• No results found

Een adviesrapport over welke kwantitatieve meetinstrumenten bruikbaar en toepasbaar zijn om de resultaten van het " Gezond Actief Ouder Worden " programma in kaart te brengen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een adviesrapport over welke kwantitatieve meetinstrumenten bruikbaar en toepasbaar zijn om de resultaten van het " Gezond Actief Ouder Worden " programma in kaart te brengen"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Studenten:

Ruud de Rooij (500610906) Romie Tuyn (500655496)

D.H.W. van de Wouw (500645552) Opdrachtgever:

Hogeschool van Amsterdam – Lectoraat Ergotherapie: participatie en omgeving F. van Nes (docent-onderzoeker)

A. Heijsman (docent-onderzoeker) Coach: I. Smit Amsterdam, 3 juni 2016 9121 woorden

Bachelor Thesis

Een adviesrapport over welke kwantitatieve meetinstrumenten

bruikbaar en toepasbaar zijn om de resultaten van het Gezond

(2)

Page | 2

Samenvatting

Het Gezond Actief Ouder Worden programma stimuleert ouderen om eigen mogelijkheden en krachten te ontdekken en deze te gebruiken in het maken van keuzes omtrent activiteiten in het dagelijks leven. Gevraagd is onderzoek te doen naar kwantitatieve meetinstrumenten die resultaten van dit programma in kaart kunnen brengen m.b.t. drie domeinen: activiteiten, participatie en sociale netwerken. Tevens is gevraagd de ervaring en mening van de deelnemende ouderen en groepsondersteuners te includeren. Deze thesis licht de literatuurstudie en het praktijkonderzoek toe en komt tot een advies voor de opdrachtgever.

Op basis van de uitgevoerde literatuurstudies is er voor ieder domein een meetinstrument geselecteerd, het gaat hier om de instrumenten ASPen, SNI en de IPA. Deze zijn in het praktijkonderzoek toegepast door interviews met de deelnemers en enquêtes met de groepsondersteuners af te nemen.

De resultaten van de literatuurstudies, de gemaakte factsheets m.b.t. de meetinstrumenten en gesprekken met de opdrachtgever hebben geleid tot een selectie van meetinstrumenten, welke getest zijn in de praktijk. Na de interviews met de deelnemers en het mailcontact met de groepsondersteuners kunnen we concluderen dat één van de drie meetinstrumenten het meest toepasbaar en geschikt blijkt te zijn: de IPA.

Kanttekening voor dit onderzoek is o.a. de kleine groep deelnemende ouderen aan de interviews en de lage respons van de groepsondersteuners op de enquête per e-mail. Het is twijfelachtig óf wel alle mogelijkheden onderzocht zijn, omdat de projectgroep beperkt was in tijd en grootte van het project.

Een aangepaste versie van het bestaande meetinstrument IPA lijkt het meest toepasbaar en geschikt om alle drie de domeinen te meten. Het originele instrument bevat items die niet relevant zijn voor de ouderen in deze context, daarom is te overwegen deze te excluderen. Vervolgstudie is aan te raden om meer mogelijkheden te exploreren.

(3)

Page | 3

Voorwoord

Gedurende de opleiding Ergotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam hebben wij alledrie belangstelling gekregen voor het werken met de doelg oep oude e . De e a de i gen in het huidige zorglandschap hebben eveneens onze interesse, waarin de Nederlandse samenleving de transitie maakt van een verzorgingsstaat naar participatiesamenleving.

Het afstudeerproject in opdracht van Fenna van Nes en Anke Heijsman en de huidige beschrijving van het Gezond Actief Ouder Worden (GAOW)-programma (van Nes & Heijsman, 2015), sluiten goed aan op onze interesse gebieden en de eerder genoemde maatschappelijke veranderingen.

In de periode van februari 2016 tot en met juni 2016 hebben wij, in samenwerking met de opdrachtgever, gezocht naar meetinstrumenten die bruikbaar en toepasbaar zijn om de resultaten van het GAOW-programma in kaart te brengen.

Terugkijkend op afgelopen periode kunnen wij zeggen met veel plezier aan deze bachelor thesis te hebben gewerkt. Wij hebben serieus en hard gewerkt, maar ook hebben wij het samenwerken als gezellig ervaren en was er ruimte voor ontspanning. Deze balans heeft ons geholpen de focus te behouden, welke nodig is om het afstudeerproject tot een goed einde te brengen.

Graag willen we de volgende personen bedanken, te beginnen bij onze coach Ineke Smit. Daarnaast Fenna en A ke, eda kt oo jullie k itis he lik e fij e sa e e ki g. Mo i O “hea, eda kt oo je hulp!

Ruud de Rooij, Romie Tuyn en Debby van de Wouw Amsterdam, 2 juni 2016

(4)

Page | 4

Leeswijzer

Deze bachelor thesis bestaat uit acht hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk betreft de inleiding, waarin de aanleiding voor het afstudeerproject met de daarbij behorende theoretische- en praktische relevantie staat beschreven. Tevens staat vermeld voor wie dit adviesrapport relevant is. In hoofdstuk twee staat het doel- en de centrale vraagstelling met bijbehorende subvragen beschreven. Het derde hoofdstuk omvat een beschrijving van de toegepaste methode, gevolgd door het vierde hoofdstuk waarin de resultaten staan beschreven. Hier is antwoord gegeven op de deelvragen. Op basis daarvan zijn de meetinstrumenten voor het praktijkonderzoek geselecteerd. Hoofdstukken vijf en zes bestaan uit een beschrijving van de discussie en de conclusie. In hoofdstuk zeven geeft de projectgroep een advies, gericht aan de opdrachtgever, op basis van alle informatie uit eerder beschreven hoofdstukken. Tot slot staan er aanbevelingen voor verder onderzoek beschreven in het laatste hoofdstuk.

(5)

Page | 5

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2 Voorwoord ... 3 Leeswijzer ... 4 1. Inleiding ... 7 1.1 Aanleiding ... 7 1.2 Relevantie ... 9 1.2.1 Ergotherapie ... 9 1.2.2 Theoretisch ... 10 1.2.3 Praktisch ... 10 1.3 Doelstelling ... 11 1.4 Centrale vraag ... 11 1.4.1 Deel- en subvragen ... 11 2. Methode ... 12 2.1 Literatuurstudie ... 12 2.2 Praktijkonderzoek ... 13

2.2.1 Werving en selectie participanten ... 13

2.2.2 Participerende observaties ... 14 2.2.3 Semigestructureerde interviews ... 14 2.2.4 Enquêtes ... 15 3. Resultaten... 15 3.1 Literatuurstudies ... 15 3.1.1 Domein activiteiten ... 15 3.1.2 Domein participatie ... 16

3.1.3 Domein sociale netwerken ... 18

3.1.4 Onderbouwing geselecteerde meetinstrumenten ... 19

3.2 Praktijkonderzoek ... 20 3.2.1 Participerende observaties ... 20 3.2.2 Interviews deelnemers ... 21 3.2.3 Enquêtes groepsondersteuners ... 23 4. Discussie ... 24 5. Conclusie ... 26 6. Advies ... 27

(6)

Page | 6

8. Literatuurlijst ... 30

9. Bijlagen ... 34

Bijlage 1 – Schematische weergaven vraagstellingen ... 34

Bijlage 2 – Zoektermen + in- en exclusiecriteria ... 35

Bijlage 3 – Criterialijst kwaliteitsbeoordeling ... 38

Bijlage 4 – Hand-out ... 39

Bijlage 5 – Informatiebrief + Informed consent ... 40

Bijlage 6 – Observatielijst groepsbijeenkomst GAOW-project ... 44

Bijlage 7 – Enquête ... 47

Bijlage 8 – Factsheets meetinstrumenten ... 49

Bijlage 9 – Totaal overzicht meetinstrumenten ... 56

(7)

Page | 7

1. Inleiding

Wereldwijd is er sprake van vergrijzing van de bevolking. Verwachting is dat het aantal ouderen in Europa zal toenemen van 15% 65-plussers in 2000 naar ongeveer 30% 65-plussers in 2050 (United Nations, 2001).

Het artikel Bepe ki ge i dagelijkse ha deli ge ij oude e a het Ce t aal Bu eau oo Statistiek (CBS, 2015), stelt dat ouderen in Nederland steeds vaker langer thuis blijven wonen. In 2014 woont 95% van de 65-plussers zelfstandig thuis, op dat moment gelijk aan 2,8 miljoen inwoners (CBS, 2015). Zij concluderen dat dit passend is bij het overheidsbeleid, dat er op gericht is om ouderen langer zelfstandig thuis te kunnen laten wonen, zoals beschreven in de Landelijke nota Gezo dheids eleid Gezo dheid di ht ij uit 2011 (Rijksoverheid, 2011).

De World Health Organization (WHO) beschrijft de definitie a gezo dheid als olgt: gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of a dere li ha elijke ge reke ’ (Huber, 2010). Er is echter een nieuwe, d a is he op atti g a het eg ip gezo dheid aa i fu tio e e , ee k a ht e zelf egie centraal staan, ontwikkeld door Machteld Huber. Gezondheid als vermogen zich aan te passen, een eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven (Huber, van Vliet & Boers, 2016). Het verschil met de WHO definitie is dat dit begrip de potentie benadrukt om gezond te zijn of te worden, zelfs wanneer er sprake is van ziekte. Daarbij zijn persoonlijke groei, ontwikkeling en het vervullen van persoonlijke doelen in het leven net zo belangrijk (Visser, 2014).

