Pearson’s correlatie gekeken naar de samenhang tussen de LSVG en de vertrouwen in behandelaar schaal. Hier werd geen significante correlatie gevonden. Wel was de correlatie in de verwachte richting. Op basis van deze analyses kan gezegd worden dat er beperkte steun is voor concurrente validiteit.

(11)

Construct gehechtheidsstijlen

Het item gehechtheidsstijlen is onderzocht op convergente validiteit door een ONE WAY ANOVA uit te voeren, waarbij vergeleken werd met de schalen van de HSL en met de schaal verstoorde gehechtheid van kinderen. Wanneer de antwoordmogelijkheid veilige gehechtheid uit het item gehechtheidsstijlen werd meegenomen, werd wel een significante uitkomst gevonden bij de schaal vermijdende gehechtheid van de HSL en de schaal verstoorde gehechtheid (F=3,868, p<0,05).Hiermee kan geen convergente validiteit vastgesteld worden. .

De concurrente validiteit van het item gehechtheidsstijlen is vervolgens onderzocht door deze te vergelijken met de noodzaak tot korte dan wel langdurige gezinsbehandeling volgens de behandelaar. Hiertoe werd een Chi Kwadraat toets uitgevoerd. Hierbij is geen significantie gevonden. Wel werd een trend gezien in de richting van meer gedesorganiseerde gehechtheid bij de groep waarbij meer hulp nodig werd ingeschat en bij de groep waarbij chronische zorg werd ingeschat. Daarnaast is een ONE WAY ANOVA uitgevoerd om het item gehechtheidsstijlen te vergelijken met de vertrouwen in de behandelaar. Hier is geen significant resultaat gevonden. Op basis van deze resultaten kan voor het item gehechtheidsstijlen slechts beperkte steun gevonden worden voor convergente en concurrente validiteit.

Discussie

Doel van dit onderzoek was om de betrouwbaarheid en validiteit te toetsen van gehechtheidsconstructen in de AGBZ-S. Beperkte steun werd gevonden voor convergente validiteit van de schaal voor verstoorde gehechtheid (LSVG; (Boris & Zeanah, 2005; Stor & Storsbergen, 2006). Behandelaren bleken goed in staat om de verstoorde gehechtheid van kinderen en adolescenten te observeren die zichzelf met de HSL beschreven als gedesorganiseerd gehecht. Verstoorde gehechtheid werd vaker gezien werd bij de groepen waarvan ingeschat werd dat langdurige zorg nodig was of waar al AGBZ zorg was ingezet. Hiermee werd beperkte steun gevonden voor concurrente validiteit van de schaal voor verstoorde gehechtheid van de AGBZ-S. Voor het construct gehechtheidsstijlen werd beperkte ondersteuning gevonden voor convergente validiteit. Behandelaren waren op basis van dit item goed in staat om vermijdende gehechtheid in te schatten en redelijk in staat om gedesorganiseerde gehechtheid in te schatten. Ook werd een trend gevonden voor meer

(12)

aanwezigheid van onveilige gehechtheid bij de groep waar ingeschat werd dat langdurige zorg nodig was en bij de groep waar al AGBZ zorg was ingezet.

Er is geen convergente validiteit aangetoond voor de verstoorde gehechtheid van kinderen en adolescenten die hun hechtingsstijl met de HSL als vermijdend, veilig of gepreoccupeerd beschreven. Behandelaren zijn dus beter in staat om gedesorganiseerde gehechtheid te observeren dan de overige gehechtheidsstijlen. Daarnaast is er geen samenhang gevonden tussen de geobserveerde verstoorde gehechtheid van kinderen en adolescenten door de behandelaar en vertrouwen in de behandelaar. De samenhang was wel in de verwachtte richting, maar niet significant. Voor het construct gehechtheidsstijlen werd onvoldoende ondersteuning voor convergente validiteit gevonden. Behandelaren blijken op basis van dit item nog onvoldoende in staat om door middel van een gestructureerde klinische blik de gehechtheidsstijl van gezinsleden valide vast te stellen. Daarnaast werd geen overeenkomst gevonden met vertrouwen in de behandelaar . Er zijn te weinig aanwijzing gevonden om concurrente validiteit te ondersteunen.

