• No results found

Bemiddeling bij verzekeringen : wat is de reikwijdte van de btw-vrijstelling bij bemiddeling bij verzekeringsprestaties na invoering van het provisieverbod?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bemiddeling bij verzekeringen : wat is de reikwijdte van de btw-vrijstelling bij bemiddeling bij verzekeringsprestaties na invoering van het provisieverbod?"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bemiddeling bij verzekeringen

Wat is de reikwijdte van de btw-vrijstelling bij

bemiddeling bij verzekeringsprestaties na invoering

van het provisieverbod?

Naam: R.J.F. Zweers Studentennummer: 5982308

1e lezer (begeleider): W.A.P. Nieuwenhuizen

2e lezer: G.W.J.M. Kampschöer

(2)

1 Inleiding 5

2 Belasting over de toegevoegde waarde 7

2.1 Inleiding 7 2.2 Huidige btw-systematiek 7 2.3 Prestaties in de btw 8 2.3.1 Belaste prestaties in de btw 9 2.3.2 Vrijgestelde prestaties in de btw 9 2.3.3 Samengestelde prestaties 10 2.3.3.1 Onsplitsbare prestatie 11

2.3.3.2 Hoofdprestatie met franje 12

2.4 Aftrek voorbelasting 13 2.5 Conclusie 14 3 Vrijstellingen 15 3.1 Inleiding 15 3.2 Grondslag vrijstellingen 15 3.3 Strikte uitleg 16 3.4 Neutraliteitsbeginsel 17 3.5 Conclusie 18 4 Verzekeringen in de btw 19 4.1 Inleiding 19 4.2 Nationale definitie 19 4.3 Europese definitie 20

(3)

4.4 Assurantiebelasting 20

4.5 Conclusie 21

5 Bemiddeling bij verzekeringen 22

5.1 Inleiding 22

5.2 Achtergrond vrijstelling bij bemiddeling 22

5.3 Europese Jurisprudentie 23

5.3.1 CPP 23

5.3.2 Taksatorringen 24

5.3.3 Arthur Andersen 26

5.4 Bemiddeling bij financiële producten 27

5.5 Conclusie 30

6 Het provisieverbod 33

6.1 Inleiding 33

6.2 Uitvoeringsrichtlijn 2007 34

6.3 Ontwikkeling provisieverbod op nationaal niveau 34

6.4 Provisieregels 36

6.5 Provisieverbod op schadeverzekeringen vanaf 1 januari 2012 37

6.6 Gevolgen provisieregime 40

6.7 Conclusie 40

7 Een praktische uitwerking 42

7.1 Inleiding 42

7.2 Richtlijn AFM 42

(4)

7.2.2 Model I 44 7.2.3 Model II 44 7.2.4 Model III 45 7.3 Praktijkonderzoek 46 7.3.1 Lazard 46 7.3.2 Aon 47 7.3.3 Meeùs 47

7.3.4 Henst & Lunsen 48

7.4 Verzamelbrief fiscale toezeggingen 48

7.5 Conclusie 51

8 Conclusie 53

9 Aanbevelingen 57

(5)

1 Inleiding

Omzetbelasting of btw (belasting over de toegevoegde waarde) is een indirecte belasting die een overheid heft op de levering van producten of diensten. Hoofdregel van de btw is dat het gemeenschappelijke btw-stelsel berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven die strikt evenredig is aan de prijs van de goederen en diensten. Er bestaan uitzonderingen die ervoor zorgen dat heffing achterwege blijft. Uitzonderingen op de hoofdregel zijn in de regelgeving opgenomen vrijstellingen. Vrijstellingen hebben een verstorende werking op het btw-systeem. Zij maken namelijk inbreuk op het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke levering van goederen

en elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht.1

Wanneer een ondernemer vrijgestelde prestaties verricht, mag hij geen btw berekenen over zijn prestaties.

De Nederlandse wet op de omzetbelasting 1968 kent een aantal vrijstellingen voor

financiële diensten.2 In dit onderzoek zal ik me zoveel mogelijk beperken tot artikel 11 lid 1

onderdeel k; verzekeringsdiensten. Bemiddeling bij verzekeringsdiensten valt ook onder de vrijstelling. Bemiddelaars handelen in naam en voor rekening van hun opdrachtgeven, waardoor ze in feite dezelfde dienst aanbieden. Bemiddeling bij verzekeringen is een levendig onderwerp omdat er in Nederland momenteel een cultuuromslag gaande is. Op 1 januari 2012 en 1 januari 2013 zijn provisieregels in de Nederlandse wet opgenomen waardoor het verboden werd voor deze tussenpersonen om provisie te ontvangen van de aanbieder van een verzekering. Reden voor deze wetswijziging was dat veiliggesteld moest worden dat assurantietussenpersonen in belang van hun cliënt handelen.

Deze wetswijziging heeft tot gevolg gehad dat de assurantietussenpersoon zijn bedrijfsvoering en beloningsmodel anders is gaan inrichten. Dit is een commerciële beslissing met gevolgen voor de btw. In mijn scriptie wil ik gaan onderzoeken hoe het nieuwe verdienmodel van assurantietussenpersonen eruit gaat zien. Wanneer dit bepaald is, wil ik gaan onderzoeken in hoeverre nog aan bemiddeling wordt voldaan en of de diensten vrijgesteld zijn. Mijn onderzoeksvraag is:

1 HvJ 28 oktober 2010, C-175/09 (Axa UK plc), ro 25 2 Zie artikel 11 lid 1 wet OB lid 1,j en k

(6)

Wat is de reikwijdte van de btw-vrijstelling bij bemiddeling bij verzekeringsprestaties na invoering van het provisieverbod?

Dit onderzoek zal ik stapsgewijs aanpakken waarbij ik eerst de fiscale aspecten van bemiddeling ga behandelen. Allereerst wordt de structuur van de btw uiteengezet. Hierin wordt de totstandkoming van de huidige btw-systematiek besproken zodat de verhouding tussen de Nederlandse wet, Europese wet en de Europese Jurisprudentie duidelijk wordt. Vervolgens wordt de stap naar prestaties binnen de btw gemaakt. Onderzocht wordt hoe de status van vrijgestelde prestaties binnen het btw systeem is. dient een duidelijk beeld geschetst te worden van de verzekeringsvrijstelling. Volgens de wet zijn samenhangende diensten, verricht door assurantietussenpersonen, ook vrijgesteld. Op basis van de Europese Jurisprudentie ga ik onderzoeken hoe deze vrijstelling voor assurantietussenpersonen er voor het provisieverbod uitzag.

Nadat de toepasselijke fiscale theorie is uiteengezet ga ik kijken hoe de provisieregels sinds 2012 zijn veranderd. Hierbij wordt onderzocht op welke verzekeringsproducten dit verbod ziet. Hierna wordt een marktonderzoek gedaan zodat vergeleken kan worden hoe

verzekeringstussenpersonen hun bedrijfsvoering na het provisieverbod hebben ingericht. Uiteindelijk zal ik tot een conclusie komen. Hierin ga op basis van de bestaande literatuur en jurisprudentie antwoord geven op mijn hoofdvraag.

(7)

2 Belasting over de toegevoegde waarde 2.1 Inleiding

Om het onderzoek duidelijk vorm te geven, is het belangrijk om een uitstapje te maken naar de structuur van de wetgeving en de bijbehorende begrippen. De btw is een algemene en indirecte belasting op consumptie. Het is een indirecte belasting omdat de heffing niet plaats vindt bij de consument, maar bij de ondernemers die goederen leveren of prestaties

verrichten aan de eindgebruiker.3

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de totstandkoming van de huidige

btw-systematiek. Daarbij wordt ingegaan op de kenmerken van het huidige btw-stelsel. Ook prestaties in de btw worden behandeld. Zowel de belaste prestatie als de vrijgestelde prestatie komt aan bod. Tot slot worden samengestelde prestaties en aftrek van voorbelasting behandeld.

2.2 Huidige btw-systematiek

De huidige geharmoniseerde btw-systematiek vindt zijn oorsprong in het einde van de jaren

zestig. Nederland was destijds lid van de EEG4, verder bestaande uit: België, Luxemburg,

Duitsland, Frankrijk en Italië. Voor de harmonisatie, werd in vijf van de zes EEG landen een

cumulatief cascadestelsel toegepast.5 In essentie werd volgens dit stelsel in elke schakel

over de bruto omzet geheven.6 Omdat over elke schakel geheven werd, zat het

belastingcomponent in de prijs verweven. Dit was onwenselijk en uiteindelijk werd gekozen voor een gemeenschappelijk Europees btw-stelsel met aftrek van voorbelasting.

Op 11 april 1967 is de Eerste en Tweede Richtlijn van de Raad gepubliceerd.7 Hierin stond

dat iedere Lidstaat gelijksoortige goederen en diensten op gelijke wijze diende te belasten, ongeacht de lengte van het productie- en distributiecircuit. Deze Richtlijn werd op 28 juni 1968 in Nederland geïmplementeerd als de Wet Omzetbelasting 1968 (Hierna: Wet OB). Dit

3 Nieuwenhuizen, e.a. 2011, p. 373. 4 Nu: EU.

5 Brandsma, e.a. 2011, p. 159.

6 Van Hilten & Van Kesteren 2010, p. 25. 7 67/227/EEG en 67/228/EEG

(8)

geeft direct de verhouding tussen de Richtlijn en de nationale wet weer. De btw-richtlijn richt zich tot de lidstaten en heeft een directe werking. De lidstaten dienen deze wetgeving vervolgens te implementeren waardoor de nationale wet tot hetzelfde resultaat leidt als de btw-richtlijn. Om deze reden wordt voor dit onderzoek regelmatig naar de Europese

regelgeving gekeken. Ook Europese Jurisprudentie is hierbij van belang. Het btw-stelsel wordt door het Hof van Justitie in jurisprudentie vorm gegeven. In onder andere arresten

Bozzi8, Banca Popolare di Cremona9 en Plelzl10 heeft het Hof van Justitie hierover een

uitspraak gedaan. Op basis van deze arresten kan de volgende opsomming gemaakt worden:

• De belasting is algemeen van toepassing op transacties van goederen en diensten; • De verschuldigde belasting wordt geheven over de maatstaf van heffing, wat

evenredig is aan de door de afnemer betaalde prijs;

• Btw wordt geïnd in elk stadium van het productie- en distributieproces.