1.1

Aanleiding

In het Gezond Actief Ouder Worden (GAOW)-programma worden aspecten van het nieuwe begrip van Machteld Huber toegepast en tracht men te werken aan gezondheid en welbevinden van thuiswonende ouderen. Het uitgangspunt hierbij is dat voorzorg belangrijk is, zodat de oudere de regie over het eigen leven heeft en behoudt en om hierbij zelf- en samen redzaam te blijven en zodoende thuis te kunnen blijven wonen. Het stimuleert de ouderen hun eigen mogelijkheden en krachten te ontdekken en deze te gebruiken in het maken van keuzes omtrent activiteiten in het dagelijks leven (Nes & Heijsman, 2015).

Het programma is geïnspireerd door het Amerikaanse Lifestyle Redesign® programma en het Engelse Lifestyle Matters programma.

(8)

Page | 8 Het GAOW-programma wordt op een aantal locaties uitgevoerd in Amsterdam onder verschillende noemers, waaronder het OuderWijzer programma in Het Amstelhuis, Buurthuis de Pijp en De Buitenhof. Aan het programma doen bewoners van het Amstelhuis mee en buurtbewoners.

Het OuderWijzer programma is gefinancierd door Actenz/Prezens en Cordaan, die sinds enkele jaren gesubsidieerd worden door innovatiegeld vanuit de Wmo stadsdeel Zuid.

De gemeente is er verantwoordelijk voor dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen en zoeken hiervoor de eigen kracht en mogelijkheden van de mensen (Rijksoverheid, 2015). Een programma als GAOW kan de ouderen handvatten bieden om de regie over het eigen leven te behouden.

De opdrachtgever, Anke Heijsman en Fenna van Nes van het Ergotherapie Lectoraat Participatie en Omgeving te Amsterdam zijn als docent-onderzoekers betrokken bij de ontwikkeling en evaluatie van het GAOW-programma. De opdrachtgever heeft aan drie studenten ergotherapie van de Hogeschool a A ste da H A , ade te oe e de p oje tg oep, gevraagd om te inventariseren welke meetinstrumenten bruikbaar zijn om resultaten van het GAOW-programma in kaart te brengen. Met betrekking tot de domeinen, activiteiten, participatie en sociale netwerken. De projectgroep heeft de volgende centrale vraag opgesteld:

Welke k a titatie e eeti stru e te zij ruik aar e toepas aar o de resultaten van het GAOW-progra a i kaart te re ge ?

De definitie van participatie wordt door het International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) als volgt gedefinieerd: ie a ds deel a e aa het aats happelijk le e (ICF, 2001). Sociale participatie kan volgens Levasseur (2010) gedefinieerd worden als een persoons betrokkenheid in activiteiten die interactie verschaft met anderen in een gemeenschap of maatschappij. Participatie heeft nauwe banden met de term activiteiten, wat door het ICF kort wordt gedefi iee d als o de dele a het e selijk ha dele ICF, . Het et eft o ale e vertrouwde dingen die mensen elke dag doen. Deze dagelijkse activiteiten omvatten de handelingsgebieden wonen, zorgen, leren, werken, spelen en vrije tijd (Le Granse, Hartingsveldt & Kinébanian (2012). De sociale omgeving van mensen, ook wel het sociale netwerk genoemd, wordt door Hartingsveldt, et al. (2010) gedefinieerd als de aanwezigheid van, de relaties met en de verwachtingen van personen, groepen en organisaties waarmee een persoon.

(9)

Page | 9

1.2

Relevantie

Het adviesrapport is opgesteld voor de opdrachtgever, namelijk het lectoraat ergotherapie: participatie en omgeving. Het document kan eveneens relevant zijn voor de volgende partijen:

 Professionals betrokken bij het GAOW-programma  Deelnemers aan de HBO cursus van het GAOW  “oo tgelijke p og a a s

 Gemeenten (en/of subsidieverstrekkers)

1.2.1 Ergotherapie

Dit afstudeerproject draagt bij aan de ergotherapeutische relevantie gezien het gegeven dat de nadruk binnen de ergotherapie steeds meer komt te liggen op participatie in de maatschappij. Het onderscheid tussen begeleiding, trajectbegeleiding en behandelen zal steeds meer verdwijnen (Kinébanian & le Granse, 2009). Maatschappijgerichte ergotherapie vindt plaats in de gemeenschap, voorziet in rehabilitatie, is cultureel passend en maakt gebruik van lokale bronnen (Hartingsveldt, Logister-Proost, Kinébanian, 2010), iets wat ook in het GAOW-programma wordt toegepast. Belangrijke waarden hierbij zijn: kracht gevend (empowerment), mogelijk maken (enabling), sociale rechtvaardigheid, het belang van een actieve en betekenisvolle levensstijl en het respect voor culturele verschillen (Hartingsveldt, et al. 2010).

Ergotherapeuten zijn tevens zeer geschikt als groepsondersteuners, daar het binnen het GAOW-programma gaat om veranderingen in gedrags- en handelingspatronen; het kerndomein van de ergotherappie (Hartingsveldt, et al. 2010). Verandering in gedrags- en handelingspatronen zijn complexe processen die zorgvuldige ondersteuning behoeven. De groepsondersteuner met een ergotherapeutische achtergrond kan in de begeleiding agogische- en instrumentele vaardigheden inzetten (Kinébanian, et al. 2009).

De samenleving, en dus ook de deelnemende ouderen van het GAOW-programma, vragen van individuele ergotherapeuten (in de rol van groepsondersteuner), dat zij kwalitatief goede zorg bieden en bereid zijn verantwoording af te leggen over de geleverde zorg. Dit is vastgelegd in de Wet op Beroepen en de Individuele Gezondheidzorg (Kinébanian, et al. 2009). Kwaliteit leveren betekent dat de ergotherapeut zelf de juiste kennis en attitude heeft, maar dat dit alleen tot zijn recht komt als dit gefaciliteerd wordt door de werkomgeving (Kinébanian, et al. 2009). Mede om die reden is het voor de groepsondersteuners zeer wenselijk dat er meetinstrumenten komen die de resultaten van het GOAW-programma in kaart kunnen brengen en daarmee de inhoud van het programma voortdurend kan worden verbeterd en het tevens handvatten biedt voor zelfreflectie van de groepsondersteuner.

(10)

Page | 10 1.2.2 Theoretisch

Ma ti ez e oe d dat effe tie e p og a a s i staat zij ehaalde esultate te presenteren. Resultaten zijn afgeleid van een goed bestuur en een goed bestuur is gebaseerd op goede besluitvorming. Goede besluitvorming is afhankelijk van goede informatie en goede informatie vereist goede gegevens en zorgvuldige analyse van de gegevens (Martinez, 2005).

Het monitoren en evalueren van het GOAW-programma is nodig om eventuele zwakke schakels in het programma te identificeren en te kunnen versterken (Graig, Dieppe, Macintyre, Michie, Nazzareth, Petticrew, 2008). Bij het monitoren en evalueren staan twee invalshoeken centraal: wat zijn de resultaten van het programma en hoe heeft de interventie bijgedragen aan deze resultaten. Het monitoren en evalueren hebben als voornaamste doel het bijsturen en aanpassen van interventieactiviteiten en –strategieën (Arkesteijn, van Mierlo, Potters, 2007).

De resultaten die voortkomen uit het monitoren en evalueren van het GAOW-programma hebben invloed op de doelstellingen, op het nemen van besluiten, het boeken van vooruitgang en in sommige gevallen heeft het betrekking op de financiering (Graig, et al. 2008). Belangrijk is om alle betrokkenen (managers, groepsondersteuners en deelnemers) op een passende wijze te betrekken bij het in kaart brengen van het GAOW-programma. Deze samenwerking zorgt voor participatie en betrokkenheid van alle personen, om de resultaten van het programma kritisch te kunnen verbeteren (Martinez, 2005).

1.2.3 Praktisch

Tot op heden hebben rondom het GOAW-programma alleen nog kwalitatieve procesevaluaties plaatsgevonden. Deze hebben inzicht opgeleverd over ervaringen van deelnemers en uitvoering van het programma. De opdrachtgever heeft nu behoefte te onderzoeken welke kwantitatieve meetinstrumenten bruikbaar zijn om resultaten van het GAOW-programma in kaart te brengen en hoe het gebruik van meetinstrumenten door de deelnemende ouderen en betrokken groepsondersteuners ervaren wordt.

Door het inzetten van meetinstrumenten kan er inzichtelijk worden gemaakt of en welke resultaten er zijn geboekt door de deelnemende ouderen van het GAOW-programma. Dit is onder andere nuttig en relevant om bewijs te kunnen leveren aan derden, zoals gemeente of andere instanties die het programma financieel (willen) ondersteunen.

(11)

Page | 11

1.3

Doelstelling

Het eindproduct van dit afstudeerproject is een adviesrapport. Het adviesrapport bevat een inventarisatie en onderbouwde keuze van de meetinstrumenten die het meest geschikt lijken om het GAOW-programma in kaart te brengen. De meetinstrumenten zijn gericht op de volgende drie domeinen: activiteiten, participatie en de sociale omgeving. De toepassing en de bevindingen van de deelnemers aan- en de groepsondersteuners van het GAOW-programma, met betrekking tot de gekozen meetinstrumenten, worden op een kwalitatieve manier geëvalueerd en meegenomen in het uiteindelijke advies.

