• No results found

De burger als klankbord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De burger als klankbord"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De burger als klankbord

Een onderzoek naar drie vormen van burgerparticipatie en de hieruit

voortvloeiende beleidsinput van burgers

Naam: J.C.L.M. Stuyt

Studentnummer: 2099764

Opleiding: Management van de Publieke Sector

Studiejaar: 2018-2019, Semester I

Begeleider: Dr. B. Fraussen

(2)

De burger als klankbord

Een onderzoek naar drie vormen van burgerparticipatie en de hieruit voortvloeiende beleidsinput van burgers

Naam: J.C.L.M. Stuyt

Studentnummer: 2099764

E-mail: j.c.l.m.stuyt@umail.leidenuniv.nl

Opleiding: Management van de Publieke Sector

Faculteit: Faculty of Governance & Global Affairs

Onderwijsinstelling: Universiteit Leiden

Studiejaar: 2018-2019, Semester I

Plaats en datum: Den Haag, 10 januari 2019

Begeleider: Dr. B. Fraussen

(3)

Inhoudsopgave

De burger als klankbord ... 1

1. Inleiding ... 5 1.1 Introductie en probleemstelling ... 5 1.2 Leeswijzer ... 6 1.3 Relevantie ... 7 2. Theoretisch kader ... 9 2.1 Literatuuronderzoek ... 9

2.1.1 Wat is burgerparticipatie en waarom is het belangrijk? ... 9

2.1.2 Wat zijn vormen van burgerparticipatie? ... 11

2.1.3. Op welke manier wordt burgerparticipatie toegepast binnen een lokale beleidsprocedure? ... 12

2.1.4. Welke soorten beleidsinput zijn er? ... 13

2.2 Theorie en verwachtingen ... 15

2.2.1 Participatievormen voor het onderzoek ... 15

2.2.2. Theoretische uitgangspunten en verklarende verwachtingen ... 18

2.3 Variabelen en conceptualisatie ... 20 2.3.1. Burgerparticipatie ... 20 2.3.2 Online enquête ... 21 2.3.3. Burgerpanel ... 21 2.3.4. Wijkbudget ... 22 2.3.5. Beleidsinput ... 22 3. Onderzoeksontwerp ... 24 3.1. Type onderzoeksontwerp ... 24

3.2. Burgerparticipatie in gemeente Den Haag ... 24

3.3. Casusselectie ... 24 3.4. Operationalisatie ... 26 3.5. Observatie-eenheid ... 27 3.6. Methode ... 27 3.7. Validiteit en betrouwbaarheid ... 29 3.8. Respondentenlijst ... 30 4. Resultaten en analyse ... 31

4.1. Online enquête van The Hague International Centre ... 31

4.1.1. Beschrijving respondenten ... 31

4.1.2. Beleids- en participatietraject ... 31

(4)

4.1.4. Beleidsinformatie ... 33

4.2. Burgerpanel ‘Denktank Scheveningse Bosjes, Westbroekpark inclusief Waterpartij’ ... 36

4.2.1. Beschrijving respondenten ... 36

4.2.2. Beleids- en participatietraject ... 36

4.2.3. Participatievorm ... 38

4.2.4. Beleidsinformatie ... 42

4.3. Wijkbudget in Regentesse- Valkenboskwartier Zuid ... 46

4.3.1. Beschrijving respondenten ... 46

4.3.2. Beleids- en participatietraject ... 46

4.3.3. Participatievorm ... 48

4.3.4. Beleidsinformatie ... 50

5. Synthese ... 54

5.1. Koppeling tussen verklarende verwachtingen en bevindingen ... 56

6. Conclusies ... 60

6.1. Beperkingen van dit onderzoek ... 61

6.2. Bredere implicaties ... 62

6.3. Praktische aanbevelingen en suggesties voor vervolgonderzoek ... 63

7. Bibliografie ... 64

8. Bijlagen ... 70

8.1. Bijlage A1: Semigestructureerde vragenlijsten ... 70

8.1.1. Vragenlijst ambtenaar ... 70

(5)

1. Inleiding

1.1 Introductie en probleemstelling

In 2012 werd de Nederlandse burgermacht door het openbaar bestuur vergroot. Door middel van een aangenomen motie in de Tweede Kamer over machtsoverdracht aan burgers op lokaal niveau, en de introductie van twee typen democratie door de rijksoverheid, de doe-democratie’ en de ‘participatieve democratie’, kwamen er voor burgers nieuwe mogelijkheden om zich te bemoeien met het beleid en bestuur van hun gemeente (Kok, 2018). Deze opkomst van burgerparticipatie is overigens al zichtbaar sinds 1990, toen verschillende gemeenten na de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen nieuwe instrumenten bedachten om burgers inspraak te geven (Schaap & Jacobs, 2018).

De overheid gebruikt burgerparticipatie onder meer om het vertrouwen van de burger in de politiek terug te winnen (Schalk, 2011). Het vertrouwen van Nederlandse burgers in het openbaar bestuur neemt de laatste jaren namelijk af. Naast het dalende vertrouwen van burgers in de Tweede Kamer (CBS, 2017) daalt ook het vertrouwen in ambtenaren: tussen 2012 en 2016 naar 42,6% (CBS, 2017). Daarnaast lijken burgers zich minder te interesseren voor lokale politiek, gezien het dalende opkomstpercentage van de gemeenteraadsverkiezingen sinds de jaren zeventig (Binnenlands Bestuur, 2017). De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) concludeerde in 2016: “Het vertrouwen en daarmee de legitimiteit van het (lokaal) bestuur staan onder druk” (VNG, 2016). Burgerparticipatie kan een rol spelen om de burger een stem te geven en meer bij het lokale bestuur te betrekken.

Inmiddels zijn er voor burgers tal van opties voor invloed en/of inspraak op wetgeving en/of beleid van het lokaal bestuur (ProDemos, 2018) (Schaap & Jacobs, 2018). In 2009 experimenteerden al ongeveer honderd gemeenten met een burgerparticipatie-project (VNG, 2016). Daarnaast heeft ruim de helft van de gemeenten in Nederland een ‘participatienota’ ontwikkeld, met uitgangspunten van het burgerparti-cipatiebeleid (De Graaf, Van Ostaaijen, & Hendrikx, 2010). Burgerparticipatie wordt daarom gezien als een goed instrument om advies van burgers in te winnen over het beleid van de lokale overheid. Een vraag die opkomt, nu de macht van burgers binnen het lokaal bestuur is toegenomen, is wat voor soort advies burgers geven. Over burgerparticipatie is inmiddels veel kennis ontwikkeld, maar over het soort informatie dat burgers in het participatieproces inbrengen is nog maar weinig bekend. Omdat bur-gers een belangrijke rol wordt toegedicht in de totstandkoming van lokaal beleid is deze kennislacune het onderzoeken waard. Gemeenten maken gebruik van een grote diversiteit aan participatievormen. Daarom is het voor hen relevant om onderzoek te (laten) doen naar de effecten van de vorm van parti-cipatie op de beleidsinput van de betrokken burgers.

Deze hierboven geadresseerde kennislacune is ook maatschappelijk gezien relevant, omdat participatie (van burgers) door het openbaar bestuur als legitiem instrument wordt gezien om de burger bij

(6)

beleids-ontwikkeling inspraak te geven (ProDemos, 2018). Gemeenten zetten burgerparticipatie in om speci-fieke informatie op te halen. Als blijkt dat het soort input gerelateerd is aan de participatievorm, kunnen gemeenten een beter onderbouwde keuze maken met betrekking tot de participatievorm, gegeven de beoogde doelstelling.

Naast de maatschappelijke relevantie is onderzoek naar participatie en beleidsinput ook wetenschappe-lijk relevant. Inmiddels zijn enkele studies verricht naar (een vorm van) burgerparticipatie en het effect op beleid of de overheid (Fung, 2006; Baldwin, 2017; Bandeira & Ferraro, 2016). Deze studies waren echter gericht op andere aspecten dan het in deze thesis beschreven onderzoek, bijvoorbeeld het demo-cratisch gehalte van de overheid of een analyse van participatie op nationale schaal. De toegevoegde waarde van deze studie is dat deze nieuwe kennis toevoegt aan het bestuurskundig belangrijke domein van burgerparticipatie, en de invloed hiervan op de overheid en het beleid.

In deze studie wordt op basis van bestaande literatuur, theorie geselecteerd die verwachtingen creëert voor het onderzoek. De ambitie is vooral richtinggevend, in casu het bieden van nieuwe inzichten. Het onderzoek is hiermee geen ‘harde’ toets van de theorie. De opzet van de studie is daarmee deductief, met een inductieve component. Er wordt een analyse uitgevoerd naar drie verschillende participatievor-men binnen de lokale overheid en de hieruit voortvloeiende beleidsinput van burgers. De centrale ver-klarende onderzoeksvraag luidt als volgt:

In hoeverre leiden verschillende vormen van participatie van burgers tijdens een beleidsprocedure op lokaal niveau tot verschillende soorten beleidsinput?

1.2 Leeswijzer

Het tweede hoofdstuk bevat het theoretisch kader, met een literatuurstudie naar de belangrijkste theo-rieën en wetenschappelijke opvattingen over het onderwerp. Ook worden in dit hoofdstuk de variabelen geconceptualiseerd, en voor het kwalitatieve onderzoek geoperationaliseerd. In het derde hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet beschreven, inclusief de gebruikte casussen. De resultaten worden gepresen-teerd en geanalyseerd in hoofdstuk vier. In het vijfde hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten gekop-peld aan de theorie, waarna in het afsluitende hoofdstuk conclusies worden geformuleerd, op grond van een antwoord op de onderzoeksvraag en de discussie.

