• No results found

Hoofdstuk 5: Probleemstelling, doelstelling, vraagstelling en begrippen definiëring

7.3.1 Protocollen 43-

Het eerste thema dat naar voren kwam bij deze deelvraag betrof de protocollen. In de interviews werd er gevraagd aan de respondenten of ze op de hoogte waren van de protocollen met betrekking tot de veiligheid. Een groot deel antwoordde hierop dat ze dit niet wisten. Bij veel respondenten waar ik dit aan vroeg, werd ik een beetje raar aangekeken. Een aantal barstte onzeker in lachen uit, want ze hadden geen idee. Alleen een enkeling was op de hoogte.

R1: ‘Nee, eigenlijk niet. Ja, eerst de achterwacht en dan politie. Maar verder eigenlijk dus niet.’ R5: ‘Nee, helemaal niks.’

Het is voor veel niet duidelijk wat er precies in de protocollen staat. Enkele respondenten zeiden daarbij ook dat ze niet wisten hoeveel nut het heeft om die te kennen en dat ze daarom niet op de hoogte hiervan zijn gesteld. Omdat, als er iets gebeurt, er toch wordt gehandeld vanuit een eerste reactie op de situatie. Respondent 1 benoemde dit door de te zeggen dat als je ervaring hebt, de meeste dingen ook wel vanzelfsprekend zijn.

De redenen waarom een deel niet op de hoogte was van de protocollen, waren vrij gelijk. Ze zijn niet geïnformeerd vanuit de flexpool hierover. Respondent 4 benoemde dat het komt doordat er slecht wordt ingewerkt. Hij zei dat je elke keer op een nieuwe afdeling komt en dat er dan vaak van uit wordt gegaan dat je alles weet. Hij beseft dat er risico’s zijn verbonden aan dit werk, maar hij zou wel meer informatie willen krijgen, bijvoorbeeld over de cliënten. Respondent 6 denkt dat de flexpool er te weinig mee doet, omdat er veel wisselingen zijn qua flexmedewerkers. Dat ze er daardoor minder aandacht aan besteden. Respondent 7 gaf aan dat ze het ook een slechte zaak vond. En dat die protocollen er wel moeten zijn. Een paar waren deels op de hoogte van de protocollen; dit kwam doordat ze dan op eigen initiatief op onderzoek uitgingen, aldus respondent 3.

R7: ‘Ja, wel slecht natuurlijk. Want er moet natuurlijk wel een protocol zijn. En een iets wat gewoon vast staat en wat altijd gevolgd kan worden. Als er bijvoorbeeld een conflict is, wat zijn dan de stappen die je onderneemt. En ook al is elke locatie anders, uiteindelijk is het denk ik wel hetzelfde.’

Wat veel benoemd werd, was dat de inwerkmappen, waar dus soms wat informatie over de

protocollen in staat, geregeld niet up-to-date zijn. Dus de informatie die in de inwerkmappen van de afdelingen staat, klopt niet. Er staat nog informatie over oude bewoners, soms staat er geen uitleg over het brandalarm in. Dus dat geeft onduidelijkheid voor de flexmedewerkers. Respondent 4 gaf aan dat dit wel een belangrijk punt is.

R4: ‘En dat is wel een puntje. Bij sommigen heb je hele duidelijke inwerkmappen en staat er als optie bij als het brandalarm gaat, moet je dit doen en als dit gebeurt… En bij anderen ontbreekt de map volledig of is die verouderd/incorrect. Maar bij de ene afdeling weet je wel wat je moet doen en bij de andere niet.’

Ik denk dat als ze duidelijker richtlijnen hebben waar ze zich aan moeten houden, ze zich dan ook veiliger kunnen voelen. Meer uniformiteit binnen de afdelingen zouden de flexmedewerkers ook willen zien wat betreft de protocollen. Of bijvoorbeeld met de brandsystemen. Ik denk dat ze dat zeggen omdat de brandsystemen erg verschillen per afdeling. Ze voelen zich daardoor wat onzekerder als zo’n brandsysteem afgaat, omdat de protocollen en handelingen verschillen. Om meer duidelijkheid over de protocollen te krijgen, zou respondent 1 bijvoorbeeld een middag met informatie hierover willen krijgen. Respondent 3 benoemde dat de organisatie zou moeten kijken of bepaalde protocollen nog passend zijn binnen de organisatie en dat er bij het updaten van de protocollen, medewerkers betrokken worden. Respondent 4 benoemde dat je beiden een verantwoordelijkheid hebt. Dus dat zowel de organisatie hierin moet investeren, maar dat jij als medewerker ook onderzoek moet doen als je op een nieuwe afdeling komt. Overige reacties waren dat je bij het begin van je dienstverband vanuit de flexpool geïnformeerd wordt over de protocollen. Maar dat je net als wat respondent 4 eerder zei, zelf ook moet investeren erin. Dus eigenlijk vonden de meesten dus dat het van twee kanten moet komen.