Huidig onderzoek heeft een aantal positieve resultaten laten zien. Met behulp van de AGBZ-S wordt een helder beeld verkregen van de mate waarin behandelaren in staat zijn om onveilige gehechtheidsstijlen van gezinsleden in kaart te brengen door een gestructureerd klinische oordeel. De lijst signalen voor verstoord gehechtheidsgedrag biedt houvast door het inschatten van veilig en onveilig gehechtheidsgedrag. Een pictogram was toegevoegd aan het item gehechtheidsstijlen, waarin kort karakteristieken van de gehechtheidsstijlen werden genoemd. Beide gehechtheidsmaten van de AGBZ-S geven voor behandelaren de eerste aanwijzingen om gehechtheidsgedrag van gezinsleden in het dagelijks leven te herkennen.

De convergente en concurrente validiteit moeten echter nog wel verbeterd worden om te kunnen spreken van een valide meting van gehechtheid met de AGBZ-S. Voor een verhoging van de convergente validiteit van beide gehechtheidsmaten zou de kennis ten aanzien van gehechtheid van behandelaren vergroot kunnen worden door het geven van trainingen in de gehechtheidstheorie en het observeren van gehechtheidsstijlen. Het lijkt erop dat gedesorganiseerde gehechtheid al redelijk geobserveerd wordt. Dit is mogelijk verklaarbaar door het externaliserende karakter van dit gedrag (Cook, et al., 2005). Het is wel bijzonder dat vermijdende gehechtheid ook redelijk herkend wordt, omdat deze gehechtheidsstijl overeenkomsten vertoont met veilig gehechtheidsgedrag en daardoor mogelijk moeilijker observeerbaar is (Hazan & Shaver, 1994). Een training die kennis en vaardigheden vergroot ten aanzien van gehechtheidsstijlen zal dus vooral extra aandacht

(13)

moeten besteden aan de veilige en gepreoccupeerde gehechtheidsstijl, zodat beter gedifferentieerd kan worden door behandelaren.

Daarnaast zouden items toegevoegd kunnen worden die het gedrag beschrijven dat past bij de verschillende gehechtheidsstijlen. Dit zou behandelaren kunnen helpen om beter te differentieren tussen gehechtheidsstijlen. Gedragsbeschrijvingen voor de gepreoccupeerde en vermijdende gehechtheidsstijlen, inclusief verbale uitspraken, worden beschreven in de theorie van Emotionally Focused Therapy (Johnson S. , 1996) en kunnen mogelijk als inspiratie dienen. Daarnaast kunnen de vragenlijsten die gehechtheidsstijlen bevragen gebruikt worden om items te formuleren.

Beperkte steun voor concurrente validiteit werd gevonden door te kijken naar samenhangen tussen de AGBZ-S gehechtheidsmaten en vertrouwen in de behandelaar. Verwacht werd dat een onveilige gehechtheidsstijl samen zou hangen met weinig vertrouwen in de behandelaar. In vervolgonderzoek lijkt het zinvol om ook andere criteria te gebruiken om concurresnte validiteit aan te tonen, zoals het aantal mislukte interventies. De uitkomsten van dit onderzoek zouden kunnen worden vertekend door de kleine onderzoeksgroep. Daarnaast zouden de uitkomsten mogelijk negatief kunnen zijn beïnvloed door het instrument dat is gekozen om de convergente validiteit mee vast te stellen. De HSL is ontwikkeld voor (jong) volwassenen. De HSL is in dit onderzoek voor alle gezinsleden gebruikt, en dat wil zeggen, ook voor de (jongere) adolescenten. Voor toekomstig onderzoek zou verder onderzocht moeten worden of er een gevalideerd zelfrapportage-instrument kan worden ingezet voor de jongere kinderen in het gezin. Een andere beperking van de HSL is dat de betrouwbaarheden van de schaal voor vermijdende gehechtheid onvoldoende was. Verder had er ook gebruik gemaakt moeten worden van observatie instrumenten ten behoeve van het vaststellen van concurrente en convergente validiteit waar het jongere kinderen betreft zoals de Attachment Q-Sort. Voor de oudere kinderen en ouders kan gebruik gemaakt worden van kwantificeerbare diepte interviews, zoals het Adult Attachment Interview (Main, Kaplan, & Cassidy, 1985; van IJzendoorn M. , et al., 1991)

Concluderend kan gezegd worden dat een gestructureerd klinisch oordeel door de behandelaar een haalbaar en goed middel lijkt te zijn om inzicht te krijgen in gehechtheidsrelaties in gezinnen. Screeningsinstrumenten ten aanzien van gehechtheidsrelaties zijn nog nauwelijks voorhanden in de forensische zorg en de jeugdzorg en het is van belang dat ze worden ontwikkeld om de vertaalslag van wetenschappelijk beschikbare kennis naar de werkvloer te maken (Wolff, et al., 2012). In dit onderzoek is een begin gemaakt met het ontwikkelen van een schaal die de gehechtheidsstijlen van gezinsleden 13

