• No results found

"Dat ik zonder kleerscheuren weer thuiskom": Een onderzoek naar het gevoel van veiligheid onder flexmedewerkers van het Leger des Heils Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Dat ik zonder kleerscheuren weer thuiskom": Een onderzoek naar het gevoel van veiligheid onder flexmedewerkers van het Leger des Heils Amsterdam"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afstudeeronderzoek, uitgevoerd bij het Leger des Heils Amsterdam

Chiara Nuijens

Studentnummer: 500687008

MV403

Maatschappelijk Werk en Dienstverlening

Hogeschool van Amsterdam

Scriptiebegeleidster: Saskia Maarsen

Tweede beoordelaar: Caroline Gorissen

14 Juni 2018

Definitieve versie

(2)
(3)

Dankwoord

Na 5 intensieve maanden is het dan zover; het einde van de scriptie is in zicht. Wanneer ik dit schrijf, ben ik bezig om de laatste punten af te ronden. Het was zowel een leerzame periode, maar tevens ook een pittige periode. Onderzoek doen was voor mij zeker niet de makkelijkste taak, maar gelukkig had ik veel mensen om mij heen die mij hierin steunden. Daarom wil ik hen ook bij deze bedanken voor hun hulp in de afgelopen periode.

Allereest wil ik mijn respondenten bedanken voor hun deelname aan dit onderzoek. Zij hebben mij in vertrouwen genomen en waren erg open naar mij toe in hun antwoorden. Naast de vele nuttige en interessante informatie die ik ontving, waren de interviews ook heel gezellig. Ik merkte dat ik steeds meer plezier kreeg in het interviewen en dat kwam mede dankzij hun opstelling. Dus bij deze wil ik jullie harstikke bedanken voor de nuttige informatie en gezelligheid; daardoor werd het voor mij ook een stuk plezieriger.

Ook wil ik de organisatie bedanken waar ik mijn scriptie mocht uitvoeren. Zonder hen had ik dit onderzoek niet kunnen uitvoeren en had ik niet zo snel mijn respondenten kunnen vinden. Bedankt daarvoor.

Daarnaast wil ik mijn scriptiebegeleidster, Saskia Maarsen, bedanken. Door de positieve energie en goede feedback, werd ik steeds weer gemotiveerd om aan de slag te gaan. Ondanks dat je nooit echt concrete antwoorden gaf en ons telkens zelf liet nadenken, stimuleerde mij dat en kwam ik er uiteindelijk wel uit. Hiervoor wil ik je bedanken.

Ook wil ik mijn scriptiegroepje bedanken. Ondanks dat we allemaal onze eigen scriptie aan ons hoofd hadden, probeerden we toch in de lessen, en soms daarbuiten, elkaar te ondersteunen waar nodig. Als ik er zelf even niet uitkwam, kwamen jullie met goede ideeën en dat bracht mij weer verder. Door kritisch te kijken en eerlijk jullie mening te geven, heeft dit erg geholpen om deze scriptie te brengen tot waar het nu is. Harstikke bedankt.

Tevens wil ik mijn moeder, zussen en zwager bedanken. Geregeld stuurde ik een appje met de vraag om mee te denken over een bepaald onderwerp. Gelukkig kwam er altijd een snelle respons van een van jullie. Omdat ik wist dat ik altijd terecht bij jullie kon, bracht me dat veel rust en was het fijn dat ik mijn ei kwijt kon bij jullie.

Daarnaast wil ik mijn vader in het bijzonder bedanken. Afgelopen jaren heb je altijd mijn stukken nagelezen en hopelijk is dit voorlopig het laatste stuk dat je voor mij moet doorlezen. Ondanks dat je zelf ook druk was, plande je tijd in om mijn scriptie na te kijken. Dank je wel dat je dit voor me hebt gedaan.

Verder wil ik mijn vriend bedanken. Regelmatig kreeg je mijn geklaag en gezeur van mijn scriptie over je heen en ondanks dat, probeerde je mij toch te stimuleren om door te gaan. Daarnaast wil ik mijn vriendinnen en vrienden bedanken voor de leuke en gezellige afleiding. Aangezien ik zo gefocust was op mijn scriptie, was het goed dat jullie er waren om leuke dingen mee te doen en dat heeft mij ook echt in balans gebracht. Dat ik niet alleen maar met mijn scriptie bezig was, maar dat ik ook mocht genieten van andere dingen. En hopelijk kunnen we na het inleveren van mijn scriptie nog meer van deze leuke momenten meemaken.

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Samenvatting ...8

Hoofdstuk 1: Inleiding ... 10

Hoofdstuk 2: Signalering van het probleem ... 12

2.1 Signalen uit de onderzoekspraktijk ... 12

2.2 Signalen uit de beroepspraktijk ... 12-13 2.3 De betrokkenen ... 13

2.4 Belang voor de sociaal werker ... 14

2.5 Maatschappelijke relevantie ... 14 Hoofdstuk 3: Probleemverkenning ... 16 3.1 Micro ... 16 3.1.1 De cliënten en afdelingen ... 16 3.1.2 De hulpverleners ... 17 3.2 Meso ... 17-18 3.3 Macro ... 18 3.3.1 Gemeentelijk beleid ... 18-19 3.3.2 Centrale aanpak ... 19

3.4 Samenhang tussen de verschillende niveaus ... 20

Hoofdstuk 4: Theoretische verkenning ... 22

Veiligheid, veilig werken en invloeden op de veiligheid ... 4.1 Veiligheid ... 22-23 4.2 Onveiligheidsbeleving ... 23

4.3 Veilig werken binnen een team ... 23-24 4.4 Agressie ... 24

4.5 Dimensies van agressie ... 24-25 4.6 Drugs en agressie ... 25

De doelgroep en hun problematiek ... 4.7 Verslaving, misbruik en afhankelijkheid ... 26

4.8 Lichtverstandelijke beperking... 26-27 4.9 Comorbiditeit ... 27 De hulpverleners ... 4.10 Flexmedewerkers ... 28 4.11 Flexibel werken ... 28-29 4.12 Protocollen en richtlijnen ... 29

(6)

Hoofdstuk 5: Probleemstelling, doelstelling, vraagstelling en begrippen definiëring ... 30 5.1 Probleemstelling ... 30 5.2 Doelstelling ... 31 5.3 Vraagstelling ... 31 5.4 Begrippen definiëring ... 31 Hoofdstuk 6: Onderzoeksopzet ... 32 6.1 Onderzoeksmethode ... 32 6.2 Dataverzamelingsmethode ... 32 6.3 Onderzoekseenheid ... 32 6.4 Steekproef ... 33 6.5 Data-analyse ... 33 6.6 Betrouwbaarheid ... 34 6.7 Validiteit... 34 6.8 Generaliseerbaarheid ... 34 Hoofdstuk 7: Resultaten ... 36 7.1 De respondenten ... 36 7.2 Resultaten op deelvraag 1 ... 36 7.2.1 De doelgroep ... 37-38 7.2.2 Invloeden op de doelgroep ... 38-40 7.2.3 Gevoel van onveiligheid ... 40-41 7.2.4 Gevoel van veiligheid ... 41-42 7.3 Resultaten op deelvraag 2 ... 43

7.3.1 Protocollen ... 43-44 7.3.2 Trainingen ... 44-46 7.4 Resultaten deelvraag 3 ... 47

7.4.1 Collega’s op de werkvloer ... 47-49 7.4.2 Collega’s van de flexpool ... 49-50 Hoofdstuk 8: Conclusie ... 52

8.1 Antwoord op deelvraag 1 ... 52

8.2 Antwoord op deelvraag 2 ... 52

8.3 Antwoord op deelvraag 3 ... 52-53 8.4 Antwoord op de hoofdvraag ... 53

Hoofdstuk 9: Kwaliteit van de onderzoeksbevindingen... 54

9.1 Betrouwbaarheid ... 54

9.2 Validiteit... 54

(7)

Hoofdstuk 10: Terugkoppeling naar de beroepspraktijk ... 56 10.1 De terugkoppeling ... 56 10.1.1 De PowerPoint dia’s en aantekeningen ... 56-60 10.1.2 De mailwisseling ... 61 10.2 De verantwoording ... 62-63 Literatuurlijst ... 64-67

(8)
(9)

Samenvatting

Dit onderzoek is ontstaan uit diverse signalen die ik opving vanuit het werkveld van het sociaal werk. Gesignaleerd werd dat diverse flexmedewerkers, werkzaam bij het Leger des Heils Amsterdam, gevoelens van onveiligheid ervaarden op de werkvloer van diverse afdelingen. Dit riep diverse vragen bij mij op en daarom besloot ik om verder te gaan met dit onderwerp.

Uit de literatuur kwam naar voren dat veiligheid een erg subjectief begrip is. Tevens kwam er naar voren dat het gevoel van veiligheid door meerdere factoren beïnvloed kan worden. Daarom wilde ik binnen dit onderzoek ook kijken welke factoren de meeste impact hebben op het gevoel van veiligheid. Er is daarom onderzocht welke invloed de doelgroep kan hebben op het gevoel van veiligheid, of de protocollen en trainingen een invloed hebben hierop en hoe de omgang met collega’s betrekking heeft op het gevoel van veiligheid.

Het doel van dit onderzoek was om te laten zien aan de organisatie en dan met name het team flexpool, hoe de flexmedewerkers de veiligheid ervaren op de werkvloer. Door middel van de resultaten konden zij terug zien of de huidige maatregelen voldoende waren of dat er nog verbeterpunten benoemd werden.

Het betreft een kwalitatief onderzoek en om tot de benodigde data te komen, heb ik in totaal 8 flexmedewerkers geïnterviewd. Dat waren respondenten van verschillende leeftijden, minimaal twee maanden in dienst en er zijn zowel mannen als vrouwen geïnterviewd.

