• No results found

Hoofdstuk 5: Probleemstelling, doelstelling, vraagstelling en begrippen definiëring

7.4.1 Collega’s op de werkvloer 47-

De eerste paar vragen die in het interview werden gesteld over deelvraag drie, hadden betrekking op de werksfeer en de omgang. De respondenten vertelden dat de werksfeer verschillend kan zijn per afdeling. Met name de invloed van collega’s is hierbij een belangrijk punt. De respondenten zeggen dat ze niet heel vaak hele nare ervaringen hebben gehad, maar dat de reacties toch wel verschillen per afdeling. Dat ze niet altijd als een volwaardige medewerker worden gezien. Respondent 6

benoemt dat ze dit toch wel erg treurig vindt. Respondent 8 gaf aan dat de medewerkers de ene keer heel erg vriendelijk zijn en de andere keer zeggen haar collega’s amper wat.

Daarnaast werd er gevraagd hoe de respondenten het verband zien tussen de omgang van de collega’s en het gevoel van veiligheid. Wat veel naar voren kwam, was dat als je met meerdere personen op de groep staat, het gevoel van veiligheid wel sterker is. Het geeft vaak een prettiger idee om een back-up in de buurt te hebben. Ook de sfeer is bepalend voor het gevoel van veiligheid. Flexmedewerkers hebben een minder vertrouwd gevoel als er weinig contact is met de collega’s op de werkvloer, als ze aan hun lot worden overgelaten. Goede communicatie bevordert het gevoel van veiligheid. Ik merkte aan hun reacties dat er niet altijd een goede communicatie is, waardoor ze ook minder snel het gevoel hebben dat ze op een collega kunnen vertrouwen. Respondent 2 gaf

daarnaast nog aan dat ze het prettig vindt als er een goede overdracht is. Dus niet alleen aan de vaste medewerkers, maar ook aan de flexmedewerkers.

R6: ‘En op het moment dat iemand doet alsof ik een stuk muur of stuk lucht ben, en er gebeurt dan wat. Ja, dan heb ik eerder het idee dat ik alleen sta, dan dat er iemand achter me staat.’

Daarnaast werd er gevraagd of de flexmedewerkers veiligheid een bespreekbaar onderwerp vinden. Hierover waren ze erg eensgezind in hun antwoorden. Ze vinden het een bespreekbaar onderwerp met collega’s. Een aantal respondenten bespreekt het ook weleens met collega’s en vindt het op de werkvloer zelf wel makkelijk om erover te praten.

Respondent 3 zei hier nog iets opvallends over, namelijk dat ze denkt dat het vooral bespreekbaar is voor nieuwe flexmedewerkers. Waarom ze dit zei, werd voor mij niet helemaal duidelijk; ik denk dat ze bedoelde dat de nieuwe flexmedewerkers door het bespreken van dit onderwerp eerder weten wat de aandachtspunten zijn waar ze op moeten letten. Dat ze daarom benoemde dat het kan helpen voor de nieuwe flexmedewerkers om het erover te hebben.

Op de vraag of de medewerkers steun van collega’s ervaren, waren de respondenten het niet helemaal met elkaar eens. De respondenten gaven in hun antwoorden terug dat de steun die van collega’s op de werkvloer ervaren, wisselend is. Communicatie is een onderdeel dat hierbij terugkomt en dat dat een van de belangrijkste punten is binnen een samenwerking. De mate van steun die men ervaart, verschilt per persoon. Het komt voor dat er weinig steun wordt ervaren. Respondent 3 noemde hier een voorbeeld van waarin ze geen steun ervaarde.

R3: ‘En toen zei de collega: nee, zo doen we het niet. Laat hem maar even uitrazen. En dan denk ik, nee hij moet eruit. Als hij nu al, als je nu over je heen laat lopen, is hij klaar. Want hij test je uit. Als hij ziet dat hij nu voor je gezicht kan staan, met dingen kan smijten, je kan uitschelden en je doet niks? Dan ben je klaar. Je moet ze wel gelijk een grens geven. Als je dat niet doet, gaan ze over je heen lopen.’

Respondent 8 vertelde dat ze het fijn vindt als een dienst wordt “voor besproken”. Dat ze weet waar ze aan toe is en wat er van haar verwacht wordt. Op die manier geeft dat haar houvast en steun. Maar dit gebeurt ook niet altijd.