1.4

Centrale vraag

De e t ale aag die de p oje tg oep heeft gefo ulee d is de olge de: welke kwantitatieve meetinstrumenten zijn bruikbaar en toepasbaar om de resultaten¹ van het GAOW-programma in kaart te re ge ? .

¹Regie over het eigen leven hebben, zelf- en samen redzaam zijn, het stimuleren van eigen mogelijkheden en het ontdekken van eigen krachten met betrekking tot het maken van keuzes omtrent activiteiten in het dagelijkse leven.

1.4.1 Deel- en subvragen

Er zijn drie deelvragen opgesteld om de centrale vraag te beantwoorden. Uit deze drie deelvragen komen subvragen voort die betrekking hebben op zowel de literatuurstudie als het praktijk onderzoek.

A. Welke meetinstrumenten zijn beschikbaar om de resultaten van het GAOW-programma m.b.t. activiteiten in kaart te brengen?

 Welke meetinstrumenten zijn er nationaal beschikbaar om de resultaten van het GAOW-programma m.b.t. activiteiten in kaart te brengen?

 Welke meetinstrumenten zijn er internationaal beschikbaar om de resultaten van het GAOW-programma m.b.t. activiteiten in kaart te brengen?

 Wat zijn de meningen en ervaringen van de deelnemers over de meetinstrumenten die geselecteerd zijn?

 Wat zijn de meningen en ervaringen van de groepsondersteuners over de meetinstrumenten die geselecteerd zijn?

B. Welke meetinstrumenten zijn beschikbaar om de resultaten van het GAOW-programma m.b.t. participatie in kaart te brengen?

 Welke meetinstrumenten zijn er nationaal beschikbaar om de resultaten van het GAOW-programma m.b.t. participatie in kaart te brengen?

 Welke meetinstrumenten zijn er internationaal beschikbaar om de resultaten van het GAOW-programma m.b.t. participatie in kaart te brengen?

(12)

Page | 12  Wat zijn de meningen en ervaringen van de deelnemers over de meetinstrumenten

die geselecteerd zijn?

 Wat zijn de meningen en ervaringen van de groepsondersteuners over de meetinstrumenten die geselecteerd zijn?

C. Welke meetinstrumenten zijn beschikbaar om de resultaten van het GAOW-programma m.b.t. sociale netwerken in kaart te brengen?

 Welke meetinstrumenten zijn er nationaal beschikbaar om de resultaten van het GAOW-programma m.b.t. sociale netwerken in kaart te brengen?

 Welke meetinstrumenten zijn er internationaal beschikbaar om de resultaten van het GAOW-programma m.b.t. sociale netwerken in kaart te brengen?

 Wat zijn de meningen en ervaringen van de deelnemers over de meetinstrumenten die geselecteerd zijn?

 Wat zijn de meningen en ervaringen van de groepsondersteuners over de meetinstrumenten die geselecteerd zijn?

In bijlage 1 is een schematische weergaven te lezen van de vraagstellingen.

2. Methode

Het gebruik van theoretische- en praktijk informatie zorgt voor een duidelijk adviesrapport, maar ook dat het advies zoveel mogelijk wetenschappelijk onderbouwd zal zijn. Opgedane kennis uit de literatuurstudie en de resultaten van de observaties, interviews en enquêtes vormen samen de onderbouwing van het gegeven advies.

Tijdens de literatuurstudie is gezocht naar bruikbare en toepasbare kwantitatieve meetinstrumenten, welke de resultaten van het GAOW-programma in kaart kunnen brengen. Informatie uit de praktijk is verzameld door middel van participerende observaties, interviews en enquêtes. De participerende observaties hebben plaatsgevonden tijdens de GAOW-bijeenkomsten op de locatie Het Amstelhuis, te Amsterdam. De interviews zijn afgenomen bij de deelnemers van het GAOW-programma (thuis) en de enquêtes zijn via e-mail aan de groepsondersteuners verzonden.

2.1

Literatuurstudie

Ter onderbouwing van het adviesrapport en het beantwoorden van de subvragen, is er zoveel mogelijk wetenschappelijke literatuur gebruikt. De projectgroep heeft ervoor gekozen om de drie domeinen te verdelen, om zo gericht te zoeken in de beschikbare literatuur. De literatuurstudies zijn op dezelfde manier uitgevoerd en geanalyseerd.

(13)

Page | 13 In verschillende databanken, welke via de Hogeschool van Amsterdam beschikbaar zijn, is met behulp van vooraf opgestelde zoektermen, gericht op de cliëntgroep, de interventie, de uitkomst en de drie domeinen: activiteiten, participatie en sociale netwerken, gezocht naar relevante artikelen. De zoektermen zijn besproken en vastgesteld met de opdrachtgever. Na het vaststellen van de zoektermen zijn er in- en exclusie criteria opgesteld, beide terug te vinden in bijlage 2. E gelstalige lite atuu is als i lusie ite ia geï ludee d, daa de opd a htge e geïnteresseerd is in (inter)nationale meetinstrumenten. Om Engelstalige meetinstrumenten te kunnen toepassen zijn deze met behulp van een native speaker vertaald naar het Nederlands, zodat de groepsondersteuners en de deelnemers de instrumenten kunnen invullen of afnemen.

De databanken Pubmed, Cochrane, CINAHL, OTSeeker, Google Scholar, Sciencedirect en ProQuest zijn gebruikt om wetenschappelijke literatuur te vinden. Individueel heeft ieder project lid zoekstrengen opgesteld, deze zijn besproken en waar nodig aangepast.

Om inzicht te krijgen in alle relevante artikelen en deze te kunnen selecteren, heeft ieder project lid een flowchart gemaakt, waarin het totaal aantal artikelen zijn weergegeven. Ook de artikelen die mogelijk geschikt zijn voor het beantwoorden van de centrale onderzoeksvraag zijn weergegeven. Een peerreview moment heeft plaatsgevonden om er zeker van te zijn dat de relevante artikelen uit het zoekproces zijn geselecteerd. Er is met dezelfde zoektermen/-strengen, in dezelfde databanken gezocht door de twee andere projectleden. Zo is gekeken of het zoekproces reproduceerbaar is.

Per deelvraag hebben de projectleden acht artikelen geïncludeerd. Kwaliteitsbeoordeling van de geïncludeerde artikelen heeft plaatsgevonden door gebruik te maken van het McMasterformulier (Law, Stewart, Pollock, Letts, Bosch & Westmorland, 1998) en met behulp van de criterialijst opgesteld door Ruth Zinkstok (zie bijlage 3).

2.2

Praktijkonderzoek

Het praktijkonderzoek is uitgevoerd in de vorm van participerende observaties, semigestructureerde interviews en enquêtes.

2.2.1 Werving en selectie participanten

De groepsondersteuners zijn benaderd via de e-mail, waarin zij geïnformeerd zijn over de inhoud van het onderzoek en wat zij en de deelnemende ouderen kunnen betekenen voor het onderzoek. De deelnemers van het GAOW-programma zijn benaderd via de groepsondersteuners.

Wenselijk is een aantal van minimaal 9 deelnemers, verdeeld over de drie locaties (Het Amstelhuis, Buurthuis de Pijp en De Buitenhof), zodatop elke locatie, elk meetinstrument minimaal één keer kan worden afgenomen. Het wenselijk aantal te includeren groepsondersteuners is minimaal 3.

(14)

Page | 14 Aan de hand van een hand-out is aan de deelnemers uitgelegd wat zij kunnen betekenen voor het onderzoek. Deze is niet opgesteld middels een format, maar in samenspraak met de projectleden, zie bijlage 4.

Bij interesse aan deelname, is er voor deelnemers een informatiebrief opgesteld. Hierin staat beschreven wat het onderzoek i houd e is o de deel a het i fo ed o se t . Dit houdt in dat de deelnemers schriftelijk aangeven ingelicht te zijn over het onderzoek en vrijwillig instemmen met participatie aan het onderzoek, zie bijlage 5.

2.2.2 Participerende observaties

Met behulp van participerende observaties tijdens het bijwonen van de groepsbijeenkomsten, krijgt de projectgroep inzicht in de uitvoering van het GAOW-programma en de rol van de

groepsondersteuner op de locatie Het Amstelhuis. Tevens geeft het gelegenheid om de

groepsdynamiek te observeren. Ook heeft het als doel gevoel en sensitiviteit, ten aanzien van de drie domeinen, te ontwikkelen, te observeren hoe deze terug komen in het p og a a, de the a s of persoonlijke wensen of doelen, van de deelnemers.De observatielijst is te vinden in bijlage 6.

2.2.3 Semigestructureerde interviews

Er is gekozen voor een semigestructureerd interview. Deze keuze is gemaakt, omdat de vragen niet van tevoren vast liggen, maar de onderwerpen wel zijn vastgesteld. De vragen zijn op een logische volgorde geformuleerd, de interviewer is vrij om deze volgorde te veranderen als dat in het gesprek beter uitkomt. Belangrijk is dat alle vragen behandeld zijn aan het einde van het gesprek (Reulink & Linderman, 2005).

Per interview zijn er twee projectleden aanwezig. Eén project lid neemt het interview af en het andere project lid observeert het interview en notuleert. Er zijn geluidsopname gemaakt, om het gesprek terug te luisteren, zodat data goed kan worden verwerkt.