Uit de resultaten is gebleken dat uiteindelijk de helft van de respondenten aangaf zich wel veilig te voelen op de werkvloer. Wel zijn er bepaalde factoren die een impact kunnen hebben op het gevoel van veiligheid dat ze ervaren. De doelgroep blijkt de grootste factor te zijn die hier een invloed op heeft. Met name bepaalde gedragingen, zoals agressief zijn, gewelddadig en het onder invloed zijn van middelen, werd het meest benoemd. De eigen houding en instelling van de flexmedewerkers zelf is daarentegen ook bepalend voor de reacties vanuit de doelgroep. Daarnaast kwam naar voren dat de medewerkers meer duidelijkheid willen over de protocollen en trainingen. Wel is het gevoel van veiligheid bij de helft toegenomen na het volgen van de verplichte trainingen. Tot slot kon er over de collega’s gezegd worden dat de flexmedewerker zich veiliger voelt als er meerdere collega’s op de groep staan. Daarnaast is communicatie tussen collega’s een belangrijke factor als het gaat om vertrouwen en het gevoel van veiligheid. De respondenten gaven ook aan dat ze willen zien dat het contact tussen de flexpool en de flexmedewerkers verbeterd wordt.

Dit onderzoek heeft er toe geleid dat de organisatie en dan voornamelijk de flexpool, zich meer bewust is van de ervaringen en gevoelens van de medewerkers, als er wordt gekeken naar de veiligheid. Het onderzoek bevestigde voor hen de signalen en punten waar ze al meer in het investeren waren, maar het is nu wel duidelijker hoe de flexmedewerkers een gevoel van veiligheid ervaren. Tevens kwam er uit dit onderzoek een aantal aandachtspunten, waar ze nu meer tijd aan gaan besteden.

(10)
(11)

Hoofdstuk 1: Inleiding

In het derde jaar van mijn opleiding, Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, heb ik een jaar stage gelopen in een maatschappelijke opvang bij het Leger des Heils. Daarna ben ik bij de organisatie gaan werken als flexmedewerker. Flexmedewerkers vullen de diensten in op de afdelingen die tekorten hebben. Dit kunnen allerlei afdelingen zijn; zowel een vrouwenopvang als jongeren of hevig verslaafden.

Als flexmedewerker weet je vaak weinig over de deelnemers, ben je niet bekend op de afdeling en komt het voor dat je alleen een dienst moet draaien op een afdeling. Wat voor mij een aanleiding was voor het schrijven van deze scriptie, is een gebeurtenis die ik meemaakte tijdens een nachtdienst op een locatie waar hevig verslaafde deelnemers wonen. Ik stond alleen op een voor mij onbekende afdeling. Een uur nadat ik was begonnen met werken, kwam er een bewoner mijn kantoor in, erg onder invloed van alcohol. Na even gesproken te hebben met hem, weigerde deze vervolgens om weg te gaan. Zelfs toen ik hem mijn kantoor uit wilde duwen, lukte dit niet.

Tevens wilde hij erg dichtbij mij komen en zelfs met mij knuffelen. Ik voelde mij erg onprettig en onveilig op dat moment en heb toen assistentie opgeroepen bij een locatie die daar dicht in de buurt zit. De man luisterde toen gedeeltelijk, maar hij zorgde er alsnog voor dat ik die nacht amper mijn kantoor uit durfde te gaan.

Na, onder andere, deze gebeurtenis ben ik gaan nadenken over deze situatie en ben ik gesprekken gaan voeren met mijn collega’s. Een onderwerp dat regelmatig naar voren kwam, was de veiligheid. Ik ben gaan onderzoeken of flexmedewerkers zich veilig voelen in het werkveld en wat de eventuele factoren zijn die de veiligheid beïnvloeden. Dit kunnen bijvoorbeeld de cliënten zijn, hun diverse problematiek of het (geringe) aanbod van trainingen.

Het doel van deze scriptie is om te laten zien hoe het voor de flexmedewerkers is, om te werken in dit werkveld. Het is om te laten zien aan de organisatie in hoeverre flexmedewerkers zich veilig voelen of dat er iets veranderd moet worden. Zij kan door middel van de resultaten zien of het huidige beleid genoeg is of dat ze er iets aan moet veranderen. En als er wat moet veranderen, kunnen de suggesties vanuit de flexmedewerkers hierbij functioneel zijn. Het onderzoek zal hierin verheldering kunnen geven.

In de eerste 6 hoofdstukken wordt het signaal verder uitgediept en wordt de onderzoeksopzet besproken. In de drie hoofstukken daarna, volgen de resultaten en conclusies. Tot slot wordt er afgesloten met een terugkoppeling naar de beroepspraktijk.

(12)
(13)

Hoofdstuk 2: Signalering van het pro

bl

eem

In de inleiding is al kort omschreven wat de aanleiding van het probleem is. Om duidelijk te krijgen wat de belangrijkste signalen zijn van mijn probleem, wordt dit verder uitgewerkt in dit hoofdstuk. Eerst omschrijf ik de signalen die ik heb gevonden in de onderzoekspraktijk en daarna zal ik mijn eigen signalen beschrijven die ik ben tegengekomen in de beroepspraktijk. Aan het einde van dit hoofdstuk zal ik omschrijven wie er allemaal betrokken zijn bij dit signaal en wat de maatschappelijke relevantie is van dit probleem.

2.1. Signalen uit de onderzoekspraktijk

Vanwege bezuinigingen in de jeugdzorg, psychiatrie en justitie, komen er meer hulpvragen en dus cliënten terecht in de maatschappelijke opvang of beschermd wonen instellingen (Leger des Heils, 2016). Ook is de drempel hoger om toegelaten tot een beschermde woonvorm (Gemeente

Amsterdam, 2015). De cliënten zijn mensen die door hun problematiek nergens anders meer terecht kunnen en ondersteuning nodig hebben. Dit betekent dat de hulpverleners in de maatschappelijke opvang en beschermd wonen instellingen, te maken krijgen met een complexere doelgroep. De cliënten kunnen kampen met een verslaving, maar er speelt ook vaak andere (psychische)

problematiek. Denk hierbij aan schizofrenie, depressie en een lichtverstandelijke beperking. Hierdoor verzwaart de doelgroep en wordt de kans op incidenten groter.

Een recent onderzoek in opdracht van RIBW Alliantie en Federatie Opvang toonde aan dat het aantal gemelde incidenten in de maatschappelijke opvang verdubbelde in de periode tussen 2012 en 2016 (Hendrik & Schimmel, 2016). Daarin kwam ook naar voren dat de beleving van de respondenten was dat de ernst van de incidenten is toegenomen. Doordat de doelgroep zwaarder wordt en toeneemt, is het van groot belang dat de veiligheid van de medewerkers gewaarborgd wordt. Het gaat hierbij om de veiligheid van de medewerkers in de maatschappelijike opvang en beschermd wonen. 2.2. Signalen uit de beroepspraktijk

Naast de bezuinigingen die worden besproken in de gevonden literatuur, vallen mij zelf ook punten op in de beroepspraktijk. Op veel afdelingen zijn de slaapdiensten afgeschaft, waardoor je als nachtdienst helemaal alleen op de afdeling staat. Tijdens het schrijven van mijn scriptie, werd er op sommige plekken weer een slaapdienst ingezet.

In de weekenden kan het voorkomen dat je alleen op de afdeling staat. Dit kunnen afdelingen zijn van 40 cliënten, die kampen met een verslaving en nog andere psychische problematiek. Aangezien ik zelf een aantal keren heb meegemaakt dat ik alleen stond en mij onveilig voelde, ben ik dit gaan bespreken met collega’s.

Een voorbeeld dat ik nu ga omschrijven is afkomstig uit een gesprek met een collega. Zij gaf aan dat ze een nachtdienst aan het draaien was op een locatie met 40 cliënten. Ze stond toen helemaal alleen en een paar cliënten werden agressief. Toen zij ze wilde kalmeren, luisterden ze niet. Ze heeft zich uit eigen veiligheid toen opgesloten in het kantoor. Die dag erna heeft ze bij de flexpool

aangegeven dat ze niet meer op die afdeling ingezet wilde worden, want ze vond het onprettig om daar te werken.

Een gevolg hiervan kan zijn dat er een tekort aan medewerkers komt. Medewerkers vinden het niet meer fijn om op een bepaalde afdeling te werken en dan komt er een tekort aan personeel. Dit heeft tot gevolg dat de cliënten niet altijd het juiste hulpaanbod krijgen, waardoor ze bijvoorbeeld weer meer overlast gaan veroorzaken op straat. Een ander gevolg kan zijn dat medewerkers angstiger worden en met meer tegenzin naar werk toe gaan.

Tevens is er een bepaalde wisselwerking te zien tussen de inzet van flexmedewerkers en de invloed daarvan op de cliënten. Cliënten vinden het vaak onprettig als er weer een nieuw gezicht op de afdeling komt werken. Zij kennen jou als flexmedewerker niet goed en ze stappen minder snel op je

(14)

af als ze ergens mee zitten. Ook komt het voor dat er wat meer onrust kan ontstaan op de afdeling als er een flexmedewerker staat. Het komt voor dat de cliënten dingen gaan uitproberen, die tegen de regels van de afdeling ingaan.

Voor de veiligheid van de medewerkers zijn er diverse protocollen opgesteld waar de organisatie zich aan moet houden als er een incident voorvalt. Deze protocollen zijn vastgelegd.

Bij het Leger des Heils Goodwillcentra Amsterdam zijn er diverse protocollen met betrekking tot de veiligheid. Er is een protocol voor grensoverschrijdend gedrag. Hierin staan preventie- en

interventiemaatregelen beschreven (GWCA, 2017). Hierin staat onder andere vermeld dat scholing van de medewerkers belangrijk is en dat er vanaf de start van de loopbaan bijscholing volgt middels een aantal cursussen. Onder de vaste medewerkers zijn deze trainingen meestal allemaal uitgevoerd, maar onder de flexmedewerkers een stuk minder. Daarnaast wil de organisatie dat er voor elke deelnemer een risico-inventarisatie wordt gemaakt. Dit is een methode om de veiligheid te

waarborgen en ervoor te zorgen dat men de juiste bejegeningsstijlen kan ontwikkelen (GWCA, 2017). Daarnaast is er ook een protocol voor het melden van incidenten, waarin staat dat er een vast proces doorlopen moet worden bij het melden van een incident (Kwaliteitsmanager GWCA, 2015).