De belastingplichtige kan de door hem betaalde btw in aftrek brengen op het verschuldigde bedrag, zodat de belasting slechts over de toegevoegde waarde wordt geheven. Gevolg van dit systeem is dat de btw op de consument drukt.

2.3 Prestaties in de btw

In deze paragraaf worden prestaties in de btw behandeld. Allereerst worden belaste prestaties in de btw behandeld. Daarna worden vrijgestelde prestaties besproken. In de volgende subparagrafen zal ik nog een stap dieper gaan en samengestelde prestaties toelichten.

8 HvJ 7 mei 1992, C-347/90 (Bozzi) ro 9

9 HvJ 6 oktober 2006, C-475/03 (Banco popolare di Cremona), ro 28 10 HvJ 8, juni 1999, C-338/97 (Pelzl. R.o.), 21.

(9)

2.3.1 Belaste prestaties in de btw

Btw wordt enkel geheven op belastbare prestaties. Op grond van artikel 1, sub a wet OB 1968 zijn leveringen van goederen en diensten, onder bezwarende titel door een in Nederland handelende ondernemer belastbaar voor de btw. Ook intracommunautaire verwervingen van goederen onder bezwarende titel in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer en door rechtspersonen, andere dan ondernemers vormen belastbare prestaties voor de btw. Dit artikel is een implementatie van artikel 2 van de

btw-richtlijn11. Om als ondernemer gekwalificeerd te worden voor de btw, moet een zelfstandig

duurzaam bedrijf of beroep uitgeoefend worden. Prestaties die in het kader van de onderneming verricht zijn, zijn belastbaar voor de btw. Dit is om handelingen die in de

hobbysfeer liggen, buiten het bereik van de btw te houden.12

Indien een prestatie door een ondernemer is verricht, valt de handeling onder de reikwijdte

van de wet op OB en de Europese Richtlijn.13 Op basis van deze wet, zijn er twee soorten

prestaties in de btw; levering van goederen en het verrichten van diensten. Volgens Artikel 3, lid 7 wet OB 1968 zijn goederen alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Op basis van Artikel 4, wet OB 1968 is al het overige als dienst te kwalificeren.

2.3.2 Vrijgestelde prestaties in de btw

Prestaties van ondernemers zijn in beginsel belast. De btw die op de prestatie drukt, wordt ook wel een kostprijsverhogende belasting genoemd. Er bestaan uitzonderingen die zorgen dat heffing achterwege blijft. Uitzonderingen op de hoofdregel zijn in de regelgeving opgenomen vrijstellingen. Omdat vrijstellingen tegen de algemene verbruiksbelasting

ingaan, moet een vrijstelling beperkt worden uitgelegd.1415

11 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van

belasting over de toegevoegde waarde.

12 MvT, Zitting 1967-1968 – 9324 nr 3

13 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van

belasting over de toegevoegde waarde.

14 HvJ 13 maart 2013, C-424/11 (Wheels Common Investment Fund) 15J. Sanders, Beperkte uitleg? Ruim uitleggen!, NTFR 2008/1010

(10)

Wanneer een ondernemer vrijgestelde prestaties verricht, mag hij geen btw berekenen over zijn prestaties. Voorbeelden van vrijgestelde prestaties zijn het handelen in effecten en medische diensten verricht door personen welke een vakkundige opleiding hebben

behaald.16 Wanneer een prestatie vrijgesteld is, mag een ondernemer geen voorbelasting

aftrekken welke direct toerekenbaar is aan de vrijgestelde prestatie.17 In het volgende

hoofdstuk wordt dieper ingegaan op vrijgestelde prestaties.

De vrijstelling voor het verstrekken van verzekeringen van artikel 135 lid 1, sub a van de btw richtlijn is voor dit onderzoek het meest van belang:

‘Handelingen ter zake van verzekeringen en herverzekeringen met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekering.’

Dit artikel is geïmplementeerd in Artikel 11 lid 1 onderdeel k wet OB.

2.3.3 Samengestelde prestaties

Sommige transacties bestaan sec gezien uit meerde prestaties. Voorbeelden zijn de aankoop en installatie van een ruitenwisser en de verkoop van snacks en de dienstverlening die

daarbij hoort.18 Volgens het Hof van Justitie zijn dit zogenoemde samengestelde

prestaties.19 Samengestelde prestaties komen voor in een onsplitsbare prestatie en de

hoofdprestatie met franje. Het Hof van Justitie spreekt van een onsplitsbare prestatie wanneer twee of meer elementen of handelingen zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één economische, niet te splitsen prestatie vormen. Het uit elkaar trekken

van een dergelijke prestatie zou kunstmatig zijn.20 Er is sprake van een hoofdprestatie met

franje als de prestatie uit een hoofdelement bestaat en uit een element van duidelijk bijkomstige aard. Dit gebeurt meestal in situaties waarbij de leverancier de hoofdprestatie beter verkoopbaar wil maken.

16 Artikel 11, lid g, onderdeel 1, sub a en lid i, onderdeel 2 wet OB 17 Artikel 15 wet OB

18 HvJ 10 maart 2011, C-497/09 (Bog), ro. 54

19 HvJ 10 maart 2011, C-497/09 (Bog), ro. 54 en 11 juni 2009, C-572-07 (Tellmer) ro. 19 20 HvJ 27 oktober 2005, C-41/04, (Levob) ro. 22

(11)

2.3.3.1 Onsplitsbare prestatie

Om te beoordelen of er sprake is van een onsplitsbare situatie, moeten alle elementen meegenomen worden. Afzonderlijke elementen mogen niet apart beoordeeld worden, aangezien afzonderlijke elementen geen afzonderlijke prestatie vormen. De overheersende

elementen bepalen de kwalificatie.21

In het arrest Levob ging het om de levering van een op een drager opgeslagen

standaardsoftware welke later aangepast werd aan specifieke behoeften van de consument. Hierbij was de vraag of deze situatie te kwalificeren was als een levering van een goed of het

verrichten van een dienst. 22 Om als dienst gekwalificeerd te worden moest de software

aanpassing van overheersende aard zijn. Dit is het geval indien de aanpassing noch gering noch van ondergeschikte aard zijn. Overheersende elementen zijn de omvang van de aanpassing, de kosten of de duur ervan. Het overheersende karakter lag bij deze zaak in het

aanpassen van de software. Om deze reden werd de prestatie gekwalificeerd als dienst.23

In arrest Deutsche Bank ging het over individueel discretionair vermogensbeheer. 24 Dit

houdt in dat een bank op naam en voor rekening van cliënten over haar beleggingen

beschikt. Hierbij werden analyse- en toezichtdiensten verleend en werden effecten gekocht en later weer verkocht. Het Hof van Justitie was van mening dat deze elementen

gelijkwaardig waren en dat er daarom sprake was van één economische prestatie. Het toezicht op aandelen is een belaste prestatie en de aan- en verkoop van effecten is een vrijgestelde prestatie. Omdat het toezicht en de handel in effecten een onsplitsbare

samengestelde prestatie is, moet de prestatie in zijn geheel worden aangemerkt. De aan- en verkoop van de effecten gaat op in het toezicht en de analyse dienst.

21 HvJ 27 oktober 2005, C-41/04 (Levob) ro 27 22 HvJ 27 oktober 2005, C-41/04, (Levob) 23 HvJ 27 oktober 2005, C-41/04 (Levob) ro 29 24 HvJ 19 juli 2012, C-44/11 (Deutsche Bank)

(12)

2.3.3.2 Hoofdprestatie met franje

Naast de onsplitsbare samengestelde prestatie, onderkent het Hof van Justitie ook de hoofdprestatie met franje. Daar waar bij de onsplitsbare samengestelde prestatie

elementen van gelijkwaardige aard zijn, heeft de hoofdprestatie met franje een element van duidelijk bijkomstige aard. Hierbij deelt het element van bijkomstige aard het fiscale lot van de hoofdprestatie.

