• No results found

Actualisatie van de Emissieraming van SO2, NOx, NH3, NMVOS en fijn stof in 2010

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Actualisatie van de Emissieraming van SO2, NOx, NH3, NMVOS en fijn stof in 2010"

Copied!
106
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RIVM rapport 500037007/2004

Actualisatie van de Emissieraming van SO2, NOx, NH3, NMVOS en fijn stof in 2010

Achtergrondrapport Beoordeling Uitvoeringsnotitie 2003

W.L.M. Smeets (red.)

Dit onderzoek werd verricht op verzoek van het Directoraat-Generaal Milieubeheer, Directie Klimaatverandering en Industrie (DGM/KvI), in het kader van het project M/500037

Beleidsevaluatie en kennisbasis

(2)

Abstract

Update of the national emission projections for SO2, NOx, NH3, NMVOC and PM10 up to 2010

In december 2003 the Dutch Government has set down a national programme for the reduction of sulphur dioxide (SO2), nitrogen oxides (NOx), volatile organic compounds (NMVOC) and ammonia (NH3) in an implementation memorandum called ‘Erop of Eronder’. For this memorandum, the Netherlands Environmental Assessment Agency (RIVM/MNP) took on the task of updating the emission projections according to the latest insights into emission sources, policies and trends up to 2010. The updated emission projections for SO2, NOX, NH3, NMVOC (and also PM10) will be presented in this report. The projection includes current policy decisions up to July 2003. Effects of new measures announced in the

implementation memorandum ‘Erop of Eronder’ have not been considered in the projections with the exception of the Dutch NOx-emission trading system, fuel switch in one of the refineries and stricter EU-emission standards for other transport. Projections show that given current policies, the emission ceilings for SO2, NOX and NMVOC will probably not be met in 2010. Additional measures are needed. The emission ceiling for NH3 seems attainable,

although there is still a chance that the ceiling will be exceeded. Results show that the ceiling for SO2, NOX and NMVOC will be exceeded by approximately 15, 28 and 15 million kg, respectively. Projected emissions for NH3 are ascertained at about 7 million kg below the emission ceiling. In 2005 the Netherlands Environmental Assessment Agency (RIVM/MNP) will publish new projections up to the year 2020 in cooperation with the Netherlands Energy Research Foundation (ECN). Emission projections for the year 2010 will then also be updated.

(3)

Rapport in ’t kort

Actualisatie van de Emissieraming van SO2, NOx, NH3, NMVOS en fijn stof in 2010

Op 19 december 2003 heeft het kabinet de Uitvoeringsnotitie emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003 ‘Erop of eronder’ gepubliceerd. Doelstelling van de Uitvoeringsnotitie is de realisatie van de nationale emissieplafonds voor SO2, NOx, NH3 en NMVOS uiterlijk in 2010. Ten behoeve van deze Uitvoeringsnotitie heeft het Milieu- en Natuurplanbureau van het RIVM de prognose voor de emissies in 2010 aangepast aan nieuwe inzichten en trends. De geactualiseerde emissieprognoses voor SO2, NOx, NH3 en NMVOS (en fijn stof) worden in dit rapport gepresenteerd. De ramingen houden rekening met het door de Tweede Kamer geaccordeerde beleid tot juli 2003. De effecten van het nieuw

aangekondigde beleid uit de Uitvoeringsnotitie ‘Erop of Eronder’ zijn niet verwerkt in de ramingen met uitzondering van van het ‘zekere pijplijnbeleid’ dat wil zeggen

NOx-emissiehandel, de omschakeling van olie- op gasstook bij één van de raffinaderijen en een aangescherpte EU-normstelling in het niet-wegverkeer. De aangepaste raming toont aan dat bij uitvoering van het geaccordeerde beleid de emissieplafonds voor SO2, NOx en NMVOS waarschijnlijk niet worden gehaald. Aanvullende maatregelen zijn nodig. Voor NH3 lijkt het plafond haalbaar, hoewel er een kans aanwezig is dat het plafond toch overschreden wordt. Na doorvoering van het afgesproken beleid worden de plafonds voor SO2, NOx en NMVOS met respectievelijk circa 15, 28 en 15 miljoen kg overschreden. Het emissieplafond voor NH3 wordt naar verwachting met circa 7 miljoen kg onderschreden. In 2005 wordt een nieuwe referentieraming opgesteld door ECN en RIVM voor de periode tot 2020. Op dat moment worden ook de emissieprognoses voor 2010 bijgesteld.

(4)

Voorwoord

Op 19 december 2003 heeft het kabinet de Uitvoeringsnotitie verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003 ‘Erop of Eronder’ gepubliceerd. Doelstelling van de

uitvoeringsnotitie is dat de uitstoot van SO2, NOX, NH3 en NMVOS wordt teruggebracht tot op of onder het niveau van de in Europa afgesproken emissieplafonds.

Ter ondersteuning van dit beleidsproces heeft het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) van het RIVM de ramingen voor het jaar 2010 voor de uitstoot van SO2, NOX, NH3 en NMVOS (en fijn stof) aangepast aan de nieuwste inzichten. Dit rapport beschrijft alleen de actualisatie van de emissieramingen. De effecten van het voorgenomen beleid uit de Uitvoeringsnotitie ‘Erop of Eronder’ zijn hierin niet meegenomen. De beoordeling hiervan is opgenomen in een aparte RIVM/MNP-publikatie ‘Beoordeling van de Uitvoeringsnotitie Emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003’ (Beck et al., 2004).

Ramingen worden regelmatig geactualiseerd. De in dit rapport beschreven ramingen zijn geldig tot het moment dat de resultaten van de nieuwste door RIVM en ECN opgestelde referentieraming beschikbaar komen. De resultaten van deze nieuwe referentieraming, die betrekking heeft op luchtverontreinigende stoffen zowel als broeikasgassen, zullen begin 2005 worden gepubliceerd.

Verschillende medewerkers binnen het MNP hebben een bijdrage geleverd aan deze studie. Het gaat hierbij om: Jeannette Beck, Laurens Brandes, Robert van den Brink, Hans Elzenga, Martha van Eerdt, Anco Hoen, Peter Janssen, Durk Nijdam, Mark van Oorschot, Kees Peek, Marian van Schijndel, Winand Smeets. Daarnaast wordt Pieter Kroon van het ECN bedankt voor zijn belangrijke bijdrage.

(5)

Inhoud

Samenvatting 7 1. Inleiding 9 1.1 Aanleiding 9 1.2 Doelstelling 10 1.3 Leeswijzer 10

2. Uitgangspunten en aanpak onzekerheidsanalyse 11

2.1 Scenario karakteristieken 11

2.2 Beleid 12

2.3 Aanpak onzekerheidsanalyse 13

2.4 Sectorindeling 14

3. Wijzigingen ten opzichte van vorige emissieprognose 15

4. Ontwikkeling SO2-emissies 17

4.1 Inleiding 17

4.2 Toelichting overzichtstabel 17

4.3 Nieuw beleid en nieuwe inzichten 17

4.4 Emissietrend tot 2010 18 4.5 Beleidsopgave 19 4.6 Onzekerheden 20 5. Ontwikkeling NOx-emissies 23 5.1 Inleiding 23 5.2 Toelichting overzichtstabel 23

5.3 Nieuw beleid en nieuwe inzichten 23

5.4 Emissietrend tot 2010 26 5.5 Beleidsopgave 27 5.6 Onzekerheden 28 6. Ontwikkeling NMVOS-emissies 33 6.1 Inleiding 33 6.2 Toelichting overzichtstabel 33

6.3 Nieuw beleid en nieuwe inzichten 33

6.4 Emissietrend tot 2010 35 6.5 Beleidsopgave 35 6.6 Onzekerheden 36 7. Ontwikkeling NH3-emissies 41 7.1 Inleiding 41 7.2 Toelichting overzichtstabel 41

(6)

7.3 Nieuw beleid en nieuwe inzichten 41

7.4 Emissietrend tot 2010 42

7.5 Beleidsopgave 42

7.6 Onzekerheden 43

8. Ontwikkeling emissies fijn stof 47

8.1 Inleiding 47

8.2 Toelichting overzichtstabel 47

8.3 Nieuw beleid en nieuwe inzichten 47

8.4 Emissietrend tot 2010 48

9. Conclusies 51

Literatuur 53

Bijlage A NH3-uitstoot door landbouw 2010 55

Bijlage B NOx-uitstoot door grote inrichtingen (> 20 MW) in industrie, energiesector en

raffinaderijen 2010 71

Bijlage C NMVOS-uitstoot door industrie, energiesector en raffinaderijen 2010 73 Bijlage D NOx-uitstoot door kleine stationaire bronnen (< 20 MW) in industrie,

energiesector, raffinaderijen, HDO, bouw, landbouw en consumenten 2010 77

(7)

Samenvatting

In de Uitvoeringsnotitie verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003 ‘Erop of eronder’ (VROM, 2003) geeft het kabinet invulling aan het nationale programma dat in 2002 voor de Europese Commissie opgesteld moest worden in het kader van de NEC-richtlijn. In deze richtlijn zijn per Lidstaat emissieplafonds opgenomen voor de uitstoot van SO2, NOx, NH3 en NMVOS.

Voor deze Uitvoeringsnotitie heeft het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) van het RIVM de prognose voor de emissies in 2010 aangepast aan nieuwe inzichten, en is de beleidsopgave ingeschat voor de stoffen SO2, NOx, NH3, NMVOS (en PM10). Ten opzichte van de vorige emissieprognoses gepresenteerd in de Milieubalans 2002 (RIVM, 2002) is de inschatting van een aantal factoren veranderd. Belangrijke wijzigingen betreffen:

1) nieuwe inzichten in emissiefactoren bij met name verkeer. Nieuwe metingen laten zien dat de emissies van vrachtauto’s en personenauto’s veel hoger zijn dan waarvan tot nu toe is uitgegaan.

