• No results found

Hoofdstuk 7 Meetkunde rekenen of redeneren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoofdstuk 7 Meetkunde rekenen of redeneren"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoofdstuk 7:

Meetkunde: rekenen of redeneren

V-1 a. AC 142132 3 3 5,2 b. DF 13252 12 1 13 14 1 13 14 cos ( ) 22 sin ( ) 68 ABC ACB           1 5 13 1 5 13 sin ( ) 23 cos ( ) 67 EDF DEF           c. RPQ180 9057 33 16 16 tan(57 ) tan(57 ) 10,4 QR QR     16 16 sin(57 ) sin(57 ) 19,1 PQ PQ     V-2 V-3

a. de overeenkomstige hoeken zijn even groot:   A D,   B E en   C F. b. de factor is 3

c. ACDF3 4 en EF  3 BC 15

V-4

a. BAC EDC (F-hoeken) en ABC DEC (F-hoeken) (En hoek C is gemeenschappelijk.)

b. 9 8 6 12 BC 1 2 1 2 13 1 9 DE   c. BEBC EC 12 8 4  V-5

a. BAC EDC (Z-hoeken) en ABC DEC (Z-hoeken) (En ACB DCE (overstaande hoeken))

b. 10x 25 (42 x) 10 1050 25 35 1050 30 x x x x     c. de verhouding is 25 5 10  2 AC  57 AD30 en CD 27 AD12 V-6 a./b. omdat MA MB c./d. NC ND (straal) CDN V is dus gelijkbenig: NCQ NDQ

Verder is DQN  CQN 90 (gegeven), dus volgt uit de hoekensom van een

driehoek dat CNQ DNQ. Ofwel Q ligt op de bissectrice van CND. V-7

a./b. ABD BAE (gelijkbenige driehoek) en ADB BEA90 omdat AD en BE

hoogtelijnen zijn. Dus de overeenkomstige hoeken zijn gelijk. c. AB BA , BDAE en BEAD graden 0 30 45 60 90 sinus 0 1 2 21 2 12 3 1 cosinus 1 1 2 3 21 2 1 2 0 1 2 13 ABBC... AC 9 ... DEEC 8 CD6 25 ABACx 10 DECD42x

(2)

1 a. sin(64 )  RS12 b. 10,8 15 sin(Q) PRQ1806446 70 12sin(64 ) 10,8 RS     Q 46 c. PS 12210,82 5,3, QS 15210,82 10,4 en PQ15,7

d. sin(70 )15,7 16,69, sin(64 )15 16,69 en ook sin(46 )12 16,69

2 a./b. c. sin( ) h b   sin( ) h a   sin( ) h b  h a sin( ) d. bsin( ) asin( ) sin( ) sin( ) b a

  en dus sin( ) sin( )

b a    e. de hoogtelijn uit A. 3 a.  1804988 43 b. 1801004238 5 sin(88 ) sin(49 ) 5 sin(43 ) sin(49 ) 5

sin(49 ) sin(88 ) sin(43 ) 6,6 4,5 AC AB AC AB              3,4 sin(38 ) sin(42 ) 3,4 sin(100 ) sin(42 ) 3,4

sin(42 ) sin(38 ) sin(100 ) 3,1 5,0 AB BC AB BC              c.  180 6753 60 e. 12 14

sin( ) sin( ) sin(33 )

AC      45 sin(53 ) sin(60 ) 45 sin(67 ) sin(60 ) 45

sin(60 ) sin(53 ) sin(67 ) 41,5 47,8 AB BC AB BC              12 sin(33 ) 14 12 sin(119 ) sin(28 ) sin( ) 28 180 33 28 119 22,4 AC                   

d. Deze kun je met de sinusregel niet oplossen. 4 a. 6 13 sin(23 ) sin(B) 13 sin(23 ) 6 sin(B)  0,85 b.  B 58

c. sin(180 58 ) sin(122 ) 0,85 : klopt

d.  B 122 5 a. 4 8 sin(27 )  sin(BDC) 8 sin(27 ) 4 sin( ) 180 65 115 BDC BDC          

(3)

b. ADC 180  BDC65 (gestrekte hoek) 65 CAD ADC      (gelijkbenige driehoek) 180 2 65 50 ACD   

     (hoekensom van een driehoek)