In het meerjarenbeleidsplan van de GWCA wordt er niet specifiek diep ingegaan op de veiligheid van de medewerkers. Er wordt vermeld dat men, door de transitie van zorg, een nieuwe manier van werken vraagt (GWCA, 2016). Hierin is iedereen getraind en opgeleid en het is belangrijk dat er een goed werkklimaat komt. Dat is een van de doelen waar men naar wil streven en die van toepassing is op mijn onderzoek.

2.3. De betrokkenen

Er zijn diverse partijen betrokken bij dit onderzoek. Het heeft betrekking op de hulpverleners omdat hun veiligheid in acht wordt genomen. Zij moeten werken in deze setting, maar het moet wel veilig voor ze zijn. De cliënten zijn erbij betrokken omdat zij soms hun agressie uiten jegens de

hulpverleners. Tevens zij vinden het ook niet altijd prettig als er een flexmedewerker op de afdeling staat. Tot slot het beleid van de organisatie zelf, want daar stel ik mijn vragen bij. Er ontstaan nog regelmatig onveilige situaties en medewerkers willen daardoor soms niet meer op een afdeling werken.

Overige betrokkenen, die wat minder op de voorgrond staan in dit onderzoek, maar wel benoemd moeten worden, zijn de politie en de GGD. Als er zich een incident voordoet, dat niet door de medewerkers zelf opgelost kan worden omdat het bijvoorbeeld te onveilig is, kan de politie gebeld worden. Veel van de afdelingen hebben goed contact met de politie en soms komt de wijkregisseur zelfs langs op een afdeling. Daarnaast speelt de GGD ook een rol. De MGGZ ofwel de

Maatschappelijke en Geestelijke Gezondheidszorg, verleent sociaal medische zorg aan onder andere, cliënten met psychische problemen (GGD, z.d.) De doelgroep van het Leger des Heils valt hier ook onder. Zij ondersteunen het Leger des Heils en er kan indien nodig, altijd met een arts overlegd worden over wat er het beste gedaan kan worden.

(15)

2.4. Belang voor de sociaal werker

Als ik kijk naar het beroepsprofiel en de beroepscode van de sociaal werker staat erin dat je jouw eigen beroepscompetenties onderhoudt en dit aantoonbaar doet (NVMW, 2010). Hierbij kan ik refereren aan de trainingen die verplicht zijn om te volgen.

Maar als dit niet tijdig of regelmatig gebeurt, kan de opgedane kennis verwateren en kan de

veiligheid van de hulpverlener in het gedrang komen. Dit omdat men dan niet de juiste kennis heeft om te handelen als er een agressieve situatie ontstaat. Ook is het belangrijk om je eigen kennis te blijven ontwikkelen omdat je te maken hebt met een zwaardere doelgroep. Anders wordt het lastig voor de hulpverleners om de juiste hulp te kunnen bieden.

Het Leger des Heils heeft voor zijn medewerkers een ‘paspoort’ geschreven waarin hun missie en visie naar voren komt, maar ook gedragsregels voor medewerkers. De missie van het Leger des Heils is samengevat: openstaan voor iedereen die hulp nodig heeft, ongeacht de leeftijd en achtergrond. Als sociaal werker wordt er van je verwacht dat je de waarden van de organisatie accepteert en dat je werkt aan de doelstelling en ontwikkeling van het beleid (NVMW, 2010).

Vanuit de organisatie wordt er verwacht dat je als medewerker loyaal bent aan hun missie en gedragsregels met betrekking tot de cliënten. Met betrekking tot de veiligheid verwijzen zij naar het veiligheidsprotocol, wat ik al eerder vermeld heb. Voor de organisatie is het belangrijk dat er meldingen worden gemaakt van incidenten, zodat het voor hen inzichtelijk wordt hoe vaak dit voorkomt.

2.5. Maatschappelijke relevantie

Dit onderzoek kan een bijdrage leveren aan de organisatie, de medewerkers en de cliënten. De onderzochte resultaten geven een beeld of de gebruikte protocollen en trainingen voldoende zijn voor de medewerkers om zich te kunnen wapenen tegen onveilige situaties. Als blijkt dat er andere stappen voor nodig zijn, kan de organisatie hierop inspelen en eventuele aanpassingen doen in het beleid. Tevens kan ik ook in mijn aanbevelingen noteren wat mij een juiste aanpak lijkt. Hoe beter de werkomstandigheden zijn voor de medewerkers, hoe gerichter zij te werk kunnen gaan en de beste begeleiding kunnen bieden aan de cliënten.

(16)
(17)

Hoofdstuk 3: Probleemverkenning

In het vorige hoofdstuk kwamen er al diverse signalen naar voren over het onderwerp van deze scriptie. In dit hoofdstuk zal het probleem verder verkend worden op micro-, meso- en macroniveau. Hierin wordt beschreven wat de problemen en dilemma’s zijn per niveau. Tot slot zal er worden beschreven wat de samenhang is tussen de verschillende niveaus.

3.1. Micro

3.1.1. De cliënten en afdelingen

De doelgroep die een rol speelt bij het probleem in mijn onderzoek, bestaat uit mensen vanaf 16 jaar die te maken hebben met huisvestingsproblemen, verslavingsproblematiek en psychische problemen (Leger des Heils, z.d.). De meeste cliënten hebben voor een langere periode op straat geleefd en hebben vaak een klein sociaal netwerk. Een deel van de cliënten heeft weleens een of meerdere delicten gepleegd en daar ook voor vastgezeten. Tot slot zijn er cliënten waarbij er vanuit justitie voorwaardelijke voorwaarden opgelegd zijn, maar wel vrij zijn en op deze manier re-integreren in de maatschappij.

Een aantal afdelingen zal nu wat nader beschreven worden en ook zal de achtergrond van de

doelgroep die daar verblijft, wat specifieker beschreven worden. Een beschermde woonvorm binnen de Goodwillcentra Amsterdam is Domus (Goodwillcentra Amsterdam, z.d.). De afdelingen van Domus zijn voor dak- en thuislozen die nergens anders meer terecht kunnen. De doorstroom vanuit deze plek is ook niet erg hoog. De bewoners kampen veelal met een verslaving, schulden en psychische problemen. Er zijn twee afdelingen die Domus Plus genoemd worden. Naast bovengenoemde problemen, hebben de bewoners van deze afdelingen ook nog te maken met een lichtverstandelijke beperking (Goodwillcentra Amsterdam, z.d.).

Een andere vorm van beschermd wonen is Huis en Haard (Goodwillcentra Amsterdam, z.d.). Op de afdelingen die hieronder vallen, komen voornamelijk cliënten die kampen met psychiatrische problemen, een verslaving en soms problemen met justitie hebben. Daarnaast is er ook nog Huis en Haard Plus. Op die afdelingen wonen cliënten die naast psychiatrische zorg ook nog

psychogeriatrische zorg nodig hebben. Er is veel meer verzorging en verpleging dan op andere afdelingen (Goodwillcentra Amsterdam, z.d.).

Daarnaast is er nog een aantal afdelingen voor jongeren. Die hebben vaak psychiatrische problemen, een lichtverstandelijke beperking, gedrags- en soms ook verslavingsproblematiek (Goodwillcentra Amsterdam, z.d.). Met deze jongeren wordt er gewerkt aan een zelfstandiger woonvorm of een terugkeer naar de thuissituatie. Maar dat laatste is meestal niet het geval (Goodwillcentra Amsterdam, z.d.).

De afdelingen waarbij de signalen over onveiligheid naar voren komen, zijn afdelingen waar veel verslaafden wonen die te maken hebben met diverse psychische problematiek. Doordat er veel gebruikers op een afdeling wonen, ontstaan daar escalerende situaties. Dit kunnen cliënten onderling zijn, maar ook agressie gericht tegen de medewerkers. Deze agressie kan onder andere opgewekt worden door de werking van alcohol en drugs (Jellinek, z.d.). Als er alcohol is gebruikt, is de kans groter dat er agressie ontstaat dan met andere drugs.

Maar dat er agressie ontstaat onder de middelengebruikers is niet alleen afhankelijk van het middel. Andere factoren zoals de mate van het gebruik, psychische, neurobiologische kenmerken en sociale kenmerken zijn bepalend of de persoon agressief wordt of niet (Lammers et al., 2014).

(18)

3.1.2. De hulpverleners

De hulpverleners om wie het draait, zijn geschoold of nog bezig met een opleiding in de hulpverlening. De functie van een sociaalpedagogisch medewerker houdt in dat je de cliënten begeleidt en ondersteunt in het streven naar zelfredzaamheid. Je bent verantwoordelijk voor de groepsprocessen en het coachen van de cliënten (Stichting Leger des Heils Welzijns- en

gezondheidszorg, 2017.). Als je een flexmedewerker bent, is het een kans om ervaringen op te doen met de doelgroep en om jezelf te ontwikkelen. Als medewerker onder de 50, kan er van je verwacht worden dat je elk soort dienst draait. Dit kunnen dus zijn een ochtend-, avond-, slaap- of een nachtdienst. Als begeleider sta je dan op groepen van twintig tot vijftig cliënten. Het belang van de hulpverlener is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de cliënt. Het is belangrijk om veiligheid te creëren voor de cliënten. Maar dit is niet altijd makkelijk. Door de verzwaring van de doelgroep, is de kans op incidenten groter (Hendrik & Schimmel, 2016). En daardoor komt de eigen veiligheid van de hulpverleners weleens in gevaar. De doelgroep zal niet gaan veranderen. Het zijn gebruikers en de meesten hebben niet de intentie om daarvan af te komen, dus zal het agressieve gedrag niet afnemen. Daarnaast kunnen kwetsbare factoren zoals het overlijden van een belangrijk persoon in iemands leven, ziekte, afspraken die niet doorgaan, terugkomende herinneringen en financiële tegenvallers, een trigger zijn waardoor ze agressief gedrag gaan vertonen.

Als flexmedewerker heb je in de begeleiding van het traject van de cliënt weinig

verantwoordelijkheden. Maar voor de rest heb je dezelfde taken als de vaste medewerkers. Wat mij opvalt, is dat het een nadeel is als je onbekend bent op en met de afdeling. Zeker als je alleen staat, kan de doelgroep heel onvoorspelbaar zijn.

