www.quickprinter.be
R pQ
B13
6,00 €
1ste bach PSW
1ste semester (H1 - H6)
uickprinter
Koningstraat 13
2000 Antwerpen
Economie
Online samenvattingen kopen via
www.quickprintershop.be
1
Algemene economie
Volledige slides pas beschikbaar nadat je meerkeuzevragen over vorige hoofdstuk hebt gemaakt (Bb) en minstens 2/10 hebt gehaald!!
BUNDEL VOORKENNIS WISKUNDE OP BB
Grafieken soms fout → later gratis inwisselen tegen correcte versie boek
Eclips → video’s waarin sommige dingen terug worden uitgelegd (te vinden op Bb)
PROEFEXAMEN DINSDAG 20/11 18U-20U
Sessies om vragen te stellen of oefeningen te maken: dinsdag 30/10 12u30-14u (D015) + donderdag 6/12 12u30-14u (D014)
WISKUNDIGE BEWIJZEN NIET KUNNEN GEVEN, WEL UITKOMST GEVEN
Hoofdstuk 1: Wat is economie?
1. Fundamenteel economisch probleem: veel behoeften versus
schaarse middelen
Economie= we hebben veel behoeften, maar beperkte middelen (budget, tijd) → het keuzeprobleem is wat we bestuderen
Behoefte= aanvoelen van een tekort en verlangen om dit aan te vullen
→ Basisbehoeften, (im)materiële behoeften, individuele en collectieve behoeften Middelen: economische goederen: hebben schaarste en nut
Vrije goederen= niet-schaarse goederen (bv lucht, water)
→ Nieuwe schaarsten= door luchtvervuiling is schone lucht wel schaars geworden in bepaalde gebieden tegenwoordig
Middelen kunnen slechts eenmaal worden ingezet
2 Tibor Scitovsky: Keuzeprobleem bestaat uit 3 problemen:
➔ Allocatieprobleem: economie moet kiezen wat, waar, hoeveel en hoe ze gaan produceren ➔ Distributieprobleem: hoe verdelen we de geproduceerde goederen/diensten (meer loon is
toegang tot meer goederen)
➔ Stabilisatieprobleem: het efficiënt gebruiken van alle middelen
Micro-economie= kijken naar individuele economische agent (1 bedrijf, 1 gezin, 1 overheid) → Heeft doorgaans te maken met allocatie -en distributieprobleem
➔ Automobilist betaalt liever tol dan in files te staan (individuele automobilist) ➔ Garnalenprijs keldert door grote aanvoer (1 specifieke markt)
➔ Controle huur -en energieprijzen, effecten minimumprijzen -en lonen, …
Macro-economie= geaggregeerde niveau, vraagstukken die de economie in zijn geheel beïnvloeden → Heeft doorgaans te maken met stabilisatieprobleem
➔ Planbureau verwacht hogere inflatie (algemeen Belgisch prijspeil) ➔ ECB behoudt lage rente (op Europees niveau, grotere economie) ➔ Werkloosheid
2. Het productieproces
Productieproces= alle activiteiten waardoor er goederen en diensten (economische goederen) tot stand komen
Consumptiegoederen= worden aangekocht door gezinnen om te ge/verbruiken (brood) Duurzame consumptiegoederen= worden meer dan een keer gebruikt (fiets)
Kapitaalgoederen= door bedrijven aangekocht om andere goederen mee te produceren (machines, gebouwen)
Productie door inzet eigenlijke productiefactoren (input) om output te produceren:
➔ Arbeid (L)= aantal arbeiders (activiteitsgraad= zij die in aanmerking komen voor arbeid van de totale bevolking)
➔ Natuur (N)= lucht, water, grondstoffen (ongelijk verdeeld)
➔ Kapitaal (K)= kapitaalgoederen (machines, gebouwen, infrastructuur)
104 Natuurlijke monopolies:
Wanneer GK blijven dalen, dan is het technisch efficiënt om de bediening van de volledige vraag aan slechts 1 bedrijf over te laten → natuurlijk monopolie
Voorbeelden: spoorwegnetwerk, postbedeling, gasinfrastructuur, … Vrije prijszetting → monopolistisch en inefficiënt
MAAR: p = MK opleggen leidt tot verlies:
➔ Subsidiëring van verlieslatend natuurlijk monopolie ➔ Overheidseigendom
o Geven allebei minder prikkels om efficiënt te produceren!