In arrest Card Protection Plan25 werden door belanghebbende credit cards aangeboden aan

cliënten. Tegen betaling kon deze cliënt andere diensten afnemen. Deze diensten bestonden uit de bescherming tegen financiële schade, verlies en diefstal. Zoals het Hof van Justitie al eerder heeft geoordeeld dient, wanneer de betrokken handeling uit een serie elementen en handelingen bestaat, in de eerste plaats rekening te worden gehouden met alle

omstandigheden waarin de betrokken handeling plaatsvindt.26

Het Hof van Justitie stelt dat op grond van de btw-richtlijn elke prestatie moet worden onderscheiden en als zelfstandig moet worden beschouwd, tenzij economisch gezien één prestatie wordt verricht. In dit geval zou het kunstmatig zijn om de prestaties te splitsen. Ter bepaling moet gekeken worden of vanuit het oogpunt van een modale consument

meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten of één enkele dienst wordt

verleend.27 Er is met name sprake van een hoofdprestatie met franje indien één dienst

duidelijk als hoofddienst is te herkennen en andere elementen meer een bijkomende aard hebben. Een dienst is bijkomend bij een hoofddienst, als de dienst voor de klanten geen doel op zich is. Bijkomende diensten hebben meestal als doel de hoofddienst zo

aantrekkelijk mogelijk te maken.28

Ook de Hoge Raad heeft een uitspraak gedaan over een hoofddienst met franje.29 In dit

arrest ging het over een ondernemer welke huishoudelijke apparaten verkocht. Bij aankoop kon de klant tegen extra betaling een servicecertificaat aanschaffen. De Hoge Raad

oordeelde dat indien aan een afnemer verschillende handelingen tegen afzonderlijke 25 25 februari 1999, C-349/96 (CCP) 26 25 februari 1999, C-349/96 (CCP), ro. 28 27 25 februari 1999, C-349/96 (CCP), ro. 29 28 25 februari 1999, C-349/96 (CCP), ro. 30 29 HR 10 augustus 2012, nr. 10/3633

(13)

vergoeding worden verricht, elke handeling in beginsel als zelfstandig moet worden

beschouwd.30 Hiervan wordt enkel afgeweken als er sprake is geweest van het kunstmatig

splitsen van een objectief gezien ondeelbare economische prestatie.31 Doordat de afname

van een servicecertificaat geen verkoopvoorwaarde is, kan objectief gezien geen sprake zijn van één ondeelbare prestatie. Ondanks de zelfstandigheid van de prestatie, vond de Hoge Raad wel dat de verkoop van een servicecertificaat hetzelfde fiscale lot heeft als de verkoop van een huishoudelijk apparaat. Vanuit de klant gezien kan het afnemen van een

servicecertificaat geen doel op zich zijn. Een servicecertificaat is immers gekoppeld aan een

huishoudelijk product.32

2.4 Aftrek voorbelasting

Een ondernemer heeft op basis van artikel 15 wet OB recht op aftrek van voorbelasting op kosten welke hij maakt ten behoeve van zijn belaste prestaties. Om te kijken of btw over kosten aftrekbaar zijn, moeten de kosten gekoppeld worden aan de uitgaande prestatie. Hierin zijn twee smaken.

Allereerst de toerekenbare kosten. Btw over kosten welke direct toerekenbaar zijn aan belaste prestaties, zijn aftrekbaar. Keerzijde hiervan is dat een ondernemer welke

vrijgestelde prestaties verricht, de direct toerekenbare btw over kosten niet in aftrek mag brengen. Hierbij moet nog een splitsing gemaakt worden tussen prestaties welke worden verricht binnen of buiten het EU-grondgebied. Kosten toerekenbaar aan prestaties welke worden verricht aan afnemers buiten de Europese Unie kunnen ook aftrekbaar zijn. Hierbij valt te denken aan kosten toerekenbaar aan kredieten welke worden verstrekt aan

afnemers uit derde landen. Reden voor deze regeling is concurrentieneutraliteit met ondernemers gevestigd buiten Europees grondgebied.

Daarnaast zijn er kosten die niet direct toerekenbaar zijn aan een uitgaande prestatie Deze kosten worden algemene kosten genoemd. Een voorbeeld van algemene kosten zijn energiekosten. Algemene kosten kunnen betrekking hebben op economische handelingen

30 HR 10 augustus 2012, nr. 10/3633 ro. 3.3.2 31 HR 10 augustus 2012, nr. 10/3633 ro. 3.3.2 32 HR 10 augustus 2012, nr. 10/3633 ro. 3.3.3

(14)

en op niet-economische handelingen. In zo’n geval moeten algemene kosten gesplitst

worden in een deel aftrekbare kosten en een deel niet aftrekbare kosten.33 Bij de splitsing

van dit soort algemene kosten moeten voor al deze kosten verdeelsleutels worden

toegepast die een objectief en reëel beeld geven van het gebruik voor economische en

niet-economische handelingen.34

2.5 Conclusie

In Nederland wordt btw geheven over belastbare prestaties op basis van de Wet OB. Deze wet is een directe implementatie van de btw-richtlijn. Alle EU landen dienen deze richtlijn te implementeren. Alle prestaties verricht door ondernemers vallen onder de reikwijdte van de btw. Dit wil niet zeggen dat alle prestaties belast zijn met btw. Zoals gezegd zijn er twee soorten prestaties, vrijgesteld en belast. In sommige gevallen kunnen meerdere prestaties samen economisch gezien één prestatie zijn. Dit komt in drie smaken voor. Allereerst de onsplitsbare prestatie. Bij een onsplitsbare prestatie zijn twee of meer elementen zo nauw met elkaar verbonden dat zij objectief gezien één economische prestatie vormen. Daarnaast is er de samengestelde prestatie. Deze bevat zowel een belast als een vrijgesteld element. Als laatste onderkent het Hof van Justitie de hoofdprestatie met franje. Bij een

hoofdprestatie met franje is één dienst duidelijk als hoofddienst te herkennen terwijl andere elementen meer een bijkomstige aard hebben. Deze diensten zijn dermate nauw verbonden dat het uit elkaar halen van deze prestatie kunstmatig zou zijn. De bijkomende elementen hebben voor de modale klant geen doel op zich.

Volgens de systematiek van de btw is btw over kosten die direct toerekenbaar zijn aan belastbare prestaties aftrekbaar. Btw over kosten direct toerekenbaar aan vrijgestelde prestaties is niet aftrekbaar. Kosten die niet direct toerekenbaar zijn, zijn algemene kosten. Algemene kosten dienen naar een verhouding tussen de belaste en de vrijgestelde omzet afgetrokken te worden.

33 Besluit van 25-11-2011, nr. BLKB 2011/641M, nr. 21834, par 3.4.1 34 HvJ 13 maart 2008, C-437/06 (Securenta)

(15)

3 Vrijstellingen 3.1 Inleiding

Vrijstellingen doen af aan de algemene regel dat btw geheven wordt over elke levering van goederen en elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt

verricht.35 Dit is een verstorend element voor het btw systeem. Doordat vrijgestelde

ondernemers geen btw over kosten mogen aftrekken, zullen ze deze niet aftrekbare btw in

de prijs willen verdisconteren.36 In het verleden zijn veel prejudiciële vragen over

vrijstellingen aan het Hof van Justitie gesteld. Het Hof van Justitie blijft in haar

beantwoording steeds herhalen dat vrijstellingen strikt uitgelegd dienen te worden. Daarbij benadrukt het Hof van Justitie dat vrijstellingen overeenkomstig het beginsel van fiscale neutraliteit moeten worden uitgelegd. In dit hoofdstuk zal allereerst de grondslag achter vrijstellingen onderzocht worden. Hierna wordt dieper ingegaan op de strikte uitleg. Als laatste komt het neutraliteitsbeginsel aan bod.

3.2 Grondslag vrijstellingen

Vrijstellingen zijn in een aantal gevallen wenselijk. Met vrijstellingen heeft de wetgever de consument willen vrijstellen van het betalen van btw. Dit kan een aantal redenen hebben. Een vrijstelling kan op een politiek-economische reden gegrond zijn, denk aan de vrijstelling voor kredietverlening. Doordat de btw een verbruiksbelasting is, acht de Staatssecretaris het verdedigbaar dat de geldstroom, als hulpmiddel bij de productie en dienstverlening, buiten de werkingssfeer van de btw valt. Medische diensten zijn vrijgesteld van btw omdat de gemeenschapswetgever het onwenselijk vindt dat dergelijke diensten duurder zijn door

toevoeging van btw.37 Een andere reden is dat een vrijstelling als doel kan hebben heffing te

voorkomen wanneer andere belastingen in het spel zijn, zoals overdrachtsbelasting,

kansspelbelasting of assurantiebelasting.38

35HvJ 28 oktober 2010, C-175/09 (Axa UK plc,) ro 25.

36 M. van Hilten en H van Kesteren, Omzetbelasting, Kluwer, 2007, p.13 37 HvJ 11 januari 2001, C-76/99 (Commissie tegen Frankrijk)

(16)

Omdat vrijstellingen een verstorende werking hebben, is het belangrijk dat alle lidstaten vrijstellingen hetzelfde toepassen. Om deze reden moeten alle lidstaten een

gemeenschappelijke lijst van vrijstellingen opnemen.39 Het Hof van Justitie benadrukt

telkens dat vrijstellingen Unirechtelijke (Communautaire) begrippen zijn. De nationale rechter heeft de plicht de nationale bepaling zo veel mogelijk richtlijnconform uit te leggen. Inning van eigen middelen wordt door de lidstaten op deze manier veiliggesteld.