Samengevat blijkt dus dat er nog wat onduidelijkheid is over de protocollen. Niet iedereen is hiervan op de hoogte. Uit de reacties kon ik opmaken dat een aantal respondenten het geen goede zaak vond dat ze niet hiervan op de hoogte was. Ik merkte dat daar ook wat frustratie bij zat en dat er werd gezegd dat de oorzaak deels voortkwam uit het matige inwerken. Dat deel vindt het ook belangrijk dat hier meer aandacht aan wordt besteed. Een ander deel weet niet hoeveel nut die informatie zou kunnen hebben. In de literatuur stond dat de protocollen handvatten kunnen geven voor het handelen in bepaalde situaties (Regieraad Kwaliteit van Zorg, 2012). Aangezien de

flexmedewerkers vrijwel niet op de hoogte waren van de protocollen, kan er niet gezegd worden of de richtlijnen ook daadwerkelijk handvatten bieden. Naar de afdelingen toe, zouden de

flexmedewerkers willen zien dat de inwerkmappen goed worden bijgehouden. Nu zijn er, door het niet goed bijhouden, ook veel onduidelijkheden op de afdelingen zelf. Tevens willen ze dat er vanuit de flexpool wat meer informatie wordt gegeven over de protocollen omtrent veiligheid, maar dat het ook aan de flexmedewerkers zelf is om hier onderzoek naar te doen.

7.3.2. Trainingen

Een ander thema dat naar voren kwam bij deze deelvraag, had betrekking op de trainingen. Daarover werd gevraagd welke trainingen ze zelf hadden gevolgd. Iedereen had inmiddels de BHV-cursus gevolgd, maar nog niet allemaal de de-escalatie training.

Voor een aantal respondenten vond die toevallig plaats net nadat ik de interviews had afgenomen, dus helaas kon een aantal daarom niet ingaan op de inhoud van die training.

Er werd gevraagd wat de flexmedewerkers inhoudelijk van de trainingen vonden. Aangezien iedereen alleen maar de BHV-cursus of de-escalatie training had gekregen, zullen alleen die twee besproken worden. De BHV-training vonden de meeste respondenten nuttig en leerzaam. Ze vonden het leuk om te oefenen met het blussen van een brand. Wat ik merkte aan hun antwoorden was dat ze de BHV-cursus wel erg theoretisch vonden en dat daardoor lang niet alle informatie bleef hangen. Het praktijkgedeelte duurde in vergelijking met de theorie een stuk korter. Respondent 8 benoemde dat het wat meer gericht mocht worden op de doelgroep zelf. Dat ze bijvoorbeeld leert wat te doen als iemand een overdosis neemt. Ze vond de cursus in dat opzicht te algemeen. Respondent 7

benoemde dat ze wel iets meer had willen oefenen met brandsystemen. Aangezien de brandsystemen erg verschillen per locatie, had ze dat wel gemist in de training.

Over de de-escalatie training, waren de respondenten die deze hadden gevolgd, erg enthousiast. Ze hadden alleen maar lovende woorden over deze training. Voornamelijk het gedeelte met het

oefenen met een acteur, vonden ze erg goed. Respondent 3 benoemde dat de acteur een agressieve cliënt ging naspelen en dat ze dan leerden hoe ze moesten handelen. Ik merkte dat ze met name uit deze training diverse handvatten haalden om te kunnen handelen in een voor hen bedreigende of onprettige situatie.

Over het aanbod van trainingen voor flexmedewerkers was nog wat onduidelijkheid. Vanuit de flexpool worden er twee trainingen verplicht aangeboden. Een aantal respondenten zou wel wat meer trainingen willen volgen, een aantal ook niet. Die laatste groep vindt momenteel het aanbod voldoende. Sommigen wisten ook niet welke trainingen je als flexmedewerker mag volgen en welke niet. Hoe dit komt, is niet duidelijk. Respondent 8 benoemde dat ze het leuk zou vinden als het aanbod er is. En dat er meer duidelijk wordt waarvoor zij zich kan inschrijven.

De training die de flexmedewerkers het liefst willen volgen, is een medicatietraining. Dit werd door meerdere respondenten benoemd omdat ze soms medicatie moeten geven, terwijl ze er eigenlijk niets vanaf weten. Deze training zou zowel bevorderlijk zijn voor hun eigen veiligheid als de veiligheid van de cliënten. Respondent 5 benoemde dat ze het een cursus vindt die iedereen zou moeten krijgen van de flexpool. De flexmedewerkers kwamen allemaal zelf dit onderwerp aandragen, zonder dat ik een balletje op had gegooid, dus ik denk dat ze het echt heel belangrijk vinden dat deze training ook verplicht wordt voor de flexmedewerkers.