3.2. Meso

Voor dit onderzoek richt ik me op de organisatie het Leger des Heils. Het Leger des Heils is ontzettend groot en bestaat uit zes verschillende onderdelen ofwel rechtspersonen. Er zijn ook diverse teams binnen één onderdeel aanwezig. Zo werk ik bijvoorbeeld in de flexpool van de Goodwillcentra Amsterdam en dat valt weer onder de Stichting Leger des Heils welzijns- en gezondheidszorg (Leger des Heils. z.d.)

Ik richt me specifiek op de Goodwillcentra Amsterdam (GWCA) van het Leger des Heils. Hieronder vallen alle afdelingen die in Amsterdam zitten. Er zijn ongeveer 70 afdelingen zijn binnen de GWCA. De organisatie zelf is ontzettend groot en heeft zijn werkplekken verspreid over de hele wereld (Leger des Heils, z.d.).

De missie van het Leger des Heils luidt samengevat: openstaan voor iedereen die hulp nodig heeft, ongeacht de leeftijd en achtergrond. Er wordt weleens gezegd: het Leger biedt hulp waar andere hulpverleningsinstanties zijn gestopt. Het doel is om de hulp te bieden die de cliënt nodig heeft. Dit kan op diverse gebieden waaronder gezondheid, financiën, vrijetijdsbesteding, enzovoorts.

Sinds 2015 werkt het Leger des Heils volgens de herstelgerichte aanpak. Deze methode houdt in dat alle zorg gericht is op het bevorderen van het herstelproces van kwetsbare groepen (Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, 2015). Er wordt hierbij gewerkt met ervaringsdeskundigen. Het doel hiervan is om kennis vanuit eigen ervaringen te delen en ervaringsdeskundigen kunnen ook als rolmodel gezien worden. Cliënten kunnen zich dan optrekken aan iemand die hetzelfde heeft meegemaakt, maar eruit is gekomen en zijn leven weer heeft opgepakt (Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, 2015).

Het Leger des Heils biedt kansen voor iedereen. Dit biedt perspectieven, maar er zijn ook bedreigingen. Uit een onderzoek van de gemeente wordt gesteld dat de doelgroep in de

maatschappelijke opvang en beschermd wonen zwaarder wordt (Gemeente Amsterdam, 2015). Er melden zich steeds meer mensen met een lichtverstandelijke beperking, aan bij de maatschappelijke

(19)

opvang. Daarnaast zijn er ook meer cliënten met zwaardere problematiek en de verwachtingen zijn dat dit zal toenemen. Het begeleiden van deze doelgroep zal intensiever worden en zwaarder. En doordat er veel gebruikers in de instellingen van het Leger des Heils wonen, is de kans op agressie groter.

De organisatie vindt veiligheid belangrijk. Er zijn daarom ook protocollen opgesteld om de veiligheid zo goed mogelijk te kunnen waarborgen. Maar aangezien de doelgroep zwaarder wordt, is er ook meer specifieke kennis nodig. Er worden wel trainingen gegeven, maar voor de flexmedewerkers kan het langer duren voordat ze een dergelijke training krijgen of is het maar de vraag of ze die

überhaupt aangeboden krijgen. Terwijl deze medewerkers juist die specifieke kennis nodig hebben, want zij staan soms alleen op de afdelingen en als je te weinig specifieke kennis hebt, kan dat niet effectief werken. De cliënt kan zich minder begrepen voelen en boos worden en de medewerker kan zich onzeker voelen en onveilig. Wat nieuw gaat zijn, is dat er nu op bepaalde afdelingen weer slaapdiensten aanwezig zullen zijn. Dit betekent dat de nachtdienst niet meer alleen op de afdeling verblijft en in nood direct een collega erbij kan roepen. Ook wordt er gezegd dat ze meer trainingen willen aanbieden, maar er zijn nog geen concrete stappen hiervoor ondernomen.

Binnen de organisatie wordt de flexpool gebruikt om lege diensten op te vullen. Zo worden de afdelingen geholpen omdat ze niet zelf alle diensten kunnen invullen met het eigen personeel. Op die manier wordt er goed samengewerkt binnen de organisatie. Maar niet altijd worden de

flexmedewerkers goed ingewerkt; vaste medewerkers van afdelingen hebben soms een afwerende houding en zijn niet blij als er een flexmedewerker komt werken. Ook kunnen de flexmedewerkers heel sporadisch de rapportages inzien, waardoor zij veel informatie over de cliënten missen. Dus aan de ene kant wordt er goed ingespeeld op de tekorten binnen een afdeling, maar aan de andere kant ontbreekt er een aantal punten.

3.3. Macro

3.3.1. Gemeentelijk beleid

Sinds de invoering van de Wmo 2015 vallen de maatschappelijke opvang en beschermd wonen onder deze wet. Maatschappelijke opvang houdt in dat daar dak- en thuislozen terecht kunnen en daar worden ze begeleid door middel van een traject (Gemeente Amsterdam, z.d.). Dit traject biedt perspectieven op de toekomst en het re-integreren in de maatschappij. Er wordt gewerkt naar zelfstandig wonen, eventueel nog met begeleiding.

Daarnaast is er ook beschermd wonen. Dit is bedoeld voor mensen vanaf 18 jaar die nog niet geheel zelfstandig kunnen functioneren in de samenleving en daarnaast kampen met psychiatrische

problematiek (Gemeente Amsterdam, z.d.). Er wordt toezicht gehouden en begeleiding geboden aan de cliënten.

Bij het Leger des Heils zijn er zowel “maatschappelijke opvang locaties” als “beschermd wonen locaties” en flexmedewerkers kunnen bij beide vormen ingezet worden.

Uit onderzoek is gebleken dat er een verband is te zien tussen de grootstedelijke problematiek en GGZ-problematiek (Hendriks, de Wit & van Bergen, 2016). Dit geldt met name voor de “beschermd wonen groepen” en maatschappelijke opvang. De kans dat er GGZ-problematiek speelt in de steden kan oplopen tot wel drie keer zoveel dan in de landelijke gebieden. Ook is er een grote mate van comorbiditeit in de stedelijke gebieden. Tevens is er een krappe woningmarkt, waardoor de duur van het verblijf in een maatschappelijke opvang of “beschermd wonen afdeling”, verlengt (Hendriks, de Wit & van Bergen, 2016).

Om de criminaliteit in de hele stad tegen te gaan, hanteert Amsterdam de top 600 en top 400 aanpak (Gemeente Amsterdam, z.d.). Ze willen op die manier de delicten verminderen en de bewoners van de stad hun gevoel van veiligheid teruggeven.

(20)

Tevens willen zij de terugkeer uit detentie beter begeleiden om zo te voorkomen dat men weer terugkeert naar detentie (Gemeente Amsterdam, z.d.). Onder andere, komt een aantal van deze cliënten terecht bij het Leger des Heils. Hier kunnen zij werken aan hun herstel, maar zij hebben zich wel te houden aan bepaalde voorwaarden vanuit de reclassering.

3.3.2. Centrale aanpak

Er wordt gewerkt met een centrale aanpak; dit houdt in dat allerlei betrokken organisaties

samenwerken (Gemeente Amsterdam, 2018). Een doel van het nieuwe beleid is om de doorstroom te bevorderen. Afgelopen jaren zijn de instroom- en uitstroom gestagneerd (Gemeente Amsterdam, z.d.) Ook is het onvoldoende gelukt om de cliënten een duurzaam traject te bieden. Daar gaat nu verandering in komen. Ze willen dus meer nieuwe woonvormen opzetten en de bestaande uitbreiden, zodat de wachtlijsten minder lang worden voor de maatschappelijke opvang. Daarnaast wil men meer gaan inzetten op het voorkomen van instroom in de maatschappelijke opvang of beschermd wonen (Gemeente Amsterdam, z.d.). Ze willen meer gaan werken aan vroeg-signalering en vroeg-interventie. Als tweede punt willen ze meer streven naar zelfstandigheid. Meer mensen worden op een zelfstandige plek geplaatst in plaats van de 24-uurs opvang. Tot slot, om te voorkomen dat men terugvalt en weer in de maatschappelijke opvang of beschermd wonen terecht komt, wordt er gewerkt met een terugvalpreventieplan (Gemeente Amsterdam, z.d.).

(21)

3.4. Samenhang tussen de verschillende niveaus

Zoals uitgelegd in de alinea’s hiervoor blijkt dat er landelijk een nieuw beleid wordt opgezet dat betrekking heeft op de maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Men wil de instroom meer voorkomen en de doorstroom juist gaan bevorderen. Men wil het aantal cliënten, dat een beroep doet op de maatschappelijke opvang en beschermd wonen, verlagen.

De invloed die dit heeft op de organisatie is dat er meer werkzaamheden komen voor de ambulante ondersteuning. Het doel is namelijk dat er minder mensen in de maatschappelijke opvang terecht komen en meer zelfstandig gaan wonen. Het doel voor 2018 is dat de kwetsbare doelgroep met een urgentieverklaring binnen drie maanden een huis krijgt. Dit betekent dat de doelgroep eerder de regie krijgt over zijn of haar eigen leven (Gemeente Amsterdam, 2015). Dit sluit tevens aan bij de methode die de organisatie hanteert; de herstelgerichte methode (Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, 2015).

Ook heeft het invloed op de samenwerking tussen organisaties. Het Leger des Heils heeft veel instellingen in de maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Door deze veranderingen is het van belang dat er goed wordt samengewerkt. Bepaalde processen werden door diverse organisaties uitgevoerd. Nu is het belangrijk dat men elkaars kennis gaat delen en dat er meer op elkaar wordt afgestemd (Gemeente Amsterdam, 2015).