Vrijstellingen zijn autonome begrippen van gemeenschapsrecht die tot doel hebben

verschillen in de toepassing van het btw-stelsel tussen de lidstaten te voorkomen.40 Om

bovenstaand uitgangspunt te bewerkstelligen heeft het Hof van Justitie de stelling ingenomen dat vrijstellingen strikt moeten worden uitgelegd. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Strikte uitleg

Strikt is een term die zijn oorsprong vindt in de Europese jurisprudentie. Hoewel het Hof van Justitie deze term met regelmaat aanhaalt, blijft een precieze uitleg achterwege. Advocaat-Generaal (hierna: A-G) Ruiz-Jarabo Colomer gaat in zijn conclusie bij het arrest Temco wel in

op de uitleg van het begrip strikt41. De A-G betoogt dat deze regel voorkomt dat het fiscale

voordeel wordt toegekend in andere dan de in de regelgeving bedoelde gevallen. Hierdoor wordt volgens de A-G voorkomen dat gevallen welke qua uiterlijke schijn zeer veel

gelijkenissen vertonen met vrijgestelde transacties ook buiten de werkingssfeer vallen. In arrest VTSI geeft het Hof van Justitie aan dat een strikte uitleg volgt uit het beginsel dat

btw wordt geheven over elke dienst die onder bezwarende titel wordt verricht.42 In Arrest

DTZ- Zadelhoff VOF zegt het Hof van Justitie dat vrijstellingen weliswaar strikt moeten worden uitgelegd, maar dat dit niet wegneemt dat een strikte uitlegging de vrijstelling mag beperken op een wijze die geen grondslag vindt in de wettelijke bewoording. Een dergelijke benadering zou ingaan tegen de doelstellingen van het btw-stelsel om, onder meer, de

39 Artikel 35 preambule btw-richtlijn

40 HvJ 11 januari 2001, C-76/99, (Commissie tegen Frankrijk), ro 21.

41 Conclusie van advocaat-generaal D. Ruiz-Jarabo Colomer van 4 mei 2004 bij Temco Europe SA, C-284/03 42 HvJ 18 november 2010, C-156/09 (VTSI) ro 23

(17)

rechtszekerheid te waarborgen.43 Bij toepassing van een strikte uitleg moet rekening gehouden worden met het doel van de vrijstelling. Als voorbeeld hierbij kan de zaak

Commissie tegen Frankrijk genomen worden.44 In dit arrest stond de medische vrijstelling

van artikel 132, lid 1, sub, b van de btw richtlijn centraal. Het Hof van Justitie geeft aan dat de medische vrijstelling ten doel heeft ervoor te zorgen dat medische verzorging en

ziekenhuisverpleging niet ontoegankelijk worden vanwege de verhoogde kosten indien zij aan btw zou worden onderworpen. Hierdoor hoeft de uitlegging niet bijzonder strikt geïnterpreteerd te worden. In de conclusie van het eerder aangehaalde arrest VTSI wordt deze zienswijze onderschreven door A-G Sharpston. In zijn conclusie zegt hij dat de strikte uitlegging in overeenstemming moet zijn met de door de vrijstelling bedoelde nagestreefde

doeleinden.45 Strikte uitleg is een casuïstische term, welke per situatie bekeken moet

worden.

3.4 Neutraliteitsbeginsel

In de hierboven aangehaalde conclusie van A-G Sharpston wordt ook de vergelijking getrokken naar het neutraliteitsbeginsel. De A-G zegt hierover dat de strikte uitleg moet

stroken met de eisen van het beginsel fiscale neutraliteit.46 Ondanks dat het

neutraliteitsbeginsel door het Hof van Justitie in veelvoud wordt aangehaald, blijft ook hier een exacte afbakening achterwege. De Richtlijn geeft geen exacte definitie van het

neutraliteitsbeginsel. Voor een uitlegging zal dus wederom gekeken moeten worden naar de rechtspraak omtrent fiscale neutraliteit.

In arrest Orfey wordt het neutraliteitsbeginsel gedefinieerd als een specifieke uitdrukking

van gelijke behandeling op het niveau van het afgeleide Unierecht47 Hiermee bedoelt het

Hof van Justitie dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Met het afgeleide Unierecht bedoelt het Hof van Justitie de btw-richtlijn. Hierbij is het oogmerk of het

resultaat van de activiteit niet van belang.Het stelsel van belasting over de toegevoegde

43 HvJ 5 juli 2012, C-259/11 (DTZ), ro 40

44 HvJ 11 januari 2001, C-76/99 (Commissie tegen Frankrijk) ro 23

45 Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 29 juli 2010 bij VTSI (C-156/09) punt 19 46 Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 29 juli 2010 bij VTSI (C-156/09) punt 19 47 HvJ 19 december 2012, C-549/11, (Orfey)

(18)

waarde waarborgt een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische

activiteiten.48 In arrest Volker Ludwig werd het neutraliteitsbeginsel uitgelegd als het recht

dat een marktdeelnemer heeft om te kunnen kiezen uit het organisatiemodel dat hem uit economisch oogpunt het beste uitkomt, zonder het risico te zopen dat zijn activiteiten van

vrijstelling worden uitgesloten.49

Over de status van het neutraliteitsbeginsel wordt in arrest Deutsche Bank gezegd dat

fiscale neutraliteit geen beginsel van primair recht is.50 Dit betekent dat de vrijstelling niet

aan fiscale neutraliteit kan worden getoetst. Fiscale neutraliteit is slechts een

uitleggingsbeginsel dat moet worden toegepast samen met het beginsel dat vrijstellingen

strikt moeten worden uitgelegd.51 Hiermee geeft het Hof van Justitie aan dat het

neutraliteitsbeginsel naast, en niet boven een fiscale vrijstelling staat. Fiscale neutraliteit kan de grondslag niet uithollen, enkel uitleggen.

3.5 Conclusie

Sommige prestaties vallen buiten de werkingssfeer van de btw. Deze vrijstellingen doen af aan de algemene regel dat btw geheven wordt over elke levering van goederen en elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht. Er zijn veel prejudiciële vragen omtrent vrijstellingen aan het Hof van Justitie gesteld. Bij

beantwoording van deze vragen geeft het Hof van Justitie aan dat vrijstellingen strikt dienen te worden uitgelegd. Hierbij dient het doel van de desbetreffende wet in acht genomen te worden. Dit maakt de striktheidstoets naar mijn mening ietwat dynamisch. Zo wordt er bij de financiële vrijstelling gesproken over ‘strikt’ terwijl bij de medische vrijstelling gesproken wordt over ‘niet bijzonder strikt’. Verder dient fiscale neutraliteit in acht genomen te

worden. Fiscale neutraliteit betekent dat gelijke prestaties een gelijke fiscale status hebben. Hierbij staat de activiteit centraal, niet het oogmerk of het resultaat.

48 HvJ 25 oktober 2001, C-78/00 (Commissie tegen de Italiaanse Republiek), ro 30 49 HvJ 21 juni 2007, C-453/05 (Volker Ludwig) ro 35

50 HvJ 19 juli 2012, C-44/11 (Deutsche Bank) ro 45 51 HvJ 19 juni 2012, C-44/11 (Deutsche Bank) ro 45

(19)

4 Verzekeringen in de btw 4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het verzekeringsbegrip in het kader van de btw behandeld. Allereerst de Nederlandse definitie. Hierbij wordt een uitstapje gemaakt naar het civiele recht.

Vervolgens wordt de definitie van de Europese Richtlijn uitgewerkt. Tot slot zal een kleine uitstap naar assurantiebelasting gemaakt worden.

4.2 Nationale definitie

De Nederlandse vrijstelling voor verzekeringen stamt uit de Wet op de omzetbelasting

1954.52 Zowel uit de richtlijn als uit de wetsgeschiedenis van de omzetbelasting is niet op te

maken wat de herkomst van de vrijstelling voor verzekeringen is.53 In de memorie van

antwoord bij de invoering van de Wet OB in 1968 heeft de wetgever wel deels belicht wat het doel van de vrijstelling was. Één van de argumenten was dat de oudedagsvoorzieningen vaak als verzekering werden samengesteld. Een ander argument was dat verzekeringen in

veel gevallen samen gaan met leed en de dood.54

Voor een definitie van het begrip verzekeringen werd door de Hoge Raad55 en verschillende

gerechtshoven in het verleden aangesloten bij de civielrechtelijke betekenis.56 Deze

betekenis staat in artikel 246 van het Wetboek van Koophandel:

Een overeenkomst bij welke een verzekeraar zich ten opzichte van de verzekerde tegen ontvangst van een premie, verbindt om deze verzekerde schadeloos te stellen wegens een verlies, schade of gemis van verwacht voordeel, welke de verzekerde door een onzeker voorval, lijdt.

52 Wet op de omzetbelasting 1954, art 24 nr. 15 53 MvT, Zitting 1967-1968, 9324 nr 3

54 MvA, Kamerstukken II 1967 – 1968, 9324, nr. 5 55 Hoge Raad, 30 maart 1971 (BNB 1971/155) 56 Wolf, Verzekeringen en BTW, WFR 2001/1143

(20)

4.3 Europese definitie

Sinds de btw richtlijn is ingevoerd, dienen btw begrippen communautair te worden uitgelegd. De rechtelijke macht kan daarom bij kwalificatie van het begrip niet meer aansluiten bij een nationale bepaling. De verzekeringsvrijstelling dient op Europees niveau bepaald te worden. In de Richtlijn wordt gesproken over handelingen ter zake van

verzekeringen. De gemeenschapswetgever heeft geen uniforme gemeenschapsrechtelijke betekenis aan het begrip „handelingen ter zake van verzekering" toegekend.

Het Hof van Justitie is in een aantal arresten wel ingegaan op de term verzekeren.57 Het Hof

van Justitie oordeelde hierbij dat als kenmerkend voor een verzekering kan worden gezien dat een verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van een premie ertoe verbindt, de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico de dienst te verlenen die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen. Hierbij hoeft het volgens het Hof van Justitie niet enkel te gaan over de betaling van een geldsom. Als alternatieven noemt het Hof van Justitie hulpverlening of natura. Een handeling van een verzekering omvat hoe dan ook de handeling dat een verzekeraar risico van de verzekerde op zich neemt. De bewoording hoe

dan ook duidt op het feit dat indien geen risico overgaat, nooit sprake kan zijn van een

handeling ter zake van verzekering. Als ik de uitspraken omtrent verzekeringen van het Hof van Justitie samenvat, zou ik een verzekering willen omschrijven als een handeling waarbij een verzekeraar zich heeft verbonden om in ruil voor een premie een prestatie te verrichten indien een onzeker geval zich voordoet.