(14)

door de behandelaar screent en is een eerste aanzet gegeven om de lijst voor verstoorde gehechtheid (LSVG) te valideren. De AGBZ-S is in ieder geval wat betreft het meten van gehechtheid een screenings-instrument in ontwikkeling dat na voldoende validering een belangrijke bijdrage kan gaan leveren aan het werken op basis van gehechtheid in de zorg voor gezinnen die een hoog risico lopen op terugval na behandeling en waarbij de weerstand tegen vervolg behandeling groot is.

Literatuurlijst

Ainsworth, M. (1979). Infant-Mother attachment. American Psychologist, 34, 932-937.

Andrews, A., Bonta, J., Cullen, F., Gendreau, P., Hoge, R., & Zinger, I. (1990). Does correctional treatment work? A clinically relevant and psychologically informed meta-analysis. Criminology, 3, 369-399.

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice.

Psychology,Public Policy, and Law, 16, 39-55.

Bartholomew, K., & Horowitz, L. (1991). Attachment styles among young adults: a test of a four category model. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 226-244. Belsky, J., & Bakermans-Kranenburg, M. v. (2007). For better and for worse: Differential

susceptibility to environmental influences. Current Directions in Psychological

Sciences, 6, 300-303.

Boris, N., & Zeanah, C. (2005). Practice parameter for the assesment and treatment of children ans adolescents with reactive attachment disorder of infancy and early childhood. American Acadamy of Child and Adolesent Psychiatry, 11, 1206-1219. Bowlby, J. (1958). The nature of the child's ties to his mother. International Journal of

Psycho-Analysis, 39, 350-373.

Bowlby, J. (1969). Attachment and loss: Vol. 1. Attachment. New York: Basic Books. Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: volume II. Separation. New York: Basic Books. Bowlby, J. (1980). Attachment and Loss: Vol.3. Loss. New York: Basic Books.

Bowlby, J. (1984). Attachment and Loss: Volume 1 Attachment. Great Brittain: Penguin Books.

Brenning, K., Soenens, B., Braet, C., & Beyers, W. (2012). Longitudinal dynamics of depressogenic personality and attachment dimensions in adolescence: An examination

(15)

of associations with changes in depressive symptoms. Journal of Youth and

Adolescence.

Brown, J., Cohen, P., Johnson, J., & Salzinger, S. (1998). A longitudinal analysis of risk factors for child maltreatment: Findings of a 17- year prospective study of offifactors for child maltreatment: Findings of a 17- year prospective study of officially recorded and self-reported child abuse and neglect. Child Abuse & Neglect, 11, 1065-1078. Brown, P. ((forthcoming)). Trust as means of bridging the management of risk and the

meeting of need in mental health services.

Buist, K., Dekovic, M., Meeus, W., & van Aken, M. (2004). Attachment in adolescence: A social relations model analysis. Journal of Adolescent Research, 19, 826-850.

Cassidy, J., & Shaver, P. (2008). Handbook of attachment. Theory, research, and clinical

applications. New York: The Guilford Press.

Coan, J., Schaefer, H. S., & Davidson, R. (2006). Lending a Hand. Social Regulation of the Neural Response to Threat. Psychological science,17, 1032-1039.

Cook, A., Spinazzola, J., Ford, J., Lanktree, C., Blaustein, M., Cloitre, M., . . . van der Kolk, B. (2005). Complex trauma in children and adolescents. Psychiatric Annals, 5, 390-398.

D’Andrea, A., Ford, J., Stolbach, B., Spinazolla, J., & vander Kolk, B. (2012). Understanding Interpersonal Trauma in Children:Why We Need a Developmentally Appropriate Trauma Diagnosis. American Journal of Orthopsychiatry, 2, 187-200.

Dékovic, M. (1999). Risk and protective factors in the development of problem behavior.

Journal of Youth and Adolescence, 6, 667-684.

Dékovic, M., & Prinzie, P. (2008). De rol van het geizn in de ontwikkeling van antisociaal gedrag [The role of the family in the development of antisocial behavior]. In I. Weijers, & C. Eliaerts (Eds.), Jeugdcriminologie. Achtergronden van Jeugdcriminaliteit (143-161). Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.