2) de verwerking van internationale rapportagevoorschriften. Volgens de voorschriften hoeft de internationale zeescheepvaart niet te worden meegeteld; de zeevisserij op het

Nederlands deel van het Continentaal Plat daarentegen wel.

3) nieuw beleid dat wil zeggen de EU VOS-productenrichtlijn, de opkoopregeling

veehouderij en de beleidswijzigingen voortkomend uit het Strategisch Akkoord van het kabinet Balkenende-I en het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende-II. De aangepaste raming voor 2010 toont aan dat bij uitvoering van het vastgestelde beleid de emissieplafonds voor SO2, NOx en NMVOS waarschijnlijk niet worden gehaald. Voor NH3 lijkt het plafond haalbaar, hoewel er gegeven de onzekerheidsmarges een kans aanwezig is dat het plafond toch overschreden wordt. De effecten van het nieuw aangekondigde beleid uit de Uitvoeringsnotitie ‘Erop of Eronder’ zijn hierbij niet meegenomen met uitzondering van NOx-emissiehandel. De beoordeling van deze nieuw aangekondigde maatregelen is

opgenomen in een afzonderlijke RIVM/MNP-publikatie ‘Beoordeling van de

Uitvoeringsnotitie Emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003’ (Beck et al, 2003).

Tabel S.1 Emissieraming en de beleidsopgave in 2010 (miljoen kg/jr).

Stof 2000c NEC-

plafond raming 2010

bandbreedtea

raming afstand tot NEC-plafond

bandbreedtea afstand tot

NEC-plafond SO2 77 50 65 57 – 73 15 7 tot 23 NOx 423 260 288 254-327 28 -6 tot 67 NH3 152 128 121 101-153 -7 -27 tot 25 NMVOS 266 185 200 148-252 15 -37 tot 67 PM10b 49 45 n.i.

Criteria bij de kleuren: Groen: NEC-plafond wordt naar verwachting gehaald. Geel: nog geen uitspraak mogelijk.

Rood: NEC-plafond wordt naar verwachting niet gehaald. n.i. niet ingeschat

a) 95% betrouwbaarheidsinterval d.w.z. de uitstoot in 2010 ligt met 95% waarschijnlijkheid binnen de gegeven bandbreedte uitgaande van een relatief gunstige economische ontwikkeling 2001-2010

b) voor fijn stof is geen emissieplafond afgesproken c) Milieubalans 2003

(8)

Na doorvoering van het afgesproken beleid wordt het plafond voor SO2 met ongeveer 15 miljoen kg en het NOx-plafond met circa 28 miljoen kg overschreden. De overschrijding van het NMVOS-emissieplafond bedraagt naar schatting 15 miljoen kg. Alleen voor NH3 wordt een doelonderschrijding verwacht van circa 7 miljoen kg.

De geactualiseerde raming houdt rekening met het door de tweede kamer geaccordeerde beleid tot medio 2003. Nieuw beleid dat formeel nog niet is aangenomen door de Tweede Kamer maar waarvoor de afspraken wel al zijn gemaakt (‘het zekere pijplijnbeleid’) is meegenomen in de prognose. Het gaat om NOx-emissiehandel, omschakeling van olie- op gasstook bij één van de raffinaderijen, aangescherpte EU-normstelling bij rail/dieselvervoer en mobiele werktuigen en EU fase 1 normstelling bij binnenvaart. Niet meegenomen zijn de effecten van de EU-hervorming van het landbouwbeleid en het EU-oordeel over de

Nederlandse implementatie van de Nitraatrichtlijn. Ook is geen rekening gehouden met de aangekondigde NH3-maatregelen in de Ammoniakbrief van de minister van LNV en de Staatssecretaris van VROM aan de Tweede Kamer.

Prognoses voorspellen niet de toekomst. Ramingen worden regelmatig geactualiseerd vanwege nieuwe inzichten. Nederland dient op basis van de NEC-richtlijn in 2006 zijn plan van aanpak te actualiseren, rekening houdend met de dan geldende inzichten. Voorafgaand aan deze actualisatie zal een nationale evaluatie worden doorgevoerd. Daartoe en ten behoeve van de evaluatie van het nationale klimaatbeleid wordt in 2004 een nieuwe referentieraming opgesteld door ECN en RIVM voor de periode tot 2020. Hierbij worden ook de nieuwste inzichten in economische ontwikkelingen meegenomen. Naar verwachting wordt deze nieuwe raming eind 2004 gepubliceerd.

Sectorale CO2-doelen en sectorale plafonds voor NEC-stoffen

In ‘Erop of eronder’ heeft het kabinet ervoor gekozen om de emissieplafonds voor de vier NEC-stoffen te verdelen over de sectoren. Het kabinet heeft in januari 2004 eveneens besloten tot het vaststellen van sectorale doelen voor de uitstoot van CO2. Doordat in beide beleidsvoorstellen is uitgegaan van een nagenoeg gelijk (door ECN en RIVM vastgesteld) energiegebruik stroken de sectorplafonds voor de 4 NEC-stoffen –afgezien van enkele indelingsverschillen- in grote lijnen met die voor CO2. Hierbij zij wel opgemerkt dat de CO2 -streefwaarde voor de industrie- en energiesector en de raffinaderijen is gebaseerd op een wat hoger (door de industrie zelf opgegeven) energiegebruik dat resulteert in een wat hogere NOx emissie van circa 63 miljoen kg voor de deelnemers aan NOx-emissiehandel.

(9)

1.

Inleiding

1.1

Aanleiding

Nederland is in 2001 in de EU akkoord gegaan met nationale emissieplafonds voor SO2, NOx, NMVOS en NH3 voor het jaar 2010. Deze emissieplafonds zijn vastgelegd in de Europese National Emission Ceilings (NEC) richtlijn. De NEC-richtlijn verplicht Nederland een nationaal plan op te stellen dat aangeeft op welke manier Nederland denkt de emissiedoelen in 2010 te gaan halen. Daartoe heeft het Kabinet in 2002 als eerste stap de ‘Rapportage emissieplafonds Verzuring en Grootschalige Luchtverontreiniging 2002’ ingediend bij de Europese Commissie (VROM, 2003). Ten behoeve van deze NEC-rapportage-2002 heeft het RIVM/MNP een emissieraming aangeleverd evenals een effect-inschatting voor door het kabinet voorziene beleidsopties. Als vervolgstap heeft het Kabinet in december 2003 de Uitvoeringsnotitie Emissieplafonds Verzuring en Grootschalige Luchtverontreiniging 2003 ‘Erop of Eronder’ gepubliceerd. In deze notitie is het nationale plan verder uitgewerkt en zijn de inspanningsverplichtingen van de doelgroepen opnieuw verdeeld. In deze notitie stelt het kabinet zogenaamde NEC-sectorplafonds vast. De overheid stuurt de komende jaren op het halen van deze sectorplafonds.

Voor het opstellen van de kabinetsnotitie ‘Erop of eronder’ hebben de Ministeries van VROM, V & W, LNV en EZ, aan het RIVM/MNP gevraagd om de eerder in 2002 aan Brussel gerapporteerde emissieraming aan te passen aan nieuwste inzichten. Wijzigingen houden verband met nieuwe wetenschappelijke inzichten (onder andere nieuwe inzichten in vrachtwagenemissies), de verwerking van internationale rapportagevoorschriften en nieuw beleid. Dit rapport beschrijft het resultaat van deze actualisatie van de emissieprognoses voor SO2, NOx, NMVOS, NH3 en fijn stof. Geen rekening wordt gehouden met het nieuw

aangekondigde beleid uit de Uitvoeringsnotitie ‘Erop of Eronder’. De beoordeling hiervan is opgenomen in een afzonderlijke RIVM/MNP-publikatie ‘Beoordeling van de

Uitvoeringsnotitie Emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003’ (Beck et al., 2003).

Dit rapport is bedoeld als achtergrondrapport bij de beoordeling door het RIVM/MNP van de uitvoeringsnotitie ‘Erop of Eronder’ (Beck et al., 2004). Het rapport integreert de beschikbare informatie over doelgroepen op het niveau van stoffen. Voor de NH3 emissie uit de landbouw is door het LEI en RIVM/MNP een afzonderlijk achtergrondrapport opgesteld getiteld

Ammoniakemissie 2010 Referentiescenario en effecten van bestaand beleid en mogelijke aanscherpingen (LEI/RIVM, 2003). Voor de sector verkeer is door het RIVM/MNP eveneens een apart document samengesteld getiteld ‘Optiedocument verkeersemissies; effecten van maatregelen op verzurende en klimaatveranderende emissies’ (RIVM, 2004a).

Wat betreft de economische omgeving hebben de ministeries het RIVM-MNP gevraagd uit te gaan van hetzelfde scenario als gebruikt voor de evaluatie van het klimaatbeleid in 2002. Dit is het optimistische scenario uit de door het CPB in 2001/2002 uitgebrachte Middellange termijn verkenningen (CPB, 2002; CPB, 2001). De keuze voor een optimistisch economisch scenario is ingegeven door de wens van de ministeries om klimaat- en luchtbeleid te

formuleren dat ook bij een gunstige economische ontwikkeling leidt tot voldoende emissiereductie waarmee de doelen worden veilig gesteld.

(10)

1.2

Doelstelling

Samengevat is het doel van deze rapportage:

1. aanpassing van de emissieraming 2010 aan de nieuwste inzichten voor de stoffen SO2, NOx, NH3, NMVOS en fijn stof; en inschatting van de beleidsopgave voor het jaar 2010; 2. analyse van onzekerheden;

Hierbij wordt een enkele emissieprojectie gepresenteerd uitgaande van het huidige

geaccordeerde beleid (inclusief het ‘zeker’ pijplijnbeleid) en tegen de achtergrond van een relatief gunstige economische ontwikkeling. Vertrekpunt voor de raming is het optimistische groei scenario uit de Middellange termijn verkenningen van het CPB(CPB, 2002; CPB, 2001). Dit scenario wordt gekenmerkt door een gunstige economische ontwikkeling van gemiddeld 2,75% per jaar over de periode 2003 tot 2010 ofwel 2,5 % per jaar over de periode 2001 tot 2010. De emissiecijfers voor 2000 zijn overeenkomstig de Milieubalans 2003. De raming gaat vergezeld van een onzekerheidsanalyse. Doel van deze analyse is het expliciteren van de onzekere factoren waarvoor de uitkomst van de raming gevoelig is, alsmede het inschatten van een bandbreedte waarbinnen de emissie naar alle

waarschijnlijkheid uitkomt in 2010. De economische groei is niet gevarieerd in de onzekerheidsanalyse. De onzekerheidsanalyse geeft daarmee inzicht in de mate waarin emissies in 2010 kunnen variëren door andere factoren dan economische groei (verbeterde inzichten in monitoring of doorwerking van beleid).