Via de groepsondersteuners is vernomen dat de deelnemers bij lange vragen moeilijkheden hebben met het beantwoorden van de vraag. Om die reden zijn de vragen kort en bondig geformuleerd. Het doel van de interviews is inzicht krijgen in de meningen en ervaringen van de deelnemers over de bruikbaarheid en de toepasbaarheid van de afgenomen meetinstrumenten.

De meetinstrumenten worden afgenomen, gevolgd door de interviews. De interviews zijn met behulp van de geluidsopname, aantekeningen en de vragenlijst uitgeschreven en a.d.h.v. de the a s: GAOW-programma, Ervaring en Beleving, Begrip en Interpretatie en Inzicht, gestructureerd om de resultaten te beschrijven.

(15)

Page | 15 2.2.4 Enquêtes

Er is een enquête opgesteld (zie bijlage 7) welke de meningen van de groepsondersteuners over de meetinstrumenten inventariseert. De meetinstrumenten en de enquête worden aangeboden via e-mail. Zo zijn de groepsondersteuners in de gelegenheid de documenten op een zelf uitgekozen tijdstip te beoordelen. Groepsondersteuners hebben aangegeven druk bezet te zijn. Om die reden zijn zij niet altijd in de gelegenheid om tijd vrij te maken voor een bijdrage aan ons onderzoek. Een fysiek gesprek is om die reden optioneel gelaten. De resultaten van de enquêtes zijn verwerkt in een samenvatting (per meetinstrument) om vervolgens de resultaten te beschrijven.

3. Resultaten

In dit hoofdstuk staat beschreven wat de bevindingen zijn met betrekking tot de deelvragen, met behulp van de literatuurstudies en het praktijkonderzoek. Per domein zijn de resultaten van de literatuurstudies beschreven, ge olgd doo est-e ide e van het geselecteerde meetinstrument en een beschrijving van het selectieproces.

3.1

Literatuurstudies

3.1.1 Domein activiteiten Resultaat literatuurstudie

Gebleken is dat er veel verschillende meetinstrumenten beschikbaar zijn om activiteiten in kaart te brengen: gericht op de dagelijkse activiteiten, het gevoel dat mensen hierbij hebben en het vertrouwen in eigen bekwaamheid bij deze activiteiten.

In alle geïncludeerde artikelen zijn de meetinstrumenten toegepast op de doelgroep ouderen. Afwijkend is de studie van Darzins, Imms, Shields & Taylor (2015), in deze studie zijn de participanten niet thuiswonend tijdens het afnemen van het meetinstrument, maar verblijven in het ziekenhuis. Hierdoor maakt dat het gebruikte meetinstrument, Personal Care-Participation Assessment and Resource Tool, minder geschikt is.

De meetinstrumenten PARTS-M, ASPen, PASE, SF-12, Self-care Questionnaire en International Physical Activity Questionnaire zijn gericht op het meten van dagelijkse activiteiten bij thuiswonende ouderen. Het artikel van Wójcicki, et al. (2013) richt zich meer op het programma in deze studie, dan op het meetinstrument.

Op basis van deze literatuurstudie kan worden geconcludeerd dat de meetinstrumenten Task Self-Efficacy Scale (TSE) en de Self-efficacy for Functional Activities (Roberts, Dolanksky & Weber, 2010) kunnen worden toegepast binnen het GAOW-programma, daar deze meetinstrumenten bewustwording en vertrouwen meten in het zelfstandig kunnen uitvoeren van dagelijkse activiteiten.

(16)

Page | 16 Het meetinstrument Physical Activity Questionnaire short-form is eveneens toepasbaar daar het inzicht geeft in de fysieke, dagelijkse activiteiten.

Best-evidence – Activity Significance Personal Evaluation

Om resultaten van het GAOW-programma m.b.t. het domein activiteiten in kaart te brengen heeft de projectgroep het meetinst u e t de A ti it “ig ifi a e Pe so al E aluatio A“Pe s ale gesele tee d. Dit ijkt af a de uitko st a de lite atuu studie, daa e de de I te atio al Physical Activity Questionnaire short-fo , effi a fo Fu tio al A ti ities e de Task “elf-Effi a “ ale gesele tee d als ogelijk este eeti st u e te . Na o e leg et de opd a htge e is besloten de ASPen te selecteren, omdat in dit instrument ook aandacht is voor de betekenis die personen geven aan activiteiten.

De ASPen lijkt het meest geschikt, daar het zich richt op dagelijkse activiteiten bij thuiswonende ouderen. Het doel is het inzichtelijk maken van de perceptie van personen bij dagelijkse activiteiten. De ASPen bestaat uit een zelf-rapportage vragenlijst van 13 items. De aard van de vragen hebben betrekking op de mening van personen aangaande bepaalde activiteiten. De verwachtte afname duur betreft ongeveer anderhalf uur.

De et ou aa heid a de A“Pe is geë aluee d et ehulp a C o a h s Alfa. De ate a betrouw aa heid k a uit op .9 . De C o a h s Alfa s o e geeft aa i hoe e e e s hille de items in een meetinstrument, die eenzelfde kenmerk beogen te meten, dat ook daadwerkelijk doen. Hoge waarden (>.80) wijzen op een hoge betrouwbaarheid. Waarden <.50 wijzen op onvoldoende betrouwbaarheid. Over het algemeen wordt een schaal met een waarde van >.70 gezien als betrouwbaar (Bowling, 2014).

De projectgroep heeft geen literatuur gevonden waarin staat beschreven dat de validiteit van de ASPen is geëvalueerd. Daarnaast is een belangrijk aandachtspunt dat de ASPen alleen Engelstalig beschikbaar is. Om het meetinstrument te kunnen toepassen binnen het GAOW-programma, is vertaling naar het Nederlands nodig.

3.1.2 Domein participatie Resultaat literatuurstudie

Gebleken is dat er een ruime hoeveelheid meetinstrumenten beschikbaar is om de participatie in kaart te kunnen brengen. Alle gevonden artikelen beschrijven het meten van participatie bij ouderen die tevens allen thuiswonend zijn.

In het artikel van Dopp, Stege & Siemonsma (2013) analyseren zij 10 meetinstrumenten, waarbij de nadruk is gelegd op persoonlijk relevante participatie. De onderzoekers richten zich op thuiswonende ouderen en sluiten aan bij de wens voor participatie. Zij beoordelen twee meetinstrumenten als

(17)

Page | 17 meest geschikt: The Impact on Participation and Autonomy (IPA) en Late Life Function and Disability Instrument (LLFDI).

De studie van Chang, Coster & Helfrich (2013) wijkt af van de andere studies, zij richten zich op o u it pa ti ipatio e sluite hie doo pa ti ipatie in de thuissituatie uit en benoemen geen voorkeur voor instrumenten.

Levasseur, Desrosiers & Tribble (2008), Dahan-Oliel, Gélinas & Mazer (2008) en Demers, Robichaud, Gélinas, Noreau & Desrosiers (2009) richten zich alleen op de Life-H en tevens of alle aspecten van participatie volgens het ICF zijn gemeten. De Life-H is gevalideerd voor ouderen en betrouwbaar gevonden, al benoemt Dahan-Oliel, et al. (2008) dat de interview-vorm eenvoudiger is dan de zelfrapportage, i.v.m. moeilijkheidsgraad van de vragen. Demers, et al. (2009) beschrijven de zoektocht naar de relatie tussen gedrags- en cognitieve coping strategieën en sociale participatie, door middel van de Life-H.

In het artikel van Resnik & Plow, (2009) richten zij zich op meerdere meetinstrumenten, die de participatie m.b.t. de ICF domeinen meet. Daaruit zijn 5 meetinstrumenten geselecteerd die alle domeinen bevragen, hiervan is Life-H er één. De auteurs van dit onderzoek concluderen dat men zelf moet bepalen welke meetinstrumenten ingezet worden, omdat er onderling verschil is in gemeten sub-domeinen. Eyssen, Steultjens, Dekker & Terwee (2011) benoemen dat er een eenduidige consensus moet ontstaan voor het meten van participatie en vinden dat meetinstrumenten niet voldoende compleet zijn.

Op basis van deze literatuurstudie kan worden geconcludeerd dat er meerdere passende meetinstrumenten zijn om de resultaten m.b.t. participatie vast te leggen. De meetinstrumenten Life-H, LLFDI en de IPA worden als het beste bruikbaar en toepasbaar geacht.

Best-evidence – Impact on Participation and Autonomy

De projectgroep is van mening dat het eeti st u e t I pa t o Pa ti ipatio a d Auto o IPA het meest geschikt is om de resultaten te meten, daar het instrument zich richt op vijf domeinen van participatie en autonomie: autonomie binnen- en buitenshuis, familierol, sociale relaties, en werk en opleiding. Doel van de IPA is belemmeringen in participatie en autonomie te evalueren en stelt hierbij het perspectief van de respondent centraal. De IPA bestaat uit een generieke zelfrapportage van totaal 42 items. Er zijn 32 items over belemmeringen in participatie en autonomie, verdeeld over 5 domeinen. De overige 9 items over de mate van probleemervaring en 1 item waarin gevraagd wordt wat voor de respondent de drie belangrijkste problemen zijn. De items zijn te beantwoorden middels een 5-punts schaal. De verwachtte afname duur is niet bekend.