(7)

1.3 Relevantie

Maatschappelijke relevantie

Betrokken burgers zijn belangrijk voor een levende democratie (WRR, 2012). Naast het feit dat de over-heid er is om de burger te dienen, is de burger binnen het openbaar bestuur ook de belangrijkste sta-keholder. Verder speelt de burger een belangrijke rol binnen de hedendaagse samenleving, verschaft het draagvlak voor de uitvoering van beleid en zorgt hij voor maatschappelijke vernieuwing door ideeën en eigen initiatieven (WRR, 2012). De aansluiting van de overheid bij de samenleving is volgens sommigen echter zoek (WRR, 2012; Hazenberg, 2012). Burgers hebben steeds minder vertrouwen in het openbaar bestuur (CBS, 2017; Nationale Ombudsman, 2011), het opkomstpercentage van de lokale verkiezingen kent een dalende trend (Binnenlands Bestuur, 2017) en burgers nemen steeds vaker zelf het initiatief (WRR, 2012). Het is dan ook juist nu van belang dat de overheid haar burgers betrekt bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid. Het is belangrijk dat daarbij de lokale maatschappelijke opgaven centraal staan, dat het gaat om horen en gehoord worden, om het delen van zeggenschap en het geven van een stem aan iedereen (VNG, 2016).

Burgerparticipatie wordt als oplossing gezien voor deze groeiende kloof tussen burger en overheid (Pro-vincie Noord-Brabant, 2016; Koster, 2015; Gemeente Boxtel, 2015). Het betrekken van de burger bij het overheidsbeleid is een veelgebruikte methode: in 2009 werkten 100 gemeenten met burgerparticipa-tie. Binnen een lokale beleidsprocedure kan de burger naast organisaties, bedrijven en verenigingen als aparte stakeholder worden gezien. Bij beleidsacties om de leefbaarheid binnen de wijk te verbeteren is de burger veelal de belangrijkste stakeholder. Gemeenten gebruiken een scala aan participatievormen om de burger om advies te vragen, variërend van online enquêtes en inspraakavonden tot referenda en burgerpanels (ProDemos, 2018). Binnen al deze participatievormen voorziet de burger het lokaal be-stuur van input over het huidige of toekomstig beleid. Wat echter onduidelijk is, is of een burger onaf-hankelijk van de vorm dezelfde soort informatie geeft, of dat de gegeven informatie samenhangt met het ontwerp van de participatievorm. Het is relevant om te onderzoeken hoe dit zit. Mocht het soort informatie afhankelijk zijn van het type participatievorm, dan kan het lokaal bestuur veel gerichter ge-bruik maken van burgerparticipatie en een participatievorm kiezen die past bij het beoogde doel. Wan-neer blijkt dat de gemeente burgerparticipatie inzet om nieuwe oplossingen te vergaren, moet het mo-gelijk gebruikmaken van een ander instrument dan wanneer het slechts meer draagvlak wil creëren voor een bepaald beleid. Juist doordat nieuwe kennis kan bijdragen bij de praktische invulling van burger-participatie is het onderzoek maatschappelijk relevant.

Wetenschappelijke relevantie

In de wetenschappelijke literatuur is al veel over burgerparticipatie te vinden. Onderzoekers kijken bij-voorbeeld naar de verschillen tussen participatievormen binnen de overheid (Fung, 2006), de invloed op de democratie (Michels, 2011) en legitimiteit van het bestuur (Bandeira & Ferraro, 2016). Ook is onderzocht of het ontwerp van een participatievorm effect heeft op de mate van invloed van stakeholders

(8)

(Baldwin, 2017) en of burgers een betekenisvolle stem hebben door te participeren (Yackee, 2014). Verder wordt in de publicaties ingezoomd op de rol van de overheid (Merino, 2018). Tenslotte worden ook de verschillende soorten participatie belicht in de literatuur (SCP, 2014; Arnstein, 1969). Het con-cept burgerparticipatie wordt dus uitvoerig bestudeerd, evenals het institutionele ontwerp van burger-participatie binnen het openbaar bestuur. Maar over het beleidsadvies dat burgers geven is weinig be-kend. Kennis ten aanzien van beleidsadvies van burgers gaat vooral over de impact van het beleidsadvies en de doorwerking binnen een beleidsprocedure (Edelenbos & Klijn, 2006) veel minder over het inhou-delijke aspect van advies van burgers. De vraag of het soort advies ook verschilt wanneer de overheid een andere participatievorm gebruikt blijft binnen de (in deze deskstudie gevonden en geraadpleegde) literatuur dan ook onbeantwoord. Het onderzoek kan daarom aan het domein van burgerparticipatie nieuwe kennis toevoegen over de informatie die burgers geven, en in hoeverre deze informatie gerela-teerd is aan de gebruikte participatievorm.

(9)

2. Theoretisch kader

2.1 Literatuuronderzoek

2.1.1 Wat is burgerparticipatie en waarom is het belangrijk?

De Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid schrijft in haar rapport ‘Vertrouwen in burgers (2012): “Om betrokken te zijn moeten burgers ‘hun’ democratische instituties vertrouwen, maar tegelijk kritisch willen en kunnen volgen, en bovendien bereid zijn om er voortdurend tegen te ‘schoppen’ om zo hun aanpassing aan de noden van de tijd te bevorderen. Op hun beurt moeten beleidsmakers ‘hun’ burgers willen vertrouwen door hun de ruimte te bieden voor betrokkenheid.” Zoals het openbaar be-stuur de randvoorwaarden creëert waarbinnen de samenleving beweegt (Van der Meer, 2012), zo oefe-nen burgers hun invloed uit om dit proces waar nodig bij te sturen.

De WRR (2012) noemt drie varianten van burgerparticipatie: beleidsparticipatie (waarbij de overheid de burger betrekt om mee te praten en te denken); maatschappelijke participatie (burgers nemen deel aan de maatschappelijke discussie) en maatschappelijke initiatief (burgers nemen eigen initiatief en los-sen problemen op zonder overheid). Voor dit onderzoek wordt gekeken naar de eerste variant, beleids-participatie. Burgers kunnen op deze manier als stakeholder van de overheid en als actor binnen een beleidvormingsprocedure worden gezien. Hieronder volgt een discussie van de meest relevante weten-schappelijke opvattingen over burgerparticipatie.

Fung (2006) stelt dat publieke burgerparticipatie verschillende vormen kan aannemen, en ontwikkelt een kader om de institutionele mogelijkheden van publieke participatie te verkennen. Door vast te stellen wie de participanten zijn, hoe de informatie-uitwisseling en besluitvorming verloopt, en wat er met de input van burgers gebeurt, kan worden gekeken hoe participatievormen van elkaar verschillen en hoe democratisch de vormen zijn. Een dusdanig kader om participatievormen in te delen is binnen de we-tenschappelijke literatuur niet aanwezig. Baldwin (2017) focust ook op institutionele indelingen, en stelt dat de indeling een uitwerking heeft op de invloed van stakeholders op beleid. Baldwin stelt dat vier elementen van het institutioneel ontwerp een rol spelen: de omvang van de regels, de selectie van parti-cipanten, regels ten aanzien van communicatie en informatie en regels over het vertalen van de discussie naar beleid. Deze elementen lijken sterk op die van Fung (2006).

Een andere vraag is of burgerparticipatie in algemene zin de democratische kwaliteit en de effectiviteit van de overheid kan verbeteren. Bandeira & Ferraro (2016) zijn van mening dat bepaalde mechanismen participatie versterken, zoals een petitie of referendum, en dat daarnaast publiek-private adviesraden de potentie hebben om deze doelen te kunnen behalen. Ook Balla & Liao (2013) onderzoeken in hoeverre online consultatie van burgers de besluitvorming van de overheid kan beïnvloeden en kan zorgen voor betere wetten en regels. Online consultatie bleek volgens de onderzoekers een effectief instrument om overheidsbeleid te evalueren en om als burger overheidshervorming te bewerkstelligen. Interactief be-stuur (waar burgerparticipatie een onderdeel van is) heeft volgens Michels (2011) een positief effect op

(10)

de invloed van burgers op beleid, openheid van de overheid, en legitimiteit (steun van burgers). Delibe-ratieve fora hebben een positieve impact op de representatie van burgers, de politieke betrokkenheid en steun van deelnemers, maar hebben een beperkt effect op de invloed van beleid.

Burgerparticipatie is volgens Bryson et al. (2012) vooral nuttig wanneer bepaalde doelen behaald moe-ten worden. Het betrekken van een breed scala aan deelnemers kan zorgen een goede uitwisseling van informatie van alle deelnemers ten aanzien van hun doelen in het proces. Echter, wanneer een complex en/of technisch probleem moet worden opgelost, zouden uitsluitend inhoudelijke experts moeten parti-ciperen of zou hun rol benadrukt moet worden. Verder is onderzocht of burgerparticipatie ervoor zorgt dat burgers zich sterker bij de politiek betrokken voelen. Yackee (2015) stelt dat bij burgerparticipatie, de betrokken burgers tijdens ‘notice and comment’ procedures vinden een betekenisvolle stem te heb-ben, maar dat bedrijven hoger scoren op het maken van inhoudelijke wijzigingen van regelgeving. Daarnaast is er in de literatuur ook een model ontwikkeld die vijf voorwaarden benoemt voor burger-participatie in de lokale context: het zogeheten CLEAR-model van Stoker, Lowndess & Pratchett (2006). Deze vijf elementen worden door De Graaf, Van Ostaaijen & Hendrikx (2010) als volgt om-schreven:

• Can do – kunnen burgers participeren, dat wil zeggen, zijn zij competent, hebben zij zelf genoeg capaciteiten om te participeren; spreken ze bijvoorbeeld de taal?

• Like to – willen burgers participeren; dat wil zeggen: zien burgers voor zichzelf voldoende re-denen of nut om zich in te spannen, zijn zij gemotiveerd?