180 115 27 38

DCB    

     (hoekensom van een driehoek)

c. 4 sin(65 ) sin(50 ) AD    4 sin(27 ) sin(38 ) BD    4 sin(50 ) sin(65 ) 3,4 AD   4 sin(38 ) sin(27 ) 5,4 BD   6 a. 10 12 sin(30 )  sin(B) 6 12 sin(30 )  sin(E) 12 sin(30 ) 10 sin( ) 0,6 37 143 B B B            12 sin(30 ) 6 sin( ) 1 90 E E       

7 Als Q de loodrechte projectie van P op de x-as is, dan is VOPQ een rechthoekige driehoek. Hierin geldt de stelling van Pythagoras:

2 2 2 2 2 cos ( ) sin ( ) 1 OQ QP OP x x     8 a. sin(80 ) CD10  10 sin(80 ) 9,85 CD b. AD 102(9,85)2 1,74 en BD15 1,74 13,26  c. BC (9,85)2(13,26)2 16,52 9 a. sin( ) CD b   cos( ) AD b   sin( ) CD b  cos( ) cos( ) AD b BD c AD c b       

b. a2 ( sin( ))b 2(c b cos( )) 2 b2sin ( )2 c22bccos( ) b2cos ( )2

2 2(sin ( ) cos ( ))2 2 2 2 cos( ) 2 2 2 cos( )

ab    cbc  bcbc10 a. BC2 152192 2 15 19 cos(39 ) 143,03 BC 11,96 b. QR2 352132 2 35 13 cos(125 ) 1915,95 QR 43,77 c. 122 152182 2 15 18 cos( L) 152 122182 2 12 18 cos( M) cos( ) 0,75 41 L L      cos( ) 0,5625 56 M M     

(4)

11 a. 92 14282 2 14 8 cos(  F) c./d. 142 9282   2 9 8 cos(D) cos( ) 0,80 37 F F      cos( ) 0,35 111 D D       b. 9 8 sin(37 ) sin(E) 3732 111 180 8 sin(37 ) 9 sin( ) 0,53 32 E E        12 a. AH 32 42 5, AF 12242 4 10 en FH 32122 3 17 b. 153 25 160 2 5 4 10 cos(      A) cos( ) 0,25 75 25 153 160 2 3 17 4 10 cos( ) cos( ) 0,92 23 180 75 23 82 A A F F F H                           13 212 172282 2 17 28 cos( A) 2 2 2 cos( ) 0,66 48 17 14 2 17 14 cos(48 ) 169 13 A A CD CD               14 a. 652 562332 2 56 33 cos( ) cos( ) 0 90     

b. VABC is een rechthoekige driehoek

c.    2 a b cos(90 ) 0 en dan blijft over: c2 a2b2

15

a. MA MC (straal), dus BAC  ACM 54 (gelijkbenige diehoek)

180 2 54 72

AMC   

     (hoekensom van een driehoek)

180 72 108 BMC        (gestrekte hoek) MB MC (straal), dus 1 2(180 108 ) 36 ABC        180 54 36 90 ACB          b. BCM 40 (gelijkbenige driehoek) 180 2 40 100 BMC   

     (hoekensom van een driehoek)

180 100 80 AMC        (gestrekte hoek) 1 2(180 80 ) 50 BAC ACM          50 40 90 ACB ACM BCM           

(5)

16 a./b.

c. de diagonalen van een rechthoek delen elkaar middendoor.

d. MA MB MC  MD, dus M is het midden van

AB en CD.

17 ADM35 (gelijkbenige driehoek) 90 ADB ACB      (Thales) 90 35 55 BDM        55 ABD    (gelijkbenige driehoek) 45 ABC BAC      (gelijkbenige driehoek)

18 AB is een middellijn (omgekeerde stelling van Thales:  C 90) 90

ADB

  (Thales)

360 180

DAC DBCACB ADB

         (hoekensom van een vierhoek) 19

a. F ligt op een cirkel met middellijn BH (Thales) D ligt op een cirkel met middellijn BH (Thales) B, D, H en F liggen op één cirkel.

b. E en D liggen op een cirkel met middellijn AB (Thales).

Dus A, B, D en E liggen op één cirkel. c. op het midden van AB

d. AFHE, FBDH, DCEH, ACDF

e. Ja, dan kloppen de beweringen ook: zie tekening 20

a. omdat D op het midden ligt van AC en E op het midden van BC.

b. ADEF is een rechthoek

c./d. ADE  AFE  AGE 90, dus volgt uit de omgekeerde stelling van Thales dat

D, F en G op een cirkel liggen met middellijn AE.