1.3

Leeswijzer

Deze rapportage is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden op hoofdlijnen de uitgangspunten toegelicht van de aangepaste prognose, en wordt de onzekerheidsanalyse beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een integraal overzicht gegeven van de aard en omvang van de belangrijkste wijzigingen. Vervolgens worden in de hoofdstukken 3 t/m 7 de

emissieramingen gepresenteerd voor de afzonderlijke stoffen. Deze hoofdstukken hebben eenzelfde opbouw. Allereerst worden de aard en omvang van de wijzigingen gepresenteerd. Vervolgens worden de nieuwe emissieprognoses gepresenteerd. Ten slotte wordt de mate van doelbereiking beschreven. In de bijlagen wordt meer gedetailleerde informatie gegeven over specifieke doelgroepen.

(11)

2.

Uitgangspunten en aanpak onzekerheidsanalyse

2.1

Scenario karakteristieken

Voor de macro-economische omgeving wordt in deze studie uitgegaan van het optimistische groei scenario uit de Middellange termijn verkenningen van het CPB (CPB, 2002; CPB, 2001). Scenario-karakteristieken evenals enkele hiervan afgeleide fysieke volume ontwikkelingen worden gegeven in tabel 2.1.

Tabel 2.1 Scenario karakteristieken

periode jaarlijkse

groei

Economische groei 1991-2000 2,95%

2001-2010 2,50%

2003-2010 2,75%

Reëel besteedbaar inkomen 5 2001-2010 2,1% / 3,1%

Energiegebruik 1991-2000 1,00%

2001-2010 0,60%

omvang 2000 2010 index

2000-2010

Olieprijs dollar per vat 222 22 1,00

Gebruik kolen en biomassa centrales1 PJ 329 340 1,03 w.v. energetisch gebruik PJ 272 282 1,04 Gebruik olie1,4 PJ 1079 1134 1,05 w.v. energetisch gebruik PJ 772 795 1,03 Gebruik gas1 PJ 1555 1582 1,02 w.v. energetisch gebruik PJ 1450 1475 1,02

Industrieel gebruik fossiel en biomassa1

PJ 1926 2141 1,11

w.v. energetisch gebruik PJ 1478 1659 1,12

Personenauto's3 PJ, brandstof 260 239 0,92

Bestelauto's3 PJ, brandstof 58 65 1,12

Vrachtauto's en trekkers3 PJ, brandstof 83 119 1,43

Binnenvaart3 PJ, brandstof 30 32 1,06

Zeescheepvaart3,4 PJ, brandstof 16 20 1,26

Rundvee miljoen stuks 4,1 3,5 0,86

Varkens miljoen stuks 13,1 11,3 0,86

Pluimvee miljoen stuks 105,6 99,4 0,94

Schapen en geiten miljoen stuks 1,5 1,5 1,00

1) voor 2010 incl. effecten van Strategisch Akkoord van het kabinet Balkenende-I 2) periode 1996-2002

3) gebruik op Nederlands grondgebied

4) excl. zeevisserij op Nederlands Continentaal Plat

5) in de Referentieraming broeikasgassen is 3,1% aangehouden; de nieuwe emissieramingen voor verkeer gaan uit van 2,1 %

(12)

2.2

Beleid

Deze rapportage geeft inzicht in de verwachte emissieontwikkeling tot 2010 uitgaande van het door de tweede kamer geaccordeerde beleid. Alle maatregelen tot medio 2003 zijn hierbij verwerkt. Daarnaast is in de ramingen ook rekening gehouden met nieuw beleid dat nog niet formeel is aangenomen door de tweede kamer maar waarvoor de afspraken wel al zijn

gemaakt (het ‘zekere’ pijplijnbeleid). Voor de sector industrie, energie en raffinaderijen is het ‘zekere’ pijplijnbeleid opgebouwd uit het instrument NOx-emissiehandel en de met de

vergunningverlener afgesproken omschakeling van olie- op gasstook door één van de raffinaderijen. Voor verkeer betreft het de eerste fase EU-emissienormering voor

binnenvaartschepen, de fase 3 EU-emissienormering voor mobiele werktuigen en tractoren, de aangescherpte EU-normering van het zwavelgehalte voor wegverkeer (tot 10 ppm), de EU-normering van het zwavelgehalte van brandstoffen voor zeeschepen varend op Noordzee (1,5 gew. %) en de EU-normering van het zwavelgehalte voor brandstoffen gebruikt door stilliggende schepen in zeehavens (0,2 gew. %).

De nieuwe raming houdt rekening met de beleidswijzigingen van het Kabinet Balkenende-I dat houdt in de spoedwet wegverbreding, afschaffing van de BPM-maatregel voor schone auto’s en van de premieregeling voor zuinige auto’s, de beslissing om de kerncentrale Borssele langer open te houden tot na 2010 en het beperken en wijzigen van

subsidieregelingen voor energiebesparing en voor duurzame energie. De effecten van deze beleidswijzigingen op de uitstoot van verzurende en luchtkwaliteit gerelateerde stoffen zijn beperkt.

De gevolgen van het regeerakkoord van Balkenende-II zijn ook bestudeerd en verwerkt. Het plan van het Kabinet Balkenende-I om het kwartje van Kok terug te geven aan de

automobilist is door het Kabinet Balkenende-II geschrapt. Wel wordt het kwartje van Kok volgens het huidige regeerakkoord met name besteed aan de uitbreiding van het wegennet. Het effect van deze extra aanleg van wegen op de mobiliteit en daarmee op emissies is niet gekwantificeerd. Voor de overige sectoren dan verkeer zijn de effecten van

beleidswijzigingen uit het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende-II te verwaarlozen.

Niet meegenomen zijn de meest recente beleidsontwikkelingen in de landbouw. Allereerst is geen rekening gehouden met de voorwaarden die de Europese Commissie aan Nederland oplegt ten aanzien van de wijze van implementatie van de EU-Nitraatrichtlijn in het

Nederlandse mestbeleid. Dit is vooralsnog niet gebeurd omdat niet bekend is hoe Nederland met deze voorwaarden zal omspringen dat wil zeggen welke concrete gevolgen dit zal hebben voor de vormgeving van het Nederlandse mestbeleid en daarmee voor de emissies. Ten tweede is geen rekening gehouden met de effecten van het EU-akkoord over de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De exacte gevolgen voor de Nederlandse

landbouw en veestapelomvang zijn niet bekend en een doorvertaling naar emissies is daarmee vooralsnog nog niet gemaakt. Tenslotte houdt de raming geen rekening met de

aangekondigde NH3-maatregelen in de Ammoniakbrief van de minister van LNV en de Staatssecretaris van VROM aan de Tweede Kamer. Ten tijde van de definitieve vaststelling van de prognose in 2003 was deze brief nog niet openbaar. In de onzekerheidsanalyse wordt wel een inschatting gemaakt van de mogelijke effecten van deze onzekere ontwikkelingen.

(13)

2.3

Aanpak onzekerheidsanalyse

De emissies van luchtverontreinigende stoffen zijn (op verzoek van betrokken ministeries) geraamd op basis van een optimistische economische groei groei (2,75% jaarlijkse groei in de periode 2003-2010). Deze groei is in de onzekerheidanalyse niet gevarieerd. Wel zijn andere onzekere toekomstige ontwikkelingen verkend die bepalend zijn voor energiegebruik en voor emissies. Daarnaast is rekening gehouden met de onzekerheid in de emissiemonitoring. Met betrekking tot de geraamde emissies in 2010 kunnen een tweetal hoofdbronnen van onzekerheid worden onderscheiden.

- Emissiemonitoring. Daarbij gaat het om onzekerheden in de monitoring welke

doorwerken in de prognose. Het gaat hierbij om onvolledige kennis over de emissies van verschillende bronnen in de historische uitgangssituatie (veelal jaar 2000). Nieuwe meetgegevens kunnen in de komende jaren aanleiding geven tot een bijstelling van de gemonitorde emissies en daarmee van de raming.

- Toekomstige emissietrend. De onzekerheden in de toekomstige emissietrend zijn het gevolg van onzekerheden in de toekomstige ontwikkeling van activiteiten

(maatschappelijke ontwikkelingen) en in de relatie tussen deze activiteiten en de

emissieniveaus, aangeduid met emissiefactoren (onzekerheid in beleidsdoorwerking en in technische onzekerheden). Bij de onzekerheid in de beleidsdoorwerking gaat het om de onzekerheid in de penetratie/marktomvang van een technologie bij een gegeven instru-mentering en intensiteit van beleid. Bij de technische onzekerheid gaat het om

onzekerheid in de mate waarin een bepaalde techniek emissies kan reduceren.

Onzekerheden in emissie-monitoring

Onzekerheden in de emissieregistratie voor het jaar 2000 zijn ingeschat op basis van de resultaten van een door TNO/MEP uitgevoerde studie (Van Gijlswijk et al., 2004) naar onzekerheden in emissiefactoren en activiteiten. Onzekerheden zijn ingeschat per proces. Via Monte-Carlo simulatie zijn de resultaten geaggregeerd per sector. De onzekerheden per stof en sector zijn het uitgangspunt geweest voor verdere modellering van de onzekerheid in de verwachte emissie in 2010.