Denton, W., Wittenborn, A., & Golden, R. (2012 (in press)). Augmenting antidepressant medication treatment of depressed women with emotionally focused therapy for couples: A randomized pilot study. Journal of Marital and Family Therapy.

Ditzen, B., Schmidt, S., Strauss, B., Nater, U., Ehlert, U., & Heinrichs, M. (2008). Adult attachment and sociale support interact to reduce psychological but not cortical responses to stress. Journal of Psychosomatic Research, 64, 479-486.

Frick, P., & Moffit, T. (2010). A Proposal to the DSM-V Childhood Disorders and the ADHD

and Disruptive Behavior Disorders Work Groups to Include a Specifier to the

(16)

Diagnosis of Conduct Disorder based on the Presence of Callous-Unemotional Traits.

US, Arlington Virginia: American Psychiatric Association.

Garbarino, J., & Kostelny, K. (1996). The effects of political violence on Palestinian children’s behavior problems: A risk accumulation model. Child Development, 67, 33-45.

Ghesquiere, P. (1993). Multi-problem gezinnen: problematische hulpverleningssituaties in

perspectief. Leuven: Apeldoorn Garant.

Gibbs, J. (2010). Moral development & reality. Beyond the theories of Kohlberg and Hoffman

(2nd ed.). Boston: MA: Pearson Allyn & Bacon.

Hager, A., & Runtz, M. (2012). Physical and psychological maltreatment in childhood and later health problems in women: An exploratory investigation of the roles of perceived stress and coping strategies. Child Abuse & Neglect, 5, 393-403.

Henggeler, S., & Sheidow, A. (2012). Empirically Supported Family-Based Treatments for Conduct Disorder and Delinquency in Adolescents. Journal of Marital Family Therapy, 38, 30-58.

Hermanns, J. M. (2007). Opvoeden en opgroeien: een visie achter het beleid. Bouwstenen

voor betrokken jeugdbeleid.

Hoeve, M., Semon Dubas, J., Eichelsheim, V., van der Laan, P., Smeenk, W., & Gerris, J. (2009). The relationship between parenting and delinquency:a meta-analysis.

Abnormal Child Psychology, 749-775.

Howell, J. C. (2003). Diffusing research into practice using the comprehensive strategy for serious,violent and chronic juvenile offenders. Youth Violence and Juvenile Justice, 1, 219-245.

Huang, S., Trapido, E., Fleming, L., Arheart, K., Crandall, L., French, M., . . . Prado, G. (2011). The long-term effects of childhood maltreatment experiences on subsequent illicit drug use and drug-related problems in young adulthood. Addictive Behaviors, 1, 95-102 .

Johnson, S. (2009). Extravagant emotion. Understanding and transforming love relationships in Emotionally focused therapy. In D. Fosha, D. Siegel, & M. Solomon, The healing

power of emotion (257-279). Norton & Co.

Leseman, P., & Hermanns, J. (2002). Vragen van ouders over de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen in drie ethnisch-culturele gemeenschappen. Pedagogisch Tijdschrift,

4, 253-226.

(17)

Lodewijks, H., & van Domburgh, L. (2012). Instrumenten voor Risicotaxatie. Amsterdam: Pearson Assesment and Information.

Loeber, R., Slot, W., & Stouthamer-Loeber, M. (2008). A cumulative developmental model of risk and promotive factors. In R. Loeber, H. Koot, N. Slot, P. van der Laan, & M. Hoeve, Tomorrow’s criminals: The development of child delinquency and effective (133-161). Hampshire, UK: Ashgate.

Luteijn, F. (1994). Personality and the quality of an intimate relationship. European Journal

of Psychological Assesment, 10, 220-223.

Main, M., Kaplan, N., & Cassidy, J. (1985). Security in infancy , childhood and adulthood: a move to the level of representation. Growing points in attachment: theory and

research. Monographs of the society of child development, 50, 66-104.

McCarthy, B., & Casey, T. (2008). Love, sex and crime: adolescent romantic relationships and offending. American Sociological Review, 73, 944-969.

Nicolai, N. (2001). Hechting en psychopathologie: een literatuuroverzicht. Tijdschrift voor

Psychiatrie, 43, 333-342.

Olff, M. (2009). Trauma Screening Vragenlijst. AMC Psychiatrie, 0-2.

Prinzie, P., Hoeve, M., & Stams, G. J. (2008). Family processes, parent and child personality. In R. Loeber, H. M. Koot, S. W, P. van der Laan, & M. (. Hoeve, Tomorrow’s

criminals: The development of child delinquency and effective interventions (91-102).