• Enabled to – worden burgers in staat gesteld om te participeren, dat wil zeggen wordt hun de mogelijkheid geboden om te participeren, krijgen zij de kans?

• Asked to – worden burgers gevraagd om te participeren: is er een externe positieve stimulans tot participatie?

• Responded to – wordt er naar burgers teruggekoppeld, over zowel de inhoud als het proces? Tenslotte is de vraag in welke fase(s) van een beleidsproces burgerparticipatie plaatsvindt. De WRR (2012) stelt dat beleidsparticipatie tijdens alle beleidsfasen plaatsvindt, lopend van de erkenning van een probleem via de formulering van beleid naar de uitvoering. Dit zorgt er ook voor dat burgers soms ‘uit fase’ lopen. Soms lopen burgers voor op beleidsmakers en willen ze een onderwerp op de politieke agenda zetten dat onder beleidsmakers (nog) niet de fase van de beleidsformulering heeft bereikt.

(11)

De conclusie van het bovenstaande is dat er verschillende onderzoeken naar burgerparticipatie zijn gehouden met verschillende invalshoeken: de effecten van institutionele indelingen, de gevolgen van burgerparticipatie voor de-mocratische kwaliteit en effectiviteit, en de effecten op de rol van de burger.

2.1.2 Wat zijn vormen van burgerparticipatie?

Rangschikken van vormen van burgerparticipatie kan op verschillende manieren. Binnen de literatuur is de partici-patieladder een veelvoorkomend concept om dit te doen. Het concept werd in 1969 geïntroduceerd door Sherry Arnstein en was het eerste model waarin burgerparticipa-tie werd geclassificeerd. De participaburgerparticipa-tieladder bestaat uit

acht treden; van manipulatie tot burgercontrole; zie figuur 1 (Arnstein, 1969). Bij deze participatieladder neemt de mate van betrokkenheid en de macht van de burger met elke ‘trede’ toe. Bij de onderste trede wordt de burger slechts geïnformeerd; bij de hoogste trede neemt deze zelf beslissingen. Het model is door vele onderzoekers en organisaties gebruikt en aangepast (SCP, 2014; Edelenbos, 2000).

Een ander participatiemodel werd ontwikkeld door Wilcox (1994) die geen voorkeur had voor een specifieke vorm van burgerparticipatie maar deze classificeerde qua toepasbaarheid op specifieke situaties. De door hem ge-introduceerde vijf niveaus van participatie bestaan uit in-formeren, consulteren, samen beslissen, samen acteren en steunen (zie figuur 2).

Edelenbos (2000) ontwikkelde ook een nieuwe variant

van de participatieladder, waarbij de acht niveaus van Arnstein (1969) werden teruggebracht tot vijf. Zij verschillen ook van het model van Wilcox (1994). De participatieladder van Edelenbos (2000) bestond uit informeren, raadplegen, adviseren, co-produceren en meebeslissen.

Coproduceren kwam als apart participatieniveau terug in het model van Edelenbos (2000). De Bakker & Dagevos (2016) onderzochten dit specifieke niveau en stellen dat, doordat de burger samen met de overheid werkt om problemen aan te pakken, er een zogeheten co-creatiewiel kan ontstaan. Dit bestaat uit organisatie-innovatie en technische expertise. Burger en overheid herbergen kennis en expertise, en werken goed samen waardoor innovatie kan ontstaan om een project of beleid te realiseren.

Figuur 1: ‘Eight rungs on a ladder of citi-zen participation’ (Arnstein, 1969)

Figuur 2: ‘Five levels of participation’ (Wilcox, 1994)

(12)

Ondanks de eerder genoemde participatieladders als manier om vormen van burgerparticipatie te onder-scheiden, wordt in de Monitor Burgerparticipatie van ProDemos (2016 en 2018) een andere indeling gemaakt. De auteurs stellen dat er bij beleid twee methoden van burgerparticipatie zijn: open methoden en geselecteerde methoden. Bij de eerste methode mogen alle burgers meedoen, bij de tweede worden burgers geselecteerd. Voorbeelden van open methoden zijn een informatiebijeenkomst, inspraakavond en een internetforum. Voorbeelden van geselecteerde methoden zijn een burgerpanel, een burgerjury en de herinrichting van een wijk.

In het artikel van Fung (2006) is dit onderscheid, bij de selectie van participanten juist één van de drie dimensies waarop participatievormen kunnen worden ingedeeld. De dimensies bestaan uit (1) de zojuist genoemde selectie van participanten, (2) de communicatie en besluitvorming, en (3) de impact van de participatie. Elke dimensie kent respectievelijk acht, zes en vijf verschillende vormen. Het artikel levert uiteindelijk een model waarbij participatievormen onderling kunnen worden vergeleken en kan worden bekeken in hoeverre een ontwerp democratisch en/of participatief is. Het artikel van Fung is hiermee het meest compleet, omdat het naast de impact van de participatie en de selectie van participanten ook de manier van communicatie en informatie in de analyse betrekt.

2.1.3. Op welke manier wordt burgerparticipatie toegepast binnen een lokale

beleidsproce-dure?

Burgerparticipatie is in principe binnen elk bestuursniveau toepasbaar (Fung, 2006; Badwin, 2017). Baldwin (2017) signaleert in het kader van burgerparticipatie binnen lokaal beleid de opkomst van “new governance practices” waarbij de overheid de invloed van stakeholders op beleid vergroot en stakehol-ders ook beter zijn vertegenwoordigd.

Van Eijck (2013) stelt dat het lokale niveau het meest is geschikt voor burgerparticipatie, omdat be-stuurlijke en/of politieke onderwerpen concreter zijn dan op nationaal niveau. Daarnaast zijn de politieke relaties relatief transparant. De Nederlandse overheid heeft door middel van de Omgevingswet uit 2009 gemeenten verplicht om burgers bij beleidsprocedures te betrekken. Daarnaast innoveren gemeenten zelf ook op bestuurlijk vlak (Van Eijck, 2009).

Het lokaal bestuur kan burgers op verschillende manieren betrekken. Van der Meer (2016) benoemt allereerst een breed scala aan activiteiten die burgers hebben gekregen om zich uit te spreken, variërend “van meer traditionele vormen van participatie als stemmen, campagnevoeren en demonstreren tot nieu-were vormen als petities, boycots en de burgertop”. Van een participatievorm tijdens een beleidstraject, waarbij de burger specifiek door de gemeente om de mening wordt gevraagd, worden een paar concrete voorbeelden genoemd. Bandeira & Ferraro (2016) noemen het deliberatief forum, waarbij groepen

(13)

bur-gers met aanbevelingen komen op een beleids- of wetsvoorstel. Het WRR (2012) noemt een inspraak-avond, een samenwerking waarbij burgers de wijk mede mogen ontwerpen, of het aantekenen van pro-test als voorbeelden. Participatietrajecten richten zich volgens het WRR (2012) veelal op de fysieke omgeving van bewoners. ProDemos (2018) noemt ook diverse methoden om burgers te betrekken bij lokaal overheidsbeleid; methoden voor alle burgers (bijv. inspraakavond, internetforum, enquête en re-ferendum) als methoden voor een geselecteerd deel van de burgers (bijv. burgerpanel, burgerjury, G1000).

Het WRR (2012) stelt verder dat participatie van burgers bij beleid tijdens alle beleidsfasen plaatsvindt, “lopend van de erkenning van een probleem via de formulering van beleid naar de uitvoering.” Dit betekent dat de hierboven genoemde participatievormen tijdens iedere beleidsfase kunnen worden inge-zet om burgers te betrekken.

2.1.4. Welke soorten beleidsinput zijn er?

Binnen de literatuur is de categorisatie van beleidsinformatie nog vrij onbelicht. Edelenbos & Klijn (2006) stellen dat hoe intensiever participanten bij het beleidsproces betrokken zijn, zowel in het aantal participanten als in het inhoudelijke proces, hoe meer dit zal leiden tot rijkere beleidsaanbevelingen. Met ‘rijke’ beleidsaanbevelingen wordt de kwaliteit van het beleid bedoeld. Hierbij wordt echter niet gekeken naar de inhoudelijke kwaliteit, maar naar de doorwerking van het advies binnen de beleidspro-cedure (ook wel absorptie genoemd). Er worden drie absorptiegradaties onderscheiden: complete ab-sorptie (de beleidsinformatie wordt volledig overgenomen in het besluit), gedeeltelijke abab-sorptie (be-leidsinformatie wordt vervormd of deels overgenomen) en geen (herkenbare) absorptie (beleidsinfor-matie wordt niet (herkenbaar) overgenomen.

De bedoeling van deze thesis is om de input die burgers het bestuur geven inhoudelijk te categoriseren en om te kijken of er verschil zit tussen het soort beleidsinput van bepaalde partcipatievormen. Het categoriseren van beleidsinput doet De Bruycker (2015), die vier informatietypen onderscheidt: tech-nisch, economisch, juridisch en politiek. Uit onderzoek van Balla & Liao (2013) bleek dat burgers bij het invullen van een online enquête in elk geval politieke informatie en informatie over de haalbaarheid van het beleid gaven. De Bruycker (2015) omschrijft de typen beleidsinformatie als volgt:

• Technische informatie bestaat uit belangrijke informatie over de wetenschappelijke basis, de haalbaarheid en de effectiviteit van een bepaald beleid.

• Economische informatie gaat over de economische impact van een bepaald beleid, zoals de effecten op de werkgelegenheid of de financiële kosten van beleid voor maatschappelijke ac-toren.

• Juridische informatie gaat over administratieve en juridische belemmeringen van een bepaald beleid, zoals de compatibiliteit met eerder beleid en bestaande wetgeving.

(14)

• Politieke informatie refereert aan de mate van politiek en maatschappelijk draagvlak voor een bepaald beleid. Het gaat minder over het beleid zelf en meer over de steun van relevante sta-keholders.