Onzekerheden in de toekomstige emissietrend

Doelgroep-experts van het RIVM/MNP hebben per sector een meest waarschijnlijke emissiewaarde ingeschat voor 2010, met daaromheen een gunstige en ongunstige variant. In de gunstige variant zijn alle bestudeerde onzekere factoren zo gekozen dat deze gunstig uitpakken voor de emissie. In de ongunstige variant zijn alle factoren ongunstig gekozen. De ramingen zijn vervolgens omgezet naar een geïndexeerd getal dat de emissieontwikkeling aangeeft tussen 2000 en 2010, met een marge die gebaseerd is op bovengenoemde varianten.

Onzekerheid nationaal emissietotaal

De bandbreedte voor het nationaal emissietotaal is ingeschat met een Monte-Carlo analyse rekening houdend met de gekwantificeerde onzekerheden in monitoring en toekomstige ontwikkelingen. Hierbij is de volgende formule gehanteerd:

n

Σ Emissie

s,2010

= Emissie

s,2000

* Index

s,2000-2010 S=1

(14)

De onzekerheid in de emissieprognose is uiteindelijk weergegeven als een

95%-betrouwbaarheidsinterval. Dit betekent dat, gegeven het uitgangspunt van een optimistische groei, er 5% kans bestaat dat het emissietotaal uitkomt buiten de gepresenteerde bandbreedte.

2.4

Sectorindeling

De sectorindeling in deze rapportage is gebaseerd op de bij het beleid gangbare indeling zoals vastgelegd in het NMP4. De industrie, energiesector en raffinaderijen zijn hierbij

samengenomen onder een noemer. De sector afvalverwijderingsbedrijven is voor alle stoffen, met uitzondering van NOx, samengenomen onder de industrie- en energiesector. Voor NOx is een splitsing gemaakt in afvalverbrandingsinstallaties en overige afvalverwerkingsbedrijven (o.a. verbranding van stortgas). De NOx-emissies door afvalverbrandingsinstallaties vallen onder het systeem NOx-emissiehandel (1,5 miljoen kg in 2000) en zijn samengenomen onder de industrie, energiesector en raffinderijen. De NOx-emissies afkomstig van de overige afvalverwerkingsbedrijven (eveneens 1,5 miljoen kg in 2000) zijn gerapporteerd onder de diensten sector (HDO).

(15)

3.

Wijzigingen ten opzichte van vorige

emissieprognose

Het RIVM/MNP heeft in 2002 emissieprognoses aangeleverd aan het ministerie van VROM voor gebruik in de NEC-rapportage-2002 getiteld ‘Rapportage emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2002 (VROM, 2002). Voor het opstellen van de

kabinetsnotitie ‘Erop of eronder’ hebben de Ministeries van VROM, V & W, LNV en EZ, aan het RIVM/MNP gevraagd om deze emissieraming aan te passen aan nieuwste inzichten. Ten opzichte van deze oude prognose zijn een aantal factoren veranderd. De wijzigingen hebben betrekking op nieuwe inzichten in emissiefactoren, een nieuwe definitie van de nationale verkeersemissies en nieuw beleid. In tabel 3.1. zijn de belangrijkste wijzigingen bij elkaar gezet. Voor een nadere uitwerking van de wijzigingen wordt verwezen naar de

hoofdstukken 4 t/m 8.

Tabel 3.1 Wijzigingen per doelgroep t.o.v. RIVM/MNP-emissieraming gebruikt voor de EU-NEC-rapportage 2002 (miljoen kg)

Industrie en energiesector SO2 NOx NH3 NMVOS PM10

Zekere reducties VOS-reductieplan -25

ECN-onderzoek naar NOx in kleine industrie -5

Nieuw onderzoek naar SO2 door KEMA en INFOMIL +7 NOx-taakstelling grote industrie wordt niet gehaald (incl. Borssele

open) +6

Subtotaala +7 +1 -25

Verkeer SO2 NOx NH3 NMVOS PM10

Aanpassing definitie nationale emissies -9 -17 (-)

Binnenvaart schoner dan aangenomen -7

Minder autogebruik (-) -5 (-) (-)

Normering S-gehalte wegverkeer (-)

Vrachtauto’s: emissie praktijkrit hoger +19 (+)

Personenauto’s: emissie praktijkrit hoger +9 (+)

Meer diesel personen- en bestelauto’s +3 (-) (+)

Aanpassing em.f. mobiele werktuigen +2

NH3-verkeer voor het eerst ingeschat +3

PM10-emissies benzinemotoren zijn fors hoger (+)

Subtotaala -11 +2 +3 (-) +2

HDO en Bouw SO2 NOx NH3 NMVOS PM10

Zekere reducties VOS-reductieplan en EU-VOS-productenichtlijn -6

ECN-onderzoek NOx kleine bronnen +1

Subtotaal +1 -6

Consumenten SO2 NOx NH3 NMVOS PM10

ECN-onderzoek NOx kleine bronnen -3

EU-VOS-productenrichtlijn -10

Subtotaal -3 -10

Landbouw SO2 NOx NH3 NMVOS PM10

Opkoopregeling (beëindiging veehouderijbedrijfstakken) -7

Minder runderen door hogere melkproductie per koe -5

Minder vervluchtiging bij uitrijden mest -6

Hogere vervluchtiging bij pluimvee +5

ECN-onderzoek NOx kleine bronnen +4

Subtotaala +4 -9

Totaala -5 +4 -6 -41 +3

(16)
(17)

4.

Ontwikkeling SO

2

-emissies

4.1

Inleiding

In dit hoofdstuk worden aard en omvang van de door het RIVM/MNP doorgevoerde aanpassingen in de SO2-emissieprognose beschreven. Vervolgens worden de emissiecijfers gepresenteerd en wordt beoordeeld in hoeverre doelen naar verwachting zullen worden gehaald. Tenslotte worden de onzekerheden behandeld.

4.2

Toelichting overzichtstabel

De nieuwe cijfers voor de uitstoot van SO2 zijn, uitgesplitst naar sector, gegeven in tabel 4.1. In de tabel wordt tevens een bandbreedte gegeven per sector en voor het nationaal

emissietotaal. Hierbij zij opgemerkt dat de gepresenteerde onzekerheidsranges voor

sectoren/doelgroepen (kolom 4 en 5) alleen rekening houden met de door RIVM-experts in kaart gebrachte onzekerheid in de toekomstige ontwikkeling van de omvang van activiteiten en in de doorwerking van beleid. Deze sectorale cijfers houden dus geen rekening met mogelijke toekomstige aanpassingen in de emissiemonitoring. De gegeven bandbreedte voor het emissietotaal (3de regel van beneden) houdt wel rekening met beide bronnen van

onzekerheid; toekomstige ontwikkelingen en emissiemonitoring.

4.3

Nieuw beleid en nieuwe inzichten

Ten opzichte van de oude SO2-emissieprognose zijn een aantal factoren veranderd. De wijzigingen hebben betrekking op nieuwe inzichten in emissiefactoren, een nieuwe definitie van de nationale verkeersemissies en nieuw beleid. In deze paragraaf worden de belangrijkste wijzigingen behandeld. In de bijlagen wordt verdere informatie gegeven

De wijzigingen worden in dit rapport beoordeeld tegen de achtergrond van de oude SO2-raming gerapporteerd in de NEC-rapportage-2002 en de ReferentieSO2-raming broeikasgassen gepubliceerd door RIVM en ECN in 2002 (RIVM/ECN, 2002; ECN/RIVM, 2002). Na het uitkomen van de Referentieraming broeikasgassen zijn een aantal veranderingen opgetreden die een actualisatie van de emissieraming voor SO2 noodzakelijk maakten. Deze

veranderingen zijn aangekondigd in de door VROM opgestelde NEC-rapportage-2002 (VROM, 2002) evenals in de door het RIVM/MNP uitgebrachte Milieubalansen 2002 en 2003 (VROM, 2002; RIVM, 2003). De nieuwe SO2-prognose is voor het eerst verwerkt in de Milieubalans 2004 (RIVM, 2004b).

Definitie wijziging

De belangrijkste verandering houdt verband met de gewijzigde manier van registreren van de aan Nederland toe te rekenen emissies (zie tekstbox). Deze methodische aanpassing heeft alleen betrekking op de doelgroep verkeer. Door deze wijziging neemt de aan Nederland toe te rekenen emissie in 2010 met circa 9 miljoen kg af. De aangepaste wijze van registreren heeft geen invloed op de feitelijke het milieu belastende SO2-uitstoot.

Nieuw beleid en nieuwe inzichten

Ook zijn de ramingen aangepast aan de nieuwste inzichten in emissies en zijn de effecten van nieuw beleid verwerkt. De gevolgen van dit soort veranderingen ten opzichte van de vorige emissieprognose zijn relatief gering.

(18)

– Zo heeft het langer openblijven van de kerncentrale Borssele naar verwachting geen effect op de SO2-emissies omdat deze maatregel naar verwachting resulteert in een verlaagde inzet van gascentrales die geen SO2 uitstoten. De maatregel heeft dus naar verwachting geen consequenties voor de inzet van kolencentrales.

– Het begin 2002 afgesloten convenant ‘Kolencentrales en CO2-reductie’ zal door het bijstoken van biomassa naar verwachting resulteren in een geringe verlaging van de SO2-emissies van indicatief 1 miljoen kg.

– Het beleidsvoornemen tot een verdere aanscherping van de normering van het maximaal S-gehalte voor brandstoffen in het wegverkeer met ingang van 2009 zorgt voor een emissiereductie van minder dan 1 miljoen kg.

– Normering van het zwavelgehalte voor stilliggende zeeschepen verlaagt de SO2-emissies door zeescheepvaart op Nederlands grondgebied in 2010 met circa 1 miljoen kg. De SO2-emissies door de internationale zeescheepvaart worden echter in de NEC-richtlijn niet tot de nationale emissies gerekend.