De doelgroep zal gaan veranderen en zwaarder worden. Dat blijkt uit onderzoeken naar de cliënten die wel in de maatschappelijke opvang terecht komen (Hendrik & Schimmel, 2016). Ook blijkt dat er meer comorbiditeit voorkomt in de grote steden, waaronder Amsterdam (Hendriks, de Wit & van Bergen, 2016). Voor de organisatie betekent dit dat zij meer zullen moeten investeren in de kennis en veiligheid van haar medewerkers. Dit omdat er meer complexe problematiek aan te pas komt en er dus passende begeleiding opgezet moet worden. Voor de organisatie is het belangrijk om te gaan kijken of de gestelde veiligheidsprotocollen nog voldoende zijn en met name voor de

flexmedewerkers, of hun werkomgeving veilig genoeg is om in te functioneren. Daarnaast is het belangrijk om goede samenwerkingspartners te blijven met onder andere de GGD en justitie. Zo kan er samen gewerkt worden aan het verminderen van criminaliteit en dat is zowel voor de cliënten, als voor hulpverleners en de buurt prettiger, als er daardoor een groter gevoel van veiligheid komt. Als begeleider bij het Leger des Heils betekent het dat je werk afwisselender en uitdagender wordt. Daarentegen wordt het ook zwaarder en is er meer specifieke kennis nodig om aan te sluiten bij de cliënten en de juiste begeleiding te kunnen bieden. Daarnaast kan men zich vaker onveiliger of onzekerder voelen omdat men niet nog altijd goed weet om te gaan met de verzwaarde doelgroep. Bieden de gestelde veiligheidsprotocollen nog wel voldoende veiligheid en bescherming? En is het nog wel veilig voor flexmedewerkers die de doelgroep maar oppervlakkig leren kennen, om dan alleen op een afdeling te staan? Zijn de trainingen die worden gegeven voldoende of is het belangrijk dat er meer scholing wordt gegeven, niet alleen aan de vaste medewerkers, maar ook aan de

flexmedewerkers? Dat zijn de spanningsvelden waar ik mijn vragen bij stel en waar ik mij verder in wil gaan verdiepen met dit onderzoek.

(22)
(23)

Hoofdstuk 4: Theoretische verkenning

Uit eerdere hoofdstukken is naar voren gekomen wat de aanleiding was voor dit onderzoek en is het probleem verder verkend. In dit hoofdstuk zal er dieper worden ingegaan op de bestaande literatuur over diverse onderwerpen, die ook al eerder benoemd werden. Er zal worden beschreven wat veiligheid kan betekenen, waardoor mensen een gevoel van onveiligheid kunnen ervaren en hoe belangrijk veiligheid binnen een team is. Daarnaast worden factoren die van invloed zijn op het gevoel van veiligheid beschreven en wordt de problematiek van de doelgroep verder uitgediept. Tot slot worden de begrippen flexibel werken en de flexmedewerkers nader bekeken.

Veiligheid, veilig werken en invloeden op de veiligheid

4.1. Veiligheid

Om eerst duidelijk te krijgen wat veiligheid is, stuitte ik op een artikel uit het tijdschrift voor toegepaste Arbowetenschap. Mertens (2008) zegt in dit artikel dat veiligheid een groot woord is zonder echte specifieke inhoud. Volgens hem is veiligheid in de afgelopen honderd jaar vooral gepreciseerd in regelgeving. Om empirisch betekenisvol te zijn zal dit verder moeten worden toegelicht. Om het begrip te kunnen hanteren moet er in de definitie besloten zijn hoe het kan worden gemeten. Er wordt ook wel gezegd dat veiligheid is zoals bedoeld (Mertens, 2008). Daarmee is veiligheid eigenlijk een kwestie van een afspraak. Veiligheid betekent dan dat de regels worden nageleefd. Mertens (2008) omschrijft naast deze operationele definitie ook nog de waarde veiligheid. Dit betekent dat er door personen en instanties, eigen definities worden gegeven van veiligheid. Daar komen ook bepaalde verwachtingen bij kijken. Er wordt soms verondersteld dat er nooit een teveel aan kan zijn of dat de veiligheid altijd beter kan. Volgens Mertens (2008) is veiligheid een

ongedefinieerde waarde en veiligheid moet altijd verworven worden en concurreren met andere waarden.

In een essay van de onderzoeksgroep Veiligheid en Veerkracht beschrijven zij veiligheid net iets anders (Boutellier, van Steden, & van Stokkom, 2016). Zij beschrijven veiligheid als een ambivalent ideaal. Aan de ene kant verenigt en beschermt veiligheid. Het is namelijk een basisbehoefte van elk mens en als men zichzelf niet kan beschermen, kan diegene altijd een beroep doen op bijvoorbeeld rechtsinstanties. Anderzijds heeft veiligheid ook een andere kant. Veiligheid discrimineert; door het creëren van veilige omstandigheden, keert men zich tegen de groepen die onveiligheid veroorzaken (Boutellier et al., 2016). En veiligheid verdeelt. Door de werking van recht en regulering worden de morele ruimtes van een samenleving begrensd. Dit houdt in dat er verschillen zijn tussen buiten of binnen staan. Als je buiten staat, heb je niet automatisch recht op veiligheid, maar als je binnen bent wel. Neem als voorbeeld een asielzoeker. Hier in Nederland zijn niet alle asielzoekers welkom, maar als je eenmaal welkom bent, heb je ook recht op bescherming (Boutellier et al., 2016).

Een redelijk duidelijke definitie van het begrip veiligheid wordt beschreven als “een zekere mate van ordening en rust in het publieke domein” (van Winsum-Westra & de Boer, 2004). Tevens wordt het omschreven als bescherming van gezondheid, leven en goederen tegen acute of dreigende

aantastingen. Onveiligheid is dan alles wat hier inbreuk op maakt (van Winsum-Westra & de Boer, 2004). Het gaat erom of iemand zich bedreigd voelt door inbreuken op zijn woon- en of werksituatie (Elffers & de Jong, 2004). Dit kan komen door misdrijven, overtredingen of ernstige overlast. Ook bestaat er fysieke en sociale veiligheid. De sociale veiligheid heeft te maken met het gedrag van mensen en de relaties/interacties tussen mensen (van Winsum-Westra & de Boer, 2004). Bij een (sociaal) onveilige situatie kun je denken aan bedreigingen, criminaliteit en geweldsdelicten. Bij fysieke veiligheid herken je bronnen van onveiligheid die veroorzaakt worden door toestanden waar mensen niets aan kunnen doen (van Winsum-Westra & de Boer, 2004). Bijvoorbeeld een orkaan die een eiland verwoest.

(24)

Omdat binnen dit onderzoek veiligheid een belangrijk aspect is, is het relevant om na te gaan wat er eigenlijk met veiligheid bedoeld wordt en hoe anderen dit opvatten. Daarom zijn bovenstaande bronnen bekeken. Zoals Mertens (2008) omschreef kan hij er niet echt een specifieke inhoud aan geven; er is zowel een empirische als een operationele definitie van veiligheid. In het andere artikel beschrijven ze de ambivalente kanten van het begrip (Boutellier, Van Steden en Van Stokkom, 2016). Van Winsum-Westra en de Boer (2004) hebben een korte definitie van het begrip kunnen geven. Ook hebben zij verschillende vormen van veiligheid beschreven. Qua inhoud wordt er niet precies

hetzelfde gezegd, maar Mertens (2008) en Botterlier et al. (2016) benoemen beiden dat het begrip diverse kanten heeft. Er is niet één betekenis voor dit begrip, er hangen meerdere kanten aan veiligheid. En van Winsum-Westra en de Boer beschrijven deze kanten (2004).

4.2. Onveiligheidsbeleving

Zoals eerder genoemd is veiligheid en de beleving daarvan subjectief. In een onderzoek van Spithoven, de Graaf & Boutellier (2012) werd er omschreven dat sommige mensen van nature angstiger zijn aangelegd dan andere mensen. Hoe veilig mensen zich voelen in hun omgeving is afhankelijk van de bekendheid met de omgeving. Hoe bekender de plek, hoe veiliger men zich voelt. Ditzelfde is het geval als men meer bekend is met de personen die zich in de omgeving van persoon bevinden (Spithoven, de Graaf & Boutellier, 2012).

In een artikel van de Donder, Verté & Messelis (2005) wordt er gekeken naar de verhouding mannen en vrouwen. Zij hebben in hun onderzoek meerdere onderzoeken bestudeerd en zij vertellen dat het vaker voorkomt dat vrouwen onveiligheidsgevoelens ervaren dan mannen. Vrouwen zijn

bijvoorbeeld drie keer angstiger dat ze fysiek worden aangevallen. Of ze vinden het enger dan

mannen om in het donker buiten te lopen. Maar ook omschrijven zij dat andere studies zeggen dat er helemaal geen verschillen zijn tussen mannen en vrouwen. Die zeggen dat het meer kan liggen aan de economische verschillen tussen mensen (de Donder, Verté & Messelis, 2005).

Deze bronnen zijn relevant binnen dit onderzoek omdat daar ook gekeken zal worden hoe subjectief het begrip veiligheid eigenlijk is. Zoals Spithoven, de Graaff & Boutellier (2012) zeggen; sommige mensen zijn van nature angstiger dan andere mensen. In het artikel van de Donder, Verté & Messelis (2005) wordt er een aantal tegenstellingen gegeven. Sommige onderzoeken geven aan dat er een verschil zit tussen mannen en vrouwen; dat vrouwen angstiger zijn. Terwijl anderen dit

tegenspreken. Binnen dit onderzoek zal ook gekeken worden of er een verschil zit tussen mannen en vrouwen en het gevoel van veiligheid dat zij ervaren.

4.3. Veilig werken binnen een team

In een onderzoek dat van Paassen (2014) deed naar belangrijke variabelen van cliëntondersteuning, had hij het over de veiligheid van een team. Als er voldoende veiligheid is binnen een team, kan er ook een goede ondersteuning aan de cliënten geboden worden. In zijn onderzoek vertelt hij dat de hulpverleners zich fysiek veilig moeten voelen op de groep door bijvoorbeeld het aanwezig zijn van een collega of een achterwacht. Daarnaast moeten ze zich ook veilig genoeg voelen om open te praten over moeilijkheden en de successen (van Paassen, 2014).

In een artikel van Edmondsun (1999) wordt er beschreven wat psychologische veiligheid betekent binnen een team. Dit begrip krijgt dan de betekenis dat er een gedeelde overtuiging is en dat het binnen het team veilig is om interpersoonlijke risico’s te kunnen nemen. Het ontstaan van zo’n overtuiging komt als er een gevoel van vertrouwen is en dat men zich vrij voelt om zijn of haar mening te uiten. Dit vertrouwen ontstaat als er wederzijds respect is tussen de collega’s. Daarnaast wordt er beschreven dat er verschillende niveaus van psychologische veiligheid kunnen zijn. Een hoog niveau van psychologische veiligheid betekent dat de teamleden sneller over hun angsten en fouten durven te praten, dan in een team waar dit niveau lager is (Edmondsun, 1999).