R3: ‘Welke training ik heel graag zou willen volgen, maar ik denk niet dat ze dat doen, is medicatie.

Op de vraag of de respondenten door de trainingen meer steun en houvast ervaren, was vrijwel iedereen het hier mee eens. Ze ervaren wel wat steun eruit en wat handvatten die ze kunnen gebruiken. Op de vraag of het gevoel van veiligheid is verbeterd na het volgen van de trainingen, waren de meningen meer verdeeld. Een deel van de respondenten vindt dat hun gevoel van veiligheid is vergroot door de trainingen. Maar voor sommigen heeft het geen effect gehad op hun gevoel van veiligheid.

R6: ‘Nou, die is wel wat verbeterd. Juist omdat je een soort van handvatten hebt toegereikt gekregen.’

Dit thema samengevat blijkt dat de verplichte trainingen die worden gegeven goed worden ontvangen. De meesten zijn tevreden over de inhoud hiervan. Ze hadden een paar kleine

aandachtspunten op de BHV-training; dat het wat meer gericht mocht worden op de doelgroep en de brandsystemen. De de-escalatie training werd zeer goed ontvangen bij de respondenten die deze hadden gevolgd. Over het aanbod is nog wel wat onduidelijkheid. Het is niet helder voor iedereen welke trainingen flexmedewerkers nog meer zouden mogen volgen. Hier willen ze wat meer duidelijkheid over. Een veelgenoemde training die ze nog zouden willen volgen, is een

medicatietraining. In de literatuur kwam naar voren dat er vaak minder in flexmedewerkers wordt geïnvesteerd qua trainingen (Kremer, Went & Knotterus, 2017). Dit komt deels overeen. Er worden namelijk maar standaard twee trainingen aangeboden aan de flexmedewerkers en de rest mogen ze zelf uitzoeken. Dan is het ook nog niet altijd zeker of ze die overige trainingen mogen volgen,

aangezien dit eerst goedgekeurd moet worden door leidinggevenden. Maar aan de andere kant is het aanbod er wel en mogen ze zich wel voor een training inschrijven die ze interessant lijkt. Tot slot, hun gevoel van veiligheid is bij de helft toegenomen na het volgen van de trainingen, maar bij de andere helft ook niet. Ze ervaarden wel bijna allemaal meer steun en leerden nieuwe handvatten door het volgen van de trainingen.

7.4. Resultaten deelvraag 3

Deelvraag drie luidde: ‘Welke invloed heeft de rol van collega’s op het gevoel van veiligheid van de flexmedewerkers?’. Hierbij zijn er vragen gesteld over de werksfeer, welke invloed die kan hebben, hoe collega’s omgaan op de werkvloer met de flexmedewerkers, maar ook over de collega’s van de flexpool en het beleid. Daarnaast werd er ook gevraagd of de respondenten steun ervaren van collega’s en op welke manier.

In de gevonden literatuur werd er gezegd dat de hulpverleners zich fysiek veilig moeten voelen op de groep door bijvoorbeeld het aanwezig zijn van een collega of een achterwacht. Daarnaast moeten ze zich ook veilig genoeg voelen om open te praten over moeilijkheden en de successen (van Paassen, 2014). Tevens moet er een gevoel van vertrouwen zijn en dit ontstaat door wederzijds respect (Edmondsun, 1999).

Wat mij opviel bij deze deelvraag was, dat de respondenten zeiden dat de invloed op een dienst, op de werksfeer en de veiligheid, heel erg afhangt van de persoon met wie je staat. De houding van andere collega’s is erg bepalend. Tevens was opvallend dat de respondenten in de meeste gevallen deels steun ervaren vanuit het team van de flexpool, maar als er een incident heeft plaatsgevonden op een afdeling, dat de leidinggevenden van de desbetreffende afdeling het laten afweten. Nog een opvallend kenmerk dat naar voren kwam, was dat flexmedewerkers op een afdeling worden ingepland, waar ze totaal onbekend zijn en dan bijvoorbeeld gelijk alleen een nachtdienst daar moeten draaien. Dat benoemden enkele respondenten als iets wat ze niet vonden kunnen.

De belangrijkste thema’s die bij deze deelvraag naar voren kwamen, waren collega’s en die zijn dan opgesplitst in twee soorten. Namelijk collega’s op de werkvloer en collega’s vanuit de flexpool. Per thema zal ik nu gaan bespreken wat de respondenten hierover te zeggen hadden.