4.4

Emissietrend tot 2010

Sinds 1980 is de SO2-emissie flink gedaald. Deze daling zet zich de komende jaren voort. Tot 2010 zal de emissie volgens de centrale raming verder dalen van 77 miljoen kg in 2000 tot 65 miljoen kg in 2010. Rekening houdend met onzekerheden in de emissiemonitoring en in de toekomstige emissieontwikkeling kan de emissieprognose 8 miljoen kg hoger of lager uitvallen (95% betrouwbaarheidsinterval).

De verwachte daling wordt verklaard door maatregelen bij raffinaderijen (-11 miljoen kg) en verkeer (-5 miljoen kg). Bij raffinaderijen komt de daling tot stand doordat één bedrijf heeft aangegeven vóór 2007 over te gaan van oliestook op gasstook. Bij voortzetting van het huidige beleid zijn bij de overige raffinaderijen geen verdere emissiereducties te verwachten. Voor de energiesector en industrie wordt al voldaan aan de geldende normen en worden uitgaande van het bestaande beleid geen substantiële emissiereducties verwacht tussen nu en 2010. Bij verkeer daalt de SO2-uitstoot door verlaging van het zwavelgehalte van

brandstoffen (benzine, diesel, stookolie) onder invloed van Europese brandstofeisen.

De geraamde SO2-uitstoot in 2010 van 65 miljoen kg wordt gedomineerd door de industrie en energiesector. Belangrijkste industriële sectoren in 2010 zijn de raffinaderijen (22 miljoen kg) en de energiesector (19 miljoen kg), gevolgd door de basismetaal (9 miljoen kg), chemische industrie (5 miljoen kg) en overige industrie (4 miljoen kg). Na doorvoering van de

definitiewijziging voor de zeescheepvaart en zeevisserij is de doelgroep verkeer nog maar beperkt van belang (4 miljoen kg). De emissie door verkeer in 2010 komt met name voor rekening van het niet-wegverkeer dat wil zeggen de binnenvaart, mobiele werktuigen, visserij

Wijziging in de definitie van aan Nederland toe te rekenen emissies: harmonisatie met EU-NEC-richtlijn

De wijziging in de definitie van nationale emissies heeft alleen betrekking op de doelgroep verkeer en op luchtverontreinigende stoffen. Emissies door de internationale zeescheepvaart behoeft volgens de NEC-richtlijn niet te worden meegerekend tot de nationale emissies. Daarentegen moeten de emissies door zee- en kustvisserij, recreatievaart en nationale militaire scheepvaart op het Nederlands Continentaal Plat wel worden meegerekend.

(19)

en luchtvaart. Voor de overige doelgroepen wordt een emissie ingeschat van 2 miljoen kg in 2010.

Met de vernieuwde manier van registreren volgens EU-voorschriften wordt de internationale zeescheepvaart niet meer tot het nationaal emissietotaal gerekend. Dit neemt niet weg dat de invloed van internationale zeeschepen op de concentratie en depositie van SO2 in Nederland onverminderd groot is. Dit grote milieueffect wordt verklaard doordat voor de internationale zeescheepvaart beduidend minder strenge brandstofeisen gelden als voor overige

brongroepen. Als alleen rekening wordt gehouden met de emissies in Nederlandse zeehavens en op de Westerschelde bedraagt de geraamde emissie door de internationale zeescheepvaart in 2010 circa 9 miljoen kg.

4.5

Beleidsopgave

Beleidsdoel

Voor de emissie van SO2 is in de EU-NEC-richtlijn een nationaal emissieplafond vastgelegd van 50 miljoen kg te realiseren in 2010. Dit emissieplafond is bindend en daarmee een resultaatverplichting. Daarnaast zijn NEC-sectorplafonds vastgesteld per doelgroep. De komende jaren wil het kabinet op deze sectorplafonds gaan sturen. Omdat de toekomstige emissieontwikkeling met onzekerheid is omgeven zijn deze NEC-sectorplafonds scherper gesteld dan op basis van het EU-plafond van 50 miljoen kg verwacht mag worden. Op deze wijze wordt door de overheid een buffer ingebouwd om mogelijke toekomstige tegenvallers te kunnen opvangen. De sectorplafonds moeten worden beschouwd als

inspanningsverplichtingen voor de doelgroep en ijkpunten voor de overheid met het oog op de formulering van aanvullend beleid.

Beleidsopgave

Bij uitvoering van het vastgestelde beleid wordt het EU-emissieplafond voor SO2 van 50 miljoen kg in 2010 niet gehaald. De beleidsopgave voor het behalen van het EU-emissieplafond bedraagt 15 miljoen kg (bandbreedte 7-21 miljoen kg). Volgens de oude referentieraming bedroeg de beleidsopgave 20 miljoen kg.

Sectorale beleidsopgaven

Gelet op de NEC sectorplafonds voor doelgroepen, zal de doelgroep industrie, energiesector en raffinaderijen nog een forse extra inspanning moeten leveren om de NMP4-taakstelling te realiseren. Het sectorplafond bedraagt 39.5 miljoen kg tegen een geraamde emissie in 2010 van 59 miljoen kg. Om het sectorplafond veilig te stellen is een aanvullende emissiereductie met 19.5 miljoen kg nodig.

Voor verkeer is een plafond vastgelegd van 4 miljoen kg. Gelet op de aangepaste raming van 4 miljoen kg in 2010 wordt deze taakstelling waarschijnlijk gehaald.

Voor overige doelgroepen wordt de NEC-plafonds van opgeteld 2 miljoen kg naar verwachting wel gehaald.

(20)

4.6

Onzekerheden

Nationaal emissietotaal

De onzekerheidsmarge voor de SO2-emissieraming is ingeschat op –8 en +8 miljoen kg in 2010 (95% betrouwbaarheidsinterval; 13% onzekerheid). Hierbij is rekening gehouden met onzekerheden in de emissiemonitoring en in toekomstige emissieontwikkelingen

(ontwikkeling van activiteiten, doorwerking beleid).

Onzekerheid emissiemonitoring

De geregistreerde SO2-emissie voor het jaar 2000 vertoont een onzekerheid van naar schatting 6% (RIVM, 2004; Van Gijlswijk et al., 2004).

Onzekerheid toekomstige emissietrend

De onzekerheid in de toekomstige emissietrend van SO2 (index 2000-2010) is ingeschat op circa 11% (±7 miljoen kg, 95% betrouwbaarheidsinterval). Dit type onzekerheid is terug te voeren op onzekerheden in maatschappelijke ontwikkelingen en in de doorwerking van beleid. Onzekere toekomstige ontwikkelingen hebben betrekking op:

1. de energiesector, 2. de raffinaderijen

3. basismetaal, chemie en overige industrie. De onzekerheid bij verkeer is te verwaarlozen.

Ad 1. Voor de energiesector is een onzekerheid in de toekomstige emissietrend ingeschat van –9 tot +6 miljoen kg in 2010 (Kema, 2003). Dit cijfer betreft een inschatting van een absolute onder- en bovengrens1 en houdt geen rekening met de onzekerheid in de monitoring. Het is een resultante van volgende onzekerheden:

- ontwikkeling van de koleninzet van kolencentrales. Voor de bepaling van de

SO2-emissies in 2010 is de inzet van kolencentrales van groot belang. Bepalend voor de inzet van kolencentrales is de verhouding in brandstofprijzen tussen kolen en gas. Deze is moeilijk te voorspellen. In de gunstige variant is rekening gehouden met een 30% lage koleninzet dan verondersteld in de raming. Daarnaast is het ook mogelijk dat er meer kolen wordt ingezet. In de ongunstige variant is gerekend met een verhoogde inzet van 15%

- de kwaliteit van de ingezette kolen. Hierbij spelen twee factoren een rol: het

zwavelgehalte van de kolen en de energetische inhoud van kolen.Verondersteld is dat de S-gehalten niet te zeer zullen afwijken van de recente historie. Rondom de raming van 0,76% S is gerekend met een marge van 0,71% tot 0,81% S.

- ontwikkeling in de rookgasreiniging dat wil zeggen in het ontzwavelingsrendement. In de raming wordt uitgaande van de huidige situatie een ontzwavelingsrendement (voor BEES-eenheden) van 87% verondersteld. In de gunstige variant is gerekend met een percentage van 900%, tegen 85% in de ongunstige variant.

Ad 2 en 3. Voor de raffinaderijen, basismetaal, chemie en overige industrie is een

onzekerheid in de toekomstige emissietrend ingeschat van respectievelijk ±3, ±1, ±0,7 en

±0,6 miljoen kg (95% betrouwbaarheidsinterval); exclusief de onzekerheid in de monitoring.

Deze marge is een resultante van onzekerheden in de ontwikkelingen van het energiegebruik (RIVM/ECN, 2002; ECN/RIVM, 2002) en in de emissiefactor. Voor het totale

1 In de Monte Carlo analyse zijn deze grenzen geënterpreteerd als een 100% berouwbaarheidsinterval (min-max met driehoekskansverdeling)

(21)

brandstofgebruik door raffinaderijen is een onzekerheidsmarge ingeschat van ±10%. Voor de overige industrie wordt de onzekerheid ingeschat op ±8%. Voor de emissiefactoren is een default-waarde gehanteerd van ±10%.

(22)

Tabel 4.1 Emissie van SO2 in 2000 en 2010 (miljoen kg/jr).