De betrouwbaarheid van de IPA is geëvalueerd, et ehulp a Cohe s Kappa. I de lite atuu staat veelal aangegeven dat een Kappa onder de 0.4 een slechte betrouwbaarheid betekent, tussen

(18)

Page | 18 0.4/0.7 een redelijke/ voldoende betrouwbaarheid en boven de 0.7 een goede betrouwbaarheid (Twisk, 2014). De items m.b.t. belemmeringen in participatie en autonomie varieerde van 0.56 tot 0.90. De overige items over probleemervaring varieerde van 0.59 tot 0.87. De test-hertest et ou aa heid as atig oo ite s uit het do ei fa ilie ol e oo het ite p o lee e a i g zelf e zo gi g . E hte , op do ei i eau e de gee s ste atis he e s hille in participatiescores gevonden tussen beide metingen.

De validiteit van de IPA is eveneens geëvalueerd. Het theoretisch construct van de IPA is geanalyseerd met behulp van 4-factoranalyse, waarbij de samenhang tussen de items bepaalt of de items tot een zelfde aspect of tot verschillende aspecten van het theoretisch construct behoren (Bowling, 2014). De convergente en divergente validiteit van de IPA zijn bestudeerd door de scores op de IPA te vergelijken met scores op de London Handicap Scale (LHS), Sickness Impact Profile, verkorte versie (SIP68) en Medical Outcome 36-item Study Short-Form Health Survey (SF-36). De e a hti g is dat so iale elaties e auto o ie uite shuis o ele e et de so iale i teg atie van de LHSen dat de auto o ie uite shuis ee hoge e o elatie oet he e et de “F-36 met et ekki g tot het ph si al di e sio . De ge o de o elaties ste de o e ee et de oo af geformuleerde verwachtingen (Cardol, de Haan, de Jong, van den Bos & de Groot, 2001).

3.1.3 Domein sociale netwerken Resultaat literatuurstudie

Gebleken is dat er een ruim aanbod is aan meetinstrumenten die het sociale netwerk van ouderen in kaart kunnen brengen. Er zijn verschillen op te merken: enkele instrumenten richten zich op de omvang van het netwerk, andere meer op participatie van de persoon of groep in het netwerk. In alle studies zijn de meetinstrumenten toegepast op de doelgroep ouderen. In de studies van Antonucci, Akiyama & Takahashi (2004), Bath & Deeg (2005) en Cherry, Walker, Brown, Volaufova, LaMotte, Welsh, Su, Jazwinski, Ellis, Wood & Frisard (2013) zijn naast ouderen ook andere doelgroepen geïncludeerd. In de studies van Malley, Towers, Netten, Brazier, Forder & Flynn (2012) en Cherry et al. (2013) zijn meetinstrumenten beschreven of toegepast die de fysieke gezondheid meten. Ook is er aandacht voor het sociale netwerk en/of sociale participatie. De nadruk ligt op de fysieke gezondheid en minder op het sociale netwerk, wat maakt dat deze meetinstrumenten minder geschikt zijn om de uitkomsten van het GAOW-programma m.b.t. sociale netwerken in kaart te brengen.

De meetinstrumenten beschreven in de studies van Cattan, White, Bond & Learmouth (2005) en de Jong Gierveld & van Tilburg (2008) zijn gericht op het meten van eenzaamheid bij ouderen. In deze studies worden aannames gedaan dat het meten van de eenzaamheid iets zegt over het sociale netwerk en/of over de sociale participatie van de desbetreffende groep of persoon. Bath & Deeg

(19)

Page | 19 (2005) en Golden, Conroy & Lawlora 9 e oe e het eeti st u e t The “o ial Net o k I de “NI , dat pa ti ipatie i so iale elaties i kaa t e gt.

De studie van Arnadottir, Gunnarsdottir, Stenlund & Lundin-Olsson (2011) is niet relevant gebleken voor het beantwoorden van deze deelvraag, daar er geen meetinstrumenten worden weergegeven die bruikbaar zijn voor toepassing binnen het GAOW-programma. In de studie van Cattan et al. (2005) wordt benadrukt dat groepsinterventies effectiever blijken dan 1 op 1 interventies, dit bewijs ondersteund de interventiemethode van het GAOW-programma.

Op basis van deze literatuurstudie kan worden geconcludeerd dat het meetinstrument SNI het meest geschikt lijkt, daar het de omvang, bereik en de frequentie van het sociale netwerk meet (Golden, Conroy, Lawlora, 2009).

Best-evidence – Social Network Index

De proje tg oep is a e i g dat het eeti st u e t “o ial Net o k I de “NI het meest geschikt is om de resultaten te meten, daar het zich richt op de omvang, het bereik en de frequentie van het sociale netwerk (Golden, Conroy, Lawlora, 2009). Doel is om participatie te meten in 12 type sociale relaties. De SNI is een zelfrapportage e estaat uit age . .t. do ei : a ital status , so ia ilit , hu h g oup e e ship e e e ship i othe o u it o ga izatio s . De verwachtte afname duur is onbekend.

De projectgroep heeft geen literatuur gevonden waarin staat beschreven dat de betrouwbaarheid en validiteit van de SNI zijn geëvalueerd en gaat er daarom vanuit dat dit niet is gemeten. De SNI is alleen Engelstalig beschikbaar. Om het meetinstrument te kunnen toepassen binnen het GAOW-programma, is vertaling naar het Nederlands nodig.

3.1.4 Onderbouwing geselecteerde meetinstrumenten

Het selectieproces van de meetinstrumenten heeft plaats gevonden a.d.h.v. de resultaten uit de literatuurstudies, de factsheets (bijlage 8) en gesprekken met de opdrachtgever. Op basis van deze uitkomsten is er een definitieve selectie gemaakt van de geschikte meetinstrumenten.

Voo de do ei e pa ti ipatie e het so iale et e k eteke t dit dat er geen wijzingen hebben plaatsgevonden. Voo het i kaa t e ge a het do ei a ti iteite is, i o e leg et de opdrachtgever, gekozen voor het meetinstrument ASPen.

Factsheets

Het gebruik van de factsheets (zie bijlage 8) heeft als doel informatie weer te geven die relevant is om de meetinstrumenten te beoordelen. De gegevens zijn ingedeeld in verschillende categorieën, zodat een bondig overzicht ontstaat van de karakteristieken en relevante gegevens van de meetinstrumenten.

(20)

Page | 20 Tijdens het uitwerken van de factsheets stuitte de projectgroep op meerdere meetinstrumenten die niet in de literatuurstudies naar voren zijn gekomen. Er is verder onderzoek gedaan naar de inhoud van deze meetinstrumenten en op basis daarvan is besloten de nieuwe meetinstrumenten niet te includeren. De desbetreffende instrumenten worden wel opgenomen in het overzicht met het totaal aantal gevonden meetinstrumenten (bijlage 9). Met behulp van de factsheets is er een voorselectie gemaakt van de meest geschikte meetinstrumenten.

Gesprek opdrachtgever

De resultaten van de literatuurstudies en de factsheets zijn besproken met de opdrachtgever.

Tijdens dit gesprek is gesp oke o e het sele te e a het eeti st u e t A“Pe om het domein a ti iteite i kaa t te e ge . De opd a htge e a ht dit eetinstrument erg sterk, omdat het onderwerp Mea i g is opge o e . Zo kan er gemeten worden welke betekenis deelnemers geven aan activiteiten.

Er is gesp oke o e het sele te e a het eeti st u e t IPA o het do ei pa ti ipatie i kaa t te brengen. De vraag van de opdrachtgever is te zoeken naar recente bronnen en een vernieuwde versie. Mogelijk is een vernieuwde versie meer gericht op de mogelijkheden van personen, i.p.v. beperkingen. Uit contact met de auteur van de IPA blijkt dat er vooralsnog geen vernieuwde versie komt, daar de huidige versie relevant is en geen aanpassingen behoeft. De opdrachtgever gaf aan meer te willen weten over het meetinstrument User Participation . De projectgroep heeft onderzoek gedaan naar de Use Pa ti ipatio . Deze lijkt niet geschikt omdat dit meetinstrument zich voornamelijk richt op het revalidatieproces (Van der Zee, 2013).

Het selecteren van het meetinstrument van de Jong Gierveld & van Tilburg (2008) is besproken. De projectgroep geeft aan dat deze niet is opgenomen in de voorselectie, omdat dit meetinstrument zich meer richt op de eenzaamheid in plaats van het sociale netwerk.

De projectgroep heeft geen literatuur gevonden over een meetinstrument m.b.t. positie e gezo dheid , van Machteld Huber. Hier was vraag naar, daar de visie op positieve gezondheid terugkomt binnen het GAOW-programma.

3.2

Praktijkonderzoek

3.2.1 Participerende observaties

Met behulp van de observatielijst groepsbijeenkomst GAOW p oje t , (zie bijlage 6) zijn observatienotities geschreven. Elk project lid heeft één bijeenkomst bijgewoond wat maakt dat er in totaal 3 observatielijsten zijn ingevuld.

(21)

Page | 21 Op locatie Het Amstelhuis nemen 3 vrouwen deel aan het GAOW-programma. De bijeenkomsten worden geleid door één vaste groepsondersteuner en vinden plaats in Het Amstelhuis.