Mahoney (2004) noemt naast technische en economische informatie nog vier andere varianten. Ten eerste noemt hij informatie over de haalbaarheid van het beleid; of het beleid geïmplementeerd kan worden en of het überhaupt nodig is dat er nieuwe beleid komt. Ten tweede: informatie gericht op fre-quent gedeelde doelen, bijvoorbeeld beleid dat is goed is voor gezinnen of goed voor de economie. Ten derde noemt hij informatie over de gelijkheid of discriminerende effecten van het beleid; bijvoorbeeld of het beleid invloed heeft op bepaalde groepen of niet. En ten vierde noemt Mahoney (2004) informatie over de publieke opinie; gericht aan de beleidsmaker met referenties aan de publieke opinie over het beleid. De laatste drie varianten richten zich meer op elementen van het politieke en/of publieke debat dan op de inhoud van het beleid.

(15)

2.2 Theorie en verwachtingen

2.2.1 Participatievormen voor het onderzoek

Om te bepalen welke participatievormen zullen worden onderzocht zal ik voor drie vormen kiezen die sterk van elkaar verschillen: een online enquête, een burgerpanel en een wijkbudget.

Een meerderheid van de gemeenten1 gebruikt voor burgerparticipatie een online enquête (55,2% in 2016, 69,7% in 2018), terwijl ook een burgerpanels steeds vaker worden gebruikt (25,9% in 2016, 34,8% in 2018; ProDemos, 2018). Het wijkbudget is een participatievorm die minder vaak gehanteerd wordt, maar wel binnen verschillende gemeenten wordt gebruikt (Smits, 2017) en qua opzet sterk van de andere participatievormen verschilt. Aan de hand van het artikel van Fung (2006) kunnen alle participatievor-men worden ingedeeld aan de hand van drie diparticipatievor-mensies: de selectie van participanten, de communicatie en beslissingen, en de autoriteit en macht.

Participatievorm 1: Online enquête

Fung (2006) stelt dat er in totaal zeven mechanismen bestaan om participanten voor een participatievorm te selecteren. Bij een online enquête, ook wel internetpanel genoemd, vindt in principe geen selectie plaats en is er dus voor elke burger de mogelijkheid om deel te nemen (ProDemos, 2012). Gemeenten gebruiken soms echter ook enquêtes voor een specifieke groep burgers. Volgens Fung (2006) is de en-quête hiermee zowel een mechanisme van ‘open, zelfselectie’ waarbij iedereen die wenst deel te nemen kan participeren; als een mechanisme van ‘open, gerichte rekrutering’ waarbij de overheid potentiele respondenten gericht benadert. Bij deze dimensie wordt gekozen voor een combinatie van deze twee mechanismen.

Fung (2006) onderscheidt zes typen van communicatie en discussie. Bij een online enquête geeft de participant individueel de antwoorden en kan hij niet met andere participanten over de vragen commu-niceren. Het invullen van een enquête komt hierdoor overeen met de vorm van ‘voorkeuren aangeven’, waarbij een participant zijn/haar voorkeur kan aangeven zonder enige vorm van discussie.

Tenslotte wordt gekeken naar de impact van de participatievorm. In hoeverre heeft het advies van de burger invloed op het uiteindelijke beleid of plan? Bij deze participatievorm geven burgers hun mening, op verzoek van de gemeente, maar de gemeente is niet verplicht het advies op te volgen. Beleid wordt slechts getoetst (ProDemos, 2012). In dat geval is er volgens Fung (2006) sprake van ‘persoonlijke voorkeur’, waarbij de participant het idee heeft geen of weinig invloed uit te kunnen oefenen op het beleid en met name deelneemt om zijn/haar voorkeur aan te geven.

1De respons van het onderzoek in 2018 was 23,4% van het totaal aantal gemeenten, in 2016 was dit ongeveer 29%

(16)

Participatievorm 2: Burgerpanel

Bij de dimensie van participantenselectie wordt gekeken hoe de deelnemers van een burgerpanel worden geselecteerd. Bij deze participatievorm nodigt de gemeente burgers uit om zich voor te dragen als lid met een maximum aantal deelnemers (College van B&W Gemeente Den Haag, 2016; Gemeente Zaan-stad, 2017). Volgens de theorie van Fung (2006) is dan sprake van ‘lay stakeholders’.

Ter beoordeling van het type communicatie-, en discussie van deze participatievorm, kan gesteld worden dat door een burgerpanel de gemeente advies wordt gegeven. Het burgerpanel kan zowel met een eigen visie komen als reageren op beleidsplannen van de gemeente (College van B&W Gemeente Den Haag, 2016; Gemeente Zaanstad, 2017). De gemeente wordt niet geacht om zo’n advies volledig over te ne-men, maar mocht de gemeente andere keuzes maken dan moeten deze worden onderbouwd. Het mecha-nisme ‘aggregatie en onderhandelen’ van Fung (2006) komt het best in de buurt bij het communicatie-type van een burgerpanel. Hier weten participanten wat ze willen en aggregeert de mode van communi-catie de voorkeuren tot een sociale keuze. De verkenning en het geven-en-nemen van onderhandelen zorgt ervoor dat deelnemers het meest aantrekkelijke alternatief kiezen.

Als het advies van een burgerpanel wordt beoordeeld op impact, kan gesteld worden dat burgers bij deze vorm van participatie de gemeente adviseren (en de gemeente ook uitleg geeft wanneer dit advies niet wordt opgevolgd). De gemeente is dus verplicht het advies van burgers in haar besluit mee te wegen (ProDemos, 2012). In dat geval is er volgens de theorie van Fung (2006) sprake van ‘advies en consul-tatie’. Ambtenaren behouden hun autoriteit en macht, maar hebben zichzelf gecommitteerd aan het ont-vangen van input van participanten.

Participatievorm 3: Wijkbudget

Bij een wijkbudget neemt een groep burgers zitting in een samenwerkingsoverleg tussen de wijk of stadsdeel en de gemeente. Beide partijen hebben vertegenwoordigers die samenwerken aan het project (Algemeen Dagblad, 2017). Volgens Fung (2006) is er dan sprake van ‘lay stakeholders’ als participant. Dit zijn onbetaalde burgers die een grote interesse hebben voor het publieke belang en dus welwillend zijn om tijd en moeite te steken in het vertegenwoordigen van mensen die dezelfde interesses hebben, maar ervoor kiezen om niet deel te nemen.

Om de communicatiedimensie te beoordelen moet gekeken worden naar de eigenschappen van commu-nicatie bij een wijkbudget. In deze participatievorm communiceren gemeente en burgers openlijk met elkaar en zijn ze ook gelijken. Een kanttekening is echter wel dat de gemeente de randvoorwaarden van het project bepaalt en bewaakt (ProDemos, 2018). Volgens Fung (2006) is er dan sprake van deliberatie en onderhandeling. Participanten overleggen hier langdurig om te zien wat ze als individu en als groep willen. Deelnemers wisselen hier hun perspectieven en ervaring uit om hun eigen zienswijze te ontwik-kelen.

(17)

Deze participatievorm, heeft een aanzienlijke impact. Genomen beslissingen worden genomen worden immers direct uitgevoerd (ProDemos, 2018). De acties moeten echter nog wel voldoen aan de opgestelde richtlijnen van de gemeente. Fung (2006) spreekt dan van een ‘cogovernance’ waarbij burgers samen met ambtenaren plannen en beleid maken of strategieën voor publieke actie ontwikkelen. Dit leidt tot de tabel 1 en figuur 3.

Selectie van

partici-panten Communicatie en be-slissingen Autoriteit en macht

Online enquête Open zelfselectie en open gerichte rekrute-ring

Voorkeur aangeven Persoonlijke voorkeur

Burgerpanel Lay stakeholders Aggregatie en

onder-handelen Advies en consultatie

Wijkbudget Lay stakeholders Deliberatie en onder-handeling

Cogovernance

De eerste participatievorm die zal worden onderzocht is een online enquête waarbij burgers uit de ge-hele gemeente worden geraadpleegd. De gemeente neemt de wensen en meningen van de burgers dus mee maar hoeft deze niet te volgen.

De tweede participatievorm die zal worden onderzocht is een burgerpanel waarin burgers zitting nemen en advies geven aan de gemeente. Als de gemeente afwijkt van het advies moet dit worden uitgelegd.

Tabel 1: Dimensie per participatievorm op basis van theorie Fung (2006)

(18)

De derde participatievorm die zal worden onderzocht is een wijkbudget tussen de gemeente en burgers. De bestedingen moeten aan de randvoorwaarden van de gemeente voldoen, maar burgers hebben bij de invulling gelijke rechten als de gemeente.

2.2.2. Theoretische uitgangspunten en verklarende verwachtingen

Om een verwachting te creëren van de relatie tussen een participatievorm en de beleidsinput die burgers geven, ga ik op zoek naar een verklaring in de literatuur. Zoals in de literatuursectie is besproken, heeft Fung (2006) een kader geformuleerd waarin participatievormen vergeleken kunnen worden op basis van drie dimensies: deelnemersselectie, communicatie en de impact van de participatievorm.

De Bruycker (2015) deelt beleidsinformatie in op verschillende categorieën. Hier kan er een onderscheid worden gemaakt tussen beleidsinput met technische, economische, juridische en politieke informatie:

1. Technische informatie bestaat uit belangrijke informatie over de wetenschappelijke basis, de haalbaarheid en de effectiviteit van een bepaald beleid.

2. Economische informatie gaat over de economische impact van een bepaald beleid, zoals de effecten op de werkgelegenheid of de financiële kosten van beleid voor maatschappelijke ac-toren.