2000 2010

Raming Bandbreedte sector (excl. monitoring onzekerheid)f NEC Sector plafond variant variant gunstig ongunstig Industrie, energiesector en raffinaderijen 64 59 44 70 39.5 Energiesector 15 19 10 25 Industrie totaal raffinaderijen 33 22 19 25 basismetaalindustrie 7 9 8 10 chemische industrie 4 5 4 6 overige industrie d) 4 4 3 5 Verkeer 10 4 4 4 4 Wegverkeer totaal 3,3 0,2 0,2 0,2 personenauto's 1,3 0,1 0,1 0,1 vrachtverkeer a) 1,9 0,1 0,1 0,1 tweewielers 0,0 0,0 0,0 0,0

Overig verkeer totaal 6,4 4,0 3,8 4,2

railvervoer (diesel) 0,1 0,1 0,1 0,1 binnenvaart 2,4 1,5 1,5 1,5 recreatievaart 0,1 0,0 0,0 0,1 visserij 1,0 0,4 0,3 0,6 luchtvaart 0,3 0,4 0,3 0,4 mobiele werktuigen 2,6 1,6 1,6 1,6 Consumenten 0,5 0,5 0,4 0,6 1

Handel, diensten, overheid en Bouw 2 1,4 1,2 1,6 1

Landbouw 0,3 0,0 0,0 0,0 0

TOTAAL 77 65

bandbreedte totaal e 57 – 73e

onverdeelde emissieruimte (reserve) 4.5

EU-NEC plafond 50

Zeescheepvaart c) 14 9

a) vrachtverkeer = vrachtauto's, trekkers-opleggers, autobussen, bestelauto's en speciale voertuigen

c) binnengaatse emissies in Nederlandse zeehavens en op de Westerschelde. Deze emissies worden conform de EU-NEC-richtlijn niet meegerekend in het nationale totaal

d) incl. afvalverwijderingsbedrijven

e) 95% betrouwbaarheidsinterval rekening houdend met onzekerheid in monitoring en in toekomstige emissieontwikkelingen; de uitstoot in 2010 ligt met 95% waarschijnlijkheid binnen gegeven bandbreedte (uitgaande van een relatief gunstige economische ontwikkeling tot 2010).

f) door RIVM- experts ingeschatte gunstige en ongunstige emissievarianten rekening houdend met alleen de onzekerheid in toekomstige emissieontwikkelingen en dus geen rekening houdend met de onzekerheid in de emissiemonitoring

(23)

5.

Ontwikkeling NO

x

-emissies

5.1

Inleiding

In dit hoofdstuk worden aard en omvang van de door het RIVM/MNP doorgevoerde

aanpassingen in de NOx-emissieprognose beschreven. Vervolgens worden de emissiecijfers gepresenteerd en wordt beoordeeld in hoeverre doelen naar verwachting zullen worden gehaald. Tenslotte worden de onzekerheden behandeld. De bijlagen B, D en E geven een nadere toelichting bij de emissiecijfers voor resp. de industrie, energiesector en raffinaderijen, kleine stationaire bronnen en verkeer.

5.2

Toelichting overzichtstabel

De nieuwe cijfers voor de uitstoot van NOx zijn, uitgesplitst naar sector, gegeven in tabel 5.1. In deze tabel wordt tevens een bandbreedte gegeven voor het nationaal emissietotaal. Tabel 5.2. geeft daarnaast de ingeschatte bandbreedte voor afzonderlijke sectoren/doelgroepen (kolom 3 en 4). Zoals tabel 5.2. aangeeft is in de onzekerheidsanalyse gewerkt met een iets afwijkende bronindeling. Het zij opgemerkt dat de onzekerheidsranges gegeven in tabel 5.2. (kolom 3 en 4) alleen rekening houden met de door RIVM-experts in kaart gebrachte

onzekerheid in de toekomstige ontwikkeling van activiteiten en in de doorwerking van beleid. Deze cijfers houden dus geen rekening met mogelijke toekomstige aanpassingen in de

emissiemonitoring. De gegeven bandbreedte voor het emissietotaal in tabel 5.1. (3de regel van beneden) houdt wel rekening met beide bronnen van onzekerheid; toekomstige

ontwikkelingen en emissiemonitoring.

5.3

Nieuw beleid en nieuwe inzichten

Ten opzichte van de oude NOx-prognose zijn een aantal factoren veranderd. De wijzigingen hebben betrekking op nieuwe inzichten in emissiefactoren, een nieuwe definitie van de nationale verkeersemissies en nieuw beleid. In deze paragraaf worden de belangrijkste wijzigingen behandeld. In de bijlagen B, D en E wordt verdere informatie gegeven De wijzigingen worden in dit rapport beoordeeld tegen de achtergrond van de oude NOx-raming gerapporteerd in de NEC-rapportage-2002 en de ReferentieNOx-raming broeikasgassen gepubliceerd door RIVM en ECN in 2002 (RIVM/ECN, 2002; ECN/RIVM, 2002). Na het uitkomen van de Referentieraming broeikasgassen zijn een aantal veranderingen opgetreden die een actualisatie van de emissieraming voor NOx noodzakelijk maakten. Deze

veranderingen zijn aangekondigd in de door VROM opgestelde NEC-rapportage-2002 (VROM, 2002) evenals in de door het RIVM/MNP uitgebrachte Milieubalansen 2002 en 2003 (VROM, 2002; RIVM, 2003). De nieuwe NOx-emissieprognose is voor het eerst verwerkt in de Milieubalans 2004 (RIVM, 2004b).

Definitie wijziging

Een belangrijke verandering houdt verband met de gewijzigde manier van registreren van de aan Nederland toe te rekenen verkeersemissies (zie tekstbox in paragraaf 3.1.). De

verandering leidt tot een verlaging van de NOx-emissieraming in 2010 met 17 miljoen kg. De aangepaste wijze van registreren heeft uiteraard geen invloed op de feitelijk het milieu belastende uitstoot.

(24)

Nieuw beleid en nieuwe inzichten

Naast de gewijzigde manier van registreren zijn ook de effecten van nieuw beleid en nieuwe inzichten in de emissies van NOx onderzocht en verwerkt in de ramingen. Geen rekening wordt gehouden met het nieuw aangekondigde beleid uit de Uitvoeringsnotitie ‘Erop of Eronder’. De beoordeling hiervan is opgenomen in een afzonderlijke RIVM/MNP-publikatie ‘Beoordeling van de Uitvoeringsnotitie Emissieplafonds verzuring en grootschalige

luchtverontreiniging 2003’ (Beck et al, 2003). Veranderingen zijn doorgevoerd bij:

1. verkeer,

2. grote inrichtingen in industrie en energiesector, 3. kleine inrichtingen in industrie en energiesector,

4. overige installaties bij consumenten, HDO/bouw en landbouw. Ad 1) Voor de doelgroep verkeer is rekening gehouden met:

nieuw beleid:

- aangescherpt beleid voor binnenvaartschepen (fase-2 emissienormering), motorfietsen 2 en fase-3 emissienormering) en voor mobiele werktuigen inclusief tractoren (fase-3 emissienormering). Doordat een binnenvaartmotor gemiddeld 20 tot 25 jaar meegaat is in 2010 maar een beperkt effect te verwachten van de fase-2 normstelling voor

binnenvaartschepen. Voor mobiele werktuigen geldt dat de fase-3 normstelling de NOx-emissie in 2010 met 2 miljoen kg verlaagt. De NOx-uitstoot door motorfietsen neemt met circa 10% af in 2010 door de fase-2 en –3 emissienormering. Het effect hiervan op de nationale NOx-emissie is beperkt.

- beleidswijzigingen Balkenende-I zoals de spoedwet wegverbreding, fiscale wijzigingen en afschaffing van de BPM-maatregel voor schone auto’s en van de premieregeling voor zuinige auto’s. De effecten hiervan op de landelijke verkeersemissie van NOx zijn beperkt.

nieuwe inzichten:

- nieuwe inzichten in emissiefactoren van vrachtauto’s met dieselmotor onder

praktijkomstandigheden (‘cycle-bypassing’). Uit recente metingen aan moderne Euro2- en Euro3-vrachtauto’s blijkt dat deze voertuigen in de praktijk, met name in stedelijk verkeer, aanmerkelijk meer NOx (en fijn stof) emitteren dan de hoeveelheden die in de testcyclus worden gemeten. De reden hiervoor is dat de testcyclus voor

vrachtautomotoren niet representatief genoeg is voor praktijkomstandigheden. Naar nu blijkt hebben de vrachtwagenfabrikanten hun motoren geoptimaliseerd naar lage NOx-emissies onder testomstandigheden en naar een laag brandstofverbruik (en hieraan gekoppeld hogere NOx-emissies) onder praktijkomstandigheden. Een laag

brandstofverbruik is een belangrijk verkoopargument. Door de introductie van moderne motorelektronica op Euro2- en Euro3-vrachtautomotoren, is deze zogenoemde ‘cycle-bypassing’ steeds eenvoudiger geworden. Deze praktijk is wettelijk gezien niet verboden. In de oude referentieraming was deze praktijk voor vrachtauto’s nog niet voldoende bekend, en hiermee is destijds ook geen rekening gehouden. De praktijk van de cycle-bypassing bij vrachtauto’s heeft geresulteerd in een verhoging van de NOx-emissieraming voor 2010 met 19 miljoen kg.

- nieuwe inzichten in emissiefactoren van binnenvaartschepen. Uit nieuw Duits onderzoek blijkt dat de huidige binnenvaartvloot minder NOx uitstoot dan altijd werd aangenomen. De emissieraming van NOx is hierdoor met circa 7 miljoen kg verlaagd.

- nieuwe inzichten in emissiefactoren van personenauto’s met benzine en dieselmotor. Uit nieuwe praktijkrit metingen van TNO blijkt dat de huidige benzine en diesel

(25)

personenauto’s in de praktijk aanmerkelijk meer NOx (en NMVOS en PM10) emitteren dan altijd door TNO modelmatig werd berekend uitgaande van testcyclus metingen. Het TNO-rekenmodel berekende de emissies onder praktijkomstandigheden door middel van extrapolatie van de testgegevens. Uit daadwerkelijke metingen onder

praktijkomstandigheden aan Euro3-auto’s blijkt echter dat deze extrapolatie tot een forse onderschatting leidt van de praktijkemissies. Het verschil tussen praktijk en test blijkt nu aanmerkelijk groter te zijn dan altijd werd gedacht, met name voor personenauto’s met dieselmotor. Dit inzicht heeft geresulteerd in een verhoging van de NOx-emissieraming voor 2010 met 9 miljoen kg.