21 a. ACB90 (Thales) 8 cos(30 ) 8cos(30 ) 4 3 AC AC      b. DB2 (8 3)282 2 8 3 8 cos(30 ) 64  8 DB c. AEB90 (Thales) ABD

V is een gelijkbenige driehoek (AB BD ), dus ADB30. 60

DBC ABC

    en dus is ook ABE 60

(6)

22 ADB ACB90 (Thales) 2 9 2 AD  AS en AD2 121 (2 ) r 2: AS2 4r2121 9 4  r2112 2 2 64 BC CS en BC2(2CS)2 (2 )r 2: 64CS24CS2 64 3 CS2 4r2 AS CS , dus 64 3(4 r2112) 4 r2 2 2 8 272 34 34 r r r    23 a. x2y210x10y 49 0 2 2 2 2 10 25 10 25 49 50 ( 5) ( 5) 1 x x y y x y            

Een cirkel met middelpunt M(5, 5) en straal 1. b. OM 5 2

c. De stralen naar de raakpunten staan loodrecht op de raaklijnen

2 2

(5 2) 1 7

OR  

24 a.

b. MAP  MBP 90. De stelling van Pythagoras geldt dus in beide driehoeken

waarbij MP gelijk is en ook MA MB (straal). Dus PA PB .

c. De driehoeken APM en BPM hebben drie overeenkomstige even grote zijden. De twee driehoeken zijn dus gelijkvormig. En dus APM  BPM. Met andere woorden: PM is de deellijn van APB.

c. VAPB is gelijkbenig met PA PB en dus zijn de basishoeken ook gelijk. 25 VPAB is een gelijkbenige driehoek waardoor 180 60

2 60

PAB PBA

    

PAM

V is een 30°-60°-90°-driehoek. De zijden verhouden zich dus als a: 2 :a a 3

met a5. Dus PM 10 en PA5 3.

26 DQ DB 3 PA PB 13 CA CQ 5 PC PA CA  8

27

a. AB is een raaklijn aan de cirkels. De straal door het raakpunt staat loodrecht op de raaklijn: MAB NBS 90. En dus is MA // NB (F-hoeken)

b. SB SP en SA SP , dus SA SB: S is het midden van AB. c. MS is de deellijn van ASP: ASM  MSP

NS is de deellijn van BSP: BSN  NSP 2 2 180 ASP BSP MSP PSN          (gestrekte hoek) 90 MSP PSN MSN        28 VNSQ: VMSP met factor 25 10 2,5 2,5(10 ) 49 1,5 24 16 CS CS CS CS      2 2 262 102 24 2,5 60 60 24 36 QS NS NQ PS QS PQ           

(7)

29

a. De raakpunten zijn P, Q, R en S.

De vier zijden van het trapezium zijn raaklijnen aan de cirkel, dus APAS, BPBQ, CQ CR en DR DS . 25 AB CD AP PB CR RD AS BQ CQ DS AS SD BQ QC AD BC                  b. BP BC2PC2 5 c. AB CD AP 5 CD 2 CD 5 25 10 CD en dan is AB15

30MAB90 (raaklijn en straal)

P is de loodrechte projectie van C op AM. 24 PC  en PM 15 8 7  . 2 2 7 24 25 MC    en CD 252152 20 31

a. omdat AB en AC raaklijnen zijn aan de cirkel. b. AM: yx en BC: 1 21 28 x y   ofwel: 4x3y 84 c. 4x3x 7x 84 12 xM(12, 12) en de straal is 12. d. ARAS r en BS 21r e. VABC: VSBM f. 1 2 21 ABM OppV   r en 1 2 28 ACM OppV   r 21 21 28 r r   g. 1 1 1 2 21 28 2 21 2 28 ABC OppV      r   r 21 28(21 ) 588 28 49 588 12 r r r r r       49 588 12 r r   32 NS NT 15 2 2 15 9 12 SQ   QT ofwel ST 24 24 PQ MN  , en dus is PS24 12 12  33 a. 2 5 : 2 OR y   x PQ: 5 12 yx b en gaat door R(5, -12): 5 1 12 12 12 5 14 b      5 1 12 1412 yx 1 2 ( 13, 19 ) P   en 2 3 (13, 8 ) Q  1 2 19 1 13 12 OP rc    en 823 2 13 3 OQ rc     : rcOPrcOQ  1 dus POQ90 b. Stel: A(-13, 0) en B(13, 0)