➔ Concurrentie introduceren omdat inefficiënties door te lage prikkels groter zijn dan extra kosten die ontstaan door concurrentie
105
Zuivere en quasi-publieke goederen:
Eigenschappen zuiver publiek goed:
• Niet-rivaliteit= iemands consumptie van het goed verhindert andermans consumptie van hetzelfde goed niet, kost niets extra om meer consumenten te bedienen
• Niet-uitsluitbaarheid= kan niemand uitsluiten om het te consumeren Voorbeelden: vuurtoren, dijk, straatverlichting, …
Eigenschappen quasi-publiek goed:
• Hebben kenmerk niet-rivaliteit OF niet-uitsluitbaarheid
Voorbeeld: mijn gebruik van een tunnel sluit andermans gebruik niet uit, maar door hoogte tolgeld kunnen consumenten wel uitgesloten worden
106 Het vrijbuitersprobleem:
Vrijbuitersprobleem= mensen kunnen niet van consumptie van ene publiek goed uitgesloten worden en hun betalingsbereidheid kan niet afgeleid worden uit de prijs die ze betalen voor het goed, dit leidt tot het vrijbuitersprobleem
Niet-uitsluitbaarheid:
➔ Echte voorkeur verbergen ➔ Niet bijdragen
➔ Genieten van “free ride”
➔ Goed wordt niet aangeboden ondanks welvaartsverhogend
➔ A en b hebben een vraagcurve Va en Vb
➔ Totale bereidheid tot betalen is dan de verticaal gesommeerde vraagcurve Vt
Publiek goed verschilt van traditioneel marktgoed omdat: • Iedereen zelfde hoeveelheid consumeert
• Betalingsbereidheid verschilt tussen consumenten voor dezelfde dienst Typische oplossing: verplichte belastingsbijdrage
107
Externe effecten:
Externe effecten= positieve of negatieve neveneffecten van de productie of consumptie van een goed die niet in de normale marktwerking tot uiting komen, bedrijven houden er geen rekening mee bij hun beslissingen
➔ Negatieve externaliteiten: te veel productie ➔ Positieve externaliteiten: te weinig productie
➔ Vrije markt leidt niet tot gewenste uitkomsten → overheid grijpt in
Negatieve externe effecten= wanneer de productie of consumptie van een bepaald goed aanleiding geeft tot schadelijke neveneffecten die de gemeenschap worden opgelegd zonder dat deze effecten worden verrekend in de marktprijzen
➔ Luchtvervuiling, geluidshinder, risico op ongevallen, …
➔ Ap: productiekosten gebaseerd op marginale kosten= marginale private kosten
➔ As: productiekosten gebaseerd op marginale maatschappelijke kosten= marginale sociale kosten
➔ Sociale kost = verticale afstand tussen As en Ap Zonder overheidstussenkomst: Ep
Maatschappelijk wenselijke uitkomst: Es
108 1. Milieubelasting per geproduceerde eenheid
a. Optimale belasting= afstand EsA
b. Dwingt producenten de kosten van milieuhinder te verrekenen in de prijs c. Aanbodcurve naar boven met waarde van de belasting
d. Consument draagt gedeelte van de kosten door hogere prijs Ps
e. Inkomsten belasting wordt niet noodzakelijk gebruikt voor verbetering milieu 2. Verhandelbare emissierechten
a. Garantie bereiken vooropgestelde normen + efficiënt!
b. EU legt quotum vast van totale uitstoot van CO2, quotum wordt verdeeld over alle bedrijven
c. Bedrijf dat minder uitstoot dan quotum mag overschot aan emissierechten verkopen d. Bedrijf dat meer uitstoot kan extra betalen om emissierechten van andere bedrijven
109
Positieve externe effecten= wanneer productie of consumptie gepaard gaat met baten voor derde partij
➔ Marginale private baten (MPB) kleiner dan marginale sociale baten (MSB) ➔ MSB = MPB + PEB (marginale externe baten)
Merit goods/verdienstegoederen= goederen waarvan de consumptie positieve neveneffecten heeft voor de werking van de hele gemeenschap
➔ Onderwijs, vaccinaties, hygiënische aandacht voorkomt ziekteverspreiding, …
Wat als de producent positieve externe effecten genereert?
110
Imperfecte informatie:
Onvolledige informatie/asymmetrische informatie Leidt tot inefficiënties
➔ Ingrijpen noodzakelijk om welvaart te verbeteren
Voorbeelden:
• Markt voor tweedehandswagens: niet-observeerbare kwaliteit o Kwaliteit van het product is moeilijk in te schatten door koper
o Kopers kennen enkel gemiddelde kwaliteit → verrekend in betalingsbereidheid o Aanbieders van de beste wagens verlaten markt bij te lage prijs
➔ Gevolg: markt stort in elkaar want enkel de slechten (“lemons”) blijven over ▪ Overheid neemt maatregelen
• Averechtse selectie
o Verwijst naar niet-observeerbaar kenmerk van economische agenten waardoor een privaat bedrijf de verkeerde types van klanten zou aantrekken
o Bij verzekeringen houdt het in dat “slechte risico’s” zich aanmelden voor een verzekering:
▪ In kredietmarkt trekt men bij te hoge rente enkel de hoogste risico’s aan ▪ Als een ziekteverzekering niet verplicht is zullen enkel de mensen met de
slechtste gezondheid zich verzekeren ➔ Markt faalt
➔ Overheid grijpt in • Moral hazard
o Verwijst naar niet-observeerbaar gedrag van economische agenten
o Het gedrag van de economische agent houdt een inefficiënt van middelen in o Men past zijn gedrag aan omdat men verzekerd is
▪ Een arts voert een ingreep uit die onnodig is
▪ Een verzekerde vermindert de inspanningen om risico’s te beperken ▪ Een werknemer bekijkt ontspanningswebsites op het internet • Principaal-agent-relaties
o Welvaart van de principaal hangt af van de acties van de agent ▪ Beiden hebben niet dezelfde informatie
▪ Beiden behartigen niet dezelfde belangen ▪ Beiden hebben geen congruente objectieven