- nieuwe inzichten in de ontwikkeling van de brandstofmix van personen- en bestelauto’s (diesel, benzine, LPG). De populariteit van de diesel-personen- en bestelauto is de laatste jaren fors toegenomen. De verwachting is dat deze trend zich de komende jaren zal doorzetten. Het geraamd aandeel diesel in de nieuwverkopen in 2010 is daarom voor personen- en bestelauto’s naar boven bijgesteld, naar resp. 30% en 99%. Deze verandering leidt tot een verhoging van de NOx-raming met 3 miljoen kg. Een hoger aandeel diesel is ongunstig voor de uitstoot van NOx en fijn stof maar gunstig voor NMVOS en CO2.

- Voor de doelgroep verkeer is verder het reëel besteedbaar inkomen verlaagd ten opzichte van de referentieraming. Hierdoor wordt het autogebruik in 2010 lager ingeschat. Dit resulteert in een verlaging van de NOx-raming met 5 miljoen kg.

Ad 2 en 3. Voor de doelgroep industrie, energiesector en afvalverwijderingsbedrijven is rekening gehouden met de volgende ontwikkelingen:

nieuw beleid:

- neveneffect voor NOx van nieuwe klimaatmaatregelen welke ten tijde van de referentieraming nog niet waren vastgesteld en daarom destijds ook niet zijn meegenomen. Het betreft o.a. het windenergieconvenant, aanscherping van de energieprestatie norm voor de utiliteitsbouw en woningbouw, klimaatconvenant met gemeenten en provincies, AMvB glastuinbouw, tweede generatie Meer Jaren Afspraken voor energie-efficiency en het kolenconvenant. Het effect van deze maatregelen voor de NOx-emissie is klein dat wil zeggen in de range van +0,2 tot –1,0 miljoen kg. De

onzekerheid wordt bepaald door de mate waarin ‘het nieuwe rijden’ zal leiden tot een verhoging van de NOx-emissies.

- beleidswijzigingen Balkenende-I dat houdt in de beslissing om de kerncentrale Borssele open te houden tot na 2010, en het beperken en wijzigen van subsidieregelingen voor energiebesparing en voor duurzame energie. Het langer open houden van Borssele leidt tot een lager aardgasgebruik. Hierdoor zal de emissie van NOx met circa 1 miljoen kg dalen. Het effect van de beperking en wijziging van de genoemde subsidieregelingen voor de uitstoot van NOx is beperkt.

nieuwe inzichten:

- nieuwe inzichten in de emissieontwikkeling tot 2010 voor bedrijven die onder de AmvB NOx-emissiehandel vallen, dat wil zeggen de grote inrichtingen, groter dan 20 MWth. In de referentieraming is, zonder diepgaande analyse, destijds verondersteld dat de

taakstelling voor deze bedrijven van 55 miljoen kg in 2010 zal worden gehaald. Nieuwe berekeningen door het RIVM tonen echter aan dat deze basisveronderstelling niet spoort met de uitgangspunten welke ten grondslag liggen aan de CO2-emissieramingen. Deze inconsistentie is met deze actualisatie recht getrokken. Dit resulteert in een verhoging van de emissieprognose voor emissiehandelsbedrijven met 4,8 miljoen kg. De nieuwe raming geeft voor emissiehandelsbedrijven een NOx-emissie van 59,8 miljoen kg ± 5 miljoen kg

(26)

uitgaande van een verbrandingsemissie van 49,6 ± 5,5 miljoen kg en een procesemissie van 10,2 miljoen kg. De verbrandingsemissie is berekend uitgaande van een geraamd brandstofgebruik van 1240 ± 138 PJ in 2010 en een maximaal gedevalueerde

prestatienorm van 40 g/GJ. Bijlage B geeft een gedetailleerde verantwoording van de berekening.

- nieuwe inzichten in de emissieontwikkeling tot 2010 voor de kleine inrichtingen die niet onder de AmvB NOx-emissiehandel vallen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de gewijzigde inzichten zoals hierna beschreven voor overige kleine stationaire bronnen (zie ook bijlage D).

Ad 4. Voor de overige kleine stationaire bronnen bij consumenten, HDO, bouw en landbouw is rekening gehouden met volgende ontwikkelingen:

nieuwe inzichten:

- gewijzigde inzichten in de emissies van verbrandingsketels, gasmotoren, ovens en drogers, en in de vervangingssnelheid van bestaande installaties. Omdat de kwaliteit van de NOx-monitoring voor kleine stationaire bronnen te wensen overliet, is in 2001 een onderzoek gestart naar deze bronnen. Dit onderzoek is in 2002 afgerond. De emissies voor landbouw en HDO in het jaar 2000 zijn hierdoor met resp. 4 en 5 miljoen kg verhoogd. Uitgaande van deze nieuwe monitoring gegevens heeft het ECN een schatting gemaakt van de emissies in 2010. Hierbij is aanvullend onderzoek gedaan naar de

penetratie van nieuwe en schonere ketels, gasmotoren, ovens en drogers (ECN, 2003; zie bijlage D).

5.4

Emissietrend tot 2010

Sinds 1990 daalt de NOx-emissie. Deze daling zet zich de komende jaren voort. Tot 2010 zal de NOx-uitstoot verder dalen van 423 miljoen kg in 2000 tot 288 miljoen kg in 2010.

Rekening houdend met onzekerheden in de emissiemonitoring en in de toekomstige ontwikkelingen kan de emissieprognose 8 miljoen kg hoger of lager uitvallen (95% betrouwbaarheidsinterval).

De belangrijkste daling in de periode 2000-2010 vindt plaats bij het verkeer (-95 miljoen kg) en in de industrie en energiesector (-28 miljoen kg). Daarnaast dalen de emissies bij de huishoudsector doordat oude CV-ketels worden vervangen door moderne HR-combiketels (-7 miljoen kg). Beleid dat een belangrijke rol speelt in de toekomstige daling van de NOx-emissie is de EU-normering van voertuigen, de AmvB NOx-NOx-emissiehandel en de

typekeuringsregeling voor CV-ketels.

De geraamde NOx-uitstoot in 2010 wordt gedomineerd door verkeer (185 miljoen kg), gevolgd door de industrie, energiesector en raffinaderijen (71 miljoen kg) en de sectoren HDO, consumenten en landbouw sector (samen 32 miljoen kg)

Met de vernieuwde manier van registreren volgens EU-voorschriften wordt de internationale zeescheepvaart niet meer tot het nationaal emissietotaal gerekend. Dit neemt niet weg dat de invloed van internationale zeeschepen op de concentratie en depositie van NOx in Nederland onverminderd groot is. Voor de internationale zeescheepvaart gelden beduidend minder strenge emissienormen als voor overige vervoersmiddelen. Als alleen rekening wordt gehouden met de emissies in Nederlandse zeehavens en op de Westerschelde bedraagt de geraamde emissie door de internationale zeescheepvaart in 2010 circa 30 miljoen kg.

(27)

5.5

Beleidsopgave

Beleidsdoel

Voor de emissie van NOx is in de EU-NEC-richtlijn een nationaal emissieplafond vastgelegd van 260 miljoen kg te realiseren in 2010. Dit emissieplafond is bindend en daarmee een resultaatverplichting. Daarnaast zijn NEC-sectorplafonds vastgesteld per doelgroep. De komende jaren wil het kabinet op deze sectorplafonds gaan sturen. Omdat de toekomstige emissieontwikkeling met onzekerheid is omgeven zijn deze NEC-sectorplafonds scherper gesteld dan op basis van het EU-plafond van 260 miljoen kg verwacht mag worden. Op deze wijze wordt door de overheid een buffer ingebouwd om mogelijke toekomstige tegenvallers te kunnen opvangen. De sectorplafonds moeten worden beschouwd als

inspanningsverplichtingen voor de doelgroep en ijkpunten voor de overheid met het oog op de formulering van aanvullend beleid.

Beleidsopgave

Bij uitvoering van het vastgestelde beleid wordt het EU-emissieplafond voor 2010 voor NOx van 260 miljoen kg naar verwachting niet gehaald. Uitgaande van het reeds vastgestelde beleid wordt een emissie geraamd van 288 miljoen kg NOx in 2010 (254-327 miljoen kg). De beleidsopgave bedraagt daarmee 28 miljoen kg (-6 tot 67 miljoen kg).

Sectorale beleidsopgaven

Voor alle sectoren geldt dat de NEC-sectorplafonds met het huidige beleid niet worden gehaald.

Het NEC-plafond voor de doelgroep industrie en energiesector bedraagt 65 miljoen kg. Deze taakstelling is uitgesplitst in een taakstelling van 55 miljoen kg voor de grote inrichtingen die vanaf 2004 gaan vallen onder de AmvB NOx-emissiehandel (‘emissiehandelsbedrijven’) en een taakstelling van 10 miljoen kg voor de kleine inrichtingen die niet onder dit besluit vallen (‘kleine industrie’). De taakstelling van 55 miljoen kg voor emissiehandelsbedrijven wordt waarschijnlijk niet gehaald. Voor emissiehandelsbedrijven wordt een emissie geraamd van 60 miljoen kg (± 5 miljoen kg) uitgaande van een maximale verlaging van de prestatienorm tot 40 g/GJ. Voor de kleine industrie wordt een emissie geraamd van 11 miljoen kg. Voor de doelgroep industrie, energiesector en raffinaderijen wordt daarmee een totale emissie

geraamd van 71 miljoen kg. Dit is 6 miljoen kg boven het NEC-plafond voor deze doelgroep.

Voor de doelgroep verkeer is een NEC-plafond vastgelegd van 158 miljoen kg. Om deze taakstelling te halen is een extra inspanning van circa 27 miljoen kg (20-62 miljoen kg) nodig. Voor de overige stationaire bronnen bij consumenten, HDO/bouw en landbouw is het

vastgesteld beleid niet afdoende om de NEC-sectorplafonds binnen bereik te brengen.