PA en PR zijn raaklijnen aan de cirkel met middelpunt O. Dan is OP de bissectrice

van AOR. Met andere woorden: AOP  POR

Zo geldt ook dat Q op de bissectrice ligt van BOR. Ofwel: BOQ QOR 

2 2 180

AOB AOR ROB   

        (gestrekte hoek)

90

POQ POR ROQ   

(8)

34 a.

b. VAOC is een 30°-60°-90°-driehoek. De zijden verhouden zich als a: 2 :a a 3 met a6

(0, 6 3)

C en D(3, 3 3)

c. Van A naar D is 9 eenheden naar rechts en 3 3

omhoog. Dat is per eenheid naar rechts 1

3 3 omhoog. (0, 2 3) Z en F(0, 4 3) d. 3 3 3 3 ED rc   en 4 3 3 3 1 0 3 3 3 DF rc      : rcEDrcDF  1 dus EDF 90

e. yep! Volgende vraag.

f. De zwaartelijnen delen elkaar door in de verhouding 1 : 2. In een gelijkzijdige driehoek zijn ze ook even lang. Dus EZ DZ. En omdat F op het midden ligt van CZ is ook FZEZ. De punten E, D en F liggen op een cirkel met middelpunt Z. Dus is EDF 90 (Thales)

35 a. DF: 1 2 6 y   xAE: y 2x 1 2 1 2 2 4 5 5 6 2 2 6 2 4 E E x x x x en y       2 2 2 4 5 5 (6 2 ) (0 4 ) 6 BE     

b. omdat ABF  AEF 90 volgt dat B en F op een cirkel liggen met middellijn AF

(Thales). Dus liggen A, B, F en E op één cirkel.

c. AF is een middellijn, dus moet AGF 90 zijn (Thales). G is het midden van AD.

DF // GB. De driehoeken ASG en AED zijn gelijkvormig met factor 2: AS SE . d. ASG90, dus E is het spiegelbeeld van A bij spiegeling in de lijn SB.

ASB

V en VESB zijn elkaars spiegelbeeld in SB. Hieruit volgt: AB BE

36 a. MC: y 2x en MK: 1 2 y   x b. B(p, 0), C(p, 2p) en K(-p, 1 2p) c. 1 2 2 tan( ) p p BCM    2 1 2 1 2 2 4 2 2 2 ( ) ( ) 1 1 1 4 2 5 (2 ) tan( ) p p pp p p MCK        

d. het snijpunt van KM met BC is L. De driehoeken AMK en BML zijn gelijkvormig met factor 1. Met andere woorden MKML. L is het spiegelbeeld van K bij spiegeling in MC. VKMC en VLMC zijn elkaars spiegelbeeld bij spiegeling in de lijn MC. Hieruit volgt: LCM  KCM .

37 PA en PC zijn raaklijnen aan de cirkel: P ligt op de deellijn van APC:

APM MPQ

  

AP // MQ: APM  PMQ (Z-hoeken)

PMQ MPQ

(9)

38 a. (6a)2 a264 2 8 cos(103 ) a   2 2 36 12 64 3,6 8,4 28 3,3 a a a a a a        b. 9,3 8 sin(103 ) sin(C) 8 sin(103 ) 9,3 2 2 3 sin( ) 0,84 57 3,3 3,3 2 3,3 3,3 cos(57 ) 10 3,2 C C AB AB                 39

a. C en D liggen op een cirkel met middellijn AB: ACB  ADB 90 (Thales)

ASD BSC V : V met factor 9 10 9 9 2 10 10 6 55 DS  CS   

b. VBCS is een rechthoekige driehoek. BC 10262 8

2 2

15 8 17

AB   , waarmee de straal gelijk wordt aan 1 2

8 .

40

a. ABC en CAB2 (gegeven)

180 2 PAD      (gestrekte hoek) PAD V is gelijkbenig, dus 180 (180 2 ) 2 PDA DPA       

b. BDS  PDA (overstaande hoeken) DBS

V is gelijkbenig en dus is SB SD

In de rechthoekige driehoek BCD is BCD90 en ook CDS90 

CDS

V is een gelijkbenige driehoek waarbij CS DSB, D en C liggen op een cirkel met middelpunt S.

41

a. MA en NA staan beide loodrecht op dezelfde raaklijn.

b. MA MB (straal) BAM    en BAN 180  90 ABD      en daarmee is AND360(180) (90) 902 180 2 ANF      En omdat AN NF (straal) is 180 (180 2 ) 2 NAF      En daarmee is BAF 180 42 a. MD4 en MC 2: CD 4222 2 3

Teken de rechthoek PQSK met S op QL.