4.4 Assurantiebelasting

Wanneer het risico van een verzekeringscontract in Nederland ligt, is op basis van artikel 20 Wet Belasting van Rechtsverkeer (hierna: BRV) assurantiebelasting verschuldigd. Op basis van artikel 21 van diezelfde wet wordt het risico geacht in Nederland te liggen als de

verzekeringsnemer in Nederland woont dan wel een rechtspersoon is welke in Nederland is gevestigd. Sommige verzekeringen zijn vrijgesteld van assurantiebelasting. Een voorbeeld is een levensverzekering. Assurantiebelasting en btw zijn twee aparte belastingen. Hierdoor

(21)

kan het zijn dat een verzekering dubbel belast is. Een voorbeeld is een garantiecertificaat bij de aankoop van een product. Voor btw doeleinden gaat dit certificaat op in de

hoofdprestatie, de aankoop van het product. Het garantiecertificaat voldoet wel aan de voorwaarden voor een verzekering voor assurantiebelastingdoeleinden. Het geldende tarief is sinds 1 januari 2013 21%. De belasting wordt berekend over de premie, alsmede over de

vergoeding voor met de verzekering samenhangende diensten.58 Dit betekent dat ook de

diensten van een assurantietussenpersoon zijn belast met assurantiebelasting. Onder premie wordt verstaan het totale bedrag dat in verband met de verzekering in rekening

wordt gebracht zonder de assurantiebelasting zelf.59 Een aantal soorten verzekeringen zijn

op basis van artikel 24 lid 1 BRV vrijgesteld van assurantiebelasting. Hiervan is een levensverzekering een voorbeeld.

4.5 Conclusie

De definitie van verzekeringen is nationaal duidelijk omlijnd in het Wetboek van

Koophandel. Sinds de implementatie van de btw richtlijn mag deze nationale definitie niet meer voor omzetbelasting doeleinden gebruikt worden. Een duidelijke definitie is niet te vinden in de btw-richtlijn. Op basis van boven aangehaalde arresten kan een verzekering omschreven worden als een overeenkomst waarbij de verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van een premie verbindt, de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico

de dienst te verlenen die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen.60

Wanneer het risico van een verzekering in Nederland ligt, is assurantiebelasting verschuldigd. De belasting wordt berekend over de premie of de vergoeding over de

daarmee samenhangende diensten. Opgemerkt dient te worden dat assurantiebelasting en btw twee aparte belastingen zijn. Hierdoor kan het zijn dat een verzekering dubbel belast is.

58 Artikel 22 lid 1, BVR 59 Artikel 22 lid 2, BVR

(22)

5 Bemiddeling bij verzekeringen 5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk ga ik in op bemiddeling bij verzekeringen. Volgens artikel 135, lid 1, sub a van de btw-richtlijn vallen ook onder de btw-vrijstelling; diensten welke samenhangen met verzekeringen, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen. Omdat ik niet uit de wet/jurisprudentie heb kunnen opmaken dat de gemeenschapswetgever aan het begrip assurantiemakelaars een andere betekenis heeft willen toekennen dan aan

verzekeringstussenpersonen, hebben beide begrippen voor dit onderzoek dezelfde betekenis. In dit hoofdstuk wordt eerst de grondslag achter het meetrekken van

verzekeringstussenpersonen in de vrijstelling onderzocht. Daarna zal onderzocht worden wat bedoeld wordt met assurantietussenpersonen en wat onder daarmee samenhangende diensten valt. Er zullen verschillende arresten van het Hof van Justitie aan bod komen. Als laatste wordt een uitstapje gemaakt naar bemiddeling bij financiële diensten. Uiteindelijk ga een tekstvoorstel doen voor herformulering van artikel 135, lid 1, sub a van de btw richtlijn.

5.2 Achtergrond vrijstelling bij bemiddeling

Over de grondslag achter bemiddeling is geen wetsgeschiedenis. A-G Poiares Maduro gaat hier in zijn conclusie bij arrest Arthur Andersen wel op in:

‘’Deze vrijstelling kan worden verklaard door het feit dat het heffen van BTW over verzekeringsdiensten, waardoor de diensten van assurantiemakelaars en

verzekeringsagenten zouden worden belast die zich feitelijk met de essentiële taak van de distributie van deze diensten bezighouden, niet gerechtvaardigd werd geacht. Bovendien zou een voorbelasting op dergelijke diensten op grond van de

BTW-vrijstelling voor verzekeringshandelingen door de verzekeraars niet kunnen worden afgetrokken.’’

Doordat assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen feitelijk hetzelfde verkopen als een verzekeraar, lijkt dit mede op basis van het neutraliteitsbeginsel een logische uitwerking van de wet. Bemiddelaars handelen namelijk in naam en voor rekening van hun

(23)

opdrachtgever. In feite verrichten ze dezelfde prestaties als intermediairs. Intermediairs welke op eigen naam maar voor rekening van een opdrachtgever handelen, worden op basis van artikel 28 van de btw-richtlijn geacht zelf financiële of verzekeringsprestaties te

verrichten. Op basis van het neutraliteitsbeginsel is het logisch dat ook bemiddeling wordt vrijgesteld. Er zou immers een concurrentieverstoring plaatsvinden bij ondernemingen die

materieel dezelfde dienst verrichten.61

5.3 Europese Jurisprudentie

Zoals gezegd worden mede in de vrijstelling betrokken daarmee samenhangende diensten verricht door verzekeringstussenpersonen. Door het toevoegen van ‘’assurantiemakelaars

en verzekeringstussenpersonen’’ heeft de gemeenschapswetgever klaarblijkelijk de

draagwijdte van de samenhangende diensten beperkt tot het door assurantiemakelaars of

verzekeringsagenten verrichte deel van die diensten. 62 In de volgende subparagrafen

worden achtereenvolgens de Europese arresten CPP, Taksatorringen en Arthur Andersen behandeld.

5.3.1 CPP

Zoals vermeld in paragraaf 2.3.3.2 biedt CPP verschillende diensten aan omtrent het verzekeren van een creditcard. In dit arrest ging het om de vraag of de diensten, verricht door CPP, gezien konden worden als samenhangende diensten en zo op konden gaan in de btw-vrijstelling samenhangende diensten verricht door een assurantietussenpersoon. A-G Fennely zegt in zijn conclusie bij arrest CPP dat samenhangende diensten enkel zijn

vrijgesteld indien zij worden verricht door verzekeringsagenten of assurantiemakelaars.63

Hiermee onderkent de A-G dat er een twee-eenheid is tussen de twee-zinsneden waarbij allereerst sprake moet zijn van een assurantietussenpersoon of assurantiemakelaar. De A-G vraagt zich af of bij assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen sprake is van een

61 Bijl, Van Hilten en Van Vliet, Europese btw en Nederlandse omzetbelasting,

Kluwer Fiscale Monografieën, nr. 46

62 Conclusie A-G Fennely, 11 juni 1998, C-349/96 (CPP), punt 31 63 Conclusie A-G Fennely, 11 juni 1998, C-349/96 (CPP), punt 31

(24)

communautair begrip. 64 Helaas wordt hier door het Hof van Justitie niet nader op ingegaan. Verder zegt de A-G dat de uitdrukking „daarmee samenhangende diensten” ruim genoeg is om alle diensten te omvatten die kunnen worden geacht samen te hangen met de

verstrekking van verzekering. 65

Zoals ook in paragraaf 2.3.3 naar voren komt, gaat het Hof van Justitie in arrest CPP in op de vraag wanneer sprake is van een samenhangende dienst. In arrest CCP zijn door Het Hof van Justitie de volgende voorwaarden gegeven:

- Bijkomend zijn bij de hoofdprestatie; - geen doel op zich vormen en;

- de hoofdprestatie aantrekkelijker maken.

Wanneer aan bovenstaande voorwaardes voldaan is, zal de bijkomende dienst het fiscale lot delen van de hoofdprestatie.

5.3.2 Taksatorringen

Taksatorringen is een vereniging van ongeveer vijfendertig Deense

autoverzekeringsmaatschappijen. Taksatorringen heeft tot doel schade aan

motorvoertuigen in Denemarken te taxeren voor rekening van haar leden. Contractueel moeten deze leden een beroep doen op de diensten van Taksatorringen.

In het arrest Taksatorringen zijn door de belastingplichtige prejudiciële vragen gesteld of voor de uitleg van assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen voor de btw-richtlijn

aangesloten moet worden bij Richtlijn 77/92/EEG.66 In Richtlijn 77/92/EEG worden

verzekeringstussenpersonen beschreven. Bij de beantwoording van deze vraag heeft het

Hof geen definitief standpunt ingenomen.67

64 Conclusie A-G Fennely, 11 juni 1998, C-349/96 (CPP), punt 32 65 Conclusie A-G Fennely, 11 juni 1998, C-349/96 (CPP), punt 32

66 Richtlijn 77/92/EEG van de Raad van 13 december 1976 houdende maatregelen ter bevordering van de

daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de

werkzaamheden van verzekeringsagent en assurantiemakelaar (ex groep 630 CITI) en houdende met name overgangsmaatregelen voor deze werkzaamheden.