Ondanks de penetratie van schone HR-combiketels wordt het plafond voor consumenten naar verwachting nog met 1 miljoen kg (-3 tot 5 miljoen kg) overschreden. Voor de sectoren HDO/bouw en landbouw is een overschrijding geraamd van 2 respectievelijk 5 miljoen kg. Bij de cijfers voor de landbouwsector zij opgemerkt dat de centrale emissieprognose voor de landbouwsector van 10 miljoen kg geen rekening houdt met het feit dat uitlaatgassen van gasmotoren in de glastuinbouw steeds meer gebruikt worden voor CO2-bemesting van gewassen. Om de uitlaatgassen hiervoor te gebruiken moeten deze eerst gereinigd worden. Er is dus een autonome trend waarneembaar naar schonere gasmotoren in de landbouwsector welke nog niet is verwerkt in de hier gepresenteerde raming. In welke mate deze trend zich zal voortzetten tot 2010 is nog onzeker.

(28)

Voor wat betreft de emissies door gasmotoren dient te worden opgemerkt dat de gemiddelde bedrijfstijd van gasmotoren onzeker is. In de periode 1997-2002 is de bedrijfstijd flink gedaald. Op dit moment is niet duidelijk of het om een tijdelijke dip gaat of een structurele wijziging. In deze raming wordt uitgegaan van een gemiddelde bedrijfstijd voor gasmotoren van 4200 uur per jaar.

5.6

Onzekerheden

Nationaal emissietotaal

De onzekerheidsmarge voor de NOx-emissieraming is ingeschat op –34 tot + 39 miljoen kg in 2010 (95%-betrouwbaarheidsinterval; 13% onzekerheid). Hierbij is rekening gehouden met onzekerheden in de emissiemonitoring en in toekomstige emissieontwikkelingen (ontwikkeling van activiteiten, doorwerking beleid).

Monitoring

De geregistreerde NOx-emissie voor het jaar 2000 vertoont een onzekerheid van naar schatting 15% (RIVM, 2004; van Gijlswijk, 2004).

Toekomstige emissietrend

De onzekerheid in de toekomstige emissietrend van NOx (index 2000-2010) is ingeschat op circa 5% (± 14 miljoen kg, 95%-betrouwbaarheidsinterval). Dit type onzekerheid is terug te voeren op onzekerheden in maatschappelijke ontwikkelingen en in de doorwerking van beleid. De onzekerheid in de toekomstige emissietrend heeft betrekking op:

1. overige kleine stationaire bronnen bij de industrie, HDO en bouw, landbouw

(-13 tot +6 miljoen kg NOx: absolute onder- en bovengrens).

2. CV-ketels bij consumenten (-4 tot +4 miljoen kg NOx: 95% betrouwbaarheidsinterval) 3. de grote industriële inrichtingen die onder het besluit NOx-emissiehandel vallen

(± 5 miljoen kg NOx: 95% betrouwbaarheidsinterval ),

4. de zee- en kustvisserij (± 4 miljoen kg NOx: 70% betrouwbaarheidsinterval), 5. diesel personenauto’s (± 2 miljoen kg NOx: 70% betrouwbaarheidsinterval).

Ad 1/2. De onzekerheid bij kleine stationaire bronnen wordt verklaard door onzekerheid over de ontwikkelingen in het brandstofgebruik en in de technische ontwikkelingen.

Ad 3. Ook voor de grote inrichtingen die vanaf 2004 onder het besluit emissiehandel gaan vallen is de ontwikkeling van het brandstofgebruik niet exact te voorspellen. Volgens de raming neemt dit brandstofgebruik (voor verbrandingsprocessen) in de periode 2001-2010 met 11% toe van 1116 PJ in 2000 tot 1240 PJ in 2010. De bandbreedte is ingeschat op 138 PJ. Bij een gunstige combinatie van factoren bestaat er daarmee een kans dat het energiegebruik min of meer stabiliseert. Daarentegen is het bij een ongunstige combinatie van ontwikkelingen ook mogelijk dat het brandstofgebruik fors toeneemt met 23%.

(29)

Ad 4. De ontwikkeling van de zee- en kustvisserij op het Nederlands Continentaal Plat is erg onzeker. In de raming is door het RIVM een pragmatische schatting gedaan voor het

toekomstig brandstofverbruik door de zee- en kustvisserij op het NCP. Duidelijk lijkt dat de visserij niet significant meer zal toenemen maar eerder zal afnemen. In de raming is dan ook verondersteld dat brandstofverbruik afneemt met 25% tussen 2001 en 2010. De bandbreedte is ruim gekozen. In de gunstige variant is verondersteld dat de emissies met 50% afnemen. In de ongunstige variant is verondersteld dat de emissies stabiliseren.

Ad 5. Het aandeel diesel in de nieuwverkopen van personenauto’s neemt toe in de afgelopen jaren. Het is niet voorspellen hoe deze ontwikkeling precies verder gaat. In de raming is verondersteld dat in 2010 30% van de nieuwverkochte personenauto’s bestaat uit

dieselauto’s. In de voor NOx-emissie gunstige variant is een aandeel verondersteld van 25% tegen 35% in de ongunstige variant.

Enkele andere potentieel belangrijke ontwikkelingen zijn vrij onzeker maar kunnen op dit moment niet worden gekwantificeerd. Het betreft:

- de effectiviteit van het nieuwe systeem van NOx-emissiehandel voor grote inrichtingen. In de raming is verondersteld dat de generieke prestatienorm voor NOx in de periode tot 2010 maximaal wordt verlaagd van 50 g/GJ tot 40 g/GJ, en dat deze norm in 2010 zal zijn gerealiseerd.

- de effectiviteit van de Euro4 en Euro5 emissienormering voor vrachtauto’s met

dieselmotor. Moderne Euro2 en Euro3 voertuigen blijken onder praktijkomstandigheden aanmerkelijk meer uitstoot te geven dan verwacht mocht worden op grond van de emissienormering die geldt voor testomstandigden. Niet uit te sluiten valt dat dit verschijnsel zich ook voor zal doen bij toekomstige Euro4 en Euro5 vrachtauto’s. In de raming is hiermee geen rekening gehouden.

(30)

Tabel 5.1 Emissie van NOx in 2000 en 2010 (miljoen kg/jr) 2000 2010 Raming NEC Sector plafond Industrie, energiesector en raffinaderijen 99 71 65 grote inrichtingen >= 20 MWth c) 87 60 kleine inrichtingen <= 20 MWth 12 11 Verkeer 280 185 158 Wegverkeer totaal 184 105 personenauto's 73 31 vrachtverkeer a) 111 73 tweewielers 1 1

Overig verkeer totaal 95 80

railvervoer (diesel) 2 2 binnenvaart 35 36 recreatievaart 1 1 visserij 17 13 luchtvaart 3 5 mobiele werktuigen 37 24 Consumenten 20 13 12

Handel, diensten, overheid en Bouw b) 13 9 7

Landbouw 12 10 5

TOTAAL 423 288

bandbreedte raming e 254 – 327e

onverdeelde emissieruimte (reserve) 13

EU-NEC-Plafond 260

Zeescheepvaart d) 24 30

a) vrachtverkeer = vrachtauto's, trekkers-opleggers, autobussen, bestelauto's en speciale voertuigen

b). incl. riolering en waterzuiveringsinstallaties en incl. de afvalverwijderingsbedrijven, met uitzondering van de afvalverbrandingsinstallaties die onder NOx-handel vallen en daarom bij de industrie zijn meegenomen

c) inrichtingen >= 20 MWth gaan vanaf 2004 onder een systeem van NOx-emissiehandel vallen

d) binnengaatse emissies in Nederlandse zeehavens en op de Westerschelde. Deze emissies worden conform de EU-NEC-richtlijn niet meegerekend in het nationale totaal

e) 95% betrouwbaarheidsinterval rekening houdend met onzekerheid in monitoring en in de toekomstige emissieontwikkelingen; de uitstoot in 2010 ligt met 95% waarschijnlijkheid binnen gegeven bandbreedte (uitgaande van een relatief gunstige economische ontwikkeling tot 2010)

f) door RIVM- experts ingeschatte gunstige en ongunstige variant rekening houdend met alleen de onzekerheid in de toekomstige emissieontwikkelingen en dus geen rekening houdend met de onzekerheid in de

Afbeelding

Tabel S.1 Emissieraming en de beleidsopgave in 2010 (miljoen kg/jr).
Tabel 2.1 Scenario karakteristieken
Tabel 3.1 Wijzigingen  per doelgroep t.o.v. RIVM/MNP-emissieraming gebruikt voor de EU- EU-NEC-rapportage 2002 (miljoen kg)
Tabel 4.1 Emissie van SO 2  in 2000 en 2010 (miljoen kg/jr).
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tabel 2: Aantal broedparen bij broedvogels in Vlaanderen tijdens de periode 2007-2012 (1 tot 6), het minimum en maximum aantal/schatting voor 2007-2012 (7), de populatiedoelen

The literature review that follows focuses on issues that are central to the development of a work unit performance measurement questionnaire, namely organizational

Figuur 2: Aantalpercentages van de gevangen vissen in de Dommel tijdens de campagne april 2007 paling 30% riviergrondel 23% baars 11% blankvoorn 8% zonnebaars 7% snoek 7

In het noordwestelijk deel kan gebruik gemaakt worden van de bestaande dijk, zo moet geen nieuwe dijk worden aangelegd en wordt een deel van het Natura 2000 gebied ontzien. Vanuit

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden

Deel 3 Nabeschouwingen en aanbevelingen.. Opvoedingsondersteuning binnen de dienstverlening van OCMW’s.. Deel 1 Opdracht

De KE-berekeningen voor verschillende technische opties zijn doorgerekend door het bedrijf en gecheckt door een adviesbureau in opdracht van het bevoegd gezag en de toenmalige

De rioleringssystemen worden per compartiment (regionaal oppervlaktewater, stedelijk op- pervlaktewater, bodem en atmosfeer) gerangschikt op basis van geloosde emissies. Bij elk