4

KL en LS LQ SQ LQ PK      3 1 2

2 2

4 2 2 3

(10)

b. MTMU TU  4 r , KTKV VT  1 r en KMAM AK 3 2 2 2 2 2 (1 ) 3 (4 ) 2 3 (4 ) cos( ) 1 2 9 16 8 6(4 ) cos( ) (24 6 ) cos( ) 24 10 24 10 12 5 cos( ) 24 6 12 3 r r r r r r r r r r r r r r                                 c. 12 5 7 4 12 3 4 r r r r    2 2 2 12 13 (12 5 )(4 ) (12 3 )(7 4) 5 32 48 21 96 48 26 128 96 (26 24)( 4) 0 4 r r r r r r r r r r r r r r                    

Test jezelf

T-1 12 7 sin(83 ) sin(R) 12 sin(83 ) sin(62 ) PR    7 sin(83 ) 12 sin( ) 0,58 35 180 83 35 62 R R Q                 12 sin(62 ) sin(83 ) 10,6 PR    T-2 a. BC2 172 232  2 17 23 cos(56 ) 380,7 19,5 BC  b. 92 202132 2 20 13 cos( P) 202 92132  2 9 13 cos( Q) cos( ) 0,94 20 P P      cos( ) 0,64 130 Q Q       180 20 130 30 R          T-3 a. 180 70 2 55 ABC BAC      (gelijkbenige driehoek) b. AEB90 (Thales) 180 90 70 20 CAE          c.  90 d. 180 1 2 90 2 CAM     1 1 2 2 90 90 (90 ) CAE EAM AEM                  

(11)

T-4

a. Teken punt S op MP zo dat PQNS een rechthoek is.

2 2 8 2 2 15 PQ NS    b. VNQR: VMPR met factor 2 3 1 2 3 2 3 1 2 15 2 15 3 15 QR QR QR QR       T-5 a. B(0, 8), D(4, 0), F(0, 4) en G(4, 8) b. BD: y  2x8 c. AE: 1 2 yx d. (x4)2(y 4)2 16 1 2 1 2 3 1 5 5 2 8 2 8 3 1 x x x x en y       2 2 2 4 5 ( 4) ( 2 4) 16 5 24 16 (5 4)( 4) 0 4 x x x x x x x x               4 2 5 5 ( , 6 ) S en D(4, 0) d. 4 2 3 2 4 5 5 5 ( ) ( 1 ) 5 DE     en 4 2 3 2 4 5 5 5 ( ) (1 ) 5 BS    

e. De berekeningen gaan analoog aan die hierboven. T-6

a. VADB: VEDA (   A E 90 en D is gemeenschappelijk)

ABD EAD

   

En dan is EAB  ADE 

b. DG is een middellijn, dus GSD90 (Thales).

c. GDA90, dus GDS    SGB en DGS  SBG

d./e. VADE: VGBS met factor 1 want AD GB . Dus is AE GS en ook DEBS T-7DSC CBP (Z-hoeken)

PB PC (beide raaklijnen aan de cirkel), dus CBP  BCP (gelijkbenige driehoek)

BCP SCD

   (overstaande hoeken)

DSC SCD

   en dus is DS DC (gelijkbenige driehoek) T-8

a.

b. VSAD: VSBC met factor 2 3 1 2 3 2 3 2 2 1 24 24 36 36 15 39 AS AS AS AS SD          c. 1 2 60 30 SBM OppV    r r, 1 1 2 25 122 BCM OppV    r r en 1 1 2 65 322 SCM OppV    r r 1 2 1 1 2 2 60 25 750 30 12 32 75 750 10 SBC SBC Opp Opp r r r r r           V V

(12)

Extra oefening – Basis

B-1

a.  A 1801282 86

22

sin(82 ) sin(12 ) sin(86 )

AC BC      22 sin(12 ) sin(82 ) 4,6 AC   en 22 sin(86 ) sin(82 ) 22,2 BC    b. 7 14 sin(21 )  sin(F) 14 sin(21 ) 7 sin( ) 0,72 46 134 F F F           

En dan is hoek E ongeveer 113° of ongeveer 25° B-2 a. ML2 152 132 2 15 13 cos(47 ) 128 11,3 ML b. 82 102 172 2 10 17 cos( S) 102 82172  2 8 17 cos( T) cos( ) 0,96 17 S S      cos( ) 0,93 22 T T      180 17 22 141 U         