De groepsondersteuner draagt zichtbaar de verantwoordelijkheid voor organisatorische taken: regelt koffie en thee, benodigdheden voor het uitvoeren van opdrachten gerelateerd aan het thema en zorgt voor het behouden van het totaaloverzicht. Tijdens de uitvoer van de bijeenkomst valt op dat de groepsondersteuner de deelnemers stimuleert om onderling kennis en ervaringen uit te wisselen en persoonlijke verbanden te leggen, door te zorgen dat iedereen aan de beurt komt om zijn of haar verhaal te vertellen. Wanneer een deelnemer niet goed weet hoe te antwoorden, reikt de groepsondersteuner handvatten aan, door het stellen van open vragen, door te vragen en het beeldend en herkenbaar te maken. De groepsondersteuner vat regelmatig het gesprek samen, wat zorgt dat de deelnemers meer inzicht krijgen in wat ze vertellen en zich begrepen voelen. De groepsondersteuner let daarbij op (non)-verbale reacties. De uitkomst is dat de deelnemers meer inbrengen tijdens de bijeenkomst.

De groepsdynamiek is gemoedelijk. Er is voldoende ruimte voor ieders inbreng. Ze wisselen elkaar af bij het geven van antwoorden of deelname aan het gesprek. Daarbij hebben ze respect voor elkaar: laten elkaar uitpraten, benoemen positieve dingen en laten weten iets aan elkaars inbreng te he e . E o dt se ieus gesp oke o e de the a s, aa e is ook ui te oo humor.

3.2.2 Interviews deelnemers

De interviews zijn afgenomen bij de 3 deelnemende ouderen, respectievelijk 72, 77, 81 jaar. Zij hebben in de periode van september 2015 tot mei 2016 de bijeenkomsten van het GAOW-programma (OuderWijzer) bijgewoond op de locatie Het Amstelhuis te Amsterdam. De interviews zijn uitgewerkt a.d.h.v. de the a s.

Thema 1 - GAOW-programma

Twee van de drie deelnemers zijn begonnen aan het programma, door het lezen van flyers of via vrienden. Zij bezochten de bijeenkomsten met het idee er iets te leren, maar het sociale aspect en de gezelligheid van het samenkomen waren net zo belangrijk.

Twee van de drie deelnemers hebben elk één bijeenkomst gemist. De derde deelnemer heeft alle bijeenkomsten bijgewoond.

Alle drie geven zij aan het programma opnieuw te volgen wanneer een doorstart wordt gemaakt. Voorbeeld van een gegeven antwoord: Ja. Als het i septe er eer start ga ik zeker el og ee keer. Het is gezellig en misschien dat er dan wel weer iets nieuws langskomt waar ik wat van opsteek, da pik je dat ook aar ee . Twee van de drie zullen deelnemen in de hoop iets te leren, de derde deelnemer geeft aan voornamelijk voor de gezelligheid te gaan. Alle deelnemers benadrukken het

(22)

Page | 22 belang van de gezelligheid en zien dit als een belangrijke reden om te blijven gaan. Zij spreken grote waardering uit voor de groepsondersteuner en zij is een factor om deel te nemen aan de bijeenkomsten.

Thema 2 – Ervaring en beleving

Deelnemers waren zeer eensgezind over het sociale aspect en vinden het zeer sterk dat de sfeer goed en gezellig is. Benoemd werd dat het fijn is om over herinneringen van vroeger te praten, omdat deze weggezakt zijn: hoe men vroeger dingen deed. Eén van de uitspraken van de deelnemers: door de di ge te hore a ee a der, hoe ee a der di ge doet, i d ik heel e o dere s aardig. Ja heel aarde ol ook . Het luisteren naar elkaar en het ophalen van herinneringen doet de deelnemers goed.

De uitspraken over minder sterke punten variëren. Eén deelnemer heeft niet het gevoel veel geleerd te hebben. Een ander vindt dat je soms veel geduld moet hebben om iedereen het woord te geven. Thema 3 – Begrip en interpretatie

Twee deelnemers wisten het doel van het meetinstrument niet te verwoorden. De derde deelnemer, waarbij de ASPen met betrekking tot activiteiten was afgenomen, kwam tot de conclusie: Nou ja, dat je er anderen mee kunt helpen misschien. En het is voor jullie opleiding hé? Nou ja, statistisch misschien, dat er al met al toch dingen naar voren komen. Over de leeftijd, de periode waar je in zit e at og ogelijk is o te doe .

Eén deelnemer geeft aan dat de vragen moeilijk gesteld waren (betreft de SNI) en een ander vindt het moeilijk om tot een goed en concreet antwoord te komen (betreft de ASPen).

Met de tijdsduur van afname hebben zij geen problemen gehad, benoemen dat het vooral komt omdat het gesprek voelt als een gezellig samenzijn. De deelnemers vinden de meetinstrumenten compleet, er zijn geen ontbrekende of irrelevante vragen.

Thema 4 – Inzicht

De deelnemers vonden het lastig om antwoord te geven op de vraag of de meetinstrumenten inzicht geven op deelname aan het GAOW-programma. Zij denken dat het wel zou kunnen, maar hebben er op dit moment geen oordeel over. Mede omdat er geen 0-meting heeft plaatsgevonden.

Gevraagd is naar opgedane kennis en/of vaardigheden die van invloed zijn op het dagelijks leven. Twee deelnemers geven aan dat zij vooral voor de gezelligheid kwamen en zich niet bewust zijn van opgedane kennis of ervaringen. De derde deelnemer geeft aan dat zij veel heeft gehad aan de bijeenkomsten, omdat zij moeite heeft met het ouder worden. Zij heeft kennis opgedaan m.b.t. het verdelen van energie.

(23)

Page | 23 3.2.3 Enquêtes groepsondersteuners

De geselecteerde meetinstrumenten en de vragenlijst zijn verstuurd naar in totaal 6

groepsondersteuners. Daarvan hebben 2 groepsondersteuners de meetinstrumenten bekeken en de vragenlijst ingevuld. De resultaten zijn hieronder per meetinstrument beschreven.

Activiteiten – ASPen

De algemene indruk over de ASPen is dat het te abstract is voor de doelgroep. De vragen zijn voor de groepsondersteuner duidelijk, maar zij verwacht dat het voor deelnemers minder duidelijk zal zijn. Verwachting is dat er met dit meetinstrument te weinig informatie wordt gegeven door de deelnemers, omdat de vragen mogelijk anders worden beantwoord dan de intentie van de vraagstelling. De duur van het meetinstrument is ongeveer anderhalf uur en wordt door de groepsondersteuner als te lang gezien.

Participatie – IPA

De algemene indruk van de IPA is dat het een lang, maar volledig instrument is. De vragen zijn kort en duidelijk. De vragen worden beantwoord a.d.h.v. meerkeuzevragen en past daardoor goed bij de doelgroep, daar er aandacht is voor het scoren van de beleving. De groepsondersteuner geeft aan dat er een deel ontbreekt over zingeving. Dit is een belangrijk onderdeel in de levensfase van de deelnemers. De lijst lijkt toepasbaar en implementeerbaar, dit vooral vanwege de vele levensgebieden die zijn opgenomen in de IPA, het scoremodel en de vraagstelling. De vraagstelling is voornamelijk gericht op de beleving en niet op feiten. Er zijn wel een aantal punten die verbetering behoeven: de items werk en vrijwilligerswerk zijn niet relevant voor de doelgroep. De groepsondersteuner vindt dat de IPA een goed beeld geeft van het sociale netwerk en de relaties en hoe de deelnemers hiermee omgaan.

Sociale netwerk – SNI

De algemene indruk van de SNI is dat een groot deel niet relevant is. Het meetinstrument gaat volgens de groepsondersteuner (te) diep in op de opbouw van een sociaal netwerk. Er ontbreken items over fysieke- en mentale gezondheid en de relevantie hiervan. De SNI gaat over de kwantiteit van contacten en niet over de betekenis van deze contacten. De groepsondersteuner lijkt de SNI niet geschikt om te implementeren binnen het GAOW-programma, omdat het alleen iets zegt over de aantallen en frequentie van sociale contacten. Er ontbreken items over welbevinden, zingeving en gezondheid. Er kan geen score worden gegeven, waardoor het lastig is om resultaten in kaart te brengen. De SNI geeft volgens de groepsondersteuner informatie over hoe de sociale acties eruit zien, maar niet wat het voor de deelnemers oplevert of betekent.

(24)

Page | 24

4. Discussie

Het doel van dit project is het opstellen van een adviesrapport dat een inventarisatie en onderbouwde keuze bevat van de meetinstrumenten die het meest geschikt lijken om het GAOW-programma in kaart te brengen. De meetinstrumenten zijn gericht op de domeinen activiteiten, participatie en sociale netwerken, omdat de hypothese van de opdrachtgever is dat op deze domeinen een verbetering zal plaats vinden. Binnen dit project is geen onderzoek gedaan om deze hypothese te bevestigen. De projectgroep heeft zich beperkt tot een inventarisatie en onderbouwde keuze van meetinstrumenten.

Terugkijkend op het proces hebben een aantal punten geleid tot beperkingen, namelijk: Procesmatig

 In opdracht van de Hogeschool van Amsterdam, mochten de literatuurstudies maximaal 10 artikelen bevatten en moesten deze binnen 8 weken zijn afgerond. Dit heeft geleid tot limitaties in het selecteren van meetinstrumenten, daar een beperkte selectie een incompleet beeld weergeeft. Het is realistisch om te denken dat er meetinstrumenten bestaan die niet geïncludeerd zijn, maar wel geschikt blijken om de centrale vraag te beantwoorden.

 De projectgroep is niet ervaren in het uitvoeren van kwalitatief onderzoek, wat maakt dat zij tijdens het proces en de uitvoering van bepaalde onderdelen, zoals het interviewen en verwerken van data, kennis en ervaring tekort kwamen. Dit heeft invloed gehad op de kwaliteit van het onderzoek.