R8: ‘Nee. Nou ja, wel dat ik.. ik vind het handig als er… als de dienst een beetje wordt voor besproken. Van oké dit zo gaat de dienst eruit zien, dit moeten we allebei doen en dit verwacht ik van jou en dit kun je van mij verwachten. Dat doen ze niet allemaal.’

Aangezien bij deze deelvraag niet alleen de naaste collega’s en het team van de flexpool zijn

betrokken, maar ook de leidinggevenden van de afdelingen, is hier ook een klein stuk informatie over gevraagd. Een aantal flexmedewerkers heeft weleens een incident meegemaakt en er werd gevraagd hoe zij de begeleiding achteraf ervaarden. Opvallend was om te zien dat alleen vrouwelijke

respondenten een incident hadden meegemaakt waarbij ze echt betrokken waren. Een mannelijke respondent had weliswaar ook een incident meegemaakt, maar dat was al bezig toen hij op de afdeling aankwam. Ik merkte dat een aantal niet te spreken was over de nalatige begeleiding van de leidinggevenden van de desbetreffende afdelingen. Dat heeft er voor gezorgd dat respondent 3 zelfs niet meer op die afdeling wilde werken. Dat ze om die reden besloot om niet meer op die afdeling te werken, vond ik best wel heftig om te horen. Dus daaruit kon ik ook opmaken dat communicatie, steun en betrokkenheid van collega’s en leidinggevenden echt heel belangrijk is.

R3: ‘Ik wou niet meer daar staan omdat, vanwege de cliënten. Ook omdat hij zo boos was, nee dat nee. Het ging bij mij erom hoe het daarna was verlopen. Dat ik niet gebeld werd, van hee… Van daar ja. Van hoe gaat het.’

Respondent 6 gaf aan dat ze ook helemaal niets van de desbetreffende afdeling hoorde. Terwijl zij ook een heftige situatie had meegemaakt en alles in de rapportage had gezet. Respondent 8 gaf aan dat ze het wel vriendelijk had gevonden als ze nog was na gebeld door de afdeling waar het incident had plaatsgevonden. De gebeurtenis had op haar weliswaar geen heftige impact, maar ze had het wel netjes gevonden als er nog even contact over was geweest.

Kort samengevat blijkt dat de omgang van vaste medewerkers naar de flexmedewerkers toe meestal wel goed en positief is, maar dat er altijd mensen zijn die wat nare opmerkingen maken of weinig aandacht aan de flexmedewerkers besteden.

De respondenten voelen zich niet altijd gezien als een volwaardige medewerker. Deze omgang heeft ook invloed op het gevoel van veiligheid. Als er meerdere mensen op de groep staan, versterkt dit het gevoel van veiligheid. Dat komt overeen met de literatuur waarin werd gezegd dat hulpverleners zich fysiek veilig voelen als er nog een collega aanwezig is of een achterwacht (van Paassen, 2014). Het gevoel van veiligheid neemt ook toe als er een goede communicatie is. Als die ontbreekt, hebben de respondenten het idee dat ze er meer alleen voor staan en kunnen ze niet helemaal op hun collega’s vertrouwen. In de literatuur werd er gezegd dat vertrouwen ook ontstaat als er wederzijds respect is (Edmondsun, 1999). Maar aangezien de flexmedewerkers niet altijd het respect voelen, vertrouwen ze hun collega’s ook minder snel. Verder vinden ze veiligheid wel een bespreekbaar onderwerp met collega’s. De mate van steun die de respondenten ervaren, is wisselend. Dit hangt zeer sterk af van de persoon met wie samengewerkt wordt en de communicatie. De respondenten die een incident hadden meegemaakt op een afdeling, waren niet tevreden met de begeleiding achteraf. Ze stonden alle drie alleen op een afdeling en zijn na de incidenten niet meer gebeld door de leidinggevenden van de afdelingen. Ze gaven aan dat ze dat hadden gemist; ze hadden wel een reactie verwacht.

7.4.2. Collega’s van de flexpool

Een paar dezelfde vragen werden nogmaals gesteld, alleen hadden deze betrekking op de collega’s van de flexpool. De reacties op de vraag of het een bespreekbaar onderwerp is met de flexpool, waren verdeeld. Daarover werd gezegd dat het afhangt van een situatie en dat er vanuit de flexpool zelf niet echt over gesproken wordt. Respondent 4 benoemde dat als iemand het onderwerp veiligheid aankaart, er dan wel vaak wat mee wordt gedaan. Respondent 7 gaf aan dat zij wel vond dat het een bespreekbaar onderwerp is met de flexpool. Uit haar reactie haalde ik dat zij vertrouwen ervaart vanuit de flexpool en dat als zij zich ergens onveilig voelt, dit zeker durft aan te geven bij de flexpool.