(25)

Wel stelt het Hof van Justitie dat bij beantwoording van de vraag of de belastingplichtige kwalificeert als verzekeringstussenpersoon gekeken moet worden naar de essentiële en kenmerkende elementen. In dit arrest wordt als essentieel en kenmerkend element genoemd:

‘’het met elkaar in contact brengen van verzekeringnemers en verzekeringsondernemingen en het voorbereiden van de sluiting van verzekeringsovereenkomsten’’

Verder zegt het Hof van Justitie dat enkel beroepsmatige personen kunnen worden

gekwalificeerd als assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon.68 Mijns inziens zijn er

twee dingen vreemd aan bovenstaande uitspraken.

Allereerst dat niet wordt aangesloten bij een Europese richtlijn waarin

assurantietussenpersonen gedefinieerd staan. Dit is vreemd omdat het Hof van Justitie blijft benadrukken dat volgens vaste rechtspraak vrijstellingen autonome begrippen van

gemeenschapsrecht zijn, die tot doel hebben verschillen in de toepassing van het btw-stelsel

tussen de lidstaten te voorkomen.69 Dit doel wordt nagestreefd indien gelijke begrippen

gelijk worden uitgelegd. In deze zaak wordt echter niet aangesloten bij een communautaire richtlijn welke expliciet op verzekeringstussenpersonen toeziet.

Daarnaast stelt het Hof van Justitie dat enkel beroepsmensen assurantietussenpersonen kunnen zijn. Hiermee lijkt de status van de belastingplichtige doorslaggevend. Op basis van het neutraliteitsbeginsel lijkt mij dit een foute wetsopvatting. Zoals eerder aangehaald moet de status van een belastingplichtige op basis van economische neutraliteit beoordeeld worden op het niveau van de werkzaamheid zelf. Door te stellen dat assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen enkel beroepsmatige personen kunnen zijn, rest de vraag of het zijn van beroepsassurantiemakelaars of verzekeringstussenpersonen voldoende is om onder de vrijstelling te vallen. Deze opvatting is mogelijk in combinatie met de ruime uitleg van het begrip samenhangende diensten, zoals betoogd door A-G Fennely.

Uiteindelijk viel belastingplichtige niet onder de btw-vrijstelling mede doordat:

68 HvJ 20 november 2003, C-8/01, (Taksatorringen), ro 44 69 O.a. 20 november 2003, C-8/01, (Taksatorringen). Ro. 36

(26)

‘’… in casu kennelijk essentiële aspecten ontbreken van de functie van

verzekeringsbemiddeling, zoals het zoeken van nieuwe klanten en hen in contact brengen met de verzekeraar.’’

Hieruit concludeer ik dat het actief op zoek gaan naar cliënten en hen in contact brengen met een verzekeraar door het Hof van Justitie ook als kenmerkend en essentieel element kan worden beschouwd.

5.3.3 Arthur Andersen

In het arrest Arthur Andersen was sprake van een samenwerkingsverband tussen Arthur Andersen en een levensverzekeraar. Volgens de samenwerkingsovereenkomst bestaan de activiteiten van Arthur Andersen uit backoffice activiteiten zoals; de acceptatie van

verzekeringsaanvragen, het beheer en de beëindiging van polissen, de behandeling van claims, de vaststelling en de betaling van commissies aan tussenpersonen etc. Het Hof van Justitie oordeelde in deze zaak dat er sprake was van een uitbestedingsovereenkomst waarbij Arthur Andersen de menskracht en de administratieve middelen ter beschikking stelt en zo de levensverzekeraar een reeks van diensten verleent om haar te ondersteunen bij de taken die inherent zijn aan haar werkzaamheden als verzekeraar. De verhouding tussen verzekerde en belanghebbende had volgens het Hof van Justitie meer weg van een

samenwerkingsverband.70

In arrest Arthur Andersen ging het Hof van Justitie in op de vraag of het zijn van een beroeps assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon voldoende was, iets wat wellicht opgevat kon worden na de uitspraak van het Hof van justitie in arrest Taksatorringen. Hierover zegt

het Hof van Justitie het volgende:71

‘Voor de erkenning van deze hoedanigheid moet namelijk de inhoud van de betrokken werkzaamheden worden onderzocht.’’

70 HvJ 3 maart 2005, C-472/03 (Arthur Andersen), ro 29 71 HvJ 3 maart 2005, C-472/03 (Arthur Andersen), ro 32

(27)

Er moet dus naar de inhoud van de werkzaamheden gekeken worden om te toetsen of de

diensten zijn vrijgesteld.72 Deze zienswijze is in arrest JCM Beheer benadrukt door het Hof

van Justitie:73

‘’… enkel betrekking heeft op dienstverrichtingen van beroepsmatig actieve personen die zowel met de verzekeraar als met de verzekerde betrekkingen onderhouden.’’

5.4 Bemiddeling bij financiële producten

In de conclusie van A-G M. Poiares Maduro bij arrest Arthur Andersen wordt door de A-G betoogd dat het Hof van Justitie een verzekeringstussenpersoon slechts als een

tussenpersoon op een gebied van distributie van verzekeringsproducten ziet. Deze markt wordt gekenmerkt door een grote complexiteit en diversiteit aan producten. Hiermee legt

het Hof van Justitie de nadruk op de externe werkzaamheid van de verzekeringsagent.74 Het

essentiële criterium om te bepalen of een persoon een verzekeringsagent is, ligt niet slechts aan de aard van de door hem verrichte interne werkzaamheden, maar is meer plaats zijn

positie ten opzichte van de personen die hij met elkaar in contact brengt.75 In haar conclusie

trekt A-G Maduro de vergelijking met bemiddeling bij financiële diensten. Ik ben me bewust van het feit dat de context compleet anders is maar ik vind de uitstap interessant.

A-G Maduro merkt op dat Het Hof van Justitie in arrest Taksatorringen wel deels aansluit bij

de Richtlijn van 13 december 1976 (77/92/EEG).76 In artikel 2, lid 1, sub b, van Richtlijn

77/92/EEG staat dat verzekeringsagenten ‘’op naam en voor rekening van, of alleen voor

rekening’’ van verzekeraars kunnen handelen. Het Hof onderkent dat dit bijkomend is voor

een verzekeringsagent, echter is dit niet een doorslaggevend criterium.77 Uit deze

bewoording maakt A-G Maduro op dat verzekeringsagenten geen wezenlijk inhoudelijke werkzaamheden van een verzekeraar mogen verrichten. Met andere woorden, de

72 HvJ 20 november 2003, C-8/01, (Taksatorringen). Ro. 44 73 HvJ 3 april 2008, C-134/07, (JCM Beheer)

74 Conclusie A-G M. Poiares Maduro, 12 januari 2005, C-472/03, (Arthur Andersen), punt 24 75 Conclusie A-G M. Poiares Maduro, 12 januari 2005, C-472/03, (Arthur Andersen), punt 25 76 HvJ 20 november 2003, C-8/01, (Taksatorringen),

(28)

werkzaamheid van een verzekeringsagent kan niet samenvallen met die van een

verzekeraar.78

Puur positioneel kan, volgens de A-G, op basis van bovenstaande een aanwijzing gezocht worden bij bemiddeling bij financiële producten waarbij een tussenpersoon niet de plaats in

mag nemen van een aanbieder van een financieel product.79 Hoewel ik deze onderbouwing

van de A-G niet zo krachtig vind, denk ik dat er op basis van arrest CSC Financial Services wel

degelijk een vergelijking getrokken kan worden getrokken.80

In arrest CSC werden door belanghebbende callcenterdiensten verricht. De klanten van CSC waren financiële instellingen. De diensten van CSC bestonden uit het onderhouden van contacten van de klanten van financiële instellingen. De telefonisten van CSC verstrekken de potentiële beleggers de nodige informatie en verzorgen de formulieren voor

investeringsaanvragen. CSC verschaft geen advies, enkel informatie. Verder werden

ingezonden aanvraagformulieren gecontroleerd en werden opzeggingsaanvragen verwerkt. Op basis van dit feitencomplex werden het Hof van Justitie de vraag gesteld of deze

diensten binnen de vrijstelling van handeling in waardepapieren valt, bemiddeling daarbij

inbegrepen.81

In haar beantwoording heeft het Hof van Justitie aangegeven dat CSC niet onder de vrijstelling van handelen in waardepapieren valt omdat de diensten van administratieve

aard zijn die de rechtsbetrekking en de financiële relatie tussen partijen niet wijzigen.82

Het Hof van Justitie gaat in op de vraag of de diensten van CSC onder de bewoording ‘bemiddeling daaronder begrepen’ vallen. In haar beantwoording beschrijft het Hof van Justitie dat bemiddeling enkel ziet op de activiteiten van tussenpersonen die als taak hebben namens één van de partijen het mede tot stand te brengen van een transactie en het afspreken van de bijbehorende voorwaarden. Dit is vergelijkbaar met het voorbereiden

78 Conclusie A-G M. Poiares Maduro, 12 januari 2005, C-472/03, (Arthur Andersen), punt 33 79 Conclusie A-G M. Poiares Maduro, 12 januari 2005, C-472/03, (Arthur Andersen), punt 36 80 HvJ 12 december 2001, C-253/00, (CSC),

81 Artikel 135, lid 1, onderdeel f btw-richtlijn 82 HvJ 12 december 2001, C-253/00, (CSC) ro. 30

(29)

en sluiten van verzekeringscontracten, welke door het Hof van Justitie als essentieel

element van de werkzaamheid van een assurantietussenpersoon werd gekwalificeerd.83