 Er is gekeken naar de toepasbaarheid van individuele meetinstrumenten, maar een combinatie van twee of meerdere meetinstrumenten kan mogelijk ook tot de opties behoren. Door gebrek aan tijd is deze optie niet verder uitgewerkt. Deze informatie mist en kan daarom niet worden opgenomen in het advies.

 De definitieve selectie van de meetinstrumenten is niet in samenwerking met de opdrachtgever tot stand gekomen, iets wat de opdrachtgever wel graag had gewild. De projectgroep was in de veronderstelling dat er was afgesproken zelf de definitieve selectie vorm te geven. Deze miscommunicatie heeft ervoor gezorgd dat dit evaluatiemoment niet is benut.

 De periode waarin dit project is uitgevoerd viel precies tussen het afsluiten van een GAOW-programma en de start van het volgende, wat maakt dat er voor de projectleden weinig momenten waren om aan te sluiten bij de bijeenkomsten en een vertrouwensband op te bouwen met de deelnemers (en groepsondersteuners). Hierdoor is er mogelijk minder

(25)

Page | 25 draagvlak geweest vanuit de deelnemers en groepsondersteuners om te participeren in het onderzoek.

Inhoudelijk

 In de interviews zijn vragen geïncludeerd om te achterhalen wat de uitkomsten zijn van het GAOW-programma, daarmee is er afgeweken van de centrale vraag. De reden hiervoor is dat deze informatie relevant wordt geacht door de opdrachtgever en de projectgroep tevens inzicht krijgt, welke betekenis de deelnemers geven aan het programma.

 De ASPen en de SNI zijn van het Engels naar het Nederlands vertaald, hierdoor is de gemeten validiteit en betrouwbaarheid van deze meetinstrumenten komen te vervallen. De vertaling is uitgevoerd door een native speaker, maar niet door een persoon die is opgeleid om professioneel te vertalen. Hierdoor kunnen interpretatie fouten zijn opgetreden, wat er toe kan leiden dat de deelnemers moeite hebben gehad met het begrijpen en beantwoorden van de vragen.

 Er zijn bij slechts 3 deelnemers interviews afgenomen. Allen volgen zij het GAOW-programma in Het Amstelhuis. Er zijn geen deelnemers uit Buurthuis de Pijp en De Buitenhof geïncludeerd. De reden hiervoor is dat de groepsondersteuner van deze deelnemers hen niet capabel achten om deel te nemen aan het onderzoek, vanwege de leeftijd (90+).

Het had de voorkeur om alle drie de meetinstrumenten bij elke deelnemer af te nemen, om een zo groot mogelijk data bestand te creëren. Dit was niet haalbaar wegens de intensiteit van het afnemen van drie meetinstrumenten in één zitting en het gebrek aan tijd om meerdere gesprekken met één persoon in te plannen.

Van de 6 uitgezette vragenlijsten zijn er 2 retour gekomen, waarvan op één vragenlijst slechts twee vragen zijn ingevuld. Deze inbreng is erg summier en maakt dat de resultaten niet representatief zijn. De projectgroep acht onderzoek met meer deelnemers wenselijk, daar er meer resultaten beschikbaar zullen zijn en dat maakt de uitkomst van het onderzoek meer betrouwbaar.

(26)

Page | 26

5. Conclusie

Om een antwoord te geven op de centrale vraag: elke k a titatie e eeti stru e te zij bruikbaar en toepasbaar om de resultaten van het GAOW-progra a i kaart te re ge ? , is er een literatuuronderzoek en een praktijkonderzoek uitgevoerd.

Vanuit de domeinen activiteiten, participatie en het sociale netwerk zijn er uit de literatuurstudie drie meetinstrumenten geselecteerd. De ASPen is geselecteerd om de resultaten uit het domein a ti iteite i kaa t te e ge , aa is iet ges hikt e o de o toe te passe i e het GAOW-programma, daar het te abstract blijkt voor de beoogde doelgroep. Uit de vragenlijst die is ingevuld door de groepsondersteuners blijkt dat de vragen niet duidelijk genoeg zijn voor de deel e e s. De “NI is gesele tee d o de esultate uit het do ei so iale et e k i kaa t te brengen, maar blijkt niet geschikt. Het meetinstrument focust op het opbouwen van een sociaal netwerk en zegt voornamelijk iets over de aantallen en frequentie van sociale contacten. Uit de vragenlijst, ingevuld door de groepsondersteuners, blijkt de SNI items te missen over het welbevinden, zingeving en de gezondheid met betrekking tot het sociale netwerk. De IPA is geselectee d o de esultate uit het do ei pa ti ipatie i kaa t te e ge . De IPA is geschikt bevonden, daar de IPA zich richt op vijf domeinen van participatie en autonomie: autonomie binnen- en buitenshuis, familierol, sociale relaties, en werk en opleiding. Het evalueert belemmeringen met betrekking tot deze domeinen, waarbij het perspectief van de respondent centraal staat.

Aan de hand van interviews zijn de meningen en ervaringen van drie deelnemers van het GAOW-programma, over de geïncludeerde meetinstrumenten, in kaart gebracht. Hieruit kwam naar voren dat de deelnemers een redelijke indruk hadden van de verschillende meetinstrumenten. Zij gaven aan moeite te hebben met de vraagstelling uit de SNI en de ASPen. De deelnemers benoemen het lastig te vinden om de deelname binnen het GAOW-programma concreet te benoemen, daar er geen 0-meting heeft plaats gevonden bij de aanvang. Het inzetten van meetinstrumenten draagt volgens hen mogelijk bij aan het inzichtelijk maken van resultaten.

Twee deelnemers geven aan het sociale aspect binnen het programma belangrijk te vinden en blijkt de voornaamste reden voor deelname. Een andere deelnemer geeft aan veel gehad te hebben aan de inhoud van het GAOW-programma. Wat zij geleerd heeft is het verdelen van haar energie gedurende de dag.

(27)

Page | 27

6. Advies

In dit hoofdstuk is op basis van de resultaten, discussie en de conclusie een advies geschreven dat de centrale vraag van dit project beantwoord.

De projectgroep is zich ervan bewust dat het onderzoek een kleine groep deelnemers (zowel ouderen als groepsondersteuners) betreft en dat niet alle meetinstrumenten zijn geïncludeerd. Een aanbeveling voor verder onderzoek zou zijn om met behulp, vervolg onderzoek te zoeken naar meer bruikbare meetinstrumenten.

De projectgroep adviseert, op basis van de beschikbare data, een aangepaste versie van de Impact op Participatie en Autonomie (IPA) toe te passen om de resultaten van het GAOW-programma in kaart te brengen. Hoe de projectgroep tot dit advies is gekomen, wordt hieronder beschreven.

De ASPen, SNI en de IPA zijn geselecteerd om de resultaten in kaart te brengen. Deze meetinstrumenten zijn afgenomen bij deelnemers van het GAOW-programma om te onderzoeken wat de meningen en ervaringen zijn m.b.t. het instrument. Tevens zijn de meetinstrumenten beoordeeld door de groepsondersteuners. Uitgebreide informatie betreffende dit proces is te lezen in hoofdstuk 3.

Hieronder volgt de onderbouwing van de geselecteerde meetinstrumenten, die niet zijn geadviseerd om de resultaten in kaart te brengen.

 Activity Significance Personal Evaluation

De ASPen richt zich op dagelijkse activiteiten bij thuiswonende ouderen en het doel is inzichtelijk maken van de perceptie van personen bij dagelijkse activiteiten. Dit meetinstrument is geselecteerd omdat hij vraagt naar de betekenis van de activiteiten voor de persoon. De overige instrumenten die naar voren kwamen in de literatuurstudie zijn niet geïncludeerd, omdat deze de betekenis die verleend wordt aan activiteiten niet in kaart brengen. De projectgroep is van mening dat het in kaart brengen van de betekenis die personen geven aan activiteiten, belangrijk is voor het stimuleren van mogelijkheden en in het maken van keuzes omtrent (nieuwe) activiteiten in het dagelijks leven (Nes & Heijsman, 2015).

Uit het praktijkonderzoek is gebleken dat de vragen in de ASPen te abstract zijn omschreven, wat maakt dat ze lastig te begrijpen zijn voor de deelnemers.

Op basis van de beperkingen van het meetinstrument en de meningen en beoordeling van deelnemers en groepsondersteuners heeft de projectgroep besloten de ASPen niet te adviseren.

(28)

Page | 28  The Social Network Index

De SNI richt zich op het meten van omvang, bereik en de frequentie van het sociale netwerk. Dit meetinstrument is geselecteerd omdat het uitgaat van een positieve benadering omtrent eenzaamheid en het sociale netwerk. Het brengt het sociale netwerk in kaart, alvorens er conclusies o de get okke o e ee zaa heid . Dit wordt bij de overige gevonden instrumenten als uitgangspunt gezien. De projectgroep is van mening dat iemand met een groot sociaal netwerk zich ook eenzaam kan voelen, dit hangt af van de betekenis die de persoon aan de sociale contacten verleent.

Uit het praktijkonderzoek is gebleken dat veel vragen van de SNI gericht zijn op school, opleiding of werk. Deze onderwerpen zijn voor de meeste deelnemers van het GAOW-programma niet relevant. Tevens geeft de SNI geen informatie over de betekenis die de deelnemer geeft aan zijn of haar sociale relaties.