Een tip die hierbij een paar keer werd genoemd, was dat er meer wederzijdse openheid en communicatie tussen de flexmedewerkers en flexpool moet komen. Dat er meer transparantie is tussen de flexmedewerkers en de flexpool. En dat contact wel van twee kanten moet komen, want op die manier ontstaat er een vertrouwensband.

R3: ‘Dus er moet transparantie zijn tussen flexers en de flexpool. En flexers moeten zich veilig voelen om naar de flexpool te gaan en om te zeggen van dit is wat ik zeg en ze moeten ook het gevoel hebben van ik word serieus genomen.’

De steun die de respondenten ervaren vanuit de flexpool is ook wisselend. Bijvoorbeeld respondent 3 en 6 ervaren de steun vanuit de flexpool heel goed. Maar respondent 4 vindt dat er vrij weinig contact is. Dat benoemde hij niet als slecht, maar daardoor ervaart hij weinig support. Respondent 5 gaf aan dat ze zich in het begin van haar dienstverband behoorlijk alleen heeft gevoeld. Dat er alleen communicatie was over de diensten maar verder niets anders. En dat ze de teambuildingsmiddag eigenlijk aan het begin van haar dienstverband had willen hebben. Ze vond het jammer dat het niet eerder was ingepland, want ze had toentertijd niet het idee dat ze een team achter zich had staan. Toen ze dit vertelde, merkte ik dat ze daar wel teleurgesteld over was dat het toen zo gelopen is. Ze vond dat echt niet goed toen. Het zat haar in die tijd wel een beetje hoog toen, zo kwam het op mij over.

R5: ‘Nou, dat hadden we eigenlijk in het begin moeten hebben, zo’n bijeenkomst. Want dat vond ik toch wel.. ja… want ik heb wel heel lang, ik denk maandenlang gewerkt, zonder dat ik iets hoorde, behalve dan je hebt die en die dienst. Maar ik moet zeggen, ik vond het echt jammer dat dat niet kwam. Nee, je voelde eigenlijk geen team achter je staan of iets. Niks, eigenlijk.’’

Een opvallend punt dat naar voren kwam, was dat als de respondenten een incident hebben meegemaakt en ze hebben dit ook gemeld bij de flexpool, ze dan de steun van hen heel erg goed ervaren. Als ze een incident hadden gemeld aan de flexpool, reageerde die erg snel. Er werd interesse en betrokkenheid getoond. Dus op die momenten ervaarden ze de support wel positief.

R5: ‘Maar dat ze dan even nabellen vind ik toch wel, vind ik een goede zaak.’

R6: ‘En… ik vond het wel fijn. Want ze zeiden van ja, heb je er een melding van gemaakt? Et cetera et cetera. Dus ik vond het wel fijn dat ze zeiden dat het kon.’

Kort samengevat blijkt dat het onderwerp veiligheid wat minder bespreekbaar is met de flexpool dan met collega’s. Het wordt wel besproken, maar vaak nadat er een aanleiding is geweest. Maar als het wordt aangekaart, wordt er zeker wat mee gedaan. De mate van steun die de respondenten ervaren verschilt. Een deel ervaart de steun goed, maar een ander deel haalt uit het geringe contact, weinig support. Opvallende nota hierbij is dat als er bijvoorbeeld een incident heeft plaatsgevonden en een flexmedewerker was daarbij betrokken, dan ervaren de respondenten de steun en betrokkenheid goed vanuit de flexpool. Er wordt na gebeld, interesse getoond en eventuele begeleiding wordt ook aangeboden; dit wordt goed ontvangen door de respondenten. Een tip die werd genoemd om de vertrouwensband te kunnen verbeteren, is om meer transparantie tussen de flexpool en

Hoofdstuk 8: Conclusie

In dit hoofdstuk zal er antwoord gegeven worden op de hoofdvraag. Ik beschrijf eerst de conclusies per deelvraag om uiteindelijk het antwoord op de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

8.1. Antwoord op deelvraag 1: ‘Welke wisselwerking is er te zien tussen de doelgroep en het gevoel