Hampshire, UK: Ashgate.

Riggs, S., Cusimano, A., & Benson, K. (2011). Childhood Emotional Abuse and Attachment Processes in the Dyadic Adjustment of Dating Couples. Journal of Counseling

Psychology, 58, 126-138.

Rutter, M. (1978). Early sources of security and competence. In J. Bruner, & A. Garton,

Human Growth and Development. Oxford: Clarendon Press.

Rutter, M., Tizard, J., & Whitmore, K. (1970). Education, health, and behavior. New York: John Wiley.

Sampson, R., & Laub, J. (2005). Developmental criminology and its discontents: trajectories of crime from childhood to old age. Annals of the american academy of politcal and

social science, 602, 12-45.

Schore, A. (2001). Effects of a secure attachment relationship on right brain development, affect regulation and infant mental health. Infant Mental Health, 22, 7-66.

(18)

Schuengel, C., Bakermans-Kranenburg, M., & IJzendoorn, M. (1999). Frightening maternal behavior linking unresolved loss and disorganized infant attachment. Journal of

Consulting and Clinical Psychology, 67, 54-63.

Van den Berg, A. (2011). Gehechtheid en antisociale relatievorming. www.pumbo.nl: Pumbo.

van der Kolk, B., Roth, S., Pelcovitz, D., & Sunday, S. (2005). Disorders of Extreme Stress: The Empirical Foundation of a Complex Adaptation to Trauma. Journal of Traumatic

Stress, 5, 389-399.

van der Laan, P., Slotboom, A., & Stams, G. (2010). Wat werkt? Bijdragen aan het terugdringen van recidive. In P. van Koppen, H. Merkelbach, M. Jelicic, & J. de Keijser, Reizen met mijn rechter. Psychologie van het recht (987-1001). Deventer: Uitgeverij Kluwer B.B.

van IJzendoorn, R., & Bakermans-Kranenburg, M. (2010). Gehechtheid en trauma. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.

van Oudenhoven, J., & Hofstra, J. (2001). De Hechtingstijllijst (HSL): Handleiding. Rijksuniversiteit Groningen.

vander Kolk, B. (2005). Editorial comments: Complex developmental trauma. Journal of

Traumatic Stress, 5, 385-388.

Verschuere, B., & Tibboel, H. (2011). De Nederlandstalige versie van de McLean Screening instrument for borderline personality disorder (MSI-BPD). Psychologie en

Gezondheid, 243-248.

Zegers, M. A., Schuengel, C., Van Ijzendoorn, M. H., & Janssens, J. (2006). Attachment representations of institutionalized adolescents and their professional caregivers: predicting the development of therapeutic relationships. American Journal of

Orthopsychiatry, 3, 325-334.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

overdracht van gehechtheid Een overzicht van mterventiestudies SamenvaWng In een overzicht van mterventiestudies wordt nagegaan of hetgeven van Opvoedingsondersteuning effect heeft

geillustreerd dat ouders m Staat zijn handicaps bij hun kmd te compenseren door responsief op hun Signalen - van welke aard en längs welk kanaal dan ook - te reageren Handicaps bij

Onder intergenerationele overdracht van gehechtheid versta ik voor het gemak maar even de invloed van gehechtheid bij ouders op de gehechtheidsrelatie met nun kind.. Deze

studies m een derde categone -&#34;ovenge&#34;- ondergebracht omdat het onderzoeksverslag niet duidehjk maakte of het een ouder- danwel kmd- probleem betraf (Van Uzendoorn et

Hoewel in het begin van de jaren vijftig nog onvoldoende empirische gegevens voorhanden waren, concludeerde Bowlby al snel dat gehechtheid een sleutelrol vervult in de opvoeding

L.W.C, Tavec- chio zijn verbonden aan de Vakgroep Algemene Peda- gogiek van de Rijksuniversiteit Leiden, Postbus 9555, 2300 RB Leiden. Literatuur bij dit artikel is opvraag- baar bij

De ouder blijkt in dit geval niet in staat te zijn een veilige basis te bieden aan zijn kind, soms omdat hij zelf in zijn jeugd ook te maken heeft gehad met verwaarlozende

Klemeie steekpioeven bleken groleie ettecten te laten zien Ook dit verschi|nsel wordt vaak gevonden bij meta analyses en zou gemleipieteeid moeten woiden als een waaischuwing dat