(25)

Dit gedeelte ging niet zozeer alleen over veiligheid, maar ook over wat er nodig is om veilig te kunnen werken. Van Paassen (2014) beschrijft dat medewerkers zich veilig moeten voelen om open over moeilijkheden en successen te kunnen praten. Edmondsun (1999) haakt hierop in door te zeggen dat dit sneller gebeurt als er een hogere mate van psychologische veiligheid heerst. Beide bronnen zijn relevant binnen dit onderzoek want hieruit wordt duidelijker wat er binnen een team nodig is om het gevoel van veiligheid te vergroten.

4.4. Agressie

Zoals eerder werd genoemd kan de veiligheid beïnvloed worden door onder andere agressie en geweld. In deze paragraaf zal er dieper in worden gegaan op wat de oorzaken hiervan kunnen zijn. In een interview met hoogleraar Bram Orobio de Castro (Gevers, 2011), legt hij uit wat hij in zijn onderzoek naar agressie heeft ontdekt. Volgens hem weten we, onder andere uit eerder onderzoek, dat aandachtsproblemen samenhangen met een moeilijk temperament, armoede en een dwingende opvoeding. Maar dat wil niet zeggen dat dit de oorzaken zijn die agressie opwekken. Het gaat volgens hem om de combinatie van factoren die agressief gedrag uitlokken (Gevers, 2011).

Er zijn twee typen agressie, het reactieve en proactieve type. Bij reactieve agressie vertonen kinderen op jonge leeftijd al vijandig gedrag. Ze hebben vaak ruzie met anderen omdat ze het idee hebben dat ze bedreigd worden (Gevers, 2011). Deze kinderen kunnen op latere leeftijd relatieproblemen krijgen, maken vaak hun school niet af en hebben geen werk. Ook krijgen ze vaak te maken met verslavingsproblematiek. Bij proactieve agressie wordt men niet agressief omdat men zich bedreigd voelt, maar omdat men iets wil bereiken (Gevers, 2011).

Een ander onderzoek gaat meer over de neurobiologische factoren van agressie (Niesink & van Amsterdam, 2017). Ook kijken ze naar de invloeden van alcohol en drugs. In hun artikel omschrijven ze dat mensen agressief kunnen worden door het gebruik van middelen, maar de meeste agressie wordt opgewekt vanuit de contextuele factoren, meer dan vanuit het middel (Niesink & van Amsterdam, 2017). Men moet hierbij denken aan de genetische aanleg, opvoeding en karakter. De genetische factoren bepalen de aanleg voor agressie. Maar hoe het tot uiting komt het en onder welke omstandigheden wordt vooral bepaald door de opvoeding.

4.5. Dimensies van agressie

In zijn boek omschrijft Schuur (2014) verschillende kanten van agressie. Geweld is een vorm die men het meest noemt als men aan agressie denkt. Schuur (2014) noemt het ook wel een negatieve agressie. Hij definieert geweld als aanwending van een destructieve kracht en antipathie tegen mensen om een bepaald doel te kunnen bereiken (Schuur, 2014). Geweld kan direct of indirect zijn. Ufkes en Giebels (2014) vullen dit aan met nog twee andere dimensies; actief versus passief en fysiek versus verbaal. Voorbeelden van fysieke, actieve, directe agressie zijn slaan, schoppen, doodsteken. Indirecte, actieve fysieke agressie is bijvoorbeeld diefstal. Verbale, directe, actieve agressie is bijvoorbeeld uitschelden of bedreigen (Ufkes & Giebels, 2014). De indirecte versie hiervan kan zijn roddelen. Passieve, fysieke vormen zijn bijvoorbeeld staken (direct) en een ander niet beschermen (indirect). Passieve, verbale vormen zijn niet antwoorden (direct) of niet opkomen voor de andere partij (indirect) (Ufkes & Giebels, 2014).

Deze informatie is relevant voor dit onderzoek, want in het werkveld krijgen de medewerkers te maken met agressie. Maar om er mee om te kunnen gaan, is het belangrijk om te weten wat de oorzaken kunnen zijn. Tussen de verschillende onderzoekers zitten overeenkomsten omdat ze beiden zeggen dat het aan meerdere factoren ligt. Maar Gevers (2011) keek meer naar de

omgevende factoren die agressief gedrag kunnen uitlokken terwijl Niesink & van Amsterdam (2017) voornamelijk kijken naar de biologische oorzaken. Het is relevant om alle visies in het achterhoofd te houden bij dit onderzoek, omdat agressie niet één oorzaak kent.

(26)

Daarnaast zijn er verschillende vormen en dimensies van agressie. Door de verdieping in deze literatuur kan er gekeken worden wat, binnen dit onderzoek, het meest van toepassing is. 4.6. Drugs en agressie

Omdat de oorzaken van agressie nu verhelderd zijn, wordt er in deze paragraaf meer gekeken naar de middelen die agressief gedrag kunnen beïnvloeden. Van Amsterdam & Niesink (2017) omschrijven in een ander artikel dat het gebruik van drugs weinig aanleiding geeft tot agressief gedrag. Maar een uitzondering hierop is een drugsgebruiker die onthoudingsverschijnselen heeft (van Amsterdam & Niesink, 2017). Als een drugsgebruiker zonder middelen zit en er niet aan kan komen, wordt deze onrustig, agressief en geagiteerd.

Alcohol vergroot de kans op agressief gedrag (van Amsterdam & Niesink, 2017). Na ongeveer 5 glazen alcohol is de kans verhoogd dat de drinker een dader of slachtoffer wordt bij een incident. Bij veelvuldig alcoholgebruik is de kans dat er een geweldsincident ontstaat 50 procent. Dit geweld dat door alcohol wordt veroorzaakt, kan deels worden verklaard door de stoffen die erin zitten, maar ook door de contextuele factoren. Per promille alcohol dat er in het bloed zit, wordt de kans op agressie met 6 procent verhoogd (van Amsterdam & Niesink, 2017).

Naast alcohol staan een aantal druggerelateerde middelen ook in verband met agressie. Bijvoorbeeld het gebruik van cocaïne en amfetamine (van Amsterdam & Niesink, 2017). Deze zorgen namelijk voor een verhoogde prikkelgevoeligheid, waakzaamheid en fysieke agressie. Bij het gebruik van XTC zijn er wisselende uitkomsten. Enerzijds blijkt uit onderzoek dat mensen agressiever ervan worden omdat de dosering van de pillen steeds hoger wordt. Anderzijds zou XTC in lagere doseringen minder agressie opwekken dan andere drugs. Dit omdat het serotonineconcentraties verhoogt in de

hersenen (van Amsterdam & Niesink, 2017). Van Amsterdam en Niesink (2017) zeggen tot slot dat er veel aanwijzingen zijn dat alcohol en agressie samenhangen, maar dat er nog geen consistent bewijs is dat cocaïne en amfetaminen agressie uitlokken.

Bovenstaande informatie biedt perspectieven op het alcohol- en drugsgebruik en de relatie tot agressie. Omdat de medewerkers in dit onderzoek werken met cliënten die alcohol en drugs gebruiken, is het nuttig om te weten of deze middelen agressie-gerelateerd zijn. Wat uit het artikel van Amsterdam en Niesink (2017) kwam, is dat met name veelvuldig alcoholgebruik kan leiden tot agressieve situaties. Met drugs is dit minder, maar er is ook nog onvoldoende bewijs.

(27)

De doelgroep en hun problematiek

4.7. Verslaving, misbruik en afhankelijkheid

De term verslaving is een term die men regelmatig hoort. In de DSM-5 staat de term er voor het eerst sinds 50 jaar weer in (Sigling, 2016). Maar wat is een verslaving en welke meningen zijn er in de loop der jaren over gevormd?

Volgens Badiani (2014) is er niet een uitleg die precies vertelt wat de term inhoudt. Volgens hem zijn er drie definities die de term verduidelijken. De eerste uitleg is dat het als een lekenterm werd gebruikt in de laat-zestiende eeuw. Het duidde bepaalde neigingen of voorkeuren aan voor bepaalde activiteiten of gewoontes. Bijvoorbeeld overmatig alcoholgebruik of roken. Het kon dan in de

positieve en negatieve betekenis voorkomen (Badiani, 2014).

Een paar decennia later werd de term verslaving gebruikt als een medische term voor pathologisch, compulsief drugsgebruik. De laatste uitleg gaat erover dat het wordt gebruikt als een psychologische term om een dwangmatige motivatie aan te duiden (Badiani, 2014).

Sluyter (2009) geeft in zijn artikel aan dat verslaving een hersenziekte is en daarbij zit de oorsprong in het meso-limbische dopaminesysteem. Verschillende drugs zorgen ervoor dat er een grote

hoeveelheid dopamine wordt afgegeven. Deze stijging van de dopamine is veel intenser, sneller en langduriger van aard (Sluyter, 2009). Veel meer dan bijvoorbeeld de natuurlijke beloning van voedsel. Daarom speelt dopamine een belangrijke rol bij het ontwikkelen van een verslaving. Daarnaast kunnen genetische- en omgevingsfactoren een rol spelen bij het ontwikkelen van een verslaving. Heather (2017) gebruikt de theorie van Marc Lewis als uitganspunt om de sociaal-politieke context te bespreken van het hersenziektemodel van een verslaving. Hij citeert de theorie dat een verslaving helemaal niet als hersenziekte gezien moet worden (Heather, 2017). In de maatschappij wordt de verslaving enerzijds gezien als een hersenziekte en anderzijds wordt gesteld dat verslaafden

slachtoffers zijn van hun maatschappelijke situatie. De gemeenschappelijke mening die overheerst is dat drugsverslaafden zwakke, slechte mensen zijn die niet bereid zijn hun gedrag te beheersen en volgens de morele waarden te leven. Heather (2017) beschrijft dat het geen hersenziekte is en dat de mensen ook niet zwak en slecht zijn. Hij benoemt dat verslaving bijvoorbeeld gezien kan worden als een keuze die iemand maakt.