3. Juridische informatie gaat over administratieve en juridische belemmeringen van een bepaald beleid, zoals de compatibiliteit met eerder beleid en bestaande wetgeving.

4. Politieke informatie gaat over de mate van politiek en maatschappelijk draagvlak voor een be-paald beleid. De focus ligt niet op het beleid zelf, maar op de steun van relevante stakeholders. Volgens Bryson et al. (2012) kan het betrekken van een breed scala aan deelnemers zorgen voor het verzamelen van informatie van alle deelnemers ten aanzien van hun doelen in het proces. Volgens Fung (2006) geven burgers tijdens beleidsparticipatie vooral aan of ze een bepaald beleid of plan steunen, maar geven zij geen technisch inhoudelijk advies over een beleid of plan. Balla en Liao (2013) onder-schrijven dat burgers bij een online enquête in elk geval feedback geven bestaande uit politieke infor-matie en inforinfor-matie over de haalbaarheid van het beleid (technische inforinfor-matie). Op het moment dat burgers daadwerkelijk met het bestuur aan tafel zitten gaat de feedback volgens Fung (2006) niet over het individu maar over de gemeenschap. Bij ‘aggregation and bargaining’ zoeken burgers naar het beste alternatief ten aan zien van steun voor een beleid/plan namens de groep, bij ‘deliberation and negotia-tion’ komen burgers na een inhoudelijke discussie tot een weloverwogen besluit.

Participatievorm 1: Online enquête

Bij een online enquête geeft een participant zijn voorkeuren aan zonder enige vorm van discussie. Van de vier soorten beleidsinput die zijn onderscheiden, wordt bij de online enquete alleen politieke infor-matie over de steun van burgers voor het beleid verwacht (Balla & Liao, 2013). Inwinnen van techni-sche, economische en/of juridische informatie is niet aan de orde.

(19)

Verwachting 1: De beleidsinput van burgers die deelnemen aan een online enquête bevat politieke

informatie.

Participatievorm 2: Burgerpanel

De beleidsinput van burgers die zitting nemen in een burgerpanel gaat verder dan burgers die een online enquête invullen. Hier weten participanten al wat ze willen en aggregeert de mode van communicatie de voorkeuren tot een sociale keuze. De verkenning en het geven-en-nemen van onderhandelen zorgt ervoor dat deelnemers het beste alternatief kiezen dat voorhanden is. De respons van het panel is dus niet gefocust op individuele posities, maar op het draagvlak namens de gemeenschap. Omdat het bur-gerpanel met een geheel eigen visie/advies komt mag ook technische informatie worden verwacht. De te verwachten beleidsinput zal hierdoor met name politieke en technische informatie bevatten.

Verwachting 2: De beleidsinput van burgers die zitting nemen in het burgerpanel bevat technische

en politieke informatie.

Participatievorm 3: Wijkbudget

De communicatievorm bij wijkbudget is volgens Fung (2006) ‘deliberatie en onderhandeling’. Partici-panten overleggen hier langdurig om te zien wat ze willen als individu en als groep. De deelnemers wisselen perspectieven en ervaringen uit om hun eigen zienswijze te ontwikkelen, te nuanceren e.d. Hierdoor kan van burgers input worden verwacht over politiek draagvlak voor bepaalde bestedingen namens het wijkbudget. Bryson et al. (2012) stellen dat, als een probleem complex is en technische kwaliteit nodig heeft, inhoudelijke experts moeten worden betrokken of dat van deze experts hun rol benadrukt moet worden. Volgens De Bakker & Dagevos (2016) bezitten burgers kennis en expertise waardoor innovatie kan ontstaan. Daarom mag worden verwacht dat burgers ook technische informatie kunnen geven.

Verwachting 3: De beleidsinput van burgers die gebruikmaken van een wijkbudget bevat politieke

(20)

2.3 Variabelen en conceptualisatie

2.3.1. Burgerparticipatie

In de wetenschappelijke literatuur zijn meerdere definities van het begrip ‘burgerparticipatie’ te vinden. Met name binnen Nederlandse wetenschappelijke artikelen en/of rapporten is dit een veel gehanteerd begrip. In Engelstalige artikelen spreekt men wel van “citizen participation”, “citizen consultation” of (in bredere zin) “public participation”.

Verschillende onderzoekers stellen dat publieke participatie en/of burgerparticipatie functioneel is. Fung (2006) stelt dat participatie binnen de publieke sector bepaalde waarden kan garanderen, zoals legitimi-teit, gelijkheid en effectiviteit. Yackee (2014) zegt daarnaast dat het ook individualisme en politieke gelijkgezindheid kan tegengaan. De raad voor het openbaar bestuur zegt dat burgerparticipatie actieve deelname van (groepen) burgers aan de verschillende fasen van het beleidsproces betreft (ROB, 2004). Participatie heeft volgens de raad een proactief karakter en betreft een door burgers en politiek gelegiti-meerd proces met een bepaalde procedure. Dinjens (2010) sluit zich daarbij aan en stelt dat burgerpar-ticipatie een manier van beleidsvoering is waarbij burgers (al dan niet georganiseerd in maatschappelijke organisaties) direct of indirect bij het lokale beleid betrokken worden. Door middel van samenwerking komen ze tot de ontwikkeling, uitvoering en/of evaluatie van beleid. Deze manier van samenwerking is volgens Fung (2006) zelfs cruciaal: burgerparticipatie is volgens hem geen alternatief van politieke ver-tegenwoordiging maar complementeert dit. Ook Bandeira & Ferraro (2016) en Yackee (2014) zeggen dat burgerparticipatie de traditionele vertegenwoordigende instellingen juist versterkt.

Tenslotte wordt in de literatuur gewezen op de verschillende elementen van burgerparticipatie. De WRR (2012) onderscheidt bijvoorbeeld drie vormen van burgerbetrokkenheid: beleidsparticipatie, maatschap-pelijke participatie en maatschapmaatschap-pelijke initiatieven. Auteurs stellen dat bij beleidsparticipatie en maat-schappelijke participatie beleidsmakers het voortouw nemen en burgers ‘mogen’ meedoen, bijvoorbeeld door inspraak of vrijwilligerswerk. Bij de derde vorm ligt het initiatief bij burgers zelf. Het SCP (2014) onderscheidt drie ‘generaties’ van burgerparticipatie: eerste generatie (inspraak van burgers nadat de beslissingen zijn genomen), tweede generatie (de burger wordt vroeg in de voorbereiding van beleid betrokken) en derde generatie (de burger initieert zelf een activiteit waarbij de (gemeentelijke) overheid (eventueel) wordt gevraagd steun te verlenen).

Omdat dit onderzoek vooral gericht is op burgers die participeren in beleid van het lokaal bestuur, acht ik de definitie van Dinjens (2010) het meeste geschikt. Daarnaast is deze definitie ook het meest com-pleet. De definitie die gehanteerd zal worden voor het onderzoek is als volgt: “Burgerparticipatie is een manier van beleidsvoering waarbij burgers (al dan niet georganiseerd in maatschappelijke organisaties) direct of indirect bij het lokale beleid betrokken worden. Door middel van samenwerking komen ze tot de ontwikkeling, uitvoering en/of evaluatie van beleid.”

(21)

Drie vormen van burgerparticipatie

In dit onderzoek wordt gekeken naar drie specifieke vormen van burgerparticipatie: een online enquête, een burgerpanel en een wijkbudget. Deze participatievormen zullen nu worden geconceptualiseerd.

2.3.2 Online enquête

Balla & Liao (2005) zien een enquête als één vorm van online feedback. Hierbij geven burgers hun feedback op een beleidsvoorstel. ProDemos (2012) stelt dat burgers binnen een internetpanel online feedback geven op de gemeente. Zo’n panel wordt vaak gebruikt om de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening te beoordelen of om beleidsvoornemens te toetsen. De resultaten van een online enquête

kunnen ook worden gebruikt als informatiebron bij het nemen van beslissingen, maatregelen en bij het

oplossen van eventuele problemen.Bij een online enquête als onderdeel van een internetpanel kan de

gemeente ervoor kiezen om een groep burgers regelmatig om over verschillende onderwerpen hun me-ning te vragen. De gemeente bepaalt zelf of het panel voor alle belangstellenden open is of selecteert burgers zelf.

Een internetpanel kent volgens ProDemos (2012) meer deelnemers dan een normaal burgerpanel, te weten maximaal ca. 500 participanten. Op zo’n nationaal niveau kan het aantal deelnemers overigens aanzienlijk hoger zijn volgens Balla & Liao (2005).

De definitie die voor dit onderzoek wordt gehanteerd is als volgt: “een online enquête is een participa-tievorm van een groep burgers die zelf kunnen deelnemen of zijn gekozen, waarbij wordt geadviseerd over de gemeentelijke dienstverlening en/of beleidsvoorstellen. De resultaten worden door de gemeente gebruikt als informatiebron bij het nemen van beslissingen en maatregelen.”

2.3.3. Burgerpanel

Een burgerpanel is een evenwichtig en gebalanceerd samengesteld participatie-instrument waar burgers zitting in nemen. Deze burgers zijn geen klankbordgroep van wijk- of buurtverenigingen (College van B&W Gemeente Den Haag, 2016). Een burgerpanel of denktank kan worden opgezet op wijkniveau of stadsdeelniveau (Van Caem, 2008).

Burgers als leden van een burgerpanel kunnen op verschillende manieren worden geworven. Ze kunnen zichzelf voordragen (College van B&W Gemeente Den Haag, 2016; Gemeente Zaanstad, 2017) en door gemeenteambtenaren worden gevraagd om zitting te nemen (Van Caem, 2008). Er bestaan ook burger-panels in de vorm van een denktank waar ambtenaren zitting in nemen (Slabbekoorn, 2013). Dit onder-zoek bevat echter uitsluitend participatievormen waarin burgers participeren en ambtenaren slechts een coördinerende of begeleidende rol hebben.