Verder dient te worden vastgesteld dat bij bemiddeling wordt gedoeld op een activiteit van een tussenpersoon die niet de plaats inneemt van een partij bij een contract betreffende een financieel product en wiens activiteit verschilt van de typische contractuele prestaties die door de partijen bij zulke contracten worden verricht. Bemiddeling is immers een dienstverrichting ten behoeve van een contractpartij die door deze laatste als afzonderlijke tussenkomst wordt vergoed. Bemiddeling heeft tot doel het nodige te doen opdat twee partijen een contract sluiten, zonder dat de bemiddelaar een eigen belang heeft inzake de

inhoud van het contract.84 Van een bemiddelingsactiviteit is geen sprake wanneer één van

de partijen een onderaannemer belast met een deel van de aan het contract verbonden materiële handelingen, zoals de informatieverstrekking aan de wederpartij en de ontvangst en de verwerking van de verzoeken tot inschrijving op de waardepapieren die het voorwerp van het contract vormen. In dat geval neemt de onderaannemer dezelfde plaats in als de verkoper van het financieel product en is hij dus niet, in de zin van de betrokken bepaling,

een tussenpersoon die de plaats van een contractpartij inneemt.85

De vergelijking tussen Arthur Andersen en CSC Financial Services is niet heel vreemd. Zoals te lezen valt in paragraaf 5.3.3 zijn er veel gelijkenissen te onderkennen. Uiteindelijk werd de vrijstelling niet toegekend omdat Arthur Andersen te veel naast de levensverzekeraar opereerde waardoor de dienstverlening meer weghad van een samenwerkingsverband. De

risico’s werden niet gedragen door Arthur Andersen 86

Om te kwalificeren als bemiddelaar bij financiële diensten moet volgens het Hof van Justitie aan nog een belangrijk element worden voldaan. Diensten kunnen enkel worden

gekwalificeerd als vrijgestelde handelingen indien zij over het geheel genomen een

afzonderlijk geheel vormen, dat de kenmerkende en essentiële functies van een vrijgestelde

prestatie bevat.87 In casu moeten de diensten van CSC kenmerkend en essentieel zijn voor

vrijgestelde bemiddelingsdiensten. Er moet dus gekeken worden naar wat de kenmerkende

83 HvJ 20 november 2003, C-8/01 en (Taksatorringen). Ro. 45 84 HvJ 12 december 2001, C-253/00, (CSC) ro. 39

85 HvJ 12 december 2001, C-253/00, (CSC) ro. 40 86 HvJ 3 maart 2005, C-472/03 (Arthur Andersen) 87 HvJ 12 december 2001, C-253/00, (CSC) ro. 23

(30)

en essentiële aspecten van bemiddeling zijn. In arrest Volker Ludwig is invulling gegeven aan

kenmerkende en essentiële elementen van bemiddeling.88 Het Hof van Justitie gaf als

definitie van kenmerkend en essentieel element van bemiddeling met betrekking tot financiële diensten:

‘’het zoeken van nieuwe klanten en hen in contact brengen met de

kredietverlener.’’89

In arrest Volker Ludwig ging het om kredietbemiddeling. Deze uitleg vertoont zeer veel gelijkenis met wat als kenmerkend en essentieel voor een verzekeringstussenpersoon wordt beschouwd namelijk het actief op zoek gaan naar nieuwe cliënten en deze in contact

brengen met een verzekeraar.90

5.5 Conclusie

Zoals uiteengezet is er een twee-eenheid te onderkennen om onder de vrijstelling van bemiddeling bij verzekeringen te vallen. Allereerst moet een belastingplichtige een verzekeringstussenpersoon zijn. Daarnaast moet sprake zijn van een daarmee

samenhangende dienst. Pas als aan deze twee-eenheid voldaan is, kunnen samenhangende diensten onder de vrijstelling vallen.

Het Hof lijkt in de behandelde arresten steeds eerst te toetsen of een belastingplichtige een verzekeringstussenpersoon is. Hierna beoordeelt het Hof op basis van alle omstandigheden of de activiteiten van de belastingplichtige behoren tot de bezigheid van een

verzekeringstussenpersoon.

Voorbeelden van diensten welke wel door het Hof van Justitie als samenhangend gekwalificeerd zijn, zijn het behandelen van polis mutaties en het verstrekken van

informatie aan verzekeraar en verzekerde.91 Het beheer van herverzekeringen en het

vaststellen en betalen van commissies viel niet onder samenhangende diensten. Ook het

88 HvJ 21 juni 2007, C-453/05 (Volker Ludwig) 89 HvJ 21 juni 2007, C-453/05 (Volker Ludwig), ro. 36 90 HvJ 3 maart 2005, C-472/03, (Arthur Andersen), ro. 36 91 HvJ 3 april 2008, C-124/07 (JCM Beheer)

(31)

verstrekken van informatie aan een verzekeringstussenpersoon en aan derden valt niet onder de vrijstelling.92

Zoals eerder is aangehaald, heeft A-G Maduro betoogd dat de bewoording van artikel 135, lid 1, onderdeel a van de btw-richtlijn in beginsel ruim genoeg is om alle diensten die met verzekeringen te maken hebben onder de vrijstelling te laten vallen. Dat deze uitleg niet

juist is, werd later in Arrest Arthur Andersen door het Hof van Justitie onderschreven.93 Een

dergelijke ruime uitleg van de A-G strookt niet met de strikte uitleg van een vrijstelling. In paragraaf 2.3.3 heb ik de betekenis van de term samengestelde prestaties uitgelegd. Er is sprake van een samenhangende dienst een dienst van bijkomende aard is. Een dienst wordt beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer het voor de modale consument geen doel op zich is en een middel is om de hoofddienst zo aantrekkelijk mogelijk te maken.. De tweede eis is het kwalificeren als verzekeringstussenpersoon. Een

verzekeringstussenpersoon is een communautair begrip. Om te beoordelen of een belastingplichtige als verzekeringstussenpersoon kwalificeert moet gekeken worden naar activiteiten die kenmerkend en essentieel zijn voor een verzekeringstussenpersoon (Andersen). Een verzekeringstussenpersoon is een beroepsmens welke zowel met de verzekerde als de verzekeraar contacten onderhoudt (Taksatorringen). Daarnaast moet een verzekeringstussenpersoon actief op zoek gaan naar nieuwe cliënten (Anderson). Ook het voorbereiden en het sluiten van contracten wordt als kenmerkende werkzaamheid gezien (Taksatorringen). Het behandelen van polis mutaties en verstrekken van informatie aan verzekeraar en verzekerde kunnen onder omstandigheden wel als nauw samenhangende diensten gezien worden(JCM). Het moet dan nog altijd wel nauw samenhangen met bemiddeling en geen doel op zich zijn.

Op basis van bovenstaande hoofdstukken en de daarin aangehaalde arresten zou ik de zinsnede daarmee samenhangende diensten verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen van artikel 135, lid 1, sub a btw-richtlijn als volgt willen herschrijven:

92 HvJ 3 maart 2005, C-472/03, (Arthur Andersen) 93 HvJ 3 maart 2005, C-472/03 (Arthur Andersen), ro 32

(32)

Mede vrijgesteld zijn diensten verricht door een deskundige op gebied van verzekeringen welke verzekerde in contact brengt met verzekeraars. Kenmerkend voor deze werkzaamheid is dat actief naar nieuwe cliënten gezocht wordt. Wanneer dit het geval is gaan nauw samenhangende essentiële werkzaamheden zoals het behandelen van polis mutaties, het verstrekken van informatie en het voorbereiden en afsluiten van verzekeringscontracten gaan op in de vrijgestelde dienst. Voorwaarde is wel dat deze nauw samenhangende diensten bijkomend zijn bij de hoofdprestatie en voor de modale klant geen doel op zich vormen.

(33)

6 Het provisieverbod 6.1 Inleiding

In de financiële markt kan op verschillende manieren een financieel product worden afgenomen. Een veel gebruikt kanaal is de tussenpersoon. In deze markt zijn

tussenpersonen aanwezig welke cliënten adviseren bij financiële producten en bemiddelen bij het afsluiten daarvan. Deze deskundigen zijn er om de complexiteit van financiële producten, waaronder verzekeringen, inzichtelijk te maken. Voor de verrichte dienst ontvangt de tussenpersoon een provisie. In het traditionele provisiemodel ontvangt de tussenpersoon uitsluitend een vergoeding wanneer sprake is van een geslaagde

bemiddeling. Deze provisie wordt door de financiële dienstverrichter aan de tussenpersoon vergoed. Deze beloningsvorm heeft een subjectief karakter. Bij het afsluiten van zo’n verzekering wint een klant advies in bij een partij welke wordt betaald door de verzekering aanbieder. De wetgever vond dit een ongewenste gang van zaken omdat hierdoor de kans bestaat dat het belang van een cliënt in gevaar komt. In de totstandkoming van de

provisieregelgeving wordt gesproken over perverse prikkels. De Minister van Financiën zei

hierover het volgende:94

“Als een agent een extra commissie ontvangt voor het afsluiten van verzekeringen voor een bepaalde aanbieder, dan ontstaat er een perverse prikkel om juist die verzekeringen met cliënten af te sluiten, ongeacht of dit in het belang van de cliënt is.”