Daarnaast werden er voorheen stoornissen gebruikt als misbruik en afhankelijkheid van een middel. In de DSM-5 staan deze termen niet meer apart beschreven, maar zijn ze samengevoegd tot een ‘stoornis in het gebruik van een middel’ (Sigling, 2016). De betekenis hiervan is: een problematisch patroon van middelengebruik dat leidt tot klinisch significante beperkingen of lijdensdruk zoals blijkt uit minstens twee van de volgende kenmerken die binnen een periode van een jaar optreden. Er zijn nu elf kenmerken die bij deze samengevoegde stoornis horen (Sigling, 2016).

De doelgroep binnen het Leger des Heils wordt vaak geconfronteerd met een verslaving. Zoals Sluyter (2009) beschreef kan het gezien worden als een hersenziekte. Terwijl Badiani (2014) zegt dat er niet een uitleg is voor het begrip verslaving. Heather (2017) deelt deze mening gedeeltelijk; er heersen diverse meningen over wat een verslaving is en waar het vandaan komt. Verslaving is een begrip dat men uit meerdere invalshoeken kan bekijken en hangt dus samen met de morele waarden die iemand zelf heeft.

4.8. Licht verstandelijke beperking

Mensen met een lichtverstandelijke beperking hebben grotere kans op middelengebruik en een verslaving (VanDerNagel, 2017). In de DSM-5 staat een verstandelijke beperking omschreven als een aandoening die ontstaat tijdens de ontwikkelingsperiode. Het omvat zowel tekorten in het

intellectuele als adaptieve functioneren, in sociale en praktische domeinen (de Bruijn, Buntinx & Twint, 2014).

(28)

Deze tekorten zijn ontstaan in de ontwikkelingsperiode, dus voor het achttiende levensjaar. Het IQ van mensen met een verstandelijke beperking ligt tussen de 50 en de 70 (de Bruijn et al., 2014). Mensen met een verstandelijke beperking hebben vaak een laag zelfbeeld, weinig zelfinzicht, zijn makkelijk beïnvloedbaar en lopen ook het risico om overvraagd te worden (Dijkstra, Bransen & Leeman, 2011). Dit betekent dat er meer van hen gevraagd en verwacht wordt, dan ze daadwerkelijk aankunnen. Dit gebeurt omdat hun beperking vaak niet zichtbaar is. Onderzoeken tonen aan dat het alcohol- en drugsgebruik onder jongeren met een LVB hoger is dan onder gewone jongeren (Dijkstra, Bransen & Leeman, 2011).

Voor deze doelgroep kan er nog meer geïnvesteerd worden in de preventie van het middelengebruik (VanDerNagel, 2017). Daarnaast zou er in de verslavingszorg eerder gescreend moeten worden of iemand een lichtverstandelijke beperking heeft of niet. Omdat er dan sprake is van een dubbele problematiek, oftewel comorbiditeit, moet er rekening gehouden worden met de aanpak van de problematiek (VanDerNagel, 2017).

Bovenstaande informatie is relevant voor dit onderzoek omdat het veel voorkomt dat cliënten een lichtverstandelijke beperking hebben. Uit onderzoek blijkt ook dat middelengebruik vaker voorkomt onder mensen met een lichtverstandelijke beperking (Dijkstra, Bransen & Leeman, 2011). Als begeleider in dit werkveld is het relevant om hier de benodigde kennis over te hebben, want het heeft namelijk ook invloed op de wijze waarop je met iemand om gaat. Een veelvoorkomend

probleem is namelijk overvraging. Dit kan weer leiden tot verstoord gedrag, wat tevens weer invloed kan hebben op de veiligheid (Wieland, Kapitein, Otter, & Baas, 2014).

4.9. Comorbiditeit

Een verschijnsel dat steeds vaker voorkomt, is het hebben van twee of meer aandoeningen bij cliënten (Montanari, Pasinetti, Thanki & Vicente, 2013). Men kan hierbij denken aan het hebben van een verslaving en schizofrenie. Het risico op comorbiditeit is groot bij hevige alcoholgebruikers en bij cliënten die middelenafhankelijk zijn. Montanari et al. (2013) beschrijven dat psychische stoornissen vaak een risicofactor vormen voor een verslavingsstoornis, maar dat veelvuldig middelengebruik en afhankelijkheid kunnen leiden tot psychiatrische stoornissen.

Een andere onderzoeker Carpentier (2014) heeft het in zijn onderzoek over psychiatrische

comorbiditeit. Hij deed onderzoek naar opiaat-verslaafde cliënten en psychiatrische comorbiditeit. Hij ondervond dat er voornamelijk stemmings- en angststoornissen voorkwamen, in combinatie met de verslavingsproblematiek (Carpentier, 2014). Deze combinatie van een opiaatverslaving en een andere psychische stoornis is bijna onmogelijk te behandelen. Dit is alleen mogelijk als de verslaving tegelijk wordt aangepakt met de comorbide stoornis (Carpentier, 2014). Het is vaak ook lastig om de symptomen van een middelenverslaving te onderscheiden van een psychische stoornis.

Sommige effecten van drugs kunnen hetzelfde zijn als die van een psychische stoornis (Montanari, Pasinetti, Thanki & Vicente, 2013). Daarnaast is het moeilijk om de tijdspanne van de twee

aandoeningen in te schatten. Voor een professional die een diagnose wil stellen, is het belangrijk om te achterhalen wanneer welke symptomen begonnen en wat het ontwikkelingsproces daarvan is (Montanari, Pasinetti, Thanki & Vicente, 2013).

Uit de literatuur blijkt dat comorbiditeit lastig te behandelen is (Carpentier, 2014). De relevantie voor dit onderzoek hiervan is of de medewerkers wel voldoende kennis en inzicht hebben in de

problematiek van de doelgroep waar men mee werkt. Het is belangrijk om te onthouden dat er vaak niet een stoornis of probleem aan de hand is, maar dat er diverse probleemgebieden zijn die ook invloed op elkaar hebben en soms moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn (Montanari, Pasinetti, Thanki & Vicente, 2013).

(29)

De hulpverleners

4.10. Flexmedewerkers

In de afgelopen vijftien jaar is het aandeel van flexibele banen flink gegroeid (Kremer, Went & Knotterus, 2017). Terwijl het aantal flexmedewerkers in Europa is afgenomen, is het in Nederland ongeveer anderhalf keer zo groot geworden. Er wordt gezegd dat deze groei nog verder zal toenemen (Kremer, Went & Knotterus, 2017).

Uit onderzoek blijkt dat vrouwen vaker een flexibel contract hebben dan mannen. Daarnaast zijn het vaak jonge mensen, die naar school gaan (Cörvers & van Thor, 2010). Ongeveer de helft van de flexwerkers is onder de 25 jaar. Daarnaast valt het op dat steeds meer flexwerkers hoger opgeleid zijn. Flexwerk wordt vaak gezien als een baan die voor laaggeschoolden bestemd is. Maar tien jaar geleden is het percentage dat een Hbo-opleiding volgde, gestegen naar 23 procent (Cörvers & van Thor, 2010).

Een voordeel van het flexwerken, is dat je een baan hebt en dat je ervaring kunt opdoen. Je kunt je kennis en vaardigheden uitbreiden en ontdekken welke baan bij jou past (Smiths, 2017). Maar de vraag is wat voor gevolgen het kan hebben voor organisaties en bedrijven. Het is goedkoper om mensen in te zetten die tegen een lager arbeidsloon werken.

Een nadeel is dat er soms minder motivatie aanwezig is bij de flexmedewerkers en dat er minder scholingsmogelijkheden zijn (Smiths, 2017). Er wordt vaak een stuk minder geïnvesteerd in flexmedewerkers dan in vaste medewerkers (Kremer, Went & Knotterus, 2017).

Bovenstaande bronnen zijn relevant in dit onderzoek omdat het gaat over de medewerkers die in dit onderzoek centraal staan. Zoals uit onderzoek blijkt, is de verwachting dat deze groep

flexmedewerkers nog verder zal doorgroeien in de komende jaren (Kremer, Went & Knotterus, 2017). Flexibele arbeid is vaak populair onder jongere mensen, die bijvoorbeeld nog een studie volgen naast het flexwerk. De beschreven informatie kan in dit onderzoek een opstap zijn voor de onderzoeksvragen en de populatie die ik wil gaan onderzoeken.

4.11. Flexibel werken

In de resultaten van hun onderzoek beschrijven Fouarge et al. (2011) dat werknemers met flexibele contracten minder vaak deelnemen aan trainingen dan werknemers met een vast contract. De trainingen zijn vaak bedoeld om nieuwe vaardigheden op te doen. Het blijkt dat flexwerkers lager opgeleid zijn dan vaste medewerkers en dit is te wijten aan het feit dat deze werknemers minder, door de werkgever gesubsidieerde, trainingen aangeboden krijgen (Fouarge, de Grip, Smiths & de Vries, 2011). De flexwerkers proberen dit te compenseren door zelf te investeren in een opleiding of training. Deze zijn vaak minder gericht op de vaardigheden die nodig zijn voor hun huidige baan, maar meer op het vinden van een andere baan.

De flexibele werknemers die deel mogen nemen aan een training die gefinancierd wordt door het bedrijf, hebben vaak een grotere kans op het krijgen van een vast contract. Dit is niet het geval als de flexibele werknemer zelf een training volgt en betaalt (Fouarge et al. 2011).

Een onderzoek uitgevoerd in Duitsland, Zwitserland en Groot-Brittannië, keek niet naar de nadelen van flexibel werken, maar juist naar de voordelen die het kan hebben (Gebel, 2013).

De onderzoekers vergeleken tijdelijk werk als alternatief voor de werkloosheid. Ze hebben gekeken naar de periode 1991-2009 en daaruit konden zij constateren dat het aannemen van tijdelijk werk, de kansen verhoogde op werk in de daaropvolgende 5 jaar in Duitsland en Groot-Brittannië (Gebel, 2013). Ook is de kans op een vast contract in de daaropvolgende jaren groter. In Zwitserland vond men noch lange termijn voordelen, noch nadelen bij het aannemen van een tijdelijke baan (Gebel, 2013).