(22)

Een burgerpanel komt met een eigen visie en reageert niet op beleidsplannen van de gemeente. Een burgerpanel kan wel de belangenbehartiging van burgers als doel hebben. Een gemeente zal het uitein-delijke advies van het burgerpanel daadwerkelijk gebruiken als uitgangspunt voor toekomstig beleid (College van B&W Gemeente Den Haag, 2016; Gemeente Zaanstad, 2017; Gemeente Opmeer, 2016).

De definitie die voor dit onderzoek wordt gehanteerd is als volgt: “een burgerpanel bestaat uit een

groep burgers die een eigen visie of advies ontwikkelen voor de gemeente. Het advies zal door de ge-meente als uitgangspunt worden genomen voor toekomstig beleid.”

2.3.4. Wijkbudget

Een wijkbudget, ook wel wijkcheque genoemd, is een methode waarbij bewoners met eigen plannen en ideeën ter verbetering van de leefbaarheid van de wijk een budget ontvangen. De gemeente stelt het budget beschikbaar en organiseert een besluitvormingsproces rond de besteding van het budget. De plannen moeten aan de voorwaarden van de gemeente voldoen. De rolverdeling tussen de burgers en de gemeente verschilt per project. Zeven à acht burgers vormen een regiegroep die de voorstellen uit de wijk beoordelen. De uitvoering ligt bij de bewoners en de gemeente kan eventueel ondersteuning bieden (ProDemos, 2018; Gemeente Den Haag, 2016). Het is ook mogelijk dat de ambtenaren het traject bege-leiden of zelfs het aanspreekpunt zijn voor burgers (Algemeen Dagblad, 2017; Zorgwelzijn, 2017). De definitie die voor dit onderzoek wordt gehanteerd is als volgt: “een wijkbudget is een

participatie-vorm waarbij burgers voor hun wijk een budget ontvangen dat mag worden besteed aan de verbetering

van de leefbaarheid in de wijk, mits de plannen voldoen aan de door de gemeente opgestelde voorwaar-den.”

2.3.5. Beleidsinput

Met beleidsinput worden in eerste instantie alle adviezen bedoeld die burgers de gemeente geven over een bepaald beleid of project. Input betekent letterlijk “dat wat wordt toegevoegd” (Van Dale, 2018). Omdat de bijdrage van burgers aan een beleidsproces kan verschillen, is gekozen voor de term ‘input’. Om tot een goede definitie te komen is in de wetenschappelijke literatuur breder gezocht naar definities van beleidsformulering, beleidsadvies en beleidsvoorstellen.

Howlett, Ramesh & Perl (2009) stellen dat beleidsformulering betekent dat er een beleidsprobleem aan-wezig is waarvoor mogelijke oplossingen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld. De mogelijke oplossingen voor problemen, ofwel acties die hiertoe kunnen worden uitgevoerd, (beleidsadvies) wor-den dan onderzocht. De WRR (2012) kijkt niet alleen naar oplossingen, maar stelt dat beleidsinput tij-dens alle fasen van een beleidsvormingsproces kan worden gegeven. Dit proces begint met de erkenning van een probleem via de formulering van beleid naar de uitvoering.

(23)

Edelenbos (2000) kijkt naar beleidsinput als een proces van interactieve beleidsvorming, waarbij actoren (bijvoorbeeld burgers) deelnemen, kritiek leveren op voorstellen, zelf voorstellen doen en voorstellen aanpassen. Deze voorstellen zouden dan wel relevant moeten zijn voor de verdere ontwikkeling van het beleid. Jans (2001) kijkt bij beleidsinput ook vooral naar de rol van een stakeholders. Hij is van mening dat een beleidsadvies aangeeft “welke richting beleidsmakers het beste op kunnen gaan om de kloof te dichten tussen de huidige, ongewenste – want problematische – situatie en de gewenste, toekomstige situatie.” Volgens hem moet ook rekening worden gehouden de belangen, wensen en gevoelens van degenen die bij het beleid betrokken zijn.

De Bruycker (2015) kijkt naar de soorten beleidsinput die kan worden gegeven, en onderscheidt vier informatietypen: technisch, economisch, juridisch en politiek. Mahoney (2004) noemt naast technische en economische informatie ook nog vier andere varianten: informatie over de haalbaarheid van het be-leid, informatie gericht op frequent gedeelde doelen, informatie over de gelijkheid/discriminerende ef-fecten van het beleid, en informatie over de publieke opinie.

Op basis van de uiteenlopende wetenschappelijke definities wordt tot een volgende definitie gekomen die wordt gehanteerd voor het onderzoek: “Beleidsinput is een vorm van advies waarin burgers aange-ven hoe het bestuur de huidige, ongewenste situatie kan ombuigen tot de gewenste, toekomstige situatie. Dit kan variëren tot het aan de orde stellen van een probleem tot het aandragen van oplossingen.”

(24)

3. Onderzoeksontwerp

3.1. Type onderzoeksontwerp

Dit onderzoek zal bestaan uit een casestudy. Gebleken is, dat naar dit onderwerp nog geen onderzoek is gedaan, namelijk of verschillende soorten participatievormen leiden tot verschillende soorten beleidsin-put van burgers. Ik gebruik de kennis over burgerparticipatie om tot een theorie te komen, die mij rich-ting geeft om de relatie tussen de variabelen (burgerparticipatie en beleidsinput) te verklaren. Ik wil met het onderzoek het mechanisme van de werking tussen de variabelen verklaren. Een case-study met een klein aantal observaties en het gebruik van kwalitatieve interviews geeft mij de mogelijkheid om meer verdiepende kennis te genereren.

3.2. Burgerparticipatie in gemeente Den Haag

Dit onderzoek zal zich specifiek richten op de gemeente Den Haag. Deze gemeente is actief op het gebied van burgerparticipatie en interactief bestuur, en heeft in augustus 2017 het actieplan Burgerpar-ticipatie 2016-2020 gepresenteerd (Gemeente Den Haag, 2017). Eén van de actiepunten was het instel-len van een wijkbudget voor bewoners in verschilinstel-lende wijken. Een ander speerpunt is het intensiveren van de samenwerking tussen de gemeente en de burgers op het gebied van beleid. Omdat deze gemeente met diverse vormen van burgerparticipatie experimenteert verwacht ik drie participatievormen te kun-nen selecteren die qua opzet aanzienlijk verschillen.

Voor het onderzoek worden de volgende drie participatievormen geselecteerd: 1. een online enquête, uitgezet onder expats binnen de gemeente Den Haag;

2. een burgerpanel van wijkbewoners bij het project rondom de toekomst van het Westbroekpark en de Scheveningse Bosjes;

3. een wijkbudget binnen de wijk ‘Valkenbos-Regentessekwartier’ in Den Haag.

3.3. Casusselectie

1. Een online enquête onder expats binnen de gemeente Den Haag.

De gemeente Den Haag heeft in 2018 onder circa 1000 expats een online enquête gehouden. Doel was om de dienstverlening van de gemeente aan expats te verbeteren. The Hague International Centre (THIC) is een speciale afdeling van de gemeente Den Haag die expats en buitenlandse medewerkers van internationale organisaties helpt met alle vragen rondom wonen en werken in Den Haag (The Hague International Centre, 2018). Er werd een enquête afgenomen bij bezoekers van het THIC die hier een afspraak hadden.

2. Een burgerpanel van wijkbewoners rondom de toekomstplannen van het Westbroekpark en de Scheveningse Bosjes

De gemeente Den Haag heeft de stad in november 2015 een concept-ambitiedocument voorgelegd, met voorgenomen plannen en ambities ten aanzien van het zogeheten ‘Internationaal Park’, een verbinding

(25)

van de Scheveningse Bosjes, de Waterpartij en het Westbroekpark. Een consultatieperiode van de ge-meente (november 2015 - januari 2016) leidde tot reacties van 3200 bewoners. Op basis van de reacties concludeerde de betrokken wethouder dat er onvoldoende draagvlak was voor de geformuleerde ambi-ties en plannen. Vervolgens zijn alle reacambi-ties gebundeld in een document wat als gesprekspunt kon wor-den gebruikt voor een serie Stadslabs in de acht stadsdelen van Den Haag om met bewoners in discussie te gaan over de toekomst van het Internationaal Park. De gemeente heeft vervolgens besloten om een burgerpanel (Denktank geheten) op te stellen om een eigen visie op te stellen over de toekomst van het Westbroekpark en de Scheveningse Bosjes (Gemeente Den Haag, 2018; Gemeente Den Haag, 2016; Omroep West, 2016).

In de Denktank namen in totaal twaalf mensen plaats. De gemeente heeft elk van de acht Stadslabs verzocht om één persoon af te vaardigen. Daarnaast zijn in samenspraak met de gemeente vier leden toegevoegd met extra kennis en expertise. De opdracht van de gemeente voor de Denktank luidde: ‘Hoe kunnen we het Westbroekpark en de Scheveningse Bosjes (inclusief Waterpartij) met behoud van eigen karakter aantrekkelijk houden, aantrekkelijker maken en beter verbinden?’ De Denktank werkte hierbij naar eigen inzicht de opdracht uit en de gemeente had slechts een faciliterende rol. Ook had de Denktank de mogelijkheid om adviseurs of onderzoekers in te huren. Over vier hoofdthema’s moest een uitspraak worden gedaan, te weten: karakter; gebruik en beheer; ecologie en biodiversiteit; en bereikbaarheid, verbinding en toegankelijkheid. De Denktank startte met haar werkzaamheden in december 2016 en heeft de visie op 18 september 2017 aangeboden aan de verantwoordelijk wethouder (Gemeente Den Haag, 2016; College van B&W Gemeente Den Haag, 2016; Gemeente Den Haag, 2017).