Op basis van de beperkingen van het meetinstrument en de meningen en beoordeling van deelnemers en groepsondersteuners heeft de projectgroep besloten de SNI niet te adviseren.

Beide meetinstrumenten zijn niet op professionele wijze vanuit het Engels naar het Nederlands vertaald. Dit heeft invloed op de validiteit en de betrouwbaarheid en tevens op het begrijpen van de vragen door deelnemers.

Zoals eerder beschreven is een aangepaste versie van de IPA geadviseerd om de resultaten van het GAOW-programma in kaart te brengen. Onderbouwing voor deze keuze staat hier beschreven:

 Impact op Participatie en Autonomie

De IPA richt zich op het meten van participatie, op vijf verschillende domeinen m.b.t. participatie en autonomie. Het heeft als doel belemmeringen binnen deze domeinen te evalueren, waarbij het perspectief van de deelnemer centraal staat. De vraagstellingen zijn duidelijk en overzichtelijk en de beleving/ het perspectief van de deelnemers wordt meegenomen. Deze punten ontbreken in de ASPen en SNI. De projectgroep is van mening dat hierdoor de ASPen en SNI minder geschikt zijn ten opzichte van de IPA.

De IPA geeft ee o pleet eeld, doo dat aast pa ti ipatie ook het so iale et e k e a ti iteite is et okke i de age . Te e s ka hie ee het ge uik a ee de e i st u e te worden uitgesloten, omdat de IPA alle domeinen bevat.

Het is een groot meetinstrument met verschillende onderwerpen. De projectgroep is van mening dat het aanbieden van het gehele instrument niet noodzakelijk is, daar het items bevat die niet relevant zijn voor de doelgroep ouderen, gebaseerd op de Toolkit die als leidraad wordt gebruikt voor de the a s a het GAOW-programma: geldbesteding, betaald werk en onderwijs, cursussen en

(29)

Page | 29 opleiding. Items die de projectgroep wel relevant acht zijn: mobiliteit, zelfverzorging, bezigheden en taken in en rondom huis, tijdsbesteding en ontspanning, sociale contacten en relaties. Per deelnemer zou bekeken moeten worden welke items relevant zijn om af te nemen.

Uit het praktijkonderzoek is gebleken dat de IPA het meest geschikt wordt bevonden door de groepsondersteuners, er is aangegeven dat de huidige IPA goed implementeerbaar lijkt.

Er is echter één kanttekening met betrekking tot de IPA. Het meetinstrument is gericht op problemen van personen en niet op de mogelijkheden. Een positievere invalshoek is meer passend bij de maatschappelijke veranderingen die momenteel plaats vinden.

7. Aanbevelingen voor verder onderzoek

Een kort en bondig overzicht van de aanbevelingen, naar aanleiding van bovenstaand beschreven advies:

 Een aangepaste versie van de IPA wordt geadviseerd, hierbij moet onderzocht worden welke items wel en/of niet worden geïncludeerd.

 Als er gebruik wordt gemaakt van een aangepaste versie van de IPA moet deze op validiteit en betrouwbaarheid beoordeeld worden.

 Door een kleine selectie meetinstrumenten en geïncludeerde deelnemers en groepsondersteuners valt te heroverwegen over een vervolgonderzoek gewenst is.

(30)

Page | 30

8. Literatuurlijst

Antonucci, T., Akiyama, H. & Takahashi, K. (2004). Attachment and close relationships across the life span. Attachment & Human Development, 6,353-70.

Arkesteijn, M.C.M., van Mierlo, B.C. & Potters, J.L. (2007). Methoden voor monitoring en evaluatie van innovatieprojecten (p.34). Praktijkonderzoek Plant en Omgeving.

Arnadottir, S.A., Gunnarsdottir, E.D., Stenlund, H. & Lundin-Olsson, L. (2011). Participation frequency and perceived participation restrictions at older age: Applying the International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) framework. Disability and Rehabilitation, 33, 2208-2216.

Bowling, A. (2014). Research methods in health: investigating health and health services. Buckingham: Open University Press.

Burke, L., Lee, A.H., Jancey, J., Xiang, L., Kerr, D.A., Howat, P.A., Hills, A.P., Anderson, A.S., (2013). Physical activity and nutrition behavioural outcomes of a home-based intervention program for seniors: a randomized controlled trail. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 10:14.

Cardol, M. & de Jong, B.A. (2001). Impact op participatie en autonomie (IPA). Handleiding en vragenlijst. Amsterdam: Afdeling Revalidatie, Academisch Medisch Centrum.

Cardol, M., de Haan, R.J., de Jong, B.A., de Bos, G.A.M., van den Groot, I.J.M. (2011). Psychometric p ope ties of the uestio ai e I pa t o Pa ti ipatio a d Auto o IPA . Archives of Physical Medicine and Rehabilitation; 82: p210-216.

Cattan, M., White, M., Bond, J., Learmouth, A. (2005). Preventing social isolation and loneliness among older people: a systematic review of health promotion interventions. Cambridge University Press: ageing & society. Volume 25, 41-67.

Chang, F.H., Coster, W.J., Helfrich, C.A. (2013). Community participation measures for people with disabilities: A systematic review of content from an international classification of functioning, disability and health perspective. Archives of physical medicine and rehabilitation, 94(4), p. 771-781. Cherry, K.E., Walker, E.J., Brown, J.S., Volaufova, J., LaMotte, L.R., Welsh, D.A., Su, L.J., Jazwinski, S.M., Ellis, R., Wood, R.H., Frisard, MI. (2013). Social engagement and Health in Younger, Older and

(31)

Page | 31 Oldest-Old Adults in the Louisiana Healthy Aging Study (LHAS). Journal app. Gerontology: volume 1; 32(1): 51-75.

Dahan-Oliel, N., Gélinas, I., Mazer, B. (2008). Social participation in the elderly: What does the literature tell us? Critical Reviews™ in Physical and Rehabilitation Medicine, 20(2).

Darzins, S.W., Imms, C., Shields, N., Taylor, F. (2015). Responsiveness, construct and criterion validity of the Personal Care-participation Assessment and Resource Tool (PC-PART). Health and Quality of Life Outcomes, 13:125.

Demers, L., Robichaud, L., Gélinas, I., Noreau, L., Desrosiers, J. (2008). Coping strategies and social participation in older adults. Gerontology, 55(2), 233-239.

Dopp, C., Stege, J., Siemonsma, P. (2013). Meetinstrumenten voor Functionele Training Ouderen: een systematische review naar maten voor persoonlijk relevante participatie en voor de uitvoering van persoonlijk relevante dagelijkse activiteiten. Leiden: TNO.

Eyssen, I.C., Steultjens, M.P., Dekker, J., Terwee, C.B. (2011). A Systematic review of instruments assessing participation: challenges in defining participation. Archives of physical medicine and rehabilitation, 92(6), 983-997.

Golden, J., Conroy, R.M., Lawlora, B.A., (2009). Social support network structure in older people: Underlying dimensions and association with psychological and physical health. Psychology, Health & Medicine, volume 14, 3, 280-290.

Graig, P., Dieppe, P., Macintyre, S., Michie, S., Nazzareth, I., Petticrew, M. (2008). Developing and evaluating complex interventions: the new Medical Research Council guidance. The BMJ 2008, 337. Le Granse, M., van Hartingsveldt, M., Kinébanian, A. (2012). Grondslagen van de ergotherapie (3e druk). Amsterdam: Reed Business.

Hartingsveldt, M., Logister-Proost, I., Kinébanian, A. (2010). Beroepsprofiel Ergotherapeut. Utrecht: Boom-Lemma uitgevers.

Hu e , M. . I itatio al Co fe e e Is health a state of a a ilit ? Towards a dynamic concept of health . The Nethe la ds O ga izatio fo Health ‘esea h a d De elop e t a d the Health Council of the Netherlands. Report of the meeting. December 10-11-2010.

Huber, M., van Vliet, M., Boers, I. (2016). Heroverweeg uw opvatting va het eg ip gezo dheid . Nederlands tijdschrift geneeskunde: 160. Louis Bolk Instituut: Driebergen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De woonmilieu- en leefstijlbenadering kunnen juist wel grip krijgen op deze subjectieve waarden en kunnen dus als aanvulling op de demografische en economische

Vervolgens werd het tijd om uit te proberen of de leerlingen grotendeels zelfstandig een conceptmap van een hoofdstuk kunnen maken.. Daartoe kregen de leerlingen uit 4 havo bij

Hoe kan beschikbare kennis over kwaliteit van leven toegepast worden in de praktijk (bijv. kennis over de bijdrage van kwaliteit van leven aan succesvol ouder worden, over

Als werkprocessen bijvoorbeeld top-down worden ingericht kan dit een functie met weinig regelmoge- lijkheden tot gevolg hebben – dat is zo als een func- tionaris alleen

(Ook in andere steden is gewerkt aan meer veiligheid in de klas en in de school. Wij beperken ons hier echter tot een vergelijking van de landelijke campagne met de aanpak in

Want door de wijding worden jullie teken en beeld van Christus, Hij voor wie geen mens te min was en die zelf de minste der mensen is willen worden.. Tot slot wil ik graag de

ondernemerschap omdat daar is even gewoon iets minder ruimte voor want het moet gewoon even rustig worden hier, maar ten alle tijden staat teamwork wel voorop want omdat voor mij

Daarna gaat ieder de bronnen waarin informatie te vinden is die een antwoord biedt op zijn/haar deelvraag nauwgezet analyseren en deze informatie in de derde kolom te noteren...