(30)

In het boek waarin analyses staan van TNO en het CBS (2015) worden beide bovenstaande onderzoeken bevestigd. Ook uit hun onderzoek blijkt dat flexwerkers een lagere kans hebben om deel te nemen aan een gefinancierde training dan vaste medewerkers. Daarnaast kan een tijdelijke baan weinig houvast bieden, want periodes van werkloosheid volgen daarop. Maar daartegenover wordt gesteld dat een tijdelijke baan perspectief kan bieden op een vaste baan (TNO & CBS, 2015). De onderzoeken kwamen redelijk overeen met elkaar. Fouarge et al. (2011) en TNO & CBS (2015) verklaren allebei dat er minder in flexwerkers wordt geïnvesteerd. De relevantie binnen dit onderzoek is dat uit deze literatuur blijkt dat flexwerkers minder bijscholing krijgen en daardoor minder inzichten en kennis hebben. Er zal in dit onderzoek onderzocht worden of de

flexmedewerkers dit ook ervaren of niet en wat voor invloed dat kan hebben op het gevoel van veiligheid.

4.12. Protocollen/Richtlijnen

Al decennialang worden er richtlijnen en protocollen opgesteld. De officiële betekenis van een richtlijn is dat het een document is met daarin aanbevelingen (Regieraad Kwaliteit van Zorg, 2012). Deze aanbevelingen zijn gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Het is een

hulpmiddel waarin bepaalde handelingen staan aangegeven die men moet volgen als er zich iets voordoet, bijvoorbeeld een incident (Regieraad Kwaliteit van Zorg, 2012).

Het doel van protocollen of ook wel richtlijnen genoemd, is om bijvoorbeeld fouten te voorkomen, de zorg te bewaken en om risico’s te verkleinen (van Everdingen, et al., 2004). Ook wordt er door het gebruik van richtlijnen meer transparant gewerkt. Daardoor kan de organisatie ook verantwoording afleggen voor het handelen van een medewerker (van Everdingen, et al., 2004).

Dit onderwerp is relevant binnen dit onderzoek omdat er ook gekeken zal worden of de

flexmedewerkers op de hoogte zijn van de veiligheidsprotocollen en of hier informatie over wordt gegeven. Zoals uit de theorie blijkt kunnen de protocollen bepaalde handvatten bieden bij het handelen in dergelijke situaties. Bijvoorbeeld als een cliënt ongewenst gedrag vertoont, kan er op basis van de beschreven stappen, in de situatie worden ingegrepen met als doel dat er iets

verandert. Bovenstaande informatie kan ik meenemen binnen dit onderzoek om te kijken of dat ook echt het geval is bij de flexmedewerkers.

(31)

Hoofdstuk 5: Probleemstelling, doelstelling, vraagstelling en begrippen

definiëring

In dit hoofdstuk zal de gevonden informatie uit de probleemverkenning en de theoretische

verkenning geanalyseerd worden en samenkomen tot een probleemstelling. Daarna zal het doel van dit onderzoek duidelijk worden gemaakt. Vervolgens wordt de vraagstelling voortkomend uit de probleemstelling geformuleerd en de bijbehorende deelvragen. Tot slot worden de belangrijkste begrippen gedefinieerd.

5.1. Probleemstelling

Zoals blijkt uit mijn theoretische verkenning en probleemverkenning wordt het flexibel werken populairder in Nederland. De voorspellingen zijn ook dat deze groep verder zal toenemen in de komende jaren (Kremer, Went & Knotterus, 2017). Uit onderzoek blijkt dat deze groep medewerkers vaak minder bijscholing aangeboden krijgt vanuit de werkgever, dan vaste medewerkers. Daardoor hebben zij minder kennis en inzichten in het beroep dat zij uitoefenen (Fouarge, de Grip, Smiths & de Vries, 2011). Daarnaast worden flexmedewerkers niet altijd goed ingewerkt en hebben zij weinig inzicht in de dossiers van deelnemers. Voorts komt het voor dat flexmedewerkers alleen op een afdeling staan met veertig bewoners. Er is dan wel altijd een achterwacht bereikbaar die in geval van nood gebeld kan worden.

De doelgroep waarmee de flexmedewerkers werken in dit onderzoek, bestaat uit deelnemers die in de maatschappelijke opvang of beschermd wonen afdelingen van het Leger des Heils wonen. Zij kampen met complexe problematiek en vaak speelt comorbiditeit een grote rol. Dit houdt in dat er minimaal twee maar vaak meerdere aandoeningen/stoornissen aanwezig zijn (Montanari, Pasinetti, Thanki & Vicente, 2013). Verslaving speelt een grote rol binnen de problematiek van de deelnemers en uit onderzoek blijkt, dat met name, veelvuldig alcoholgebruik negatief of agressief gedrag kan opwekken (van Amsterdam & Niesink, 2017). Ook bleek uit onderzoek dat er steeds meer mensen met een lichtverstandelijke beperking terecht komen in de maatschappelijke opvang (Gemeente Amsterdam, 2015). Dit is een groep die vaak een laag zelfbeeld heeft en weinig zelfinzicht, plus een lager IQ. Deze doelgroep loopt daarnaast een groter risico op middelengebruik (Dijkstra, Bransen & Leeman, 2011).

Om de veiligheid van de medewerkers te waarborgen heeft het Leger des Heils een aantal

protocollen opgesteld die ingezet kunnen worden als een incident zich voordoet. Daarnaast worden trainingen aangeboden, maar zoals eerder genoemd en uit onderzoek bleek, krijgen niet alle flexmedewerkers de kans om deze te volgen. Veiligheid blijkt tevens een begrip te zijn dat niet een eenduidige definitie heeft. Het is dus best wel een subjectief begrip en kan voor iedereen wat anders betekenen.

Het probleem dat naar voren komt, is of de veiligheid van flexmedewerkers wel voldoende gewaarborgd is. Het gaat erom of zij voldoende veiligheid ervaren en wat voor hen de veiligheid beïnvloedt. Ook gaat het erom of zij hun werk kunnen uitvoeren in een veilige setting. Omdat flexmedewerkers op bijna alle afdelingen van het Leger des Heils in Amsterdam worden ingezet, is er niet specifiek een afdeling waarbinnen dit probleem speelt, maar zijn deze allemaal betrokken. Het is een probleem omdat de organisatie met behulp van de protocollen en trainingen voldoende

veiligheid probeert te bieden, maar de signalen uit de beroepspraktijk en theorie geven aan dat dit nog niet helemaal gewaarborgd wordt.

(32)

5.2. Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is inzichtelijk maken hoe de flexmedewerkers veiligheid ervaren. Is dit voldoende of hebben zij behoefte aan andere maatregelen of middelen? Als er een incident voorkomt, op welk soort locatie is dat dan? Het gaat erom of de flexmedewerkers zich, door het toenemen van de zwaarte van de doelgroep, veilig genoeg voelen om werkzaam te blijven als

flexmedewerker. Voor de flexpool kan dit zeer informatief zijn om te weten of hun medewerkers zich veilig voelen op de werkvloer. Afhankelijk van de resultaten kunnen zij gaan kijken of ze eventuele veranderingen moeten doorvoeren voor wat betreft de veiligheid, contact en dergelijke. Ook kunnen zij dit weer doorgeven aan de afdelingen waarop de flexmedewerkers werkzaam zijn. De afdelingen kunnen namelijk informatie vanuit dit onderzoek krijgen over wat de flexmedewerkers bijvoorbeeld goed geregeld vinden, maar ook wat ze minder goed vinden. En afhankelijk van de uitkomsten, zullen eventueel doorgevoerde veranderingen ook invloed hebben op de cliënten.

5.3. Vraagstelling Hoofdvraag:

In hoeverre ervaren flexmedewerkers een gevoel van veiligheid ten aanzien van de doelgroep, het deskundigheidsaanbod en de collega’s, op de afdelingen van het Leger des Heils Amsterdam? Deelvragen:

1. Welke wisselwerking is er te zien tussen de doelgroep en het gevoel van veiligheid dat de flexmedewerkers ervaren?

2. Hoe wordt het deskundigheidsaanbod vanuit de organisatie, ten aanzien van het gevoel van veiligheid, ervaren door de flexmedewerkers?

3. Welke invloed heeft de rol van collega’s op het gevoel van veiligheid van de flexmedewerkers?

5.4. Begrippen definiëring Veiligheid

Er zijn vele vormen van veiligheid en dit wordt deels ook subjectief bepaald. Wat in dit onderzoek wordt aangehouden als definitie van veiligheid is: De mate waarin men niet telkens over zijn of haar schouders hoeft te kijken. Waarbij men zich niet bedreigd voelt door de gedragingen van een ander in zijn of haar werkomgeving en daarnaast op zijn of haar collega’s kan vertrouwen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is in deze geest dat ik de opdracht begrijp voor ieder van ons in 2016: barmhartigheid, barmhartig zijn zoals het hart van God, die een God van liefde is?. God heeft in

Een aantal weken voor de start van de meting heeft er overleg plaats gevonden met Leger des Heils - Domus Wehl over de organisatie en uitvoering van de CQI meting?. Tevens is

Tijdens het gesprek op 9 maart 2021 heeft u aangegeven en laten zien dat in de periode tussen het bezoek van de toezichthouder en het definitieve

Zijn werk wordt door een vooraanstaand kennis- en adviescentrum voor maatschappelijke opvang, Movisie, genoemd als een goed voorbeeld van maatschappelijke zorg in het publieke

Voor het nagaan van de onderscheidende kenmerken, is aan de respondenten gevraagd of ze konden aangeven op welke manier de werkwijze van de Leger des Heils Jeugdbescherming

Voor de behandeling van de klacht en/of het verzoek om compensatie worden door de Commissie geen kosten (griffierecht of iets dergelijks) in rekening gebracht, deze kosten zijn

Jouw handelen en spreken, bepalen het beeld dat mensen hebben van het Leger des Heils en waar het voor staat?.

Voor het overzicht van bezoldiging van de Raad van Bestuur en leden van de Raad van toezicht wordt verwezen naar de jaarrekening 2021, waarin een verwijzing is opgenomen naar