De visie die de Denktank uiteindelijk heeft opgeleverd zou als startpunt dienen voor een programma van wensen. De gemeente zal ook in de toekomst de visie en het karakter van de gebieden overeind willen houden en versterken; het visiedocument kan dan als kapstok dienen voor het opstellen van dit bijbehorende programma. De keuzes die moesten worden gemaakt moesten transparant zijn en geba-seerd op bewust gemaakte afwegingen (Denktank Westbroekpark, Scheveningse Bosjes inclusief Waterpartij, 2017).

3. Een wijkbudget van een specifieke wijk in Den Haag

De gemeente Den Haag heeft in 2017 een pilot gedraaid van werken met een wijkbudget in verschillende wijken. Binnen Segbroek is in twee wijken gewerkt met een wijkbudget. Het wijkbudget dat zal worden onderzocht is gebruikt in de wijk Valkenbos-Regentessekwartier en is onder meer besteed aan het pro-ject ‘Tegelweetjes’. De gemeente heeft 17.000 euro beschikbaar gesteld voor het propro-ject (Gemeente Den Haag, 2017; Tegelweetjes, 2018; Den Haag FM, 2018).

(26)

3.4. Operationalisatie

De concepten die in het onderzoek zullen worden gemeten zijn hieronder geoperationaliseerd. Aan de hand van drie dimensies zal de opzet van de participatievorm worden onderzocht. Voorts geïnventari-seerd wat voor beleidsinput de burger heeft gegeven en wat voor een soort informatie deze bevatte. Het onderzoek is tweeledig en bestaat uit kwalitatieve interviews en documentanalyse (zie: Methode). Selectie van participanten

Fung (2006) onderscheidt acht manieren om deelnemers te identificeren en te selecteren. Om binnen het onderzoek te meten welke van de bovenstaande vormen het beste van toepassing is, stellen we tijdens de interviews de volgende vragen:

• Konden burgers zelf beslissen deel te nemen?

• Konden burgers alleen deelnemen als ze tot de doelgroep behoorden? • Konden burgers alleen deelnemen als ze een bepaalde functie hadden? Communicatie en beslissingen

Fung (2006) onderscheidt zes manieren van communicatie en het nemen van beslissingen. Om binnen het onderzoek te meten welke van de bovenstaande vormen het beste van toepassing is, stellen we tijdens de interviews de volgende vragen:

• Konden burgers hun mening geven?

• Konden burgers hun voorkeuren bespreken en ontwikkelen? • Onderhandelden burgers kortstondig of langdurig over hun advies? Autoriteit en macht

Fung (2006) onderscheidt vijf vormen van autoriteit en macht als impact van participatie. Om binnen het onderzoek te meten welke van de bovenstaande vormen het beste van toepassing is, stellen we tij-dens de interviews de volgende vragen:

• Nam de burger deel vanwege persoonlijke voordelen of om een communicatieve invloed te hebben?

• Konden burgers een advies geven aan de gemeente of maakten ze samen met de gemeente be-leid/beleidsplannen?

• Hadden burgers directe zeggenschap over overheidsbeslissingen en/of financiën? Soorten beleidsinformatie

De Bruycker (2015) onderscheidt vier soorten beleidsinformatie. Om binnen het onderzoek te meten welke van de bovenstaande vormen het beste van toepassing is, stellen we tijdens de interviews de vol-gende vragen:

(27)

• Bestond de informatie uit belangrijke informatie over de wetenschappelijke basis, de haalbaar-heid en de effectiviteit van een bepaald beleid?

• Ging de informatie over de economische impact van een bepaald beleid, zoals de effecten op de werkgelegenheid of de financiële kosten van beleid voor maatschappelijke actoren?

• Ging de informatie over administratieve en juridische belemmeringen van een bepaald beleid, zoals de compatibiliteit met eerder beleid en bestaande wetgeving?

• Ging de informatie over de mate van politiek en maatschappelijk draagvlak voor een bepaald beleid?

De semi-gestructureerde vragenlijsten (zie: Methode) zijn bijgevoegd in bijlage A1.

3.5. Observatie-eenheid

De eenheden die zullen worden geobserveerd zijn ambtenaren van de gemeente Den Haag en burgers binnen de gemeente Den Haag die beiden betrokken zijn geweest bij burgerparticipatie gedurende een beleidsprocedure. De participatievormen die in een beleidsprocedure gehanteerd moeten zijn zijn een online enquête, een klankbord en een wijkbudget.

3.6. Methode

In de casestudy zullen twee methodes gebruikt worden: documentanalyse en kwalitatieve interviews. Voor deze documentanalyse zijn documenten worden gezocht met betrekking tot de participatievormen die zijn gebruikt, hoe de beleidsprocedure is verlopen en eventuele documenten met data en/of input van burgers die is gegeven tijdens het proces. De informatie zal worden opgevraagd bij de contactpersoon van de specifieke participatievorm binnen de gemeente Den Haag.

De kwalitatieve interviews worden gehouden met ambtenaren van de gemeente Den Haag die een be-leidsprocedure hebben begeleid waarin door burgers werd geparticipeerd. Zij moeten zowel inzicht kun-nen geven in de participatieprocedure zelf als in de input van de burgers. Indien mogelijk zal ook een interview worden afgenomen met een (of meerdere) burgers die direct betrokken zijn geweest bij de specifieke participatievorm. Uiteindelijk zullen ambtenaren (en burgers) van drie verschillende partici-patievormen worden geïnterviewd. Op basis van de theorie zullen verwachtingen worden geformuleerd die de relatie tussen de variabelen verklaren. Met de interviews kunnen deze verwachtingen worden getoetst. Het gaat hierbij om semigestructureerde interviews, waarbij getracht wordt om een aantal vast-gestelde vragen te beantwoorden, maar waarbij de opzet ook vrijheid biedt om dieper op een onderwerp in te gaan. Omdat de interviews wél ten dele een vaste structuur kennen, leveren alle interviews mij kennis over de vastgestelde sub-onderwerpen. De semi-gestructureerde vragenlijsten zijn bijgevoegd in de bijlage A1.

(28)

Werkwijze kwalitatieve interviews

• De kwalitatieve interviews vinden een-op-een of telefonisch plaats. De geïnterviewde zal vooraf informatie krijgen over het onderwerp maar zal de vragenlijst niet ontvangen.

• Het gehele interview zal worden opgenomen (mp3). Hiervoor zal toestemming worden ge-vraagd middels een toestemmingsformulier.

• Het interview wordt gehouden aan de hand van een semigestructureerde vragenlijst. Het doel is om de vastgestelde vragen te beantwoorden, maar de lijst biedt ook ruimte om dieper op een onderwerp in te gaan.

• Het interview zal volledig worden getranscribeerd. Vervolgens zal alle irrelevante informatie worden verwijderd. Via open codering, axiale codering en tenslotte selectieve codering zullen de antwoorden systematisch worden verwerkt. De transcripten van de interviews zullen van-wege de grote omvang niet worden bijgevoegd, maar kunnen worden opgevraagd bij de auteur. Werkwijze documentanalyse

• De ambtenaar betrokken bij de desbetreffende participatievorm zal worden gevraagd naar do-cumenten met betrekking tot de opzet van het participatietraject, de gehele beleidsprocedure, de beleidsinput gegeven door de burgers en de eindresultaten van het participatietraject.

De documenten die worden geselecteerd voor documentanalyse moeten informatie geven op in elk geval een van de volgende vragen:

• Hoe zag het beleidstraject eruit?

• Hoe zag de opzet van de participatievorm eruit? (Hoe werden deelnemers geselecteerd, hoe zag de communicatie en besluitvorming eruit en wat voor een autoriteit hadden de deelnemers) • Wat voor een soort beleidsadvies werd gegeven door burgers?

Via open codering, axiale codering en tenslotte selectieve codering zal de relevante informatie binnen de documenten systematisch worden verwerkt.

De documenten die voor het onderzoek zullen worden geanalyseerd zijn hieronder weergegeven. Casus 1: Een online enquête onder expats binnen de gemeente Den Haag

• Een interne memo van de gemeente Den Haag over aanleiding en uitvoering van de vragenlijst • De ruwe data van de enquête, met daarin de vragen en antwoorden van alle respondenten • Een verslag van de resultaten van de enquête

(29)

Casus 2: Een burgerpanel van wijkbewoners rondom de toekomstplannen van het Westbroekpark en de Scheveningse Bosjes

• Het document ‘De opdracht en samenstelling van de Denktank’ (2016) geschreven door het college van B&W van de gemeente Den Haag

• De visie van de Denktank uit september 2017

Casus 3: Een wijkbudget van een specifieke wijk in Den Haag

• Het interne projectplan ‘Wijkbudget van start’ van de gemeente Den Haag

• Het plan voor het idee ‘Tegelweetjes’ voor wijkbudget Regentesse-Valkenboskwartier • Het plan voor het idee ‘Buurtschuur’ voor wijkbudget Regentesse-Valkenboskwartier • Het plan voor het idee ‘Halloween for Kids’ voor wijkbudget Regentesse-Valkenboskwartier • Het plan voor het idee ‘Multicultureel Festival’ voor wijkbudget Regentesse-Valkenboskwartier • Het plan voor het idee ‘Voetbal Segbroek vs Jeugd’ voor wijkbudget

Regentesse-Valkenbos-kwartier

• Het plan voor het idee ‘WIJ Weimar’ voor wijkbudget Regentesse-Valkenboskwartier Coderen van interviews

Het verwerken van de interviews zal uit vier stappen bestaan: transcriptie van de interviews, verwijde-ring van irrelevantie informatie, open codeverwijde-ring en axiale codeverwijde-ring. Allereerst zal het interview volledig worden getranscribeerd. Hierna zal alle irrelevante informatie binnen het interview, die dus geen betrek-king heeft op de onderzoeksvraag worden verwijderd. Vervolgens vindt het proces van open codering plaats, waarbij elk citaat van de respondent wordt gelabeld (Neuman, 2014; Dingemanse, 2017). Hierbij zal het hoofdthema van een citaat worden gebruikt om een code te geven. Vervolgens vindt het proces van axiale codering plaats, waarbij de codes worden vergeleken en indien mogelijk worden samenge-voegd onder hetzelfde label. Sommige codes die bij een tekstfragment passen kunnen onder meerdere overkoepelende thema’s vallen. De axiale codering moet uitmonden in een aantal hoofdcodes die zullen worden gebruikt voor de theorie. Tenslotte vindt het proces van selectieve codering plaats, waarbij voor alle geïdentificeerde hoofdcodes of hoofdthema’s de bijbehorende data wordt verzameld en verbanden worden gelegd (Neuman, 2014; Dingemanse, 2017). Deze stap mondt uit in de onderzoeksresultaten waarmee nieuwe kennis over het onderwerp kan worden gepresenteerd.