Toenmalig voorzitter van de PvdA, R. Plasterk, voegde hier in later overleg aan toe:95

‘’Het is wel heel duidelijk dat er perverse prikkels in zitten, omdat de adviseur

producten adviseert naarmate hij daar de meeste provisie mee krijgt in plaats van het product waarmee de klant het beste geadviseerd wordt’’

Dit zijn natuurlijk slechts twee citaten in een jarenlang wetgevingsproces. Toch zijn dit naar mijn mening twee sterke citaten aangezien ze de kern van de discussie omschrijven.

94 Tweede kamer, vergaderjaar 2010-2011, 31086, nr. 25 95 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 086, nr. 26

(34)

Op basis van deze inducement-norm is de wetgeving veranderd. Hoe dit tot stand is gekomen wordt in dit hoofdstuk behandeld. Allereerst wordt de uitvoeringsrichtlijn van 1 november 2007 besproken. Hierna worden de gevolgen van deze uitvoeringsrichtlijn op nationaal niveau behandeld. Op 1 januari 2012 en op 1 januari 2013 hebben verschillende nieuwe provisieregels wettelijke kracht gekregen. Om welke regels dit gaat komt in dit hoofdstuk aan bod. Ten slotte worden de gevolgen van deze nieuwe provisieregels in kaart gebracht.

6.2 Uitvoeringsrichtlijn 2007

Bovenstaand belangenconflict ontstaat omdat een tussenpersoon wordt geacht in belang van de cliënt te handelen. Grosso modo komen consumenten qua kennis te kort op de financiële markt. Op 1 november 2007 is een Europese uitvoeringsrichtlijn in werking gegaan om consumenten die handelen met beleggingsdeelnemingen te beschermen tegen

deze marktverstoring.96 In deze richtlijn, Markets in Financial Directive (hierna: MiFID), zijn

vergoeding reglementen opgenomen. De vergoedingsregels, ook wel aangeduid als de Inducement-norm, word in dit hoofdstuk nader uitgewerkt.

De MiFID heeft als doelstellingen97;

- Bescherming van de beleggers en de marktintegriteit;

- vaststellen van geharmoniseerde voorschriften die van toepassing zijn op de werkzaamheden van vergunning houdende tussenpersonen en;

- het bevorderen van eerlijke, transparante, efficiënte en geïntegreerde financiële markten.

De MiFID uitvoeringsrichtlijn is een uitwerking van de MiFID richtlijn. Op basis van de Europese wet en regelgeving worden beginselen gegeven voor de bedrijfsvoering van

beleggingsondernemingen.98 In essentie is deze regelgeving een voorwaardenlijst waar een

beleggingsdeelneming aan moet voldoen. De MiFID had een primeur. Voor het eerst waren uitgebreide regels opgenomen waarin beloningsstructuur werd gereguleerd om

96 Richtlijn 21 april 2004 (2004/39/EG)

97 http://www.afm.nl/nl/professionals/regelgeving/nationaal/wft/wft-mifid.aspx 98 Richtlijn 21 april 2004 (2004/39/EG)

(35)

belangenconflicten tegen te gaan.99 In art 26 van de MiFID komt de inducement-norm aan bod. De term inducement ziet op alle vormen van vergoeding welke wordt ontvangen voor

het verrichten van een beleggings- of een nevendienst verricht.100 De MiFID richtlijn ziet

alleen op beleggingsondernemingen welke een beleggings- of een nevendienst

verrichten.101 De status van de afnemer102 voor wie de dienst wordt verricht is in dit

verband niet van belang.103

6.3 Ontwikkeling provisieverbod op nationaal niveau

In 2009 zijn de provisieregels voor het eerst aangepast104. Dit heeft de wetgever gedaan

door de Wet op het financieel toezicht en het Besluit Gedragstoezicht financiële

ondernemingen Wft (hierna: Besluit Gedragstoezicht Wft) aan te passen. 105 De nieuwe

regels gelden voor aanbieders, bemiddelaars en adviseurs. De Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) heeft een leidraad passende provisie financiële dienstverleners opgesteld,

waarin de AFM een interpretatie geeft van de provisieregels.106 Deze leidraad wordt in het

volgende hoofdstuk verder uitgewerkt.

De hoofdregel voor provisiebetalingen is neergelegd in art. 149a Besluit Gedragstoezicht Wft, waaruit volgt dat het uitgangspunt is dat alleen provisie mag worden betaald en ontvangen die noodzakelijk is voor het verlenen van de dienst of de dienst mogelijk maakt. Het begrip noodzakelijk wordt heel beperkt uitgelegd. Het kan daarbij gaan om wettelijke

heffingen of juridische kosten. Er gelden enkele uitzonderingen op deze basisnorm.107 Een

uitzondering hierop is dat er wel provisie mag worden betaald door of aan de cliënt zelf. De

99 Broekhuizen 2009, p 407 100 2006/73/EG, (25) 101 2006/73/EG, (25)

102 Professionele partij dan wel particulier 103 2006/73/EG, (25)

104 De provisieregels gelden alleen voor vergoedingen voor het bemiddelen of adviseren met betrekking tot

bepaalde producten, namelijk betalingsbeschermers (een verzekering ter dekking van het risico dat een krediet niet terugbetaald kan worden), complexe producten, hypothecaire kredieten (al dan niet gecombineerd met een beleggingsrekening) en uitvaartverzekeringen.

105 Artikel 1:1 Wft

106 Mr. A.F.N. van de Laar en mr. J.M. van Poelgeest, Bedrijfsjuridische berichten, Nieuwe provisieregels

financiëledienstverleners sinds 1 januari 2012 en per 1 januari 2013, BB 2012/6

107 Mr. A.F.N. van de Laar en mr. J.M. van Poelgeest, Bedrijfsjuridische berichten, Nieuwe provisieregels

(36)

tussenpersoon en de cliënt kunnen betaling van provisie overeenkomen. Het idee is dat als

de cliënt zelf betaalt, hij zelf kan bepalen óf en hoeveel provisie hij wil betalen.108

De provisie kan bestaan uit afsluitprovisie of doorlopende provisie. Dit zijn vergoedingen welke worden betaald voor bemiddeling of advieswerkzaamheden in verband met het totstand komen van een overeenkomst met betrekking tot een financieel product of verzekering. Deze regel heeft tot gevolg dat geen bonus- of omzetprovisie mag worden betaald. Dit betekent dat er dus geen provisie mag worden betaald die gekoppeld is aan het behalen van een bepaalde omzet of productie. De achtergrond van het verbod op

bonusprovisies is dat deze provisies voor tussenpersonen een prikkel kunnen zijn om niet in het belang van de cliënt te handelen, maar producten te verkopen waaraan de hoogste provisies zijn verbonden.

6.4 Provisieregels

Later in 2009 is het SEO (Evaluatie provisieregels complexe producten, september 2010) een onderzoek gestart waarin de provisieregels werden geëvalueerd. Uit deze evaluatie,

waarover de minister van Financiën aan de Tweede Kamer heeft gerapporteerd109, werd

duidelijk dat de provisieregels onvoldoende effectief zijn om de gewenste cultuuromslag bij financiële dienstverleners op gang te brengen. De beoogde cultuuromslag beschrijft J.C. de

Jager als een transitie van product gedreven verkoop naar klantgerichte advisering.110

De regelgeving beoogt informatie aan een cliënt te verstrekken zodat hij in staat is een oordeel te vormen omtrent de aard en reikwijdte van de dienstverlening van een adviseur/bemiddelaar en de beloning die daartegenover staat. Ook is een

adviseur/bemiddelaar verplicht om precontractueel aan de klant het exacte bedrag bekend te maken van de provisie die hij ontvangt bij bemiddeling van een financieel product. Met deze informatie is een cliënt in staat om een kritische overweging te maken en het moedigt een cliënt aan om te shoppen bij verschillende financiële dienstverleners. De passende

108 Mr. A.F.N. van de Laar en mr. J.M. van Poelgeest, Bedrijfsjuridische berichten, Nieuwe provisieregels

financiëledienstverleners sinds 1 januari 2012 en per 1 januari 2013, BB 2012/6

109 Kamerstukken II 2010/11, 31086, nr. 25, bijlage 110 Kamerstukken II 2010/11, 31086, nr. 25, bijlage

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De specialisatiemodule gaat dieper in op de eigenheid van conflicten in de laatste levensfase, de psychologie van de laatste levensfase, relatio- neel-ethische visies op samenleven,

1.4 Eigenaar is jegens Recreatiepark De Wielen aansprakelijk voor alle schade, welke uit het niet nakomen van het vorenstaande voor Recreatiepark De Wielen mocht voortvloeien,

604B wordt als datum van uitwerking van de stopzetting of wijziging van de btw-identificatie 1 april 2021 opgenomen zodat er nog een laatste periodieke aangifte m.b.t.. het

6.4 Onder een succesvolle invulling van de flexibele diensten of bemiddelingsopdracht wordt eveneens verstaan het geval dat een door Zorgkracht Direct aan de Opdrachtgever

Ook persoonlijkheid is in een arbeidsrelatie vaak een bron van macht (Bollen 2016, 27). Referentiemacht wordt verkregen door een leider die beschikt over sterke interpersoonlijke

Hetzelfde geldt voor de buitengerechtelijke bemiddeling: het deel van het geschil dat de partijen niet via een bemiddelingsakkoord konden regelen, moet daarna door een rechter

6.4 Onder een succesvolle vervulling van de flexibele diensten of bemiddelingsopdracht wordt eveneens verstaan het geval dat een door Zorgkracht Direct aan de

• Op basis van dit certificaat beschikken over de noodzakelijke kwalificaties om medische verzorging te verlenen waarvan het kwaliteitsniveau voldoende hoog is om soortgelijk te