B-3 CE is een middellijn, dus CDE90 (Thales)

De twee rechte hoeken zijn F-hoeken waardoor AB // DE. B-4

a. CR en CP zijn raaklijnen, dus CR CP

Zo zijn ook BR BQ en AQAP 2 cAQ BQ BR AP   BC CR AC CP         a r b r a b r b. b 6242 2 5 2 4 2 5 6 2 5 2 5 1 r r        B-5 a. AC 602252 65 MAC

V is een gelijkbenige driehoek. De loodlijn door M op AC gaat door het midden van AC: 1 2 (30, 12 ) P 25 60 AC rc  en dus is 60 2 25 25 MP rc     MP: 2 5 2 y   x b met 1 2 1 2 5 2 12 2 30 84 b    r b. ACD90 (Thales) ABC DCA V : V met factor 2 65r 2 65 65 1 50 2 25 65 65 84 r r     

(13)

Extra oefening – Gemengd

G-1 OppABCDOppVABMOppVBCMOppVCDMOppVADM

1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 1 2 ( ) AB r BC r CD r AD r r AB BC CD AD r omtrek                     1 2 ABCD Opp r omtrek  

G-2 Noem DES  en teken EM DEEM, dus MES 90

90

MAS  

   want driehoek AME is gelijkbenig

Omdat AMS 90 is ASM 18090(90) (hoekensom driehoek)

ESD

  (overstaande hoeken)

DES ESD

   , dus DS DE (gelijkbenige driehoek)

G-3 62 7282    2 7 8 cos(ABC) 11 16 11 16 2 2 2 1 2 1 2 cos( ) cos( ) 4 7 2 4 7 cos( ) 103 103 ABC DBE DE DBE DE              

G-4 Teken de loodlijn op door M op PQ. (Deze gaat door het midden S van PQ)

SMC ABC

V : V (   S A 90 en C is gemeenschappelijk) met factor

2 2 60 36 2 12 8 25 2 5 2 2 2 36 15 15 8 17 MS MS r MP        G-5 a. c. 72 9282   2 9 8 cos(B) 2 3 cos(B) b. 2 2 2 2 3 4 9 2 4 9 49 AD        7 AD

(14)

Uitdagende opdrachten

U-1 a. a2 b2 c22bccos(A) 2 2 2 2 2 2 2 cos( ) cos( ) 2 bc A b c a b c a A bc          b. x2 b2p22bpcos(A) c. 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 b c a pb pc pa bc c x b p bp   b p   2 2 2 2 2 2 2 2( ) ( ) 2 2 x c cb cppbpcpaa p b c p  cp p c a p b q cpq 

d. Als CD een zwaartelijn is, dan geldt: 1 2 p q  c 2 2 1 2 1 1 1 1 2 1 2 1 2 2 2 2 2 2 2 4 2 1 2 1 2 1 2 2 2 4 z c a c b c c c c a c b c c c z a b c                  U-2 a. driehoek BCM is gelijkbenig

de middelloodlijn uit M deelt de tophoek middendoor: 180 2

1 2 90

M    

   

b. 2 2 2 180 (hoekensom van een driehoek) 1 90 M A                       c. 12 1 sin( ) sin( ) 2 a a A M R R      d. 2 sin(RA)a 2sin( ) a R A   e. 1 2 sin( ) Obc A 1 2 2 sin( A) O O bc bc    2 2 O 4 bc a abc R O    f. a 92122 15, b 52122 13 en c14 1 8 1 2 15 13 14 8 4 14 12 R        U-3 Stel ADx Dan is BD BE 14x. 16 (14 ) 2 CF CE   x  x en is AF 10 (2 x) 8 x Omdat AFAD moet x  8 x, ofwel x 4

4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verder blijken er nog te veel gevallen te zijn waar de contour van de vorm onder de deklijn niet precies de gezochte romp is, maar waar deze door het ontbreken van sommige overgangen

De 2500 patiënten met trombose komen voort uit enige miljoenen mensen, zoals u kunt uitrekenen bij een kans op trombose van 1-3 per 1000 per jaar - mensen die nu nog geen

Goddijn Faculteit EWI... Goddijn

[r]

Lijn PQ is de gemeenschappelijke raaklijn aan de twee binnenste halve cirkels, waarbij P en Q de raakpunten zijn.. PQ staat dus loodrecht op KP en op

[r]

[r]

[r]