3.7. Validiteit en betrouwbaarheid

De interne validiteit van het onderzoek is hoog. Dit komt doordat er diepgaande kennis wordt gegene-reerd over het onderwerp, waardoor er ook meer zekerheid is dat onderzocht wordt wat ik voor ogen heb. De externe validiteit is echter laag; de generalisatie van de resultaten is moeilijk omdat er een klein aantal onderzoekseenheden is en de resultaten daardoor niet kunnen worden gegeneraliseerd naar de gehele populatie. Dit is echter geen probleem omdat de insteek van het onderzoek theorie-genererend is.

(30)

Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten moet een aantal maatregelen worden genomen. Kwalitatieve interviews zijn normaliter minder betrouwbaar dan een survey, omdat bij deze laatste me-thode de meting van de variabelen gemiddeld gezien consistenter verloopt. Echter, omdat de interviews van dit onderzoek semigestructureerd zijn, wordt ook binnen het interviewschema ervoor gezorgd dat bij elk gesprek de variabelen worden gemeten. Daarnaast kan helderheid in het onderzoekproces ook bijdragen aan een hogere betrouwbaarheid: daarom zullen de interviewschema’s ook worden bijgevoegd en de methodiek (van zowel de documentanalyse als kwalitatieve interviews) uitgebreid worden om-schreven.

3.8. Respondentenlijst

De respondentenlijst van dit onderzoek is als volgt opgebouwd:

Casus Respondenten Functie

Online enquête2 Respondent 1 (anoniem) Ambtenaar

Burgerpanel Respondent 2 (anoniem) Adviseur (ingehuurd)

Respondent 3 (anoniem) Burger

Wijkbudget Respondent 4 (anoniem) Ambtenaar

Respondent 5 (anoniem) Burger

Een beschrijving van de respondenten volgt in het resultatenhoofdstuk.

2In verband met de privacywetgeving konden er geen contactgegevens van de respondenten konden worden gedeeld. De ambtenaar heeft wel documenten aangeboden met de ruwe data van de enquête.

(31)

4. Resultaten en analyse

In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van de kwalitatieve interviews en de documentanalyse. De transcripten van de interviews kunnen worden opgevraagd bij de auteur. De drie participatievormen die zijn onderzocht, worden hierbij één voor één behandeld, waarbij de theorie als uitgangspunt wordt genomen. Per participatievorm wordt in algemene zin gekeken naar het beleidstraject en het participa-tietraject, en zal vervolgens worden geanalyseerd hoe we de participatievorm kunnen plaatsen binnen de theorie van Fung (2006) en welke beleidsinformatie burgers gaven binnen deze vorm, conform de theorie van De Bruycker (2015).

4.1. Online enquête van The Hague International Centre

4.1.1. Beschrijving respondenten

Respondent 1 is een ambtenaar van de gemeente Den Haag die ten tijde van de survey projectmedewer-ker was bij het The Hague International Centre (THIC). De respondent heeft samen met een stagiair van het Bureau Internationale Zaken van de gemeente de vragenlijst opgesteld en afgenomen. Vervolgens hebben ze samen de data geanalyseerd, gegroepeerd en de resultaten verwerkt in een verslag.

Vanwege de aangescherpte regelgeving rondom de bescherming van persoonsgegevens was het voor de gemeente niet mogelijk om contactgegevens te verstrekken van de respondenten van de enquête. Om toch een beeld te krijgen van de informatie die respondenten hebben gegeven heeft respondent 1 het onderzoek voorzien van de ruwe data en het verslag van de resultaten dat is gebruikt in de document-analyse.

4.1.2. Beleids- en participatietraject

De memo over de aanleiding en uitvoering van het onderzoek (zie bijlage B1) wijst uit dat het verbeteren van het vestigingsklimaat van Den Haag voor internationale werknemers en zelfstandigen het uitgangs-punt voor het houden van een onderzoek was. De gemeente koos ervoor om door middel van het afne-men van de enquête om vanuit de internationale gemeenschap in Den Haag signalen op te halen over enerzijds wat ze aantrekkelijk van Den Haag vinden, en anderzijds wat voor een faciliteiten deze expats belangrijk vinden in de stad om zich thuis te voelen. De gemeente koos bewust voor burgerparticipatie, omdat de input volgens haar uit de stad moet komen.

“Je kan wel gaan verzinnen wat misschien goed is of leuk voor mensen, en af en toe gebeurt dat natuur-lijk ook, maar het is natuurnatuur-lijk veel waardevoller – zeker als je het hebt over een aantrekkenatuur-lijk klimaat om in te vestigen – dan wil je natuurlijk voornamelijk weten wat die specifieke doelgroep dan wil of belangrijk vindt.” (Respondent 1)

(32)

Uit documenten blijkt dat de doelstelling was om binnen drie weken tijd 100 respondenten de enquête in te laten vullen. De enquête werd afgenomen tijdens de registratie van een expat bij The Hague Inter-national Centre (hierna: THIC), omdat dit als een geschikt moment werd gezien en een hoge mate van participatie werd verwacht (zie bijlage B1). De enquête stond op een online adres, maar werd alleen afgenomen bij het THIC en werd dus niet gecommuniceerd via andere kanalen. De gemeente vertelt dat het ook op andere manieren informatie binnen de doelgroep ophaalt. Daarnaast moest in meer detail kunnen worden gevraagd naar een bepaald antwoord, wat zou kunnen leiden tot diepgaandere adviezen (en resulteren in een bepaald type beleidsinformatie). Met name vanwege de regelgeving rondom de bescherming van persoonsgegevens bleef de bijdrage van de burger beperkt tot het invullen van de sur-vey.

4.1.3. Participatievorm

Selectie van participanten

Uit het onderzoek blijkt dat interviews worden afgenomen met expats. In een document over het onder-zoek worden ook kenniswerkers genoemd (zie bijlage B1). De gemeente vertelt zelf dat het gaat om mensen uit het buitenland die een procedure hebben gehad bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het gaat hier bijvoorbeeld om kennismigranten die door bedrijven naar Nederland worden ge-haald om hier te werken, waarvan ook de directe familieleden terecht kunnen bij het THIC en als zodanig tot de doelgroep behoren. Ook internationale studenten behoren tot de doelgroep. Het THIC verleent een extra dienst aan deze doelgroep met het inschrijven van hen als inwoner van Den Haag. De gemeente vroeg deze doelgroep voorafgaand of tijdens hun afspraak bij het THIC om de enquête in te vullen. Op basis van Fung (2006) kunnen we stellen dat er sprake is van ‘willekeurige selectie’. Binnen de doelgroep worden willekeurig respondenten geselecteerd. Alleen expats, kennismigranten en studenten die (in de periode dat de enquête werd afgenomen) een afspraak hadden bij het THIC konden deelnemen. Communicatie en beslissingen

Zoals gezegd geeft de gemeente aan dat werd gekozen voor het moment van registratie voor de afname van de survey. De expat vulde de vragenlijst voorafgaand of tijdens de registratieafspraak in en leverde de iPad waarop de enquête werd afgenomen hierna weer in. Expats hadden de mogelijkheid om te over-leggen met hun partner die mee was gekomen naar de afspraak.

“Vaak kwamen mensen met partner binnen. En je zag dan ook wel eens dat er wel overleg was tussen beiden van, ‘ja, dit of dat’. Dus dat gebeurde wel eens, maar zeker niet in alle gevallen.” (Respondent 1)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de enquête blijkt de stelling “Door het advies denk ik meer na over hoe mijn kind zich voelt ” met 60,9% te scoren op (zeer)mee eens en er blijkt een nog niet significant

Deze onderschrijding wordt voor een deel verklaard doordat het onderzoek samenwerking A2-gemeenten een gezamenlijk onderzoek is met Heeze-Leende en Cranendonck, waardoor de

Belangrijk is ten slotte er zorg voor te dragen dat het klankbordgesprek voldoende ruimte biedt voor hoor en weder- hoor, in het bijzonder voor informatie die de gemeenteraad en

mannen met medicijn 60% geneest mannen met placebo 50% geneest vrouwen met medicijn 87,5% geneest vrouwen met placebo 80% geneest dus medicijn werkt bij mannen en

Belasting vervallen panden centrum Gebruiker

Met deze brief vragen wij aandacht en hulp voor burgers in Nederland die ziek geworden zijn door de elektromagnetische straling van de zich almaar uitbreidende draadloze

Focusgroepen hebben inzicht gegeven in de factoren die voor tevredenheid zorgen bij het contact tussen de gemeente en de burgers en daarnaast is er in de focusgroepen gevraagd

verscheurdheden, dan zou men willen besluiten, dat het ‘geluk’ als idee en voorstelling tot die rampen behoord heeft, welke indertijd ontvlogen zijn